Romeinen en mobiliteit: de reizigers

Octavius2Salvete, barbaruli! De Romeinenweek van 2018 zal in het teken staan van mobiliteit en reizen! Daarom heb ik de laatste tijd al het een en ander verteld over de wegen die in Germania Inferior gebruikt konden worden. Maar misschien is het nu eens tijd om het te hebben over de mensen die gebruik maken van die wegen. Wat zijn nu de meest voorkomende reizigers in Romeins Nederland?

Het Romeinse dagmarskamp bij Ermelo is een opvallend duidelijk spoor van reizende troepen.
Het Romeinse dagmarskamp bij Ermelo is een opvallend duidelijk spoor van reizende troepen.

De meeste Romeinse hoofdwegen werden aangelegd door het leger. Op die manier konden de verschillende strategische punten zo efficiënt mogelijk verbonden worden, zodat het leger zich gemakkelijk verplaatsen kon. Zeker bij aanvang van de Romeinse tijd was dat nodig, want Nederland was op dat moment nog erg onoverzichtelijk, vol bossen en moerassen. Bij de veldtocht tegen de Friezen in Noord-Holland, in 28 na Chr., moesten ter plekke wegen aangelegd worden om het drassige Woud van Baduhenna door te komen. Ook lang nadat de Rijn definitief als grens van het Romeinse rijk was bepaald, trokken er regelmatig troepen door het land. Dat kon op een veldtocht in het noorden zijn, maar ook bij wijze van oefening. De dagmarskampen ten noorden van de Rijn, zoals bij Ermelo, wijzen hierop. Maar soms werd een eenheid ook gewoon overgeplaatst: de ene trok weg uit het fort in kwestie waarna een andere ploeg de bezetting ervan overnam. En natuurlijk trokken er regelmatig ook kleinere patrouilles rond over de wegen.

Marcus kwam helemaal uit Bulla Regia in Tunesië. Maar een boel soldaten kwamen ook van dichterbij.
Quintus Domitius Marsianus kwam helemaal uit Bulla Regia in Tunesië. Maar een boel soldaten en ambtenaren kwamen ook van dichterbij.

De legionairs en hulptroepen in Romeins Nederland (en de laatste van die twee waren het meest aanwezig) konden van heinde en verre komen. Sommige eenheden waren oorspronkelijk opgericht in Spanje, Afrika of Donau-landen, al wilde dat niet per se zeggen dat de soldaten na al die jaren nog steeds uit dat ene specifieke gebied kwamen waar het cohort was opgericht. Ook hoge Romeinen konden van ver komen. Quintus Domitius Marsianus, die in de 2e eeuw als hoge ambtenaar in Germania Inferior actief was, kwam uit Bulla Regia, een colonia (Romeinse stad) in Tunesië. En wat te denken van Marcus Ulpius Trajanus, die waarschijnlijk uit Spanje of Italië kwam? Trajanus bevond zich waarschijnlijk aan de Rijngrens toen hij hoorde dat keizer Nerva hem tot zijn opvolger gekozen had. Toen hij keizer werd in het jaar 98, besloot hij eerst kalmpjes de Rijn en Donau te inspecteren, waarbij hij onder andere wat Bataafse lijfwachten meenam. Zo kon hij zich van de steun van het leger verzekeren alvorens naar Rome te gaan. Trajanus’ opvolger Hadrianus, die in Germania Inferior als tribunus gediend had, leerde hiervan en besteedde veel tijd van zijn regering aan inspectiereizen, ver van Rome en de Senaat waar hij zo’n moeilijke verhouding mee had. Hadrianus bezocht de Rijngrens in 121. De stad Voorburg werd prompt naar hem vernoemd (Forum Hadriani), zoals Nijmegen de familienaam van Trajanus was gaan dragen (Ulpia Noviomagus).

De kostbare barnstenen uit de Oostzee-landen waren erg populair bij de Germanen en Romeinen voor sieraden. Via de Frisii en andere noorderburen konden kooplui ze bemachtigen.
De kostbare barnstenen uit de Oostzee-landen waren erg populair bij de Germanen en Romeinen voor sieraden. Via de Frisii en andere noorderburen konden kooplui ze bemachtigen.

Natuurlijk waren het niet alleen militairen en hoogwaardigheidsbekleders die reizen maakten. De meest voorkomende burgerlijke reizigers waren kooplui, die dankbaar gebruik maakten van de door het leger aangelegde wegen of van de natuurlijke waterwegen. Datzelfde leger was een ideale afzet, want al die soldaten hadden een hoop voedsel, kleding en andere voorwerpen nodig, terwijl voor de bouw en aanleg van de forten veel materialen als hout en steen nodig waren. En natuurlijk waren er ook luxe-goederen, waarvan sommige van ver gehaald moesten worden, soms zelfs van ver buiten het rijk. Zijde kwam helemaal uit China en moest via de Zijderoute het rijk binnenkomen, terwijl kostbare barnstenen uit het hoge noorden kwamen. Romeinse handelscontacten gingen dan ook ver. Het was zeker niet zo dat de Limes een IJzeren Gordijn was: zowel Romeinse als inheemse handelaren trokken van beide kanten de grens geregeld over. Vondsten van Romeinse voorwerpen in Noord-Holland, Groningen en Friesland tonen die contacten wel aan. En andersom waren er dus ook handelswaren die vanuit het noorden naar het Romeinse rijk kwamen. Ook trokken er kooplui en ambachtslui mee met het Romeinse leger om zich rondom de forten te vestigen. De handel kon kleine nederzettingen tot steden doen uitgroeien.

Romeinse en inheemse burgers konden er ook op uit trekken voor godsdienstige feesten. Of natuurlijk voor spektakel in een amfitheater!
Romeinse en inheemse burgers konden er ook op uit trekken voor godsdienstige feesten. Of natuurlijk voor spektakel in een amfitheater!

Niet alleen handel kon burgers ertoe overhalen om op reis te gaan. Soms trok iemand erop uit om een tempel te bezoeken. Plaatsen als Forum Hadriani, Noviomagus en Mosae Traiectum (Maastricht) telden meerdere tempels, maar er waren meer grote tempelcomplexen. Zo lag er een flinke tempel aan de Maas bij Ceuclum (Cuijk). Bij Elst, tussen Nijmegen en de Rijn, lagen twee flinke tempels, in Zeeland stonden tempels voor Nehalennia bij Domburg en Ganuenta (Colijnsplaat) en in Noord-Brabant stond een grote tempel voor Hercules Magusanus bij Empel. Deze tempels waren gewijd aan inheemse goden, al dan niet door ze te versmelten met Romeinse. Zodoende konden uitgebreide erediensten of godsdienstige feesten een hoop inheemse en Romeinse mensen uit de streek aantrekken. En natuurlijk kon je er ook puur voor je plezier op uit gaan. Op de Nijmeegse Hunnerberg, bij een grote legioensvesting, stond een amfitheater dat groot genoeg was voor duizenden toeschouwers, veel meer mensen dan de vesting, het daaromheen gelegen kampdorp en de stad Noviomagus verderop telden. Goede kans dus dat er een plaats over was bij de gladiatorengevechten.

Ik wens jullie evenveel vertier als jullie er op uitgaan in de Romeinenweek!

L. Octavius Barbatus

www.twitter.com/OctaviusRomein

 

Hoe Romeins is Romeinse kleding?

DamesPoeh, poeh, het is alweer eind maart! Nog een maandje en dan staat de Romeinenweek weer voor de deur. Ik heb er zin in en ben heel benieuwd wat me te wachten staat. Tot die tijd zal ik nog eens uitweiden aan de hand van dat thema, “100% Romeins?” Zoals ik al eerder heb uitgelegd, over de Romeinse goden en militaire uitrustingen, is de Romeinse cultuur door dat grote rijk heel divers geworden. Hoewel er een kern van Romeinse cultuur te vinden is, betekent dat nog niet dat iedereen die zichzelf als Romein beschouwde precies die lijn volgde. Tenslotte hebben genoeg Romeinse staatsburgers wortels in de onderworpen bevolking. Het kan zelfs zijn dat iemand zichzelf als Romein ziet zonder staatsburger te zijn! Ook bij de kleding ging je dit steeds meer merken.

Is dit 100 Romeins, een toga en tunica? De toga is in elk geval niet erg praktisch.
Is dit 100% Romeins, een toga en tunica? De toga is in elk geval niet erg praktisch.

Het beroemdste Romeinse kledingstuk is ongetwijfeld de toga, een meterslange doek in de vorm van een halve ovaal, die op nette wijze om het lichaam heen gewikkeld wordt. Toch was dit kledingstuk helemaal niet zo populair. Daar was het nu eenmaal veel te onpraktisch voor. Misschien moet je de toch erg deftige toga vergelijken met een chic kostuum in jullie tijd. Sommige 21e-eeuwers klagen dat ze zich benauwd voelen in zo’n pak en er niet vrij genoeg in kunnen bewegen. Welnu, in een toga beweeg je zo mogelijk nog veel moeilijker. Rennen of ruim bewegen gaat nauwelijks en je linkerhand is vrijwel onbruikbaar voor alles behalve de toga op zijn plaats houden. Niet dat je nu veel bewegingsvrijheid nodig had als je een toga droeg: zoals ik zei, dit is een erg formeel kledingstuk, zodat de drager ongetwijfeld geen fysieke arbeid hoefde te verrichten. Maar dat weerhield ook de Romeinen die niet van arbeid leefden er niet van om liever op mantels over te gaan, zeker wanneer ze op reis gingen maar op den duur ook daarbuiten. Tegen de tijd van keizer Augustus was de toga zo impopulair dat er zelfs een wet werd opgesteld die het kledingstuk in de Senaat verplicht stelde. Uiteindelijk zou de toga steeds meer een ceremonieel kledingstuk worden, om ten slotte voorgoed te verdwijnen.

Deze soldaat herkenbaar aan zijn riem en scheenplaten) is duidelijk Gallo-Romeins.
Deze soldaat herkenbaar aan zijn riem en scheenplaten) is duidelijk Gallo-Romeins gekleed.

Veel meer in gebruik was de Romeinse tunica of tuniek, die door bijna alle standen gedragen werd, zowel door mannen als vrouwen. In eerste instantie was het niet meer dan een soort zak of enorme kussensloop, keurig rechthoekig, open aan de onderkant, met wat gaten voor de armen en het hoofd. Pas later zouden hier mouwen en steeds meer versiering aan toegevoegd worden. De tunica is zo’n voor de hand liggend kledingstuk dat veel bovenkleding uit andere culturen, zoals de Gallische, Germaanse of Dacische, hier wel aardig op leek. Naarmate meerdere van deze volkeren werden opgenomen in het rijk kwam er echter uitwisseling op gang. De plaatselijke bevolking nam, met de elite voorop, Romeinse klederdracht over, terwijl de Romeinen in de omgeving juist lokale invloed ondergingen. Dat betekent natuurlijk niet dat er een stijl totaal verdween: er werden vooral invloeden door elkaar gemengd, zodat er in feite een lokale variant op de Romeinse stijl ontstond. Met name onder het Romeinse leger, dat natuurlijk veel hulptroepen en buitenlandse huurlingen kende, kwamen zaken in opkomst als broeken, kousen en wollen mantels van een Gallisch type.

De meer praktische pallium verdrong langzaam de toga, maar werd niet meteen met gejuich ontvangen.
De meer praktische pallium verdrong langzaam de toga, maar werd niet meteen met gejuich ontvangen.

Invloed van andere volkeren begint natuurlijk al vroeg. De eerste Romeinen werden omgeven door allerlei Italische stammen waar een hoop van te leren viel. In het zuiden van Italië stuitten de Romeinen bovendien al vroeg op de Griekse cultuur. De tunica lijkt bijvoorbeeld sterk op de Griekse chiton. De Grieken droegen ook een kledingstuk dat vaag op de toga leek: een himation. Het grootste verschil, afgezien van de manier waarop hij omgeslagen werd, was dat de himation rechthoekig was in plaats van een halve ovaal. Uiteindelijk namen de Romeinen het idee over en zo ontstond de pallium, die veel praktischer was dan de toga en deze op den duur verdrong. De Romeinse elite gruwde hier eerst van, omdat zij de typisch Romeinse traditie bedreigd zag door een Griekse invloed. Maar geleidelijk aan verstomde de kritiek en in 382 na Chr. werd de pallium zelfs de officiële kleding voor senatoren!

De Syrisch-Romeinse klederdracht uit Palmyra. Maar wel kostbare!
De Syrisch-Romeinse klederdracht uit Palmyra. Maar wel kostbare!

Ook de Romeinse elite was dus niet ongevoelig voor invloed van onderworpen volkeren. Daar moet natuurlijk bij gezegd worden dat de Griekse cultuur op een nogal tweeslachtige manier bekeken werd: van de ene kant was het minderwaardig omdat het “niet Romeins” was, maar van de andere kant stond het stiekem toch weer erg hoog aangeschreven door de vroege bloei van de Griekse cultuur en wetenschap. Vergeet daarbij echter niet dat de elite in de Romeinse tijd ook gevoelig kon zijn voor lokale varianten. Een belangrijke reden hiervoor is dat lokale elites op den duur Romeinse status aannamen en dat plaatselijke Romeinen van stand soms opgingen in die lokale elite. Een rijke Romeinse dame uit Palmyra kan er dus anders hebben uitgezien dan een net zo rijke dame uit Noviomagus. Er zijn een hoop varianten mogelijk.

Als echte infanterist gaat Octavius het liefst te voet. © Gilivs
Mijn tunica en (bij goed weer) blote benen zijn typisch Romeins, maar mijn geruite mantel is meer Gallisch.

Hoe Romeins is Romeinse kleding? Er zijn zoveel varianten. En zelfs de Romeinse kern neemt invloeden van andere volkeren en culturen over. Is er dan wel zoiets als Romeinse kleding, behalve de toga en de tunica? Nou, ik denk van wel. Als iemand zich een Romein voelt en kleding draagt die daar volgens hem of haar bij hoort, waarom zou het dan geen Romeinse kleding zijn? Misschien een beetje Gallo-Romeins, of Syrisch-Romeins, of wat dan ook… Ik zit daar in elk geval niet mee. Ik weet zeker dat ik over een maand heel veel varianten ga tegenkomen!

L. Octavius Barbatus

www.twitter.com/OctaviusRomein

Romeinen en water: de badhuizen

badhuisGegroet, bovenste beste Barbaren! Zoals jullie weten ben ik, Lucius Octavius Barbatus, enige tijd geleden de Romeinse schepen eens goed gaan bestuderen. Moe van mijn lange zoektocht besloot ik onlangs mijzelf eens wat ontspanning te gunnen met een uitgebreid bezoek aan het plaatselijke badhuis. En dat bracht mij nou juist op het idee dat de Romeinen natuurlijk niet alleen via de rivieren met water te maken hebben!

De contouren van het badhuis bij Castellum Hoge Woerd. Dit was een typisch, middelgroot soldatenbadhuis.
De contouren van het badhuis bij Castellum Hoge Woerd. Dit was een typisch, middelgroot soldatenbadhuis.

Als soldaat ben ik uiteraard heel goed bekend met de badhuizen, want het komt regelmatig voor dat er naast een Romeins fort een badhuis staat. Een goed voorbeeld hiervan is het badhuis dat in Leidsche Rijn is gevonden, vlak naast het Castellum op de Hoge Woerd. Vandaag de dag kun je de sporen van dat badhuis weer duidelijk zien. Zo’n badhuis vlak naast een castellum of castra was met name op de soldaten gericht, al staat het niet vast dat het alleen voor hen toegankelijk was. Wel is een dergelijk badhuis vaak wat kleiner dan de grote thermencomplexen in steden en nederzettingen, zoals in Noviomagus (Nijmegen) en Mosae Traiectum (Maastricht). Als je dan nog bedenkt dat zelfs de grootste Romeinse steden in ons land eigenlijk “niet-zo-groot” zijn (vergeleken met alle steden in het rijk dan) is een regelmatig bezoek aan het badhuis best goed voor de gezondheid. Dit in tegenstelling tot in metropolen als Rome zelf, waar veel meer mensen in de baden komen dan fris is.

Het badhuis in Archeon is gebaseerd op de thermen van Coriovallum, compleet met inscriptie voor de rijke "sponsor".
Het badhuis in Archeon is gebaseerd op de thermen van Coriovallum, compleet met inscriptie voor de rijke “sponsor”.

Het beroemdste badhuis in ons land is het grote thermencomplex van Coriovallum (Heerlen noemen jullie dat). Dit was een badhuis van enorm formaat, met twee ruime binnenplaatsen en een flink hoog dak. Coriovallum kreeg nooit stadsrechten en was dus officieel nog steeds een vicus of nederzetting. Dat er zo’n enorm badhuis stond toont dus wel aan dat ook een plaats zonder stadsrecht aardig op een stadje kon lijken. Maar of zo’n plaats nu een nederzetting met een onofficiële raad was of een erkende stad met een echt bestuur, genoeg geld voor publieke gebouwen was er vaak niet. Laat staan voor zo’n enorm thermencomplex! Vandaar dan ook dat ze voor het geld moesten aankloppen bij een particulier. Op de gevel van het badhuis in Museumpark Archeon (dat een reconstructie is van de thermen van Coriovallum) staat een steen met inscriptie, die vertelt welke rijke Romein de “sponsor” van de aanleg van het badhuis is geweest.

Het keizerlijk thermencomplex in Augusta Treverorum (Trier) is een voorbeeld van een wel heel groot badhuis!
Het keizerlijk thermencomplex in Augusta Treverorum (Trier) is een voorbeeld van een wel heel groot badhuis! (Trier was een tijdje hoofdstad in de Laat-Romeinse tijd)

Hoe zit het nou met dat water in zo’n badhuis? Ik hoor menigeen al afvragen waarom het water in de badhuizen van Rome wel vies werd en dat in ons land niet. Dat komt omdat de Romeinse badhuizen stromend water hadden, zodat het in principe fris bleef. Pas als je met een enorme groep mensen in een enorm groot bad zit, kon het onfris worden. En dat zal hier toch niet zo snel gebeurd zijn. Om uit te leggen hoe het stromende water werkt, kunnen we het beste naar de thermen van Coriovallum kijken. Dat is een extra handig voorbeeld omdat het in een vrij heuvelachtige regio ligt. Dat maakt het dus gemakkelijk om stromend water van een hoog punt aan te voeren, uit een rivier, beek of ander stroompje. Via een aquaduct lieten Romeinen vaak stromend water naar hun steden aanvoeren. Als het badhuis bij een vlak stuk land is, moest er dus iets meer creativiteit gebruikt worden.

De Thermen van Coriovallum (Heerlen) is de enige Romeinse ruïne in jullie land die je nog in originele staat kunt bekijken.
De Thermen van Coriovallum (Heerlen) is de enige Romeinse ruïne in jullie land die je nog in originele staat kunt bekijken.

We kijken nog eens naar de plattegrond van de thermen van Coriovallum. Wie goed kijkt zal zien dat het eruitziet alsof de warmste ruimtes achterin het gebouw zitten en de koelste vooraan. De enige uitzondering is het sudatorium, de sauna, die naast het frigidarium (koude bad) zit, met een eigen stookoven direct onder de vloer, zodat je om de zoveel minuten kunt dompelen in het koude water en je poriën weer dicht gaan. Achter het frigidarium bevindt zich het tepidarium (lauwe bad) en het caldarium (warme bad). Achter het caldarium bevindt zich het praefurnium, de grote stookruimte. Het aangevoerde water stroomt via leidingen het badhuis binnen. Een deel gaat meteen naar het frigidarium, dat immers koud moet blijven. Die ruimte heeft dan ook een hoog plafond. De rest van het water komt terecht in een grote ketel in het praefurnium, waar een vuur onder brandt. Maar loopt die ketel na een tijdje dan niet over? Inderdaad. Het is nu eenmaal een natuurlijke waterstroom, die je niet zomaar even uit kunt schakelen. Maar uiteraard is de ketel ook weer op een leiding aangesloten, die het water doet doorstromen naar weer een andere ketel, die ook weer overloopt in een andere ketel, enzovoorts. Net zo lang tot het water heet genoeg is. Na de laatste ketel stroomt het de alveus in: het niet zo diepe bad van het caldarium, waar zich nog net een deel van het vuur onder bevindt. Heet! Er staan in het caldarium dus niet voor niets labra: stenen bekkens waar je koel water uit scheppen kunt.

De palaestra in Archeon bevat o.a. een natatio, toegang tot het hypocaustum van de sauna en de latrina.
De palaestra in Archeon bevat o.a. een natatio, toegang tot het hypocaustum van de sauna en de latrina.

Uiteraard zou zo’n bad ook kunnen overlopen, maar daarom is er dan ook een afvoer in aangebracht. Het warme water kon eventueel nog doorstromen naar een lauwer bad in het tepidarium, al zijn er ook andere mogelijkheden voor die ruimte. In Archeon wordt het tepidarium voor de Romeinse massage gebruikt, al kon dit ook gebeuren in een apart unctorium. Uiteindelijk kwam het warme water in een dergelijk groot, luxe thermencomplex terecht in de natatio, het buitenbad dat zich op de palaestra (binnenplaats met sportveld) bevindt. Zo kon het dus voorkomen dat je in sommige badhuizen een verwarmd buitenbad had! Als het water vervolgens in de laatste baden geweest was stroomde het via de laatste afvoeren weer weg, naar de riolering of de dichtstbijzijnde rivier. Eventueel kon er ook een latrina (openbaar toilet) op het terrein van het badhuis of vlak daarbuiten zijn, waar het water eerst nog doorheen stroomde. Zo hoefde je niet door te trekken! Handig, hè?

Een holle vloer voor het hypocaustum hoort bij elk badhuis, dus ook bij dit thermencomplex uit de stad Viminacium in Servië.
Een holle vloer voor het hypocaustum hoort bij elk badhuis, dus ook bij dit thermencomplex uit de stad Viminacium in Servië.

Tot slot nog een interessant onderdeel wat betreft de stoom in het badhuis. Zeker in dat gloeiend hete praefurnium ontstond vaak een hoop stoom, rook en hete lucht. Dit werd niet onbenut gelaten. Via tubuli (stenen buizen), werd de warme lucht door de wanden en de vloer van het caldarium en tepidarium verspreid. Deze ruimtes werden zo lekker opgewarmd: 40 graden in het caldarium en 30 graden in het tepidarium. De Romeinen beschikten dus al over centrale verwarming! Als je gaat kijken in het Thermenmuseum in Heerlen, zul je bij de ruïnes van het badhuis zien dat in een aantal ruimtes allemaal kleine pilaartjes van tegels gemetseld lijken. Dit zijn dus de ruimtes waar een dergelijke vloerverwarming of hypocaustum voorkwam, die je verder alleen in hele dure villa’s aantreft.

Koepels en tongewelven kwamen veel voor in Romeinse badhuizen, in verband met de condens op het plafond.
Koepels en tongewelven kwamen veel voor in Romeinse badhuizen, in verband met de condens op het plafond.

Misschien was dat een extra goede reden om niet op je blote voeten maar op een soort slippers met een dikke houten zool rond te lopen. Zeker in de sauna, waar de stookruimte direct onder de vloer zat! Door water te gieten op een metalen schaal kon je de sauna dus gemakkelijk vol stoom krijgen, zoals jullie dat tegenwoordig met water op kolen doen. Ook in het caldarium was de lucht heel erg vochtig: zo’n 85 procent! Geen wonder dan ook dat de sauna en ook de andere warme ruimtes nooit een vlak plafond hadden: alle stoom die aan het plafond weer waterdruppels werd (condenseren heet dat) zou namelijk als regen weer omlaag druppelen. Door de ruimtes een koepelplafond of een tongewelf te geven gleden al die waterdruppels langs plafond en muur omlaag, tot ze in een afvoergootje kwamen. Doordat de vloer met tegels belegd was liep het gemorste water vaak vanzelf weg tussen de spleetjes.

Zo werken het warme bad en het hypocaustum.
Zo werken het warme bad en het hypocaustum.

Zo, dat was mijn verslag over het water in de Romeinse badhuizen! Ik ben er zo moe van geworden, dat ik denk dat ik morgen maar weer naar het badhuis ga. Als je nog eens wat echte Romeinse badhuizen wil zien, zijn er in jullie land nog wel wat aanraders. Uiteraard is er de ruïne van de thermen van Coriovallum, met daarbij het Thermenmuseum. Daarvoor kun je ook kijken op www.thermenmuseum.nl! De reconstructie van de thermen kun je vinden in Archeon, met de mogelijkheid tot een massagedemonstratie! Op www.archeon.nl kun je daarvan alvast een voorproefje zien. Natuurlijk kun je ook bij Castellum Hoge Woerd gaan kijken, om een beeld te krijgen van een soldatenbadhuis.

En vergeet niet mij te volgen op www.twitter.com/OctaviusRomein! Valete!

1 januari en de Romeinse kalender

kalender2De kalender die wij in de zgn. Westerse Wereld gebruiken, is tot op de dag van vandaag de Romeinse. Niet de jaartelling zelf, maar wel de indeling van het jaar in 12 maanden. En juist in dit nieuwe jaar is het wel eens interessant om toe te lichten hoe de indeling van onze kalender nou precies tot stand gekomen is.

De Fasti Capitolini. Fasti is de benaming voor een Romeinse kalender, maar ook voor bepaalde dagen (zie onder).
De Fasti Capitolini. Fasti is de benaming voor een Romeinse kalender, maar ook voor bepaalde dagen (zie onder).

Volgens de legende zou de Romeinse kalender zijn ingevoerd door niemand minder dan Romulus, de eerste koning van Rome. De kalender zou in die tijd maar 10 maanden hebben gehad, wat meteen verklaart waarom de maanden met een cijfer in hun naam niet corresponderen met hun nummer. Zoals sommige lezers wellicht weten is onze twaalfde maand, december, vernoemd naar het Latijnse cijfer tien, decem. Datzelfde geldt natuurlijk voor september, oktober en november. Ook de vijfde en zesde maand van de Romeinse kalender (onze zevende en achtste) hadden een genummerde naam: quintilis en sextilis. Zes van de tien oorspronkelijke maanden hadden 30 dagen: aprilis, iunius, sextilis, septembris, novembris en decembris. De overige vier maanden, martius, maius, quintilis en octobris hadden er 31. Een kleine rekensom vertelt ons dan ook dat het jaar 304 dagen had, wat aanzienlijk korter is dan ons moderne jaar. Daar staat tegenover dat de winterdagen tussen 31 december en 1 maart blijkbaar niet geteld werden. Uiteraard maakte dat de kalender (die door veel gewone mensen waarschijnlijk niet gebruikt werd) er niet overzichtelijker op.

De Romeinse kalender zou al zijn ingevoerd door de eerste koning, Romulus. Zijn opvolger Numa Pompilius bracht al wijzigingen aan.
De Romeinse kalender zou al zijn ingevoerd door de eerste koning, Romulus. Zijn opvolger Numa Pompilius bracht al wijzigingen aan.

De tweede koning, Numa Pompilius, zou dit hebben omgezet in 12 maanden door er ianuarius en februarius aan toe te voegen. Tegelijkertijd werd er van elke maand met 30 dagen een dag afgetrokken, want even getallen zouden volgens Romeins bijgeloof ongeluk brengen. Hierdoor waren er dus 51 winterdagen over die over januari en februari werden verdeeld: beide maanden kregen respectievelijk 29 en 28 dagen. Februari was dus korter om het restje op te vangen, maar gold bovendien als een sobere maand, waarvoor het ongeluksgetal wel toepasselijk was. Nu had de kalender dus 355 dagen. Dat dit aantal dagen niet helemaal klopt met omlooptijd van de Aarde om de zon (en dus met de zonnestanden die men destijds waarnam) is te wijten aan het feit dat het hier “maanmaanden” betrof: hun lengte correspondeerde zo ongeveer met het wassen van de maan. De Romeinse kalender was dus van oorsprong een maankalender.

De Romeinse kalender in Archeon, een reconstructie van de Fasti Antates Maiores, de enige teruggevonden republikeinse kalender.
De Romeinse kalender in Archeon, een reconstructie van de Fasti Antates Maiores, de enige teruggevonden republikeinse kalender.

Week- en dagnummers bestonden in die tijd nog niet. Toch was er een systeem om de dagen bij te houden, aan de hand van enkele maandelijkse rituelen. De eerste dag van de maand werd de Kalendae genoemd, de dag waarop de maand werd afgeroepen. Van oorsprong vielen deze dus op de nieuwe maan. Op de dag van de Kalendae riepen de pontifices, de Romeinse hogepriesters, de maand ritueel af en kondigden aan hoeveel dagen deze zou duren. Na een kort aantal dagen (7 dagen in maart, mei, juli en oktober, 5 dagen in de andere maanden) volgden de Nonae, die oorspronkelijk geacht werden te vallen op het eerste kwartier (eerste halve maan) maar op den duur eigenlijk gewoon 8 dagen voor de Idus vielen. De Idus viel oorspronkelijk dus op volle maan: op de maanden met 31 dagen viel hij op de 15e en in de andere maanden op de 13e. Wat de telling op grond van deze dagen betreft moet men zich overigens niet laten misleiden: er werd niet geteld vanaf de eerste dag van de maand! In plaats daarvan telde men hoeveel dagen het voor de volgende Kalendae, Idus of Nonae was. Men dateerde 15 maart dus als “de Idus van maart”, terwijl vier dagen daarvoor werden gedateerd als “vier dagen voor de Idus van maart”. Dagen na die Idus werden dan gedateerd als “zoveel dagen voor de Kalendae van april”. Dagen als zondag, maandag en dergelijke kwamen niet voor. Wel was er sprake van een soort acht dagen durende “marktweek”, op de kalender aangegeven met de letters A t/m H. De 9e dag gold als marktdag en omdat het aantal dagen in een jaar niet door 8 te delen was, werd er altijd gewoon doorgeteld. De marktdag kon in het ene jaar dus bijvoorbeeld op de A’s vallen en in een ander jaar op de F’s.  Verder waren veel dagen in het jaar aangeduid met een extra F. Dit waren de dies fasti, de dagen waarop recht gesproken mocht worden. Op de dies nefasti, aangeduid met N, waren rechtspraak en andere politieke activiteiten verboden. De dies comitialis, aangeduid met C, was de dag waarop de volksvergadering bijeenkwam.

Fragment van de Fasti Praenestini. De opeenvolgende letters geven de dagen van de marktweek aan.
Fragment van de Fasti Praenestini. De opeenvolgende letters geven de dagen van de marktweek aan.

Het systeem was hiermee natuurlijk nog lang niet volmaakt, nog afgezien van hoe ingewikkeld dergelijke datering is. Zoals gezegd was de kalender afgestemd op de maancyclus en liep hij daardoor niet gelijk met de zonnestanden. Een manier om dit op te lossen deed zich, net als bij ons, aan in de vorm van schrikkeljaren. Maar zoals wel duidelijk zal zijn loopt een maand van 355 dagen veel meer achter op de zonnestanden dan een jaar van 365 dagen. In plaats van een enkele schrikkeldag werd er dan ook om de zoveel tijd een soort schrikkelmaand ingevoerd, een intercalaris (de Romeinse schrijver Plutarchus noemt de maand Mercedonius). Deze extra maand werd om de zoveel tijd na februari ingevoerd, waarbij februari dan weer een dag of vier verloor. De lengte van de intercalaris zelf kon variëren, afhankelijk van over hoeveel dagen er een nieuwe maan zou zijn. Uiteraard maakte dat de kalender er niet ordelijker op. Het verliep te rommelig en zaaide teveel verwarring, maar bovendien was het de Pontifex Maximus die bepaalde of er wel of geen schrikkelmaand kwam. En hoewel dat in de praktijk meestal om het jaar gebeurde, kon de Pontifex, die in feite een Romeinse politicus was, er soms baat bij hebben om het jaar extra op te rekken in het belang van hemzelf of zijn bondgenoten. Julius Caesar kreeg bijvoorbeeld voor elkaar dat het derde jaar van zijn consulaat verlengd werd naar 445 dagen!

"Hoedt u voor de Idus van maart!" De datum werd legendarisch doordat Caesar op die dag in de Senaat vermoord werd. (Vincenzo Camuccini, "Morte di Cesare", 1798.)
“Hoedt u voor de Idus van maart!” De datum werd legendarisch doordat Caesar op die dag in de Senaat vermoord werd. (Vincenzo Camuccini, “Morte di Cesare”, 1798.)

Toch was het de alleenheerschappij van Julius Caesar die orde in de chaos schiep. Het was tegen die tijd al bekend dat een zonnejaar (de omlooptijd van de Aarde) 365¼ dag moest tellen. De Egyptische en Iraanse kalender kwamen daar al erg dicht bij in de buurt. Waarschijnlijk maakte Caesar in 48 v. Chr. in Egypte kennis met deze kalender, waar hij volgens de schrijver Lucanus zou hebben bekendgemaakt dat hij van plan was een nog veel betere kalender te maken. Zijn belangrijkste adviseur in dit project zou volgens Plutarchus Sosigenes van Alexandrië geweest zijn. Het verlengen van het jaar 46 v. Chr. (het jaar 708 Ab Urbe Condita, “vanaf de stichting van de stad”, de Romeinse jaartelling) paste uiteraard handig in dit project. Het zou het “laatste jaar van verwarring” geweest zijn. Zo kwam 1 januari uit op een datum die volgens de astronomen het meest klopte met hoe de kalender zou moeten lopen, en werd dit de eerste dag van het jaar volgens de officiële jaartelling. Het jaar kreeg 365 dagen, met elke vier jaar een schrikkeldag. Maart, mei, quintilis, september, november en januari kregen 31 dagen, de rest 30. Uitzondering bleef februari, dat nu 28 dagen telde en de eventuele schrikkeldag. De marktweek werd van 8 naar 7 dagen ingekort (waarna Constantijn de Grote er in 321 de moderne week van maakte). Dit was de Juliaanse kalender.

De gekke keizer Commodus wilde alle maanden in het jaar naar zichzelf vernoemen. Hij nam hier zelfs twaalf nieuwe namen voor aan.
De gekke keizer Commodus wilde alle maanden in het jaar naar zichzelf vernoemen. Hij nam hier zelfs twaalf nieuwe namen voor aan.

Ironisch genoeg stierf Caesar zelf op een gemakkelijk te onthouden datum van de Romeinse kalender: hij werd op de Idus van maart 710 AUC (15 maart 44 v. Chr.) vermoord in de Senaatsvergadering. Nog hetzelfde jaar werd de maand quintilis omgedoopt tot Iulius, oftewel juli, naar de geslachtsnaam van de dictator. Dat sextilis in 8 na Chr. werd hernoemd naar keizer Augustus zou volgens sommige wetenschappers te maken hebben met een laatste hervorming: het schrikkeljaar zou door een misverstand in eerste instantie niet op het vierde maar op het derde jaar geplaatst zijn, wat keizer Augustus in 4 na Chr. zou hebben laten verhelpen. De vernoeming naar Augustus verklaart in elk geval wel waarom zowel juli als augustus 31 dagen hebben: Augustus kon qua aantal dagen uiteraard niet onderdoen voor Julius Caesar, laat staan een ongelukkig even aantal dagen hebben. Dat hij hiervoor de een dag van het 29 dagen tellende februari zou hebben afgehaald is een bekend verhaal, maar dit is zeer onwaarschijnlijk. De maand telde al 28 dagen onder Numa Pompilius. Wel werden de maanden na augustus in volgorde van 30 en 31 dagen aangepast. Men had uiteraard ook een andere maand kunnen kiezen, maar volgens Macrobius koos men de maand sextilis omdat Augustus in deze maand grote overwinningen op zijn tegenstanders had behaald. Verder zijn er nooit meer maanden naar Romeinse keizers vernoemd of zijn de vernoemingen nooit in stand gebleven. Nero probeerde in 65 na Chr. de maanden april, mei en juni respectievelijk Neroneus, Claudius en Germanicus te noemen, allemaal naar hemzelf. Ook keizer Domitianus trachtte maanden naar zichzelf te noemen, waarbij september Germanicus en oktober Domitianus zou worden. Tiberius en Antoninus Pius wezen allebei het aanbod om de maand september naar zich vernoemd te krijgen zelfs af. De megalomane keizer Commodus nam zelfs twaalf nieuwe namen aan, met het bizarre plan om elke maand in het jaar één van die namen te geven.

Paus Gregorius XIII zette de puntjes op de i door de Juliaanse kalender te laten hervormen.
Paus Gregorius XIII zette de puntjes op de i door de Juliaanse kalender te laten hervormen.

In Oosterse en Orthodoxe kerken is de Juliaanse kalender nog altijd in gebruik voor de feestdagen. Deze kalender loopt inmiddels echter nadrukkelijk achter op degene die wij gebruiken, want er was nog een klein verschil van enkele minuten met het astronomische jaar. Dit verschil was zo klein dat het gemakkelijk over het hoofd gezien werd, maar dat het in de loop der eeuwen enkele dagen verschil opleverde. Paus Gregorius XIII liet in 1582 de fout herstellen en liet dat jaar 15 oktober op 4 oktober volgen – er was besloten te rekenen vanaf het Concilie van Nicea (325 na Chr.) in plaats vanaf het begin van de jaartelling. Sindsdien zijn de jaren die door 100 deelbaar zijn (zoals 1800 en 1900) geen schrikkeljaar, maar de jaren die door 400 deelbaar zijn (zoals het jaar 2000) weer wel. Daardoor is de Juliaanse kalender de laatste eeuwen nog drie dagen meer gaan achterlopen op de Gregoriaanse. Het duurde overigens ook nog een poos voordat deze in veel landen werd aangenomen. Nederland zelf was één van de eerste: in 1582 nam de regering van de Republiek der Verenigde Nederlanden de Gregoriaanse kalender in gebruik. Ook ging Nederland in 1583 over op de 1e januari als eerste dag van de maand, want ook dat was nog lang geen vanzelfsprekendheid. Ondanks Caesars hervorming duurde het bijvoorbeeld in het Verenigd Koninkrijk nog tot 1752 voor men 1 januari weer als officieel begin van het jaar aannam, waar men tot die tijd 25 maart (9 maanden voor kerst) hanteerde. En dat gaf bij internationale correspondentie uiteraard de nodige verwarring…

Naamgeving bij de Romeinen

naamBij Romeinen werkte naamgeving niet geheel zoals bij ons. Zoals in de meeste landen van tegenwoordig hadden de Romeinen een familienaam en een voornaam die hen onderscheidde. Maar waar wij soms ook meerdere voornamen hebben, hadden de Romeinen er altijd maar eentje, die er weinig toe deed. Bovendien is in veel culturen de familienaam synoniem voor achternaam, terwijl er bij de Romeinen nog best een of meer namen op konden volgen.

Verder lezen Naamgeving bij de Romeinen