De val van Troje verbonden aan de stichting van Rome

sfv01De eeuwen waarin Rome nog niet veel meer was dan een stadstaat, zijn van oudsher gehuld in mythen en legenden. Menig adellijk geslacht beweerde dat zijn bloedlijn terugging op een godheid of op een grote mythologische held. Het Julische huis beweerde qua afstamming terug te gaan op Aeneas, die niet alleen een zoon was van de godin Venus, maar ook een Trojaanse prins en voorvader van de stichters van Rome.

Porceleinen afbeelding van het wereldberoemde Paris-oordeel (Capitolijns Museum, Rome). De mythe van de Trojaanse oorlog werd in verband met de stichting van Rome gebracht.
Porceleinen afbeelding van het wereldberoemde Paris-oordeel (Capitolijns Museum, Rome). De mythe van de Trojaanse oorlog werd in verband met de stichting van Rome gebracht.

De legende over de Trojaanse oorlog is vooral bekend geworden door het aloude epos Ilias, toegeschreven aan de Ionisch-Griekse dichter Homerus. Het stuk beschrijft een gedeelte van het tiende jaar van de oorlog en beschrijft met name een conflict tussen de Myceense koning Agamemnon, die de Griekse coalitie leidt, en de vrijwel onkwetsbare kampioen Achilles. In tegenstelling tot wat velen denken bevat de Ilias overigens niet de afloop van de oorlog: dit wordt pas in een flashback omschreven in de Odyssee, het verhaal van de zwerftochten en thuiskomst van de Griekse held Odysseus. De Trojaanse oorlog was uitgebroken naar aanleiding van de bruiloft van de menselijke Peleus en de zeenimf Thetis. Eris, de godin van de tweedracht, was in tegenstelling tot tal van andere goden en godinnen niet uitgenodigd. Als wraak verscheen zij op het feest en wierp een gouden appel met het opschrift “voor de mooiste” tussen het gezelschap. De godinnen Hera, Pallas Athena en Aphrodite eisten alle drie de appel op, maar niemand durfde de keuze te maken. Uiteindelijk verscheen het drietal daarom aan Paris, de zoon van de Trojaanse koning Priamus. Dit is het beroemde Paris-oordeel.

De list met het paard van Troje slaagt door de leugens van de Griek Sinion, die voorwendt dat hij afvallig is. Ook in de Aeneis komt deze passage voor.
De list met het paard van Troje slaagt door de leugens van de Griek Sinion, die voorwendt dat hij afvallig is. Ook in de Aeneis komt deze passage voor.

Niets menselijks is de Griekse goden vreemd en dus probeerde het drietal Paris om te kopen. Hera beloofde rijkdom, Athena wijsheid, maar Aphrodites belofte om Paris de mooiste vrouw ter wereld te bezorgen maakte dat zijn keuze op de liefdesgodin viel, tot woede van haar mededingsters. ’s Werelds mooiste vrouw vond Paris jaren later in de vorm van Helena, de gemalin van koning Menelaos van Sparta. Paris schaakte Helena, waarop Menelaos de hulp van zijn broer Agamemnon inschakelde. Het resultaat was een jarenlange oorlog van een coalitie Grieken of Achaeërs tegen de Trojanen of Dardanen. Meerdere goden kozen partij in het conflict, waarbij Hera en Athena uiteraard de Grieken steunden en Aphrodite de Trojaanse stadstaat. Totdat Odysseus de beroemde list van het houten paard bedacht, waarna Troje in de vlammen opging.

Hisarlik is de plaats die men nu doorgaans als Troje of Ilion beschouwd. Het was geen Griekse stad maar stond op den duur wel onder sterke invloed van de Griekse cultuur. Troje VII lijkt de Hettitische stad Wilusa te zijn. Troje VIIa wordt traditioneel als Homerisch Troje gezien.
Hisarlik is de plaats die men nu doorgaans als Troje of Ilion beschouwd. Het was geen Griekse stad maar stond op den duur wel onder sterke invloed van de Griekse cultuur. Troje VII lijkt de Hettitische stad Wilusa te zijn. Troje VIIa wordt traditioneel als Homerisch Troje gezien.

De stadstaat Troje, ook wel bekend als Ilion (hetgeen de naam van Homerus’ epos verklaart), heeft zeer waarschijnlijk echt bestaan, in het noordwesten van Anatolië (het Turkse schiereiland). De 19e-eeuwse opgravingen van Heinrich Schliemann wijzen traditioneel een groep van ruïnes aan bij de Dardanellen. De meerdere lagen van ruïnes over elkaar maken duidelijk dat de stad meerdere malen verwoest en weer opgebouwd is: de oudste gaat vermoedelijk terug op 3000 v. Chr. Schliemann, meer schattenjager dan wetenschapper, ging er ten onrechte van uit dat deze ruïne het Homerisch Troje was. Qua datering is het waarschijnlijk dat Troje VIIa het is geweest, namelijk tussen 1300 en 1190 v. Chr. Dat lijkt te kloppen met de setting van de Trojaanse oorlog, waarin Mycene een leidende rol heeft: de stad vormde een grote machtsfactor tussen 1400 en 1150 v. Chr.

Aeneas dreigt het onderspit te delven tegen Diomedes. Zijn moeder Aphrodite (Venus) staat achter hem.
Aeneas dreigt het onderspit te delven tegen Diomedes. Zijn moeder Aphrodite (Venus) staat achter hem.

Aeneas speelt een bescheiden rol in de Ilias, maar raakt een paar keer lelijk in de knoei. In boek V neemt hij het op tegen Diomedes, de koning van Argos, die er met behulp van Pallas Athena in geslaagd was om Aphrodite te verwonden. Aeneas raakt ook gewond en wordt door Diomedes op een rots geworpen. Aphrodite grijpt echter in en redt hem. Nog driemaal probeert Diomedes Aeneas aan te vallen, maar Apollo weert alle aanvallen af, waarna Aeneas in de burcht van Troje wordt verzorgd door de godinnen Leto en Artemis. Diomedes wordt afgeleid door een fantoombeeld van Aeneas, gecreëerd door Apollo. Wanneer Aeneas later in de strijd overweegt om Menelaos te bevechten ziet hij hiervan af zodra de koning van Sparta versterkingen krijgt. In boek XX probeert hij met Achilles te vechten, maar wordt opnieuw verwond en bijna gedood. De zeegod Poseidon, die eigenlijk aan de kant van de Grieken staat, redt hem echter omdat hij Aeneas persoonlijkheid bewondert, waarna hij Aeneas echter wel aanspoort geen superieure tegenstanders meer te kiezen.

Venus en Anchises (1889-1890) door William Blake.
Venus en Anchises (1889-1890) door William Blake.

Over de afkomst van Aeneas wordt door Homerus ook verteld, maar dan in zijn Hymne aan Aphrodite, waarin verhaald wordt hoe de godin alle andere goden, met name Zeus, verliefd laat worden op sterfelijke mensen. Zeus pakt haar terug door haar gevoelens te laten krijgen voor Anchises. Pas na de daad openbaart zij zich aan hem als de godin Aphrodite, maar belooft Anchises te beschermen in ruil voor zijn stilzwijgen. Aeneas wordt na zijn geboorte naar de nimfen op de berg Ida gebracht. Pas als hij vijf jaar oud is wordt hij aan Anchises overgedragen. De legende over Aeneas werd na de tijd van Homerus – het is niet exact duidelijk wanneer deze dichter geleefd heeft, als hij al echt als één persoon bestond, maar men denkt aan ca. 850 v. Chr. – voortgezet en kwam zoals veel Griekse mythen en sagen ook bij de Romeinen terecht.

Vergilius leest de Aeneis voor aan Augustus, Octavia en Livia (1790-1793), door Jean-Baptiste Wicar. Zoals de schilder het hier voorstelt is het epos zo indrukwekkend dat het dames doet flauwvallen.
Vergilius leest de Aeneis voor aan Augustus, Octavia en Livia (1790-1793), door Jean-Baptiste Wicar. Zoals de schilder het hier voorstelt is het epos zo indrukwekkend dat het dames doet flauwvallen.

De beroemdste Romeinse schrijver die Aeneas behandeld heeft is Publius Vergilius Maro, die leefde van 70 t/m 19 v. Chr. Vergilius maakte deel uit van een kring van dichters die was verzameld door Maecenas, een vriend en vertrouweling van keizer Augustus. Maecenas ondersteunde de dichters financieel onder de voorwaarde dat zij in ruil keizer Augustus in een positief daglicht stelden. Een soort propagandamachine dus. Dat is te merken, want in de Aeneis, het verhaal van Aeneas’ zwerftochten na de Trojaanse oorlog, aarzelt Vergilius niet om meerdere lofprijzingen aan de keizer te verwerken. Jupiter voorspelt de geboorte van Augustus en zijn rol als “redder” van de Romeinse republiek. De Aeneis is opgesteld als een nationaal epos, waarin de oorsprong van Rome wordt teruggevoerd op de goden. Aeneas is de zoon van Venus (de Romeinse equivalent van Aphrodite) en wordt neergezet als de ideale stamvader van het Romeinse volk. Het is vast niet zonder reden dat deze bijfiguur uit de Ilias zo’n grote rol speelt bij de Romeinen, want in plaats van de heldhaftigheid van de oude Griekse helden toont Aeneas meer tekenen van het Romeinse pietas, wat alle ideale kwaliteiten omvat zoals vaderlandsliefde en bescheidenheid. Er wordt een directe bloedlijn gesuggereerd tussen Aeneas en keizer Augustus, die daarmee ook als afstammeling van de goden wordt neergezet.

Aeneas' vlucht uit Troje (1598) door Frederico Barocci. De door Anchises gedragen voorwerpen stellen de beeldjes van de Laren en Penaten voor.
Aeneas’ vlucht uit Troje (1598) door Frederico Barocci. De door Anchises gedragen voorwerpen stellen de beeldjes van de Laren en Penaten voor.

In de Aeneis wordt duidelijk dat niet alle Trojanen werden gedood of tot slaaf gemaakt na de val van Troje. Aeneas heeft van de goden het bevel gekregen om de stad te ontvluchten en de vluchtelingen te leiden. Zeer beroemd is dan ook het beeld van Aeneas die het brandend Troje uitvlucht met zijn oude vader Anchises op de rug (Anchises was kreupel geworden nadat hij toch had opgeschept over zijn affaire met Venus en Jupiter hem voor straf een bliksemschicht op zijn voet had geworpen) en zijn zoontje Ascanius aan de hand. Ascanius, ook wel Julus genaamd, zou de voorouder zijn van het Julische huis en dus van keizer Augustus. Een extra Romeins element in de vlucht van Aeneas is het meedragen van de Laren en Penaten, de huisgoden: deze naamloze goden, vaak voorgesteld als de voorouders van de familie, zijn veel eerder een Romeins dan een Grieks verschijnsel. Zijn vrouw Creusa overleeft de val van Troje niet, maar haar schim drukt Aeneas op het hart dat het zijn lot is om een nieuwe stad in het westen te stichten.

De zwerftocht die Aeneas en de zijnen volgens Vergilius aflegden.
De zwerftocht die Aeneas en de zijnen volgens Vergilius aflegden.

Na hun vlucht uit Troje beleven de Aeneaden onderweg allerlei avonturen, zoals een confrontatie met de Harpijen, ontmoetingen met zieners en sibillen, die nog meer grootheid voorspellen, en een snelle ontsnapping van het Cyclopeneiland, waar zij de blind geworden Polyphemus zien en een achtergebleven bemanningslid van Odysseus redden, waarmee de nobelheid van de personages duidelijk wordt neergezet. De oude Anchises overlijdt kort daarna Onderwijl heeft Juno (de Romeinse equivalent van Hera) nog steeds allerminst het beste voor met de Trojanen en doet wat zij kan om de toekomstige grootheid te verhinderen. Zij slaagt er uiteindelijk in om Aeolus, de god der winden, om te kopen zodat hij al zijn stormen loslaat op de schepen van de Aeneaden. Dat doet hen verspreid belanden in Noord-Afrika, waar ze uiteindelijk vriendelijk ontvangen worden door Dido, de koningin van Carthago. Voorlopig lijkt Aeneas rust gegund. Venus, die Dido niet vertrouwt, zorgt ervoor dat de koningin verliefd wordt op Aeneas, wat Juno ook wel bevalt. Eind goed al goed? Nou…

Wordt vervolgd…

De Romeinse zon gaat onder in Nederland: geleidelijk verval in plaats van abrupte instorting. (370 t/m 500 na Chr.)

volksverhuizingNa de Slag bij Adrianopel in 378 ging het West-Romeinse rijk zijn laatste eeuw in. In ons land was de Romeinse macht al lange tijd flink tanende, maar nu zou deze vrijwel onmerkbaar worden in enkele decennia. Het traditionele beeld van deze laatste eeuw is dat van de “Grote Volksverhuizing”, die zou zijn losgebarsten nadat de Hunnen rond 370 de Wolga overstaken en de Goten op de vlucht joegen, gevolgd door vele andere Germanen. De zaak ligt uiteraard veel ingewikkelder dan dat. Invallen van Germanen en andere “barbaren” in het Romeinse rijk waren niets nieuws, zelfs niet in hevige mate. De Marcomannen, Quaden en Sarmaten hadden keizer Marcus Aurelius tussen 166 en 180 al hevig het leven zuur gemaakt. Eeuwen daarvoor hadden de Cimbren en Teutonen al op hevige wijze door Europa rondgetrokken en daarmee Italië bedreigd. Het vreemde is vooral dat zulke enorme bewegingen tussen 100 v. Chr. en 166 na Chr. zo weinig leken voor te komen, of in elk geval niet op een dusdanige manier dat de Romeinen er last van hadden. [Zie voor aanvullingen op dit artikel ook de reacties beneden!]

De Germaanse krijgscultuur leidde tot een hoop strijd, maar creëerde ook steeds moeilijkere tegenstanders voor de Romeinen.
De Germaanse krijgscultuur leidde tot een hoop strijd, maar creëerde ook steeds moeilijkere tegenstanders voor de Romeinen.

Dergelijke Wanderlust hangt waarschijnlijk samen met de permanente onveiligheid van een dergelijke krijgscultuur. Tal van stammen, volkeren en chiefdoms leefden in een vijandige omgeving, waarin het soms gewoonweg eten of gegeten worden was. Er was dus continu behoefte aan nieuwe krijgers, zodat er dus zoveel mogelijk kinderen geboren moesten worden. Dat had weer overbevolking tot gevolg, dus om aan de vraag voor voedsel en leefruimte te voorzien moest er geëxpandeerd worden, wat onvermijdelijk tot nieuwe strijd leidde en dus de onveiligheid in stand hield zodat alles weer van voor af aan begon. Deze vicieuze cirkel van permanente onveiligheid kon alleen worden doorbroken door weg te trekken.

Celts_Warriors01_full
De Bataven waren een bekend voorbeeld van Germanen die in het rijk werden toegelaten om te helpen met de verdediging ervan. Hun opstand is een vroeg voorbeeld van het effect van een Romeinse burgeroorlog en het daarvoor leeghalen van de grenzen.

Tegelijkertijd lag daar dan dat grote, indrukwekkende Romeinse rijk, dat volgens de verhalen vast vol prachtige schatten was. En soms leek dat rijk helemaal niet zo sterk meer. Bijvoorbeeld toen de Antonijnse Pest onder Marcus Aurelius het leger flink had uitgedund. Of tijdens de Crisis van de Derde Eeuw, terwijl de Romeinen met elkaar overhoop lagen en daardoor de grenzen verwaarloosden. Hevige invallen waren toen het gevolg, zodat de keizers handen tekort kwamen. De instortende economie (mede door klimaatproblemen) deed een duit in het zakje, omdat dit het onderhouden van een duur leger bemoeilijkte. Zelfs als een keizer zich van zijn positie wist te verzekeren, zoals Gallienus, moest hij noodgedwongen grenstroepen van de ene provincie overplaatsen om een inval in een andere provincie te bestrijden, zodat de grens in de eerste provincie dan ook weer open lag. Vanaf Diocletianus, die dit probleem trachtte op te lossen door een administratieve splitsing van het rijk, vielen de invallen weer een tijdje mee, zodat het rijk op adem kon komen. Maar meerdere keren raakten de Romeinse keizers toch weer slaags en vaak genoeg had dat toch weer opportunistische invallen tot gevolg.

Het Romeinse rijk was eind 4e eeuw opgedeeld in twee rijkshelften, elk weer opgedeeld in twee prefecturen, die elk weer waren opgedeeld in enkele diocesen. Hoewel de Balkan op dat moment het meest onder vuur lag, was Gallië het meest kwetsbaar.
Het Romeinse rijk was eind 4e eeuw opgedeeld in twee rijkshelften, elk weer opgedeeld in twee prefecturen, die elk weer waren opgedeeld in enkele diocesen. Hoewel de Balkan op dat moment het meest onder vuur lag, was het verarmde Gallië het meest kwetsbaar.

Gallië, inclusief de Germaanse provincies, leed misschien wel het allerzwaarst. In tegenstelling tot Brittannia, dat door de zee moeilijker te bereiken was, hoefde je enkel de Rijn over te steken om het binnen te komen. Bovendien was Gallië in de burgeroorlogen ook vaak de pineut geweest: oogsten waren verwoest en de grensforten waren vaak leeg getrokken of zelfs aangevallen. Het was een zwak en verarmd deel van het rijk geworden, zodat het een gemakkelijke prooi leek. Bovendien concentreerden veel keizers zich steeds meer op het oosten van het rijk: Diocletianus resideerde daar al en Constantijn de Grote liet er zelfs een nieuwe hoofdstad bouwen. De poging van tegenkeizer Magnentius om Constantius II af te zetten leidde opnieuw tot het leeg trekken van de grens. Dat Julianus’ veldtocht naar het oosten, waar hij als keizer ook bleef, niet tot nieuwe invallen leidde is noemenswaardig. Misschien had hij toch iets geleerd van zijn voorgangers. Maar vanaf de Slag bij Adrianopel lijkt er opnieuw iets blijvend veranderd…

De Hunnen worden traditioneel uitgebeeld als het stereotype Aziatische horde, vergelijkbaar met de Mongolen in de middeleeuwen. Over hun werkelijke uiterlijk is niet zo heel veel zekerheid.
De Hunnen worden traditioneel uitgebeeld als het stereotype Aziatische horde, vergelijkbaar met de Mongolen in de middeleeuwen. Over hun werkelijke uiterlijk is niet zo heel veel zekerheid.

Door bovenstaande uitleg mag het duidelijk zijn dat de komst van de Hunnen zeker niet de oorzaak van de grote invallen vanaf 370 was. Het betrof hier hooguit een aanleiding. Het binnenhalen van Germanen en andere “barbaren” was ook niet nieuw, zeker niet als we terugdenken aan de Bataven en de Ubiërs, die met Romeinse toestemming op de linkeroever van de Rijn waren gaan wonen. In de 3e eeuw kwam hier de status van foederati bij, waarbij Germanen als min of meer autonome bondgenoten in het rijk mochten komen wonen. Dit werd weliswaar geprobeerd middels een verdeel-en-heers-tactiek (slechts een deel van de Franken mocht bijvoorbeeld op de Betuwe neerstrijken) maar op lange termijn leidde het niet echt tot een oplossing. Menige partij achter de grens zag een andere groep invallers min of meer beloond voor hun inval, dus waarom niet proberen om dit trucje na te doen?

Het Romeinse leger bestond in de 5e eeuw steeds vaker uit Germaanse huurlingen en uit foederati. Die foederati bleken niet altijd even betrouwbare bondgenoten.
Het Romeinse leger bestond in de 5e eeuw steeds vaker uit Germaanse huurlingen en uit foederati. Die foederati bleken niet altijd even betrouwbare bondgenoten.

De Volksverhuizing heeft dus een veel diepere oorzaak en is zeker niet een massale inval van meerdere volkeren die op de vlucht gedreven waren. Het is zelfs nog maar de vraag of het hier etnisch afgebakende bevolkingsgroepen betreft. Groter is de kans dat het hier om variërende, losse coalities van verschillende groepen gaat, allemaal verenigd onder een bepaalde leider of elite als een groot Gefolgschaft. De groep die als Visigoten via de Balkan in het Romeinse rijk binnengekomen was was dus een vrij kleine Gotische kern omgeven door wisselende componenten, die met veel getouwtrek uiteindelijk toch de status van foederati kregen. Dat het oosten veel sterker en stabieler was dan het West-Romeinse rijk verklaart ook waarom deze foederati zich niet tegen het oosten keerde, ondanks dat zij daar veel dichterbij waren. Bij onderling conflict tussen oost en west aarzelde Constantinopel niet om dergelijke foederati in te zetten tegen Rome.

Keizer Magnus Maximus, die vanuit Trier regeerde. Zijn poging om de keizer in Milaan uit te schakelen had weer een vervelende gevolgen voor de grens.
Keizer Magnus Maximus, die vanuit Trier regeerde. Zijn poging om de keizer in Milaan uit te schakelen had weer een vervelende gevolgen voor de grens.

Germania Secunda zal ver zijn gebleven van de toestanden op de Balkan en rondom de twee hoofdsteden, maar dat wil natuurlijk niet zeggen dat het er zoveel veiliger was. Nadat keizer Valens bij Adrianopel gesneuveld was, werd de latere keizer Theodosius teruggeroepen als generaal om orde in de chaos op de Balkan te scheppen. In het westen regeerden onderwijl Valens’ neefjes Gratianus en Valetinianus II. De laatste was nog minderjarig en de eerste was verre van populair bij het leger. In 383 kwam er dan ook een opstand van de troepen in Brittannia, die hun aanvoerder uitriepen tot keizer Magnus Maximus. De tegenkeizer voer naar het vasteland voor een confrontatie met Gratianus, die uiteindelijk door zijn eigen troepen gedood werd. De Frank Merobaudes, die in die tijd als militair opperbevelhebber van Gratianus diende, werd gedwongen tot zelfmoord, waarna Maximus de oude hoofdstad Trier als zijn regeringszetel nam. Maximus slaagde er weliswaar in om zich te laten erkennen door de overgebleven keizers Valetinianus en Theodosius, maar maakte in 383 de fout alsnog naar Italië te trekken om Valentinianus af te zetten, hetgeen leidde tot een ingrijpen door Theodosius. Maximus overleefde zijn drieste poging niet.

Theodosius de Grote stelde Arbogast aan als opperbevelhebber van Gallië. Spoedig had hij hem niet meer in de hand.
Theodosius de Grote stelde Arbogast aan als opperbevelhebber van Gallië. Spoedig had hij hem niet meer in de hand.

Dat Maximus de grens links had laten liggen leidde opnieuw tot invallen: de Ripuarische Franken en de Saksen vielen Gallië binnen, onder leiding van Gennobaudes, Marcomer en Sunno. Maar helemaal onbewaakt was de boel niet. Nannenus, die als comes eerder de Saksen had bevochten, was opgeklommen en stond nog steeds paraat, samen met zijn collega-bevelhebber Quintus. Bij Tourniacum, oftewel Doornik, sloegen zij de Franken en Saksen terug. Nannenus keerde daarna terug naar Mainz, maar Quintus trok de Rijn over om de Ripuariërs een gevoelig lesje te leren. Dat had hij beter niet kunnen doen, want zijn troepen werden een moerasgebied in gelokt en daar verslagen. Het gevolg was dat een nieuwe inval, in het jaar daarop, bijna niet te stuiten was. Maar Theodosius had inmiddels orde op zaken gesteld in Italië: hij had Arbogastes aangesteld als opperbevelhebber in Gallië. Arbogastes of Arbogast was van Frankische komaf en had onder Gratianus en Theodosius carrière gemaakt. Hij was niet de eerste Frank die Romeinse troepen leidde en bovendien was zijn voorganger in Gallië zijn eigen oom Bauto geweest. Nu hield hij de zwakker Valentinianus II mooi onder controle, wat hem de machtigste man van het West-Romeinse rijk maakte.

Eugenius, de laatste tegenkeizer van Theodosius, was in feite een marionet van de machtige Arbogast.
Eugenius, de laatste tegenkeizer van Theodosius, was in feite een marionet van de machtige Arbogast.

Arbogast behaalde in 389 de nodige successen: hij verwoestte het gebied van de Bructeren en Chamaven. Hij slaagde er ook in om te Trier een verdrag te sluiten met Marcomer en Sunno. Zij leverden gijzelaars en kregen een gebied aan de Romeinse zijde van de Rijn toegewezen. Ondertussen plaatste hij Franken op enkele hoge posten en kreeg voor elkaar dat zij vooral trouw aan hém waren, en dus niet zozeer aan het rijk of de keizer. Valentinianus kreeg waarschijnlijk het gevoel dat Arbogast veel te machtig werd, maar toen hij ingreep was het te laat. In 392 kwam de keizer naar Vienne en onthief Arbogast middels een schriftelijk bevel van zijn functies. Arbogast verscheurde het bevel ter plekke, in bijzijn van Valentinianus, die zijn zwaard trok en het bijna tegen Arbogast of zichzelf gebruikt had. Een paar dagen later werd de jonge keizer dood gevonden. Arbogast zette hierop ene Eugenius op de troon, tegen de wens van Theodosius. Blijkbaar voelde Arbogast zich niet langer gebonden aan het gezag van een ander. In de winter van 392 tot 393 trok hij de Rijn weer over voor een confrontatie met Marcomer en Sunno, maar in plaats van een gevecht kwam het tot een verdrag. Keizer Eugenius en Arbogast hielden ook een grote wapenschouw aan de Rijn om vriend en vijand te imponeren.

Ondanks zijn Vandaalse achtergrond was Stilicho erg trouw aan de Romeinse zaak. Helaas zat het hem op den duur wel erg tegen.
Ondanks zijn Vandaalse achtergrond was Stilicho erg trouw aan de Romeinse zaak. Helaas zat het hem op den duur wel erg tegen.

De wapenschouw was bluf. Eugenius en Arbogast hadden bijna al hun grenstroepen nodig om in 394 naar Italië te gaan voor de confrontatie met Theodosius. Hoewel zij eerst een overwinning boekten, werden ze uiteindelijk verslagen. Arbogast pleegde zelfmoord en Eugenius werd ter dood gebracht. Men zegt wel dat de slag aan de Frigidus meer een veldslag van Franken tegen Goten was dan van Romeinen tegen Romeinen. Theodosius bekommerde zich verder niet veel om Gallië. Het bevel erover gaf hij aan Stilicho (vaak een Vandaal genoemd vanwege zijn voorouders, hoewel hij zichzelf gewoon als Romein zag). Net als in de tijd van Arbogast zou voortaan vooral de opperbevelhebber de macht hebben in het West-Romeinse rijk, zeker na de dood van Theodosius in 395. Stilicho werd in de geschiedschrijving verguisd vanwege zijn Germaanse afkomst en zijn pogingen om vrede met de Germanen te bewaren, al was dat in deze tijden misschien niet eens zo’n slecht idee. Toen Marcomer in 398 van verdragsbreuk werd verdacht, moest hij in Milaan voor Stilicho verschijnen. Sunno wilde in reactie hierop een oorlog beginnen, maar zijn eigen onderdanen beletten dit en doodden hem. Vrede smaakte blijkbaar naar meer. Ondanks alles was de toestand aan de Rijn op dit moment gunstiger dan hij lange tijd was geweest. Marcomer werd naar Etrurië verbannen.

De plundering van Rome door de barbaren in 410, door Joseph-Noël Sylvestre (1890) In tegenstelling tot wat de kunstenaar uitbeeldt moet het niet zijn gegaan om een verwoesting door onbeschaafde barbaren, maar om een vrij gedisciplineerde plundering door goed getrainde krijgers.
De plundering van Rome door de barbaren in 410, door Joseph-Noël Sylvestre (1890). In tegenstelling tot wat de kunstenaar uitbeeldt moet het niet zijn gegaan om een verwoesting door onbeschaafde barbaren, maar om een vrij gedisciplineerde plundering door goed getrainde krijgers.

402 is het jaartal wat men tegenwoordig vaak als einde van de Romeinse tijd in Nederland aanmerkt, al is dat waarschijnlijk te eenzijdig. Tegen die tijd waren het Oost- en West-Romeinse rijk zodanig uit elkaar gedreven dat er flinke spanning was ontstaan. Zoals gezegd kreeg het oosten de Visigoten van Alaric zover om naar Italië te trekken. Stilicho zag zich voor de verdediging hiertegen genoodzaakt om de troepen van de Rijngrens en Brittannia naar Italië te verplaatsen. Hij moet geweten hebben wat voor enorm risico dit was, want het machtscentrum in Gallië werd tegelijkertijd van Trier naar Arles overgeplaatst, wat veel minder dicht bij de grens lag. Zijn zorgen waren terecht, want de Salische Franken kregen nu min of meer vrij spel en zouden vanaf dit moment geleidelijk aan naar het zuiden expanderen. Dat de Hunnen rond dezelfde tijd naar Midden-Europa trokken maakte de toestand er niet rooskleuriger op, omdat dit soortgelijke effecten als drie decennia eerder op de Balkan gaf. Germaanse stammen als de Vandalen, Quaden, Bourgonden en Gepiden bewogen zich richting Gallië, evenals de Indo-Iraanse Alanen, die in het kielzog van de Hunnen Europa binnengegaan waren.

Nadat de Goten eind 4e eeuw het rijk via de Balkan waren binnengekomen, volgden in 406-407 o.a. de Vandalen en Alanen via de Rijn. Dat zij later verder trokken naar Spanje en zelfs Afrika gaf de Franken en andere stammen mooi gelegenheid om in Gallië uit te breiden.
Nadat de Goten eind 4e eeuw het rijk via de Balkan waren binnengekomen, volgden in 406-407 o.a. de Vandalen en Alanen via de Rijn. Dat zij later verder trokken naar Spanje en zelfs Afrika gaf de Franken en andere stammen mooi gelegenheid om in Gallië uit te breiden.

Bij gebrek aan goede defensie en een sterk Romeins leger werden alle beschikbare bondgenoten en foederati ingeschakeld. Hoewel de Franken de Vandalen eerst wisten te stuiten, gooide een bondgenootschap tussen de Vandalen en Alanen roet in het eten. Op 31 december 406 leden de Ripuarische Franken een beslissende nederlaag in de slag bij Mainz. De Vandalen, Sueven, Alanen en Bourgonden overschreden hierna en masse de Rijn. Hele steden werden verwoest of ingenomen. En ditmaal waren het geen snelle plundertochten: de Germanen hadden de intentie om in Gallië te gaan wonen en deze keer kregen ze dat ook echt voor elkaar! Ze riepen hun eigen koninkrijk uit en probeerden tegelijkertijd deel te zijn van de Romeinse orde, zoals de Franken hadden gedaan. Stilicho probeerde hierin mee te gaan, omdat een gewapende strijd vrijwel onmogelijk leek. Dat deed hem uiteindelijk uit de gratie vallen en kostte hem in 408 letterlijk de kop. Alleen een opstand van de Romeinse troepen in Brittannia bracht verandering, toen na een lange wisseling van machthebbers ene Flavius Claudius Constantinus werd uitgeroepen tot keizer Constantijn III en naar het vasteland ging. De Vandalen en hun bondgenoten weken uit naar het zuiden en gingen naar Spanje. Stammen als de Franken, Alemannen en Bourgonden maakten van het vacuüm gebruik door hun territorium in Gallië uit te breiden.

Tussen 400 en 440 expanderen de Salische Franken flink zuidwaarts. De Ripuarische Franken maken ook gebruik van het machtsvacuüm dat de Romeinen achterlaten.
Tussen 400 en 440 expanderen de Salische Franken flink zuidwaarts. De Ripuarische Franken maken ook gebruik van het machtsvacuüm dat de Romeinen achterlaten.

Of we nu 402 of 406 kiezen als het einde van de Romeinse tijd in Nederland, in beide gevallen is het wat te kort door de bocht. De Romeinse macht in Germania Inferior of Germania Secunda was al vanaf 259 sterk verminderd en was op den duur steeds verder afgekalfd. Meerdere keizers en generaals hadden op den duur geprobeerd de orde te herstellen, maar het centraal gezag was nooit meer zo sterk als in de 1e en 2e eeuw geworden. Frankische stammen als de Saliërs en de Chamaven hadden op den duur steeds meer vrij spel gekregen, tot ze zich vrijwel niets meer van de Romeinen aantrokken, terwijl de gewone man zich al sinds de 3e eeuw meer aan zijn lokale identiteit dan aan het overkoepelend gezag gebonden voelde. Toch werden de binnen de oude grenzen ingerichte koninkrijken nog lange tijd ondergeschikt aan de keizer geacht, hetgeen het concept van een keizer als hogere monarch dan een koning verklaart. In de rond 394 opgestelde Notitia dignitatum geen melding gemaakt van de Franken of van Germania Secunda, al zegt dat niet al te veel. Er zullen nog enkele kleine afdelingen van troepen zijn geweest in steden als Tongeren en Keulen, maar misschien was dit niet meer dan een kleine stadswacht. Dat Brittannia, na Constantijns overtocht verlaten door Romeinse troepen en bestuurders, geleidelijk aan werd overrompeld door Saksen, Angelen, Denen en Picten, sneed de graantoevoer naar de paar overgebleven kustforten ook af.

De vroeg-middeleeuwse burchten hebben soms veel weg van uit hun krachten gegroeide Romeinse wachttorens. Laat-Romeinse soldaten lijken in sommige opzichten ook meer op soldaten uit het jaar 1000 dan uit het jaar 1.
De vroeg-middeleeuwse burchten hebben soms veel weg van uit hun krachten gegroeide Romeinse wachttorens. Laat-Romeinse soldaten lijken in sommige opzichten ook meer op soldaten uit het jaar 1000 dan uit het jaar 1.

Zo was het herstellen van de Rijngrens dus uiteindelijk onmogelijk geworden. De West-Romeinse keizer (of degene die uit zijn naam regeerde) had zijn handen vol aan de verdediging van Italië en had bovendien de middelen niet meer om Gallië te heroveren. De aanwezige huurlingen in steden als Xanten en Nijmegen zijn de keizer wellicht nog een tijdje trouw gebleven, maar de meeste commandanten waren hun burchten meer als privé-eigendom gaan zien, daar zij in de praktijk niet meer werden aangestuurd of gecontroleerd door een overkoepelende macht, waar zij overigens ook niet afhankelijk van waren door de kleinschaligere, meer lokale economie. Pogingen om te behouden wat nog in Romeinse handen was, werden wel ondernomen, zoals in 428 toen opperbevelhebber Flavius Aetius een stokje stak voor de Frankische inname van Trier. Verder kreeg hij het aan de stok met een Bourgondische inval in Belgica Prima in 435, waarna de Franken in 440 Keulen en Trier weer innamen. In 446 versloeg Aetius de Ripuarische Franken en kort daarna ook de Salische, wier koning Chlodio als de eerste Merovinger beschouwd wordt. Chlodio kreeg heel het moderne België onder zijn gezag, dat tot aan de Somme in Frankrijk reikte.

Attila's verwoestende veldtocht door Gallië. Ook het tegenwoordige België was de klos. Gezien zijn route zullen Limburgse steden als Maastricht en Heerlen ook niet veilig geweest zijn.
Attila’s verwoestende veldtocht door Gallië. Ook het tegenwoordige België was de klos. Gezien zijn route zullen Limburgse steden als Maastricht en Heerlen ook niet veilig geweest zijn.

Chlodio was nu een bondgenoot van Aetius en werd opgevolgd door zijn zoon of schoonzoon Merovech, de naamgever van de dynastie. Ongetwijfeld zagen de Romeinen hen als vazallen, hoewel de Franken zelf hun koning waarschijnlijk als soeverein beschouwden. Over Merovech is niet veel duidelijk, maar in elk geval regeerde hij toen Attila de Hun in 451 Gallië binnenviel en hij en zijn bondgenoten tal van steden verwoestten. Ook Keulen, Tongeren en Doornik moesten het ontgelden, maar het huidige Nederland lijkt grotendeels gespaard te zijn, met uitzondering wellicht van Zuid-Limburg. De Salische Franken schaarden zich met de Saksen, Visigoten en vele anderen aan Romeinse zijde in het conflict en versloegen de coalitie van Attila op de Catalaunische Velden. De overwinning en Attila’s dood in 453 brachten geen rust. In 455 werd Aetius vermoord en werd Rome geplunderd door de Vandalen en Alanen, die vanuit Noord-Afrika de Middellandse Zee onveilig maakten. Merovechs zoon Childerik erfde in 458 dan ook een sterk koninkrijk omringd door chaos. Keulen en Trier nam hij in, maar trachtte tegelijkertijd een waardige staat op te zetten, waardoor de bevolking zich niet zozeer bezet voelde door een “barbaarse” vijand.

Het zogenaamde "Koninkrijk Soissons" waarover dux Syagrius nog steeds het bevel voerde tot 486. Clovis maakte een einde aan deze Romeinse stuiptrekking.
Het zogenaamde “Koninkrijk Soissons” waarover dux Syagrius nog steeds het bevel voerde tot 486. Clovis maakte een einde aan deze Romeinse stuiptrekking.

Hiermee verdwenen de laatste resten van het Romeinse gezag in onze regio. Van het afzetten van de laatste keizer in Rome, in 476, moet men hier vrijwel niets gemerkt hebben. De Frankische koning Clovis versloeg in 486 Syagrius, die als laatste Romeinse bevelhebber stand hield in Gallië. Hierna veroverde hij nog veel meer gebied en bij zijn triomfen hulde hij zich in Romeinse stijl in het purper. Kleinere Frankische koninkrijkjes, zoals dat van de Ripuariërs, werden onverbiddelijk ingelijfd. Dat de keizer in Constantinopel nog beweerde suzerein te zijn werd enkel nog erkend op ceremoniële wijze. Koning Theudebert lapte dit definitief aan zijn laars toen hij in 539 Italië binnenviel om de daar strijdende Ostrogoten en Oost-Romeinen te beoorlogen. Vanaf dat moment toonden de Frankische munten de beeltenis van de koning.

In tegenstelling tot wat het tv-programma Welkom bij de Romeinen laat zien was de "Germaanse" maatschappij van na de Romeinse tijd veel meer dan wat armetierige hutjes met kerels in beestenvellen. De elite bewoonde flinke houten burchten.
In tegenstelling tot wat het tv-programma Welkom bij de Romeinen laat zien was de “Germaanse” maatschappij van na de Romeinse tijd veel meer dan wat armetierige hutjes met kerels in beestenvellen. De elite bewoonde flinke houten burchten.

Nederland bij het einde van de Romeinse tijd is beduidend anders dan in de Late IJzertijd. Men kan de veranderingen echter overschatten en onderschatten. Nog steeds werd het land bewoond door los georganiseerde Germaanse stammen, die nauwelijks lazen of schreven en vooral een gewoonterecht hanteerden. Menigeen stelt het zich voor alsof de Germanen het gebied “terug” veroverden, eraan voorbijgaand dat er geen sprake was van Germaanse eenheid. De namen en coalities waren na 400 jaar flink veranderd, al wil dat niet zeggen dat er in de loop der tijden geen oude bevolking was opgegaan in de nieuwe stammen of coalities. Het oosten werd bewoond door de Saksen, het zuiden behoorde tot de Frankische machtssfeer en de mensen van de kustprovincies (dus Zeeland, Noord- en Zuid-Holland en Noord-Nederland) werden Friezen genoemd, naar de vroegere bewoners van de streken. Deze “Nieuwe Friezen” spraken overigens een aan het Angelsaksisch verwante taal, waar het moderne Westerlauwers Fries uit ontstaan is (terwijl wij van de oude Frisii niet weten welke taal zij spraken).

De indeling van ons land in de Vroege Middeleeuwen. De machtige Franken expandeerden tegen die tijd behoorlijk, maar de (Nieuwe) Friezen hielden stand in de kustprovincies.
De indeling van ons land in de Vroege Middeleeuwen. De machtige Franken expandeerden tegen die tijd behoorlijk, maar de (Nieuwe) Friezen hielden stand in de kustprovincies.

Vaak wordt de toestand in de Vroege Middeleeuwen als een abrupte terugval in “beschavingsniveau” gezien. Opnieuw veel te kort door de bocht. Ten eerste waren economie en veiligheid al geïmplodeerd in de 3e eeuw, wat het centrale gezag ook had doen afkalven. Wie vooral toegang heeft tot de lokale middelen van Nederland, kan nu eenmaal niet zomaar een rustieke villa met vloerverwarming en beschilderde muren bouwen. Maar bovenal was het veiliger om een versterkte houten burcht te bouwen. De bevolking mag dan een vrij simpele, lokale economie gehanteerd hebben, maar voor het bestuur en de militaire organisatie was er toch een vage herinnering aan de Romeinen die blijvend effect had. Zeker toen vorsten zoals Karel de Grote, die zijn macht over de hele Lage Landen wist uit te breiden, het gezag ietwat gingen systematiseren en wetten in het Latijn lieten opstellen. Comes en dux keerden daarbij ook weer terug als graaf en hertog. Het Germaanse Gefolgschaft mondde uit in het middeleeuwse feodalisme, waar de Laat-Romeinse situatie ongetwijfeld aan bijdroeg, doordat boeren aan de grond gebonden werden en de onveilige toestand de positie van de lokale elite versterkte. Tot slot herinnerden de middeleeuwse kerkprovincies aan de Romeinse tijd. Een groot deel van de Lage Landen viel tot in de 16e eeuw onder de kerkprovincie Keulen, zoals deze stad het bestuurscentrum was geweest van Germania Inferior. De Romeinse geschiedenis in ons land mocht dan ten einde zijn, maar de gevolgen zouden voor altijd merkbaar blijven…

Het laatste herstel van Germania Secunda: Julianus en Valentinianus (355 t/m 378 na Chr.)

Frankish_FoederatusIn 355 was het al een tijd onrustig aan de Rijngrens. Een deel ervan werd bewoond door de Franken, die zich met enige regelmaat opstandig hadden getoond en de laatste tijd ook weer op oorlogspad waren, zoals tal van andere Germanen met hen. Ook de Saksen roerden zich en de Alemannen waren ver in Gallië doorgedrongen. Zo onderhand moest er echt iets gebeuren, maar keizer Constantius II richtte zijn aandacht op het oosten van het rijk. Maar uiteindelijk besefte de keizer dat een ingrijpen in het westen echt nodig was. Competente generaals waren er wel, maar een bloedverwant als symbolische bevelhebber zou ongetwijfeld het moreel van de troepen opkrikken.

JulianusII-antioch(360-363)-CNG
Een munt van keizer Julianus. Zijn baard is nogal opvallend omdat de meeste keizers in de 4e eeuw gladgeschoren waren. Julianus verlangde dan ook terug naar de tijden van de Adoptiefkeizers.

Constantius vond die bloedverwant in de vorm van zijn neef Julianus. Die zou zeker een symbolische leider zijn, want zijn ervaringen in het leger en bestuur waren nogal beperkt: hij had zich meer beziggehouden met studies in letterkunde, Griekse cultuur en filosofie. Als het meezat zou hij dus niet al te machtig worden, zodat Constantius hem met een gerust hart tot Caesar (onderkeizer) benoemde op 6 november 355. Julianus zou vooral de militaire leiding van Gallië op zich nemen, terwijl de ambtenaren nog steeds aan Constantius zouden beantwoorden. Al snel ging Julianus met frisse moed aan de slag: hij bevrijdde Keulen in de zomer van 356 en wist verdragen te sluiten met de Franken achter de Rijn. In 357 stelde hij ook de Alemannen buiten gevecht: hij trok de Rijn over en dwong daar gehoorzaamheid af.

Maastricht was met haar brug over de Maas een zeer strategische plek in de Romeinse tijd. De inname ervan door de Franken kon niet worden geduld!
Maastricht was met haar brug over de Maas een zeer strategische plek in de Romeinse tijd. De inname ervan door de Franken kon niet worden geduld!

Toen gebeurde er iets onvoorziens. Severus, het hoofd van de cavalerie, was voor zijn terugtocht uit Keulen niet via Trier gereisd maar via Iuliacum (Gulik) en Mosae Traiectum (Maastricht). Bij de Maas was hij onverwachts op 600 gewapende Franken gestuit. Zij hadden van de oorlog tussen de Romeinen en Alemannen gebruik willen maken om de het land rondom de Maas te plunderen en Maastricht in te nemen. Het nieuws van de naderende Romeinen had hen doen omkeren, maar Severus had nu zonder het te weten hun terugweg afgesneden. Daarom verschansten zij zich in twee oude, verlaten forten. Toen Julianus hoorde dat Severus deze Franken daar belegerde, was het al november. Toch besloot hij niet naar het winterkamp te gaan met het leger, maar Severus te hulp te komen. Met een wal liet hij de forten omsluiten. Het beleg duurde enkele maanden terwijl de winter inviel. Julianus liet schepen over de Maas heen en weer varen zodat de rivier niet dichtvroor en de Franken dus niet over het ijs konden ontsnappen. Eind januari 358 gingen de belegerden dan ook door de knieën. Net op tijd, want er naderden Frankische versterkingen. Toen die echter van de overgave hoorden keerden ze onverrichter zake om.

Een klein standbeeld voor Julianus in Tongeren herinnert aan zijn grote rol in de Romeinse strijd met de Franken aldaar. De stad onderging veel schade door de oorlogen.
Een klein standbeeld voor Julianus in Tongeren herinnert aan zijn grote rol in de Romeinse strijd met de Franken aldaar. De stad onderging veel schade door de oorlogen.

De brutaliteit van de Franken riep om vergelding dus trok Julianus er in het voorjaar van 358 opnieuw op uit. De Salische Franken woonden op dat moment in Toxandrië, in Noord-Brabant, waar zij waarschijnlijk rond 350 waren doorgedrongen terwijl Magnentius probeerde de troon te veroveren en daarmee de Rijn verwaarloosd had. Zij deden daar praktisch wat ze wilden en waren een ernstig probleem voor de scheepvaart over de Rijn. Julianus liet zijn 200 schepen tellende vloot met nog eens 400 uitbreiden. Zelf ging hij vanuit Parijs naar het noorden. Bij Tongeren kwam hij Frankische onderhandelaars tegen, die gehoopt hadden de veldtocht te voorkomen (niet wetende dat deze al begonnen was). In de onderhandelingen probeerden de Salische Franken Julianus zover te krijgen hen in Toxandrië te laten wonen, want achter de Rijn waren vacante gebieden onmiddellijk weer opgevuld door nieuwkomers. Het was een lange onderhandeling, maar uiteindelijk stuurde Julianus de gezanten met de nodige eerbewijzen weer noordwaarts. In plaats van af te wachten volgde hij hen echter langs de Maas, terwijl Severus langs de linker Rijnoever trok. Het werd een verrassingsaanval die Julianus won. Toch stond hij de verslagen partij toe in Toxandrië te blijven wonen als foederati. Zo kwam het dat een groot deel van Germania Secunda en Belgica nu bewoond werd door amper geromaniseerde Germanen, hetgeen wellicht aan de moderne Belgische taalgrens bijgedragen heeft. [N.b.: Voor een wat genuanceerdere uitleg, zie de reacties hieronder.]

De Peutinger kaart (middeleeuws kopie van een laat-Romeinse kaart) vermeld ten noorden van Batavia (het Nederlands rivierengebied) "Hamavi qui et Pranci", wat erop duidt dat de Chamaven onder de Franken gerekend werden.
De Peutinger kaart (middeleeuws kopie van een laat-Romeinse kaart) vermeld ten noorden van Batavia (het Nederlands rivierengebied) “Hamavi qui et Pranci”, wat erop duidt dat de Chamaven onder de Franken gerekend werden.

Maar de Franken waren geen eenheid. Dat de Saliërs onderworpen waren, wilde niet zeggen dat Julianus’ werk klaar was. Nu richtte hij zich op de Chamaven. Deze naam had van oorsprong gestaan voor een stam achter de Rijn, die in de Achterhoek en het zuiden van Twente had gewoond, maar die in de 4e eeuw onder de Franken gerekend werd. Ook zij waren het rijk binnengedrongen en woonden nu waarschijnlijk op de Betuwe of in Opper-Gelre, nadat de Saksen hen hadden opgejaagd. Door schepen te bouwen hadden ze naar een westelijker deel van de Rijn kunnen uitwijken: de oostelijke Ripuarische Franken waren een hindernis geweest, maar de Saliërs lieten hen ongemoeid. Julianus gaf het bevel om de Chamaven zo hard mogelijk te bevechten maar vluchtende Saliërs met rust te laten. De Saliërs die nog op de Betuwe waren vluchtten nu zo snel mogelijk de Waal over naar Toxandrië. Nu de Chamaven het gebied voor henzelf hadden wensten zij verder geen oorlog, terwijl een aanval ook een veel te grote gok voor Julianus was.

De Frank Charietto bleek een zeer geschikte persoon om in te zetten tegen diverse Germaanse tegenstanders.
De Frank Charietto bleek een zeer geschikte persoon om in te zetten tegen diverse Germaanse tegenstanders.

Julianus vond een bondgenoot in Charietto, een Frank die zich na een lange tijd roven en plunderen in Trier had gevestigd en daarna op eigen gezag al tegen Germaanse invallers had gevochten. Charietto hanteerde hierbij de strategie om de vijand ’s nachts te overvallen en de hoofden van verslagen tegenstanders als oorlogsbuit mee te nemen. Dat joeg de Germanen veel schrik aan maar maakte Charietto erg populair in de Romeinse steden. Voor Julianus kwam het extra mooi uit omdat de Chamaven ook vaker ’s nachts dan overdag ten strijde gingen. Charietto bleek dus geknipt om de strijd te leiden en maakte tal van krijgsgevangenen, waaronder Nebisgastus, de zoon van de Chamaafse koning. Voor Julianus aan zijn eigen veldtocht beginnen kon vroegen de Chamaven al om vrede. In de onderhandelingen eiste Julianus om gijzelaars, onder wie Nebisgastus, die hij in goede staat aan de Chamaven toonde. Uiteindelijk werd afgesproken dat de Chamaven in het door hen veroverde land mochten blijven in ruil voor de gijzelaars, soldaten en een schatting in de vorm van koeien. Drie vervallen forten bij de Maas werden door Julianus hersteld, mogelijk die bij Maastricht, Heel (Catualium) en Blerick (Blariacum).

Het castellum van Meinerswijk (Arnhem), aan een zijtak van de Rijn, is jarenlang aangezien voor Castra Herculis. Ten onrechte, want er pasten hooguit 500 soldaten in.
Het castellum van Meinerswijk (Arnhem), aan een zijtak van de Rijn, is jarenlang aangezien voor Castra Herculis. Ten onrechte, want er pasten hooguit 500 soldaten in.

Zo leek het erop dat Julianus de orde weer voor een tijdje hersteld had. De rivieren en de grens werden bewaakt, zodat de bevoorrading vanuit Brittannië ook weer gewaarborgd was. Althans, dat dacht men. De bevoorrading van de troepen bleek nog steeds niet goed te werken, zodat er een oproer onder de soldaten ontstond. Er waren een hoop concessies nodig om de gemoederen te bedaren, zodat Julianus zijn strijd met de Alemannen kon voortzetten. Charietto stond hem hierin terzijde. In 359 zette Julianus het werk aan de defensie van de Neder-Rijn voort, met het doel de vestingen te herstellen en te zorgen voor een goede aanvoer en opslag van voedsel. De Germaanse foederati leverden zovele materiaal als ze konden, terwijl er grote hoeveelheden graan uit Brittannia kwamen. Eén van de volledig herbouwde kampen was Castra Herculis: traditioneel gaat men ervan uit dat dit bij Arnhem lag, maar dat lijkt onjuist aangezien in Arnhem-Meinerswijk enkel een castellum gevonden is en geen grote castra. Er zijn ook theorieën dat het nieuwe kamp in Nijmegen, op het Valkhof, de Castra Herculis was.

Julianus in Parijs tot keizer uitgeroepen. Het heffen op het schild zou een Germaans gebruik zijn, wat een groot aantal huurlingen in zijn leger doet vermoeden.
Julianus in Parijs tot keizer uitgeroepen. Het heffen op het schild zou een Germaans gebruik zijn, wat een groot aantal huurlingen in zijn leger doet vermoeden.

Vanuit Mainz drong Julianus tot ver achter de Rijn door tot vlakbij het rijk van de Bourgonden. Julianus, van oorsprong alleen bedoeld als een symbolisch leider, had de orde in feite beter weten te herstellen dan de meeste keizers in de afgelopen eeuw. De Alemannen en Franken waren voorlopig onderworpen en de scheepvaart was daarmee ook veiliggesteld: bovendien was scheepvaart goedkoper en sneller dan transport over de wegen, zodat dit ook de economie weer een kans gaf. De eerste nieuwe verstoring van de orde kwam dan ook niet van invallers, maar van Julianus’ eigen leger. Keizer Constantius II had in het oosten zijn handen vol aan de Perzen, zodat hij Julianus nu gelastte versterkingen te sturen. Eerst kreeg Julianus nog wel voor elkaar dat er een keurkorps vertrok, maar toen hij meer troepen sturen moest begonnen de soldaten te morren. Menigeen had een gezin in Gallië en voelde er niets voor om naar de andere kant van het rijk te gaan. Julianus deed de belofte dat vrouwen en kinderen mee mochten en liet de troepen in februari 360 naar Parijs komen, om hen daar op tegemoetkomende wijze toe te spreken. ’s Nachts sloegen de mannen echter aan het muiten: het paleis werd bezet en voor Julianus het goed en wel wist riepen zijn soldaten hem tot keizer uit, door hem de torque van een draconarius (laat-Romeins drakenvaandel) op het hoofd te zetten en hem in Germaanse stijl op het schild te heffen. Het volk schaarde zich hier achter.

Keizer Constantius II was helemaal niet blij dat Julianus tot keizer uitgeroepen werd, maar stierf voor de confrontatie. Een nieuwe burgeroorlog had Gallië weer ernstig bloot kunnen leggen!
Keizer Constantius II was helemaal niet blij dat Julianus tot keizer uitgeroepen werd, maar stierf voor de confrontatie. Een nieuwe burgeroorlog had Gallië weer ernstig bloot kunnen leggen!

Constantius zat hier uiteraard niet op te wachten en er dreigde een gewapende confrontatie. Toch besloot Julianus, die in dit geval tact verkoos, zich eerst op de Chattuarische Franken te richten, die hij bevocht door bij Xanten de Rijn over te steken. In 361 vielen de Alemannen echter weer aan. Julianus versloeg hen en maakte bekend dat zij door Constantius waren overgehaald om Gallië aan te vallen. Of dit waar is, is nog maar de vraag, maar het was een goede aanleiding om nu wél naar het oosten te marcheren. Charietto bleef achter om de Rijn te bewaken. Dat Constantius op 3 november 361 overleed voorkwam een burgeroorlog, maar zijn tijd als alleenheerser duurde maar kort. In 363 sneuvelde hij in Perzië. Zijn opvolger Jovianus, ten velde verkozen, regeerde nog geen jaar, maar de nieuwe keizer Valentinianus bood vanaf 364 weer stabiliteit.

De 5,11 meter hoge Colossus van Barletta, stelt mogelijk Valentinianus I voor, al zijn er meer opties.
De 5,11 meter hoge Colossus van Barletta, stelt mogelijk Valentinianus I voor, al zijn er meer opties.

Het opvallende is dat, toen Valentinianus het rijk weer in tweeën verdeelde, hij voor de verandering juist het westen onder zijn hoede nam! Misschien speelden de gevaren aan de Rijngrens een rol, want hij bevocht in de jaren daarna met name de Saksen, Bourgonden en Alemannen. In 365 vielen de laatsten Gallië weer binnen, wat Valentinianus onderweg naar Parijs ter ore kwam. Charietto werd samen met een andere bevelhebber vooruitgestuurd om de tegenaanval te leiden, maar sneuvelde samen met zijn collega. Valentinianus slaagde erin de Alemannen te verdrijven en nog meerdere nieuwe invallen te stuiten, maar de verliezen waren groot. Een dux van Germania Secunda wordt in zijn tijd niet genoemd. Wel reorganiseerde de keizer de defensie en benoemde nieuwe bevelhebbers, zoals ene Flavius Theodosius, de vader van de latere keizer. Theodosius bevocht de Frankische en Saksische zeerovers om hun plundertochten af te straffen, hetgeen hij mogelijk in ons land deed tussen 367 en 370.

Romeinse soldaat in de 4e eeuw. Wie herkent hier het stereotype legionair nog in?
Romeinse soldaat in de 4e eeuw. Wie herkent hier het stereotype legionair nog in?

In dat laatste jaar vond er nog een oorlog plaats tussen de Rijn en de Waal. De Saksen waren het gebied van de Franken binnengevallen en hadden de comes Nannenus omsingeld. Toen er versterking kwam opdagen krabbelden de Saksen echter terug: zij boden manschappen voor het Romeinse leger en mochten met achterlating van hun buit vertrekken. Op hun terugreis werden zij echter alsnog aangevallen door de Romeinen en verpletterd. De Franken waren tammer onder Valentinianus, die in 375 overleed. Aan de Neder-Rijn was een eigen koninkrijkje ontstaan. Een aanval hierop door de Alemannen, kort na 378, werd verslagen, waarop de Franken hun macht tot aan de Main uitbreidden. De Frankische koning was tegelijkertijd bevelhebber van het Romeinse leger, hetgeen de sterke band met de Romeinen wel aantoont. Die band zouden de Romeinen spoedig nodig hebben, want hoewel nog niemand het met zekerheid kon voorspellen zou het westen van het rijk duistere tijden tegemoet gaan. De burgeroorlogen hadden regelmatig verwaarloosde grenzen gecreëerd, wat had geleid tot invallen. Dat had men geprobeerd te stuiten door het toelaten van foederati, maar hun sterke autonomie maakte de Rijngrens zeker niet zo sterk als hij ooit geweest was. Ondertussen was Gallië door de invallen en burgeroorlog goed verzwakt. Nu Valentinianus dood was en zijn broer Valens in 378 sneuvelde bij Adrianopel was het rijk in handen van hun zwakke erfgenamen, wat de chaos versterkte. Kleine invallen waren één ding, maar een massale zou onmogelijk te stuiten zijn…

Pontius Pilatus: zwak en bang of wreed en respectloos?

pilatuswaarheidVandaag is het Goede Vrijdag, de dag waarop in het Paasverhaal het proces en de kruisiging van Jezus Christus plaatsvinden. De Romeinse gouverneur die hem veroordeeld is zonder twijfel de beroemdste (of meest beruchte) Romein uit de Bijbel: in de vierde regel van de apostolische geloofsbelijdenis wordt deze Pontius Pilatus genoemd als degene onder wie Jezus “geleden” heeft. Maar wie was Pilatus nu precies?

De Romeinse historicus Tacitus en zijn Romeins-Joodse collega Josephus maken beide melding van Pilatus, maar fysiek historisch bewijs van zijn bestaan is lange tijd schaars gebleven, tot in 1961 een kalksteen met zijn naam erop werd gevonden in Israël. Deze “Steen van Pilatus” werd gevonden in de ruïne van het Romeinse theater van Caesarea Maritima, een door Herodes de Grote gestichte havenstad tussen het moderne Tel Aviv en Haifa. Vanaf 6 na Chr. gold de stad als administratieve hoofdstad van Judaea. De steen is gedateerd op 26-37 na Chr. Daarmee zijn de meeste mysteriën over Pilatus echter nog niet opgelost. De meeste informatie over hem is na zijn eigen tijd opgetekend en daardoor niet altijd even betrouwbaar. Zoals Pilatus zelf in de Bijbel zegt: ‘Wat is de waarheid?’

De Steen van Pilatus, gevonden in Caesarea, is het enige fysieke bewijs dat hij echt bestaan heeft. Tacitus, Josephus en Philo bevestigen zijn bestaan echter ook.
De Steen van Pilatus, gevonden in Caesarea, is het enige fysieke bewijs dat hij echt bestaan heeft. Tacitus, Josephus en Philo bevestigen zijn bestaan echter ook.

Zoals bij meer Romeinen van relatief beperkt belang zijn zowel zijn geboortedatum als afkomst onduidelijk. Diverse tradities plaatsen zijn geboorte in het Italiaanse Bisenti (waar een ruïne zelfs bekend is komen te staan als zijn huis, ondanks dat hier geen bewijs voor is) of juist in provinciale steden in Hispania of Germania. Een Schotse traditie noemt Fortingall als zijn geboortestad, maar dat is zeer onwaarschijnlijk aangezien de Romeinse macht pas onder Claudius door zou dringen in Brittannië. Tacitus noemt Pilatus als procurator van Judaea, maar dit is vermoedelijk onjuist. In 6 na Chr., 2 jaar na de dood van Herodes de Grote, waren Judaea, Samaria en Idumea namelijk samengevoegd tot de Romeinse provincie Judaea, waarbij de gouverneurs de titel van praefectus of prefect kregen, daar zij “lagere” gouverneurs uit de Romeinse ridderklasse (de equestris) waren. Uit de Steen van Pilatus zou inderdaad zijn af te leiden dat hij prefect was. Pas vanaf 44 na Chr. zouden de gouverneurs procurator genoemd worden, na een driejarige regering door Herodes Agrippa I als vazalkoning. Een kanttekening hierbij is dat de titels van procurator en prefect in deze context niet per se verschillend van rang zijn. De titel van procurator werd verder vooral gebruikt door financiële ambtenaren, die in een militaire provincie naast de legaat opereerden en direct aan de keizer beantwoordden.

De ruïnes van Caesarea Maritima, van waaruit Pilatus Judaea bestuurde.
De ruïnes van Caesarea Maritima, van waaruit Pilatus Judaea bestuurde. Toch bleef Jeruzalem een heel belangrijke stad.

Hoewel de gouverneurs van Judaea vooral een militaire functie voerden, duidt de latere titel dus ook op hun functie als belastinginner. Daarnaast had de gouverneur een rechterlijke functie, zij het in beperkte mate. Veel burgerlijke zaken werden indertijd in Judaea gewoon geregeld door lokale overheden. In het district van Jeruzalem was dat de priesterraad of Sanhedrin, onder leiding van de Hogepriester. In de tijd van Pilatus moet dat Jozef Kaiafas geweest zijn. Pilatus’ superieur, de legaat van Syrië, had echter het laatste woord over de benoeming van de hogepriester: Kaiafas was in 18 na Chr. benoemd door Pilatus’ voorganger Valerius Gratus, maar werd in 36 alsnog afgezet door legaat Lucius Vitellius. De legaat van Syrië zou in tijden van oorlog ook het bevel overnemen, daar Pilatus slechts de bevoegdheid had om een relatief kleine groep van 3000 soldaten (nog geen heel legioen) te bevelen.

Ecce homo! 'Zie de mens!' Pilatus toont de gegeselde Jezus van Nazareth aan het volk.
Ecce homo! ‘Zie de mens!’ Pilatus toont de gegeselde Jezus van Nazareth aan het volk.

Aangezien Caesarea Maritima dus de Romeinse hoofdstad van Judaea was, en niet het oude Jeruzalem zoals men zou verwachten, moet Pilatus het grootste gedeelte van zijn tijd daar hebben doorgebracht. Dat hij zich in het Paasverhaal in Jeruzalem bevindt is echter niet eens zo vreemd. Het verhaal valt immers samen met Pesach, een belangrijke feestdag in Judaea op zowel nationaal als religieus terrein, terwijl Jeruzalem nog steeds het religieuze centrum van de Joodse godsdienst was. Pilatus kan in deze dagen dus in de stad zijn geweest om de orde te bewaren en/of om de feestelijkheden waar te nemen. Zichtbaar aanwezig zal hij bij de festiviteiten niet zijn geweest: hij was immers “heiden” en de Romeinse overheersing was bij de bevolking verre van populair.

Op veel afbeeldingen van Jezus' kruisiging hangt boven hem een papier met de letters INRI. Dit staat voor "Iesus Nazarenvs Rex Ivdaeorvm" ("Jezus van Nazareth, koning der Joden"). Volgens het evangelie van Johannes stond de tekst er voluit in het Aramees (destijds de Joodse voertaal), Grieks en Latijn. Grieks was de internationale taal in het oosten van het Romeinse rijk.
Op veel afbeeldingen van Jezus’ kruisiging hangt boven hem een papier met de letters INRI. Dit staat voor “Iesus Nazarenvs Rex Ivdaeorvm” (“Jezus van Nazareth, koning der Joden”). Volgens het evangelie van Johannes stond de tekst er voluit in het Aramees (destijds de Joodse voertaal), Grieks en Latijn. Grieks was de internationale taal in het oosten van het Romeinse rijk.

Voor Pilatus’ rol in de evangeliën kan men het Nieuwe Testament erop naslaan. Toch zijn er enkele interessante aantekeningen bij het verhaal. In het evangelie van Lukas beschuldigt de Sanhedrin Jezus ervan een tegenstander te zijn van de Romeinse belastingen, wat Pilatus gezien zijn functie zou moeten raken. Dat Jezus’ uitspraken door de Sanhedrin als godslasterlijk werden ervaren zou voor een polytheïstische Romein veel minder hebben uitgemaakt. De dreiging van politieke onrust zou inderdaad een veel grotere rol voor iemand als Pilatus hebben gespeeld. Vandaar wellicht zijn vraag aan Jezus of die de “koning der Joden” beweerde te zijn.

Volgens Josephus stond Pilatus zelf bekend om zijn opvallend respectloze en intolerante beleid jegens de Joodse godsdienst. De Romeinse standaards, die allerlei afbeeldingen en symbolen van de Romeinse goden bevatten, waren op verzoek van de Joden door zijn voorganger verwijderd bij het betreden van Jeruzalem. Pilatus ging de stad echter ’s nachts binnen zonder de afbeeldingen weg te nemen, wat voor de Joden een ernstige overtreding van de wetten van Mozes was. De bewoners van Jeruzalem protesteerden hier dan ook tegen, maar na vijf dagen overweging zou Pilatus hen door soldaten hebben laten omringen en met doodvonnissen hebben gedreigd. Volgens Josephus lieten tal van gelovige Joden zich echter liever doden dan deze heiligschennis te dulden, zodat Pilatus uiteindelijk toch overstag moest gaan. Later zou Pilatus geld van de tempel hebben gebruikt om een aquaduct te laten bouwen. Protest hiertegen werd de kop ingedrukt door soldaten die zich heimelijk onder de menigte verspreidden, waarna zij op signaal willekeurige mensen aanvielen.

Bronzen munt geslagen door Pilatus. In het Grieks de naam van Tiberius Caesar.
Bronzen munt geslagen door Pilatus. In het Grieks de naam van Tiberius Caesar.

Volgens Philo, een andere Joodse historicus, zou Pilatus later met goud bekleedde schilden in het paleis van wijlen Herodes de Grote hebben laten zetten, onder het mom van het eren van keizer Tiberius. Volgens Philo was dit puur als provocatie bedoeld. Hoewel de schilden geen afbeeldingen bevatten, vroegen de Joden toch om verwijdering ervan. Toen dat niet gebeurde wendden zij zich tot de keizer, die Pilatus uiteindelijk berispte. Philo omschrijft Pilatus over het algemeen als wraakzuchtig, driftig, onbuigzaam en onverbiddelijk. Hij zou zich schuldig hebben gemaakt aan corruptie en andere schandalen, wat de Joodse afvaardiging aan keizer Tiberius dus een reële dreiging voor hem maakte.

Lucius Vitellius, de legaat van Syrië en Pilatus' meerdere, die hem uiteindelijk uit zijn functie onthief en naar Rome stuurde.
Lucius Vitellius, de legaat van Syrië en Pilatus’ meerdere, die hem uiteindelijk uit zijn functie onthief en naar Rome stuurde.

Josephus verhaalt ten slotte over een incident dat het einde van Pilatus’ bewind betekende. Een groep Samaritanen was in het jaar 36 op weg geweest naar de berg Gerizim om naar artefacten van Mozes te zoeken, maar de groep was onderweg aangevallen door ruiters en soldaten van Pilatus, die meerdere mannen doodden of gevangen namen. Van de gevangenen werden de belangrijkste ook gedood. De Samaritanen reageerden door een klacht in te dienen bij legaat Vitellius, die Pilatus opdroeg naar Rome te gaan en zich nader te verklaren bij Tiberius. Toen Pilatus Rome bereikte in 37 was Tiberius echter al gestorven. Volgens de laat-Romeinse historicus Eusebius zou Pilatus vervolgens uit de gratie zijn gevallen bij de grillige Caligula, waarop hij naar Gallië werd verbannen. In de stad Vienna (Vienne) zou hij zelfmoord gepleegd hebben. Daar moet bij gezegd worden dat Eusebius deze gegevens niet uit zeer betrouwbare bronnen had, maar uit apocriefe teksten. Agapius van Hierapolis, een 10e-eeuwse christelijke historicus uit het Midden-Oosten, dateert de zelfmoord op het jaar 37 of 38, nog in het eerste regeringsjaar van Caligula.

Olieverfschilderij van Pilatus (afgebeeld in allesbehalve Romeinse klederdracht) die zijn handen in onschuld wast, door Hendrik ter Brugghen in 1617.
Olieverfschilderij van Pilatus (afgebeeld in allesbehalve Romeinse klederdracht) die zijn handen in onschuld wast, door Hendrik ter Brugghen in 1617.

In de kunsten en literatuur gaat het doorgaans vooral over Pilatus’ rol in de veroordeling en terechtstelling van Jezus. Waar de ene versie hem neerzet als een berouwvolle man of zwakke bureaucraat, die Jezus slechts veroordeeld onder druk van het met opstand dreigende volk, is hij in andere versies een wrede heerser, zoals Josephus en Philo hem beschrijven. Weer anderen zetten hem neer als een passieve, apathische man die zijn handen veel te gemakkelijk van de zaak aftrok, het “handen wassen in onschuld“. Dante Alighieri plaatst hem in zijn Goddelijke Komedie niet zozeer in de hel, maar in de buitenhof daarvan, waar degenen terechtkomen die geweigerd hebben te kiezen tussen goed en kwaad. De aan hem toegeschreven tekst “Quod scripsi, scripsi” (‘Wat ik geschreven heb, heb ik geschreven’) wordt nog gebruikt voor het “Pontius Pilatus-syndroom”: de weerwil van menig schrijver om zijn tekst aan te passen. Pilatus weigerde immers de tekst boven het kruis, waarop Jezus “koning der Joden” genoemd werd, te veranderen. Een duidelijk teken van zijn apathie ten opzichte van religieuze gevoeligheid.

Germania Secunda onder de Tetrarchie en de Constantijnen (285 t/m 355 na Chr.)

comitatussoldier15De Crisis van de Derde Eeuw wordt vanaf het jaar 285 geacht afgelopen te zijn. Voor het eerst sinds tijden kwam er een sterke alleenheerser op de troon die een langdurig en stabiel regime wist te handhaven. De drastische bestuurshervormingen die keizer Diocletianus hierbij hanteerde veranderden de aard van het keizerschap, dat een meer monarchale en sacrale rol kreeg: het zogenaamde Dominaat. Tevens verdeelde hij het rijk in twee bestuurshelften, wat op lange termijn de splitsing van het Romeinse rijk ten gevolg zou hebben. Provincies werden hervormd en in 292 uitgebreid heringedeeld: Gallia Belgica werd opgedeeld in Belgica Prima en Belgica Secunda. Germania Inferior wordt vanaf deze periode vaak Germania Secunda genoemd.

Diocletianus' vriend en uiteindelijke medekeizer Maximianus. Samen hervormden zij op draconische wijze het Romeinse rijk, met vergaande gevolgen.
Diocletianus’ vriend en uiteindelijke medekeizer Maximianus. Samen hervormden zij op draconische wijze het Romeinse rijk, met vergaande gevolgen.

Diocletianus werkte hard aan de hervormingen van het rijk. Ook het belastingstelsel werd hervormd. Daarbij werd er met harde hand geëist dat de boeren hun land bewerkten en bleven bewerken. Het was de eerste stap naar het erfelijk worden van de boerenstatus, wat in de middeleeuwen zou uitmonden in horigheid en lijfeigenschap. Nodeloos te zeggen dat de regering en het leger niet populair waren bij de boerenbevolking. Het leger had de laatste decennia de nodige verwoesting aangericht en het platteland had hier zwaar onder geleden. Omdat handel en bescherming sterk gelokaliseerd waren, was de loyaliteit aan de staat flink gedaald. Het leger had ondertussen geen binding meer met de staat, mede omdat de senatoren niet meer mochten functioneren als opperofficieren en steeds meer manschappen buitenlandse huurlingen waren. Toen Diocletianus de regering van de westelijke rijkshelft overliet aan Maximianus, werkte deze hard aan de hernieuwing van de grenslinie en het verslaan van de Bagauden, een troep van rondzwervende opstandige Gallische boeren.

De stammen in de regio tijdens de 3e eeuw. De groen gekleurde stammen werden door de Romeinen als Frankisch aangemerkt.
De stammen in de regio tijdens de 3e eeuw. De groen gekleurde stammen werden door de Romeinen als Frankisch aangemerkt. Bij de Wezer de Saksen.

Zoals gezegd werd een groot deel van de bevolking van ons land in deze tijd geacht te vallen onder het losse verbond van de Franken. De etnische en politieke eenheid van deze Germanen moet niet worden overschat. Nog tot laat in de 5e eeuw is er sprake van tal van kleine koninkrijkjes: de Romeinen hadden in de loop der eeuwen wel vaker arbitraire verzamelnamen gebruikt voor bepaalde bevolkingsconcentraties (“Germanen” en “Belgen” zijn hier al voorbeelden van). De Franken waren dus geen Germaanse stam of een hechte coalitie, maar meer een verzamelnaam van stammen die op een bepaald punt als een verbond gezien waren, ofschoon zij in de loop der eeuwen nog vaak genoeg verdeeld waren. Maximianus kreeg het in elk geval al vroeg in zijn keizerlijke carrière aan de stok met deze mensen. Aan de Neder-Rijn, nabij Colonia Agrippinensis, moest hij een taaie strijd leveren met een groep Franken van achter de Rijn. Hoewel hij hen niet wist te onderwerpen, slaagde hij erin hen buiten het rijk te houden.

Zeeroversvolken uit Noordwest-Europa werden door de Romeinen vaak bij de Saksen ingedeeld.
Zeeroversvolken uit Noordwest-Europa werden door de Romeinen vaak bij de Saksen ingedeeld.

De bevolking in de Lage Landen was in de loop van de 3e eeuw flink in “beweging”. Niet alle mensen die deze kant op kwamen werden door de Romeinen onder de Franken gerekend. De meer noordoostelijke bevolking werd door de Romeinen vaak als onderdeel van de Saksen aangeduid. Maar of men nu als Frank of als Saks werd aangemerkt: beide groepen konden een gevaar vormen voor de Romeinen. De Saksen waren beruchte zeerovers op het Kanaal en de Noordzee, waar de Franken overigens ook wat van konden. Rond 285 waren de zogenaamde Salische Franken bovendien onder Saksische druk de IJssel overgestoken en op de Veluwe neergestreken. Niet-onderworpenen zo dicht bij de Rijn konden een aardige bedreiging vormen voor de scheepvaart. Om van opstandige onderworpenen nog maar helemaal te zwijgen, want de Frankische foederati op de Betuwe konden soms vrij onbetrouwbaar uit de hoek komen.

De Salische Franken (in het groen) kwamen uiteindelijk in de Nederlandse Rijndelta te wonen als foederati.
De Salische Franken (in het groen) kwamen uiteindelijk in de Nederlandse Rijndelta te wonen als foederati.

In 287 beoorloogde Maximianus dan ook Gennobaudes, de oudste Frankische vorst die nog bij naam bekend is. Gennobaudes en zijn chiefdom werden niet verdreven: in plaats daarvan werd hij als vazal onderworpen en officieel door Maximianus tot koning verheven, zoals de Romeinen wel vaker met Germaanse vazallen gedaan hadden. Een dergelijke eer maakte de kans op loyaliteit van de vorst iets groter, terwijl zijn mensen op deze manier ook aan hem alleen gebonden bleven. Dat betekende echter nog niet dat de groep Franken onder zijn controle betrouwbaar was. Als er opstand of iets dergelijks uitbrak, was Germania Secunda een ideaal doorgangsgebied naar het zuiden, in welke richting de Frankische invloed zich langzaam maar zeker zou uitbreiden. Om de piraterij op het Kanaal te verminderen werd een grote nieuwe vloot opgebouwd en gestationeerd in Gesoriacum (Boulogne). Hier ontstonden echter nieuwe problemen mee toen vlootcommandant Carausius, vermoedelijk een Romeins-Menapische militair, ervan werd beschuldigd de piraten hun gang te hebben laten gaan om vervolgens de buit in te pikken. Carausius reageerde op zijn doodvonnis door naar Brittannia te varen en zichzelf hier tot keizer uit te roepen. Buiten het eiland vond hij minder aanhang, maar hij was genoeg geïsoleerd en verdedigd met Frankische en Saksische huurlingen om het nog jaren vol te houden. Met wat steun uit Gallië wist hij voorlopig bovendien het Kanaal te beheersen.

Constantius Chlorus werkte hard aan het bestrijden van Frankische en Saksische vijanden.
Constantius Chlorus werkte hard aan het bestrijden van Frankische en Saksische vijanden.

Diocletianus en Maximianus hadden er geen trek in om de tijd van de Soldatenkeizers en het Gallische Keizerrijk weer te zien terugkeren, dus stelden zij de Tetrarchie in, waarin naast iedere Augustus (keizer) een Caesar (troonopvolger en onderkeizer) werd aangesteld, met zijn eigen leger en bestuurlijke gebied. Hierbij kreeg Constantius Chlorus de controle over Gallië toegewezen. Constantius was minder hard en koppig dan Maximianus, dus koos hij voor een subtielere aanpak van Carausius. Eerst nam hij middels een beleg Gesoriacum in, de enige stad op het vasteland die duidelijk aan Carausius’ kant stond. Vervolgens trok hij in 293 naar Batavia, de Rijndelta, om de Frankische hulp aan Carausius af te snijden. Constantius wist de hier woonachtige stammen wat gevoelige klappen uit te delen. Hij herstelde wat oude vestingen en liet een hoop van de verslagen Germanen naar verlaten streken in Gallië verplaatsen. Gennobaudes en de zijnen mochten op de Betuwe neerstrijken. In het verslag van deze oorlog worden de Frisii en Chamaven overigens ook genoemd, alsof zij nu onder de Frankische verzamelnaam vallen. Constantius’ overwinning betekende nog niet het einde van de oorlog, evenmin als de moord op Carausius in 294. Carausius’ opvolger Allectus, die achter de moord zat, zou nog drie jaar lang een lastpak zijn, terwijl er hetzelfde jaar nog Germanen over de bevroren Rijn het rijk binnenvielen. Opnieuw werden zij verslagen en werden meerdere van hen gedeporteerd.

Een Romeinse comitatus, een mobiel veldleger, werd gekenmerkt door zware cavalerie, naar voorbeeld van de Perzische katafrakten.
Een Romeinse comitatus, een mobiel veldleger, werd gekenmerkt door zware cavalerie, naar voorbeeld van de Perzische katafrakten.

Onderwijl werd er nog steeds hard gewerkt aan de hervorming van staat en leger. Zoals gezegd waren de provincies heringedeeld in 292. De verdediging in de diepte werd geperfectioneerd: grenslegers stonden onder bevel van een dux, een benaming die in de Romaanse talen en de Engelse taal doorklinkt in de vertaling van “hertog” (waarbij de Nederlandse term voortkomt uit de benaming voor een Germaanse vorst of bevelhebber). Bij invoering van de titel in de middeleeuwen had een hertog immers een soortgelijke rol van opperbevelhebber. Het leger in het achterland stond onder bevel van een comes, wat weer doorwerkt in de Romaanse benaming voor een graaf. Een dergelijke legereenheid, een comitatus, was veel mobieler en bevatte onder andere zware cavalerie, naar Perzisch voorbeeld.

Munt van Carausius, van het Britse Keizerrijk. Vermoedelijk was hij een Menapische Romein, dus afkomstig uit het westen van Vlaanderen.
Munt van Carausius, van het Britse Keizerrijk. Vermoedelijk was hij een Menapische Romein, dus afkomstig uit het westen van Vlaanderen.

Tegen 296 achtte Constantius leger en vloot sterk genoeg om Brittannia aan te vallen en Allectus te verslaan. Kort hierna moest hij zijn aandacht alweer op Gallië richten, want een groep Chamaven en Friezen probeerde de Rijn over te steken om het Scheldegebied te plunderen. Nadat de onderkeizer deze invallers verslagen had, werden de meeste krijgsgevangenen als slaven verkocht. Bij oude vestingplaatsen als Bonna en Novaesium liet hij nieuwe forten bouwen, maar er zijn geen aanwijzingen dat dergelijk “herstel” ook in ons land plaatsvond. Het is zelfs mogelijk dat Constantius de Betuwe eerder liet ontruimen dan dat hij er nieuwe forten liet bouwen. In 297 moet hij veel Chamaven, Franken en Friezen uit dat gebied verjaagd hebben. Daarna volgen een lange tijd weinig berichten over deze streken, wat wellicht betekent dat zich een stabiele periode aandeed. Constantius kreeg volwaardig keizerschap in 305, toen Maximianus en Diocletianus aftraden.

Constantijn de Grote wist de Rijngrens weer voor een poos te stabiliseren.
Constantijn de Grote wist de Rijngrens weer voor een poos te stabiliseren.

Constantius stierf echter al snel, in 306 te Eboracum (York). Op 25 juli riepen de troepen aldaar zijn zoon Constantinus (alias Constantijn de Grote) tot keizer uit, ondanks dat deze buiten de regering gehouden was. Costantijn speelde het spel echter tactvol en nam genoegen met de titel van Caesar. Vrij snel moest hij de strijd aanbinden met een nieuwe Frankische inval, die hij wist te stuiten, waarna hij Augusta Treverorum (Trier) als zijn residentie nam. De Frankische koningen Ascarius en Merogaisus werden krijgsgevangen gemaakt in Treverorum voor de wilde beesten geworpen. Een zwaardere dobber had Constantijn aan Maxentius, de zoon van Maximianus, die in Rome door de Praetorianen tot keizer uitgeroepen was. Een bijeenkomst van alle keizers, inclusief Maximianus en Diocletianus, in 308, tegen Maxentius, bood geen oplossing. In 309 trachtte Maximianus Constantijn zelfs van de troon te stoten. De Franken maakten van de verwarring gebruik om opnieuw een aanval te wagen. Constantijn reageerde met een grote tegenaanval en trok de Rijn over. Krijgsgevangenen werden gedwongen om soldaat of horige te worden, of eindigden in de arena. Toen Constantijn in 311 echter naar Italië trok om Maxentius te verslaan dreigde er echter meteen weer een Frankische inval en werd de Gallische kust geplunderd.

Op de Waalkade in Nijmegen zijn nog sporen te zien van een hypocaustum en stadsmuur van de nieuwe stadskern, vlakbij het Valkhof.
Op de Waalkade in Nijmegen zijn nog sporen te zien van een hypocaustum en stadsmuur van de nieuwe stadskern, vlakbij het Valkhof.

Toen Constantijn in 313 Maxentius klein gekregen had, was het dus tijd voor represailles tegen de grensvolkeren. Constantijn lokte de Franken in de val door hen de Rijn over te laten trekken, waarna hij hun land binnenviel en grote verwoesting aanrichtte. “Francia” (in dit geval het Frankisch gebied achter de Rijn) werd nu als vazalstaat aangeduid en Constantijn kon zich op zijn gemak op andere zaken richtte. Na 314 kwam hij nog maar weinig in Gallië en naar Germanië ging hij nooit weer. In plaats daarvan liet hij in Gallië zijn zoons optreden als zijn vertegenwoordigers. Zijn oudste zoon Crispus deed dit in 321 toen hij de Franken versloeg – of eigenlijk liet verslaan door een generaal die in zijn opdracht handelde.  Tegelijkertijd werd het gezag op de Betuwe hersteld. Op het Valkhof, de heuvel waar vroeger Oppidum Batavorum had gelegen, werd een nieuwe vesting gebouwd, waar Frankische hulptroepen in gelegerd werden. Daar vlakbij, op de Waalkade, verrees een nieuwe stadskern, al was deze veel kleiner dan die van het oude Noviomagus. Andere castella, zoals Praetorium Agrippina en meerdere kustforten, werden ook hersteld. De garnizoenssteden in het achterland kregen versterkte muren en er werd ook een castellum gebouwd bij de brug van Mosae Traiectum (Maastricht).

Het noorden van Gallië na de provinciale herindeling.
Het noorden van Gallië na de provinciale herindeling.

Een gevolg van de voltooiing van de verdediging in de diepte was dat het achterland ook militariseerde. Zowel grens als achterland in Germania Secunda werden nu gekenmerkt door een sterke militaire aanwezigheid, terwijl er aanzienlijk minder boeren waren. Voor het voedsel waren de garnizoenen dus van import afhankelijk. Een nadeel van het nieuwe systeem was dat er ondanks alles beduidend minder troepen aan de grens zaten: in het slechtste scenario konden de grenstroepen weinig anders doen dan zich in hun fort terugtrekken en wachten op versterking, zodat de invallers vrij spel hadden tot de comitati uit het achterland kwamen opdagen. Van de andere kant was de kans dat een doorbraak aan de grens het hele rijk openstelde voor de invallers nu veel kleiner. Blijkbaar werkte het systeem, want zolang Constantijn nog regeerde was er relatieve rust in ons land. Het vertrouwen in de geldeconomie krabbelde weer een beetje overeind. De Franken kregen een steeds grotere rol in het leger: ene Botinus kreeg een hoge positie van hem toegewezen.

De Basilica van Constantijn in Trier. Oorspronkelijk heette het de Aula Palatina en was het de troonzaal van Constantijn. Het was bepleisterd en met mozaïeken versierd. Nadat de ruïne in de middeleeuwen herbouwd werd als burcht is het nu een kerkgebouw.
De Basilica van Constantijn in Trier. Oorspronkelijk heette het de Aula Palatina en was het de troonzaal van Constantijn. Het was bepleisterd en met mozaïeken versierd. Nadat de ruïne in de middeleeuwen herbouwd werd als burcht is het nu een kerkgebouw.

Pas na de dood van Constantijn de Grote, in 337, begonnen er weer echt grote moeilijkheden met de Franken te komen. Echt helemaal tembaar en trouw leken zij hierna niet meer te worden, ofschoon er geen sprake was van een Frankische eenheid. De Saliërs woonden op de Betuwe als foederati, terwijl vele anderen die ook onder de Frankische noemer geplaatst werden nog buiten het rijk woonden. Dat de keizer vanaf Constantijns regering regelmatig in Treverorum resideerde, dus vrij dichtbij, kon soms echter nog het nodige gezag afdwingen bij de Germanen. Constantijn II zetelde hier enige tijd, maar raakte in 340 al in conflict met zijn broers en sneuvelde. De Franken maakten van zijn veldtocht naar Italië meteen weer gebruik voor een inval, maar werden door Constans, die nu het hele westen beheerde, teruggedreven. Er werden wat vazalkoningen aangesteld en een aantal Franken werd als foederati in het rijk toegelaten.

Keizer Constantius II wist lang te regeren, maar was niet erg behulpzaam voor de Rijngrens.
Keizer Constantius II wist lang te regeren, maar was niet erg behulpzaam voor de Rijngrens.

Dat het militair belang van de Franken sterk was toegenomen, blijkt wel uit de rol van ene Silvanus, een zoon van Botinus. Silvanus had al onder Constantijn II een greep naar de macht geprobeerd te doen en was mogelijk ook betrokken in de opstand van Magnus Magnentius, die in 350 als tegenkeizer opstond tegen Constans. Dat kostte Constans het leven, maar zijn broer Constantius II liet het uiteraard niet bij zitten. Magnentius wierf een hoop Frankische en Saksische huurlingen voor de strijd, die bij Mursa (Osijek, in Kroatië) werd uitgevochten. Silvanus was tegen die tijd alweer overgelopen naar Constantius. Magnentius verloor, maar de burgeroorlog was een ramp voor Gallië, daar hij de oude fout had gemaakt om troepen van de Rijngrens weg te halen. Dat Constantius de Germaanse Alemannen had opgestookt om zijn vijand af te leiden, maakte de zaak nog erger en Constantius deed na zijn overwinning zelf niet veel aan deze plunderingen. Uiteindelijk stelde hij Silvanus aan als bevelhebber over Gallië, zodat die de Alemannen uiteindelijk terugdreef. Het succes steeg hem blijkbaar naar het hoofd: zoals menig generaal de afgelopen 125 jaar had gedaan riep hij zich in Colonia Agrippinensis tot keizer uit. Dat was van korte duur: al na 28 dagen werd Silvanus hier vermoord.

De Alemannen vallen aan! Wie kan hen stoppen? De nieuwe Caesar Julianus misschien?
De Alemannen vallen aan! Wie kan hen stoppen? De nieuwe Caesar Julianus misschien?

De dood van Silvanus bracht echter geen rust. Er was een sterke bevelhebber aan de grens mee weggevallen, zodat Gallië de zwaarste invallen sinds tientallen jaren te wachten stond. Franken, Alemannen en Saksen begonnen massaal aan te vallen. Ook de Salische Franken kwamen in opstand en de steden langs de Rijn werden met gemak bezet. Colonia Agrippinensis werd in 355 ingenomen na een kort beleg. Gallië werd zover binnengedrongen dat meerdere Germanen erover begonnen te denken zich er permanent te vestigen. Constantius had ondertussen geen kinderen, dus moest hij zijn opvolging elders zoeken. Hij vond deze in de vorm van zijn neef Julianus. Op 6 november 355 benoemde hij hem tot Caesar en stuurde hem naar Gallië…