Romeinse plaatsen in Nederland: van dorp tot stad


xantenHa, die Barbaartjes!
Als deze Romeinse soldaat door jullie land wandelt, komt hij een hoop monumenten tegen voor de plaatsen waar het rijk waar ik voor werk zoveel betekent heeft. Wat me wel opvalt is dat het meestal gaat om de militaire versterkingen, dus de forten en de wachttorens. Terwijl er natuurlijk ook een hoop burgerlijke nederzettingen waren. Goed, van een paar van die plaatsen is nog wel wat te vinden, maar van de rest al veel minder. Het lijkt me dus goed dat ik hier eens wat over uit de doeken doe.

Met zijn sobere voorkomen lijkt een inheemse nederzetting op een paar armzalige hutjes. Vergis je niet: het waren stevige boerderijen!
Met zijn sobere voorkomen lijkt een inheemse nederzetting op een paar armzalige hutjes. Vergis je niet: het waren stevige boerderijen!

De meeste nederzettingen in Romeins Nederland waren waarschijnlijk inheems, met name natuurlijk ten noorden van de Rijn, wat immers buiten het Romeinse gezag viel. Dit zullen dus dorpen zijn geweest die bestonden uit een aantal flinke boerderijen: niet die armzalige hutjes waar veel mensen aan denken, maar stevige woningen van aardige omvang. Meestal waren dit boerendorpen waar de mensen van landbouw leefden, al kwamen er vast ook wel eens ambachten voor, zoals een smid.

Een Romeinse vicus kan in grootte variëren van een Gallo-Romeins dorpje tot een ware stad.
Een Romeinse vicus kan in grootte variëren van een Gallo-Romeins dorpje tot een ware stad.

Wanneer we naar de meer Romeinse nederzettingen gaan kijken, is het misschien verstandig om toch een beetje voorzichtig te zijn met dat “Romeinse”. Veel van de bewoners waren eigenlijk alsnog inheems en hoewel de Romeinse invloed in zowel bouwstijl als levensstijl duidelijk te zien zullen zijn geweest, zullen er een hoop dingen anders geweest zijn dan in Rome zelf. Vooral de gewone man zal toch nog sterke Keltische en Germaanse elementen hebben gehad, zodat het misschien slimmer is om van een Gallo-Romeinse nederzetting te spreken. Wel waren deze nederzettingen soms minder agrarisch, zodat je qua economie al wat meer van een stadje zou kunnen spreken. Het waren dan ook vaak handelsnederzettingen, die dan ook vaak op een gunstige plaats ontstonden, zoals een kruispunt van twee belangrijke wegen of een oversteekpunt in een rivier (in feite ook een handelsweg, maar dan voor de schepen). Zo’n Romeinse nederzetting noemen we een vicus, waaruit uiteindelijk het Nederlandse woord “wijk” uit ontstaan is (je sprak het oorspronkelijk uit als “wiekoes”).

De handelsnederzetting van Coriovallum, bekend om het grote badhuis, ging aardig op een stad lijken.
De handelsnederzetting van Coriovallum, bekend om het grote badhuis, ging aardig op een stad lijken.

Een officiële stadsstatus hadden deze nederzettingen bijna nooit, maar daar moet bij gezegd worden dat echte stadsrechten pas lang na de Romeinse tijd (in de middeleeuwen) werden begonnen. Er was dus niet zoiets als een document dat zei dat de plaats een officiële stad was en daar bepaalde rechten aan verbond. De erkenning als stad zat vaak meer in de functie en omvang van de plaats. Wel bestond er zoiets als marktrechten. Maar zelfs een plaats zonder marktrecht kon qua grootte en economie al verdraaid veel weghebben van een stad, zelfs als er geen muur om het geheel heen stond. De vicus van Coriovallum (Heerlen) was in feite een simpele handelsnederzetting, maar de hoeveelheid huizen en de omvang van het enorme badhuis maken wel duidelijk dat dit een behoorlijk interessante plaats was. Ook de vicus van Mosae Traiectum (Maastricht) was van groot belang, vooral in de Laat-Romeinse tijd. Beide plaatsen lagen dan ook aan een zeer belangrijke handelsroute, waarbij Mosae Traiectum ook nog eens aan de Maas lag en in de Laat-Romeinse tijd bij twee forten!

Afhankelijk van hoe groot een fort is, kunnen de canabae uitgroeien tot een stad op zich, zoals bij Nijmegen het geval was.
Afhankelijk van hoe groot een fort is, kunnen de canabae uitgroeien tot een stad op zich, zoals bij Nijmegen op de Hunnerberg een tijdje het geval was.

Ja, ook de militaire plaatsen zijn van het belang in het ontstaan van nederzettingen en stadjes in Germania Inferior. Vrijwel altijd ontstond er een burgerlijke nederzetting bij een Romeins fort. Een vicus bij zo’n fort noemen we ook wel canabae of kampdorp. In eerste instantie, als een kamp slechts tijdelijk werd aangelegd (bijvoorbeeld ter voorbereiding van een veldtocht of als voorpost in de zomermaanden) waren de canabae ook een soort tijdelijk burgerkamp, maar naarmate de troepen meer permanent gevestigd werden en hun tenten door barakken vervingen, werden de kampdorpen ook meer vaste nederzettingen met huizen. Dat er zoveel burgers met de soldaten meetrokken is niet vreemd. Ten eerste hoorde een deel wellicht (direct of indirect) bij het leger, maar dan meer als specialist, kleermaker of een ander soort non-combattant (dus zonder mee te hoeven vechten). Ten tweede kwamen er allerlei kooplui, kroegbaasjes en “vrouwen van plezier” op af omdat er best aan dat leger te verdienen viel. Ten derde kon het zijn dat sommige soldaten allang een liefje hadden of zelfs een gezin, dat uiteraard in de buurt wilde wonen. Hoe groter de aanwezige troepen, hoe groter en meer bruisend de kampdorpen.

Nijmegen voor de Bataafse opstand. Op dit kaartje ziet de Batavenstad er erg rommelig uit, maar waarschijnlijk had de stad een vierkante plattegrond.
Nijmegen voor de Bataafse opstand. Op dit kaartje ziet de Batavenstad er erg rommelig uit, maar waarschijnlijk had de stad een vierkante plattegrond.

Van twee plaatsen in Nederland weten we vrij veel over hun status als Romeinse stad: Nijmegen en Voorburg. Nijmegen heeft bijna elke variant van een Romeinse plaats gezien. Het begon met de inrichting van een tijdelijk kamp op de Hunnerberg, waar 15.000 soldaten werden gehuisvest, met nog wat tijdelijke kampen eromheen en dus ook een aanzienlijk kampdorp. Wat verderop, op het Kops Plateau volgde een tweede kamp dat uiteindelijk meer permanent werd. Een stukje naar het westen ligt een derde heuvel, het Valkhof, waar een soort burgerlijke stad ontstond. De Romeinen hadden de plek namelijk uitgekozen als bestuurscentrum van de Bataafse gemeenschap (civitas) en dat maakte het voor de Bataafse elite, met name veteranen uit de hulptroepen, interessant om rondom dat centrum te gaan wonen. Zo ontstond daar dus een Gallo-Romeinse stad, die meestal Batavodurum (Keltisch voor “Batavenmarkt”) of Oppidum Batavorum (Latijn voor “Batavenstad” of “Batavenburg”) werd genoemd. Ondanks de naam was het dus geen inheemse burcht met een plattegrond in organische vorm. Oppidum Batavorum was gebouwd in een keurig zelfde schaakbord-patroon als veel Romeinse steden en forten: de straten waren keurig recht en vormden zo een mooie rechthoek.

Noviomagus was beduidend kleiner dan Colonia Agrippina of Traiana. Maar van alle Romeinse steden in Nederland was het de grootste.
Noviomagus was beduidend kleiner dan Colonia Agrippina of Traiana. Maar van alle Romeinse steden in Nederland was het de grootste.

Zowel het fort op het Kops Plateau als Oppidum Batavorum werden bij de Bataafse Opstand verwoest door de rebellen. In het laatste geval was dat pas toen ze zich moesten terugtrekken, om hun stad niet prijs te geven aan de Romeinen. Na de opstand werd er een legioen gevestigd op de Hunnerberg en het kampdorp daaromheen zal dus een levendige plaats zijn geweest: er stond zelfs een amfitheater! Een paar kilometer ten westen van de oude Batavenstad ontstond bovendien een nieuwe nederzetting, aan de Waal. Deze handelsnederzetting groeide uit tot de stad die we kennen als Noviomagus, “Nieuwe Markt”. Die naam is toepasselijk, want de regio had al recht om markten te organiseren sinds de 1e eeuw v. Chr. Toch denkt men vaak dat keizer Ulpius Trajanus deze rechten aan de stad gaf en dat daarom de stad zijn naam ging gebruiken als Ulpia Noviomagus Batavorum. De naam is echter meer een eerbetoon aan de keizer of een uiting van trots van de stadsbewoners.

Zichtbare restanten van een Laat-Romeinse vloerverwarming op de Waalkade in Nijmegen.
Zichtbare restanten van een Laat-Romeinse vloerverwarming op de Waalkade in Nijmegen.

Rond diezelfde tijd werd het legioen overgeplaatst en vervangen door een klein detachement, zodat de markt in het kampdorp flink inzakte. Noviomagus bleef wat langer bruisen, maar verloor in de loop van de 2e eeuw aan betekenis, om in de 3e eeuw grotendeels verlaten te worden. Begin 4e eeuw ontstond er echter een nieuw gelijknamig handelsstadje aan de Waalkade bij het Valkhof, waar in die tijd een nieuw castellum werd gebouwd. Aan de Waalkade in Nijmegen kun je nog resten van de stadsmuur en van een hypocaustum (een Romeinse vloerverwarming) vinden. Hoewel het late Noviomagus dus veel kleiner was, woonden er wel degelijk mensen die rijk genoeg waren voor zo’n verwarming.

Zo zou Forum Hadriani er op zijn hoogtepunt kunnen hebben uitgezien. Erg groot was het eigenlijk niet.
Zo zou Forum Hadriani er op zijn hoogtepunt kunnen hebben uitgezien. Erg groot was het eigenlijk niet.

Voorburg of Forum Hadriani was op zijn hoogtepunt veel kleiner dan Noviomagus in zijn glorietijd. Toch moet het een tijdje de grootste Romeinse plaats in Zuid-Holland geweest zijn. Zoals Nijmegen het bestuurscentrum van de Bataven was, kozen de Romeinen deze plaats op den duur als bestuurscentrum van de Cananefaatse civitas. De stad ontstond halverwege het Kanaal van Corbulo, dat de Rijn en monding van Maas en Waal verbond. Het was dus een echt handelsstadje. De naam betekent “Markt van Hadrianus”, maar waarschijnlijk heette het stadje oorspronkelijk Municipium Cananefatum (een municipium is zoveel als een stad of gemeenschap). Opnieuw heeft de naamswijziging in Forum Hadriani tot de conclusie geleid dat keizer Hadrianus marktrechten aan de stad gaf, maar ook hier weer is het een gek idee dat een hoofdstad dat nog niet gehad zou hebben. Bovendien wordt de stad op mijlpalen van meer dan een eeuw later weer aangeduid als Municipium Aelium Cananefatum (wat opnieuw duidt op keizer Aelius Hadrianus). Een bekende theorie is dat de naam municipium op zou gaan voor een stad met beperkt stadsrecht, maar echt bewezen is dit niet.

Colonia Claudia Ara Agripinnensis, die grote stad. Met vier letters schrijft men dat. (Namelijk: CCAA)
Colonia Claudia Ara Agripinnensis, die grote stad. Met vier letters schrijft men dat. (Namelijk: CCAA)

Zoals ik al zei: waarschijnlijk bestond er geen echt Romeins stadsrecht. Vaak is de colonia aangeduid als de status van een hoogste Romeinse stad, maar in feite is dit vooral een direct gestichte Romeinse stad, met de bedoeling om hier veteranen en andere staatsburgers te huisvesten. Een soort kolonie dus, zoals de naam al doet vermoeden! Zulke steden kwamen in Romeins Nederland niet voor, maar wel elders in Germania Inferior. We kennen Colonia Ulpia Traiana (Xanten) en Colonia Claudia Ara Agrippinensium (Keulen) waar opnieuw namen van Romeinse keizers en hun familie in doorklinken. (Maar ook deze steden hebben niet altijd zo geheten!) Merk je trouwens dat je in de naam van Keulen het woord colonia nog vaag terug hoort?

Forum Hadriani lag ter hoogte van Park Arentsburgh in Voorburg.
Forum Hadriani lag ter hoogte van Park Arentsburgh in Voorburg.

Dat beeld van die enorme steden vol marmer, goud en prachtige kolossale gebouwen moet je voor Romeins Nederland in elk geval niet op laten gaan. De meeste plaatsen waren geen echte steden en zelfs de steden waren relatief klein, al voor de Romeinse tijd. En dat van die stadsrechten… Tja, dat is toch een soort mythe of misverstand.

L. Octavius Barbatus

www.twitter.com/OctaviusRomein

Van Bunnik tot castellum Rijswijk: veel vondsten en veel raadsels

e67eed1cc66da078a504eda60a3ff7b0ce3bb1e1Tot nu toe hebben we plaatsen behandeld waarvan is aangetoond dat er een Romeins castellum gestaan heeft, van Katwijk tot Vechten. Ten oosten van Vechten wordt de situatie heel wat minder duidelijk. Al eerder kwamen we castella tegen zonder duidelijke naam of waarvan slechts een klein deel teruggevonden was, zoals in Bodegraven. Maar het oostelijke deel van de Limes is nog lastiger, want hoewel het een schat aan vondsten bevat, zijn van alle castella die hier op de Peutinger kaart vermeld staan slechts enkele daadwerkelijk teruggevonden.

De in 1997 geplaatste mijlpalen wijzen je de weg langs de Limes in de provincie Utrecht. (De naam Levefanum werd toen nog aan Wijk bij Duurstede toegeschreven.)
De in 1997 geplaatste mijlpalen wijzen je de weg langs de Limes in de provincie Utrecht. (De naam Levefanum werd toen nog aan Wijk bij Duurstede toegeschreven.)

Hoewel het in het gebied van Bunnik tot aan Wijk bij Duurstede wemelt van de teruggevonden nederzettingen, is het merendeel hiervan onbepaald, dus van onduidelijke datering en aard. Het aan de Rijn gelegen Bunnik heeft echter wel een paar interessante vondsten in de vorm van Romeinse keramiek en een wachttoren. De wachttoren in kwestie moet zich aan de Schoudermantel bevonden hebben, niet zo heel ver van waar tegenwoordig de Kromme Rijn stroomt. Meer westelijk wordt een wachttoren vermoed te Rhijnauwen, waar de Kromme Rijn een scherpe bocht maakt zodat dit een uiterst strategische positie is, maar de toren zelf is nog niet gevonden. Als deze wachttoren heeft bestaan zou hij precies tussen de toren van Bunnik en Castellum Fectio liggen: in beide richting is de afstand een slordige Gallische mijl of Leugas (ca. 2,2 km). Wachttorens stonden immers bij rivierbochten, over een dusdanige afstand dat er snel berichten konden worden doorgestuurd.

De Romeinse weg met resten van beschoeiingen, zoals ontdekt bij de Rietsloot. (Bron: Vici.org)
De Romeinse weg met resten van beschoeiingen, zoals ontdekt bij de Rietsloot. (Bron: Vici.org)

De kronkelige stroom van de Kromme Rijn maakt dat de Limesweg (of één van de Limeswegen) een stuk ten zuiden van bovengenoemde wachtposten ligt, waarschijnlijk om in een zo recht mogelijk richting naar het tegenwoordige Wijk bij Duurstede te gaan. Dat de weg zo gelegen moet hebben bleek in augustus 2013, toen de weg ontdekt werd bij de Rietsloot, tussen Bunnik en Houten. De hier aangelegde asfaltweg heet dan ook toepasselijk de Limesbaan. De Romeinse weg was, net als in Vleuten-De Meern, als een soort dam of dijk aangelegd, aan beide kanten beschoeid met houten palen. De wegen werden waarschijnlijk zo aangelegd omdat het in het moerassige landschap van die tijd onmogelijk was om gewoon even een paadje te maken zonder dat je het risico liep dat dit onder zou lopen. Een deel van het teruggevonden hout had veel weg van een moerasbruggetje, een type Romeinse weg dat ook voorkwam. Het is mogelijk dat de weg ongeveer parallel loopt met de huidige Achterdijk.

De onderdelen van de grafpijler van de Zure Maat bevinden zich tegenwoordig in het Rijksmuseum van Oudheden.
De onderdelen van de grafpijler van de Zure Maat bevinden zich tegenwoordig in het Rijksmuseum van Oudheden.

Wie de Achterdijk volgt, bijvoorbeeld aan de hand van de mijlpalen langs de weg (want die staan er), komt in feite door een gebied vol nederzettingen en enkele villa’s. Aan de Tuurdijk, nabij ’t Goy (ruim ten zuiden van de route), werd een villa gevonden met dikke funderingen en pleisterwerk. De Achterdijk zelf leidt naar Werkhoven, waarna je de Hollendewagenweg volgen moet. Aan deze weg moet een grote nederzetting hebben gelegen met mogelijke steenbouw. Al in 1839 en 1844 zijn hier grafresten gevonden bij de Zure Maat, waarvan de exacte locatie helaas verloren gegaan is. Zo’n opvallende grafpijler met fraaie decoraties maakt des te duidelijker dat de Limesweg hier gelopen zal hebben en dat er een nederzetting van belang in de buurt kan hebben gestaan: zo’n monument stond niet zomaar ergens! Nog wat verderop ligt Cothen, waar in 1972 resten van een mogelijk Romeins schip gevonden zijn, vlak aan de Kromme Rijn en dus ten noorden van de Limesweg. Een stukje ten zuiden van de weg vinden we de stenen villa van Cothen-De Zemelen, die 9 bij 30 meter in omtrek moet zijn geweest. Tussen Cothen en de Limesweg moet een grote nederzetting hebben gestaan. Hier zijn munten, mantelspelden, spijkers, slingerkogels en zelfs een oorbel gevonden.

Inheemse nederzettingen bestonden oorspronkelijk vooral uit boerderijen, zoals de IJzertijdboerderij in Dongen. Andere onderdelen waren spiekers (zoals hier links te zien) voor de opslag van voedsel, en werkplaatsen.
Inheemse nederzettingen bestonden oorspronkelijk vooral uit boerderijen, zoals de IJzertijdboerderij in Dongen. Andere onderdelen waren spiekers (zoals hier links te zien) voor de opslag van voedsel, en werkplaatsen.

Zo landen we uiteindelijk aan bij Wijk bij Duurstede, waar de Lek zich van de Rijn afsplitst. De Kromme Rijn mag nu een smal slootje lijken vergeleken bij de Lek, maar we moeten niet vergeten dat de Lek in de Romeinse tijd nog geen hoofdstroom van de rivier was, zodat de Rijn aardig breder zal zijn geweest. De splitsing zal de plaats erg strategisch gemaakt hebben, zowel militair als economisch (het is niet voor niets dat Dorestad in de Vroege Middeleeuwen tot één van Europa’s belangrijkste handelssteden uitgroeide). Dat blijkt bijvoorbeeld uit de inheemse nederzetting van Wijk bij Duurstede-De Geer, die opvallend welvarend lijkt gezien het kostbare aardewerk en de bronzen haarspelden die er gevonden zijn. De nederzetting had vermoedelijk een centraal gebouw omringd door boerderijen. Wallen en palissaden beschermden de nederzetting tegen overstromingen uit het omringende, lager gelegen land. Wijk bij Duurstede bevat nog wel meer nederzettingen, soms met bijbehorende grafvelden. De woonwijk De Horden bevatte een grote nederzetting die al sinds de bronstijd bewoond moet zijn geweest. Tussen al het inheemse aardewerk bevonden zich ook wat Romeinse producten en zelfs wat militaire spullen. In de loop van de tweede eeuw werden de nederzettingen van De Horden en De Geer opgenomen in een grote verkaveling, zodat de landbouw een meer Romeins systeem ging volgen.

Eén van de helmen uit Rijswijk, waarschijnlijk uit een grafveld dat bij het castellum of de nabijgelegen vicus hoorde.
Eén van de helmen uit Rijswijk, waarschijnlijk uit een grafveld dat bij het castellum of de nabijgelegen vicus hoorde.

De ligging van Wijk bij Duurstede maakt het aannemelijk dat er zich in de omgeving een castellum bevond, maar dat is tot op heden niet teruggevonden. Als het bestaan heeft, lag het fort mogelijk bij Rijswijk, aan de overzijde van de Lek (niet te verwarren met Rijswijk in Zuid-Holland). Een gevonden stempel van Cohors I Thracum equitata, een ruitereenheid uit Bulgarije, doet dit vermoeden. Er zijn echter ook aanwijzingen over de aanwezigheid van het Cohors civium Romanorum, een cohort Romeinse staatsburgers, wat uit een teruggevonden helm blijkt. De teruggevonden namen van manschappen zijn bovendien zo duidelijk Romeins dat het hier vast en zeker om Romeinse burgers gaat. De meeste vondsten zijn gedaan bij kleiwinning voor steenfabriek De Roodvoet. Zowel in 1950 als in 2011 is er Romeins hout teruggevonden, waarbij het om beschoeiing van de oever of de weg zou kunnen gaan. Hoewel het fort dus nog steeds niet honderd procent is aangetoond, zijn de vermoedens erover sterk. Het fort is vermoedelijk na de Bataafse opstand aangelegd, toen de Rijngrens ten oosten van Fectio meer riskant geacht werd. Het fort is vermoedelijk na de Romeinse tijd in gebruik gebleven, zodat hier het tolpunt van Dorestad ontstond.

In het pittoreske Museum Dorestad zijn vondsten uit de omgeving van verschillende periodes te zien. Sommige kun je als voorbijganger op straat al bekijken!
In het pittoreske Museum Dorestad zijn vondsten uit de omgeving van verschillende periodes te zien. Sommige kun je als voorbijganger op straat al bekijken!

De naam van het castellum bij Rijswijk in Gelderland blijft onduidelijk. Lange tijd is de naam Levefanum hieraan toegeschreven omdat dit op de Peutinger Kaart het eerste fort ten oosten van “Fletio” is. De cijfers op de kaart impliceerden een afstand van 8 mijlen, meende men, maar nieuwer onderzoek wijst uit dat men naar het verkeerde cijfer keek en de afstand tussen Fletio en Levefanum veel groter zou moeten zijn. Levefanum is dus vast en zeker niet de naam van castellum Rijswijk. Hoe dit wel heette zal de tijd ons moeten leren…