Albanianae: Alphen a/d Rijn en het Romeinse verleden

Alphen-castellumAndermaal trekken we verder langs de Limes. Vanuit onze laatste locatie, Matilo, is de Rijn gemakkelijk te volgen en de Limesweg was ongetwijfeld niet ver. De dorpen Zoeterwoude-Rijndijk, Hazerswoude-Rijndijk en Koudekerk aan de Rijn kennen meerdere nederzettingen uit de Romeinse tijd. De eerstvolgende middelgrote plaats, Alphen aan den Rijn, kent ook enkele nederzettingen, ter hoogte van de Compierekade en De Schans. De laatste bevatte veel dakpannen. Maar de belangrijkste vondst van Alphen vindt men middenin het centrum, zo ongeveer bij het Rijnplein. Hier bevond zich castellum Albanianae.

Replica van een Romeinse munt van Caligula op het Rijnplein in Alphen.
Replica van een Romeinse munt van Caligula op het Rijnplein in Alphen.

Albanianae of Albaniana werd waarschijnlijk rond 41 of 42 na Chr. gesticht op last van keizer Caligula. Dit gebeurde dus waarschijnlijk tegelijkertijd met de bouw van Praetorium Agrippinae, op dat moment het dichtstbijzijnde fort in westelijke richting. Het aantal forten langs de Rijn bleef destijds nog beperkt: het dichtstbijzijnde fort naar het oosten was Fectio (Vechten). Pas een jaar of zeven later, onder gouverneur Corbulo, werden er meer castella tussen Fectio en Praetorium Agrippinae gebouwd. In 69 na Chr. werd Albanianae verwoest tijdens de opstand der Bataven. Dit zou het werk van de Cananefaten kunnen zijn, maar het is ook mogelijk dat de terugtrekkende Romeinen dit zelf uit voorzorg hebben gedaan.

Impressie van Albanianae. Het fort heeft een opvallende vorm.
Impressie van Albanianae. Het fort heeft een opvallende vorm. Rechts de kade. (Foto: Echo tekst en presentatie)

Zoals bekend werd de opstand uiteindelijk neergeslagen, waarna de verwoeste forten werden herbouwd. In deze periode werd het Cohors VI Breucorum hier gelegerd, een cohort van hulptroepen geronseld onder de Breuci, een Pannonische stam die woonde ten noorden van de Sava in het huidige Kroatië. Vanaf dat moment kende de streek lange tijd rust en was er tijd om de zaken uit te bouwen. Eind 1e eeuw, waarschijnlijk rondom het jaar 94, werd er een kade gebouwd aan de oostzijde van het fort, waar de Oude Rijn stroomde. Rond 160 werd de houten castellummuur vervangen door een stenen. Uit een gevonden inscriptie blijkt dat keizer Septimius Severus rond het jaar 200 bevel gaf om de stenen muur te vernieuwen, met als reden dat deze beschadigd was geraakt. Castellum Albanianae werd vermoedelijk verlaten rond 270 of 275, zoals voor de meeste Rijnforten geldt.

Op en om het Rijnplein wordt het Romeinse verleden van Alphen herkenbaar gemaakt. (Een fossa is de greppel of gracht rondom het fort.)
Op en om het Rijnplein wordt het Romeinse verleden van Alphen herkenbaar gemaakt. (Een fossa is de greppel of gracht rondom het fort.)

Recentere opgravingen uit 2001 en 2002 hebben meer duidelijkheid over het castellum gegeven, met name over de vorm en de gebouwen. De beschoeiing van de kade werd ontdekt en naast meerdere barakken stonden er binnen in het fort ook enkele waterputten, een horreum (graanopslag) en mogelijk ook een fabrica (werkplaats). Hoewel de gebouwen netjes volgens schaakbordpatroon staan opgesteld, was de plattegrond van de muur van het castellum niet rechthoekig, maar meer in de vorm van een parallellogram. De reden hiervoor was vermoedelijk de moerassige omgeving, die het keurig recht bouwen bemoeilijkte. Bij de opgravingen werden ook een houten deur, etensresten, persoonlijke eigendommen zoals een spiegel en wel 700 munten gevonden! Ook werden de houten castellumwallen teruggevonden, zodat men door middel van dendrochronologie kon vaststellen dat de oudste omwalling uit de tijd van Caligula stamde. Resten van een vicus werden niet gevonden, al veronderstelt men dat er eentje aanwezig was ten westen van het fort. Deze zou dan tussen 80 en 275 bewoond kunnen zijn geweest.

De tekst van Tacitus aan de kade van het Rijnplein.
De tekst van Tacitus aan de kade van het Rijnplein.

Hoewel de contouren van het castellum niet zichtbaar zijn in het Alphense stadshart, is men er het Romeinse erfgoed niet vergeten. In en om het Rijnplein zijn er tal van verwijzingen naar verwerkt. In en op de gebouwen bijvoorbeeld. 40 Romeinse portretten sieren de muren van het centrum, zowel mannen, vrouwen als kinderen. Ook straatnamen zoals het Fossapad en de Castellumstraat spreken boekdelen. In de tegels van het Rijnplein zelf zijn vergrote kopieën van enkele Romeinse munten uit de Rijn aangebracht. De kopieën zijn van brons en worden begeleid door teksten die verwijzen naar de keizers op de munten. Caligula ontbreekt hierbij niet. Aan de kade van het plein vindt men een stoep met inscriptie, waarin een tekst van Tacitus geciteerd wordt: ‘Quis porro, praeter periculum horridi et ignoti maris, Asia aut Africa aut Italia relicta Germaniam peteret, informem terris, asperam caelo, tristem cultu adspectuque, nisi si patria sit?’ (Germania, hoofdstuk 2; ‘Bovendien, afgezien van het gevaar van de ruige en onbekende zee, wie zou Azië of Afrika of Italië verlaten om op zoek te gaan naar Germania, woeste grond, ruw klimaat, somber leven en landschap, als dat niet zijn vaderland is?’) En tot slot bevat het plein een ultieme verwijzing in de vorm van het Theater Castellum.

Het bijna dagelijkse (vegetarische) offer aan Nehalennia in de Gallo-Romeinse tempel van Archeon.
Het bijna dagelijkse (vegetarische) offer aan Nehalennia in de Gallo-Romeinse tempel van Archeon.

Zuidelijker in Alphen, in de wijk Kerk & Zanen, bevindt zich het Museumpark Archeon. Het park werd in 1994 na een lange voorbereiding geopend en bevat een prehistorisch, Romeins en middeleeuws gedeelte. Van oorsprong was de opzet echter zo ambitieus dat Archeon in 1996 al failliet ging, maar na een doorstart en inkrimping van het terrein is het blijven bestaan om in 2015 de museumstatus te verwerven. Het Romeinse gedeelte van Archeon bevat vier gebouwen gebaseerd op vondsten uit heel Nederland: de thermen van Heerlen, de herberg uit Nijmegen, de domus (woonhuis) uit Voorburg en de tempel van Cuijk (omringd door een hofje uit Maastricht). In de arena vindt een dagelijks gladiatorengevecht plaats, naast dagelijkse activiteiten als een tempelceremonie voor Nehalennia, Romeinse massage en legionairstraining. Elke zomer, in de eerste helft van augustus, vindt er het Romeinse festival plaats, waarvoor tal van re-enactors uit met name Nederland en het Verenigd Koninkrijk uitrukken. Het park bevat tevens het Archeologiehuis Zuid-Holland, een klein museum met vondsten uit alle perioden (dus ook Romeinse) en een interactieve Romeinse benedenzaal, die zeer de moeite is. Het gebouw is een reconstructie van de villa van Rijswijk. Vlakbij kijkt er een metalen Romein uit over de N11.

De bewapening van de Romeinse legionair

gladiolVos saluto! Vorige maand heb ik het gehad over de bepantsering van de Romeinse soldaat. Natuurlijk is de wapenrusting daarmee nog niet compleet, zodat het mij een goed idee lijkt om het dit keer over de bewapening te hebben. De wapens van de legioensoldaten waren goed uitgedacht en sloten mooi aan op de verschillende vechtstijlen.

De gladius was het voornaamste legionairswapen vanaf 105 v. Chr., tot ongeveer eind 2e, begin 3e eeuw.
De gladius was het voornaamste legionairswapen vanaf 105 v. Chr., tot ongeveer eind 2e, begin 3e eeuw.

Het belangrijkste wapen van de legionair was natuurlijk zijn zwaard. Dat de Romeinse dienstplicht oorspronkelijk werkte met een vermogensgrens is door de bepantsering en het zwaard goed te begrijpen, want zo’n uitrusting was duur. In veel oude culturen, zoals die van de Germanen en Kelten, was een zwaard dan ook een wapen van de elite: het vereist veel meer metaal en smeedwerk dan een speer. Bij de Romeinen zou het zwaard op den duur echter een standaardwapen worden, mede dankzij de legerhervormingen van Marius in 105 v. Chr. Al lang voor die tijd was de gladius bij de Romeinen bekend. Hoewel de naam gladius in feite gewoon voor “zwaard” stond, verstaan we er nu een type Romeins zwaard onder. De oorspronkelijke gladius hispaniensis was afkomstig van de Keltiberiërs, de Keltische bevolking van het midden en noordwesten van het Iberisch Schiereiland. Tijdens de Punische Oorlogen (264 t/m 146 v. Chr.) maakten de Romeinen kennis met dit wapen, dat mogelijk was ontstaan uit zwaarden uit de La Tène- en Hallstat-culturen.

Het scutum bood zeer goede bescherming. De versie op deze afbeelding is 1e-eeuws.
Het scutum bood zeer goede bescherming. De versie op deze afbeelding is 1e-eeuws.

Voordat de Romeinen de gladius in gebruik namen, hanteerden de legionairs waarschijnlijk andere korte zwaarden, bijvoorbeeld naar het model van de Griekse xiphos. Wapenrustingen in die tijd waren immers sterk door Grieken en Etrusken beïnvloed. Als schild zullen de Vroeg-Romeinse legionairs een groot rond schild genaamd aspis gebruikt hebben, een Grieks houten schild met bronzen rand. In de eeuwen van de Romeinse Republiek ontwikkelden de Romeinen echter meer een eigen stijl, waar behalve Griekse en Italische ook Keltische invloeden in verwerkt zaten. Het eigen Romeinse schild wordt scutum genoemd en was lichter en duurzamer dan de aspis. Doorgaans droeg de soldaat het scutum in de linkerhand en de gladius in de rechterhand. Omdat de gladius een steekwapen was, kon deze combinatie heel efficiënt zijn. Door het linkerbeen voor te zetten kon de soldaat een groot deel van zijn lijf afdekken achter het grote scutum en zo afwisselend steken met het zwaard en stoten met het schild. De metalen schildknop, de umbo, maakte het scutum namelijk ook bruikbaar als slagwapen.

In de 2e eeuw kreeg het scutum waarschijnlijk een meer rechthoekige vorm.
In de 2e eeuw kreeg het scutum waarschijnlijk een meer rechthoekige vorm.

In principe was het scutum van hout gemaakt, met een metalen rand en schildknop. In tegenstelling tot wat veel mensen denken hing het scutum niet aan je arm, maar hield je die vast aan de greep achter de schildknop: het betreft namelijk een groot en zwaar schild, dat veel uithoudingsvermogen vereist. In eerste instantie was de vorm van het scutum ovaal. Door het over de breedte krom te maken dekte het de drager beter af en was het steviger. Zoals met veel Romeinse wapens zouden er op den duur veel verbeteringen aan worden toegevoegd. Slagwapens konden er in eerste instantie gemakkelijk schade aan toebrengen. Dit viel te verminderen door enkele lagen hout over elkaar te zetten, waarbij de nerven van de verschillende lagen dwars op elkaar werden gezet, zodat het schild moeilijker te splijten was. Tegen de tweede eeuw kwamen de beroemde scuta met rechthoekige vorm in opkomst.

De hasta, de eenvoudige stootlans. Nadat de legionairs deze niet meer gebruikten bleef hij populair bij hulptroepen en cavalerie.
De hasta, de eenvoudige stootlans. Nadat de legionairs deze niet meer gebruikten bleef hij populair bij hulptroepen en cavalerie.

Maar het plaatje van een Romeinse legionair is natuurlijk niet compleet zonder een speer. Voor de hervormingen van Marius waren de verschillende manipels van het legioen onder andere aan hun speren te herkennen. Het voorste manipel heette de hastati, verwijzend naar de hasta. Hoewel veel mensen bij speren in de Oudheid aan werpsperen denken, was de hasta meer een stootwapen. Ondanks de naam van de hastati werd de hasta ook door de andere manipels, die van de principes en de triarii gebruikt. De hasta was oorspronkelijk echter wel het voornaamste wapen van de hastati en de principes, tot een legerhervorming in de derde eeuw v. Chr. dit veranderde. De principes gingen nu een gladius gebruiken en alleen de triarii gebruikten nog een hasta. In plaats daarvan gingen de hastati nu over op de pilum. Een kortere, lichtere werpspeer uit die tijd was de verutum, maar die werd enkel gebruikt door de lichtbewapende velites, die de vijand provoceerden met snelle aanvallen. Uiteindelijk zouden de hervormingen van Marius ervoor zorgen dat alle legionairs een scutum, gladius en twee pila droegen.

De pilum was als werpspeer ontworpen om veel schade aan te richten en niet gemakkelijk bruikbaar te zijn voor de vijand.
De pilum was als werpspeer ontworpen om veel schade aan te richten en niet gemakkelijk bruikbaar te zijn voor de vijand.

De pilum is van heel andere makelij dan de hasta. De speer is ongeveer 2 meter lang, waarvan 60 centimeter in beslag genomen wordt door de lange, dunne punt, die 7 millimeter dik is. Deze metalen punt zit vastgeklonken aan de houten schacht. Door effectief gebruik kan de pilum ver geworpen worden, maar de lange dunne punt buigt bij inslag vaak krom of breekt af. Dat is met opzet: het maakt de speer tijdelijk onklaar zodat de tegenstander deze niet zal oprapen en terug zal werpen. Wie goed kijkt zal merken dat de punt iets wegheeft van een weerhaak: indien deze door een vijandig schild heen dringt is hij vrijwel onmogelijk eruit te krijgen, zodat de tegenstander niet verder kan lopen met zijn schild: de zware onderkant zou namelijk richting de grond zakken zodat de tegenstander kans loopt op de punt te lopen en gedwongen is zijn schild weg te werpen.

 

De Romeinse soldaat uit de 3e eeuw: gladius en pilum zijn verruild voor spatha en spiculum. Het schild is lichter en vlak in plaats van krom.
De Romeinse soldaat uit de 3e eeuw: gladius en pilum zijn verruild voor spatha en spiculum. Het schild is lichter en vlak in plaats van krom.

De hierboven beschreven wapens voldoen vooral aan die van de klassieke Romeinen. Maar zoals ik al verteld heb bij de bepantsering: de uitrustingen veranderden met regelmaat. In de loop van de tweede, derde eeuw begint de klassieke uitrusting al veranderingen te vertonen. De gladius wordt uiteindelijk vervangen door een langer slagzwaard: de spatha. Dit zwaard, zo’n 90 cm lang, was in eerste instantie vooral een wapen van de Romeinse cavalerie: vanaf je paard kun je immers moeilijker iemand raken met korte wapens. Naarmate de stijl van oorlogvoering veranderde werd de spatha ook het hoofdwapen van de infanterie. De stijl werd flexibeler en het gelid minder hecht: met een slagwapen kun je nu eenmaal minder dicht op elkaar staan. Tegelijkertijd veranderden speer en schild ook. De pilum ruimde rond 250 na Chr. het veld ten gunste van de spiculum, een kortere werpspeer. Het rechthoekige, kromgebogen scutum werd vervangen door een platter, ovaal schild. In de vierde of vijfde eeuw ontwikkelde dit zich nog verder: het schild was nu groot en rond en als speer hanteerden de soldaten nu een hasta van een meter of drie. De keurige ronde schildknop uit deze periodes was trouwens afkomstig van de Germanen.

Deze laat-Romeinse soldaat (afstammeling van mij?) draagt een schubbenpantser en scheenplaten.
De Laat-Romeinse soldaat heeft nog steeds een spatha, maar zijn schild is ronder en zijn speer véél langer.

Wie nog Romeinse wapens wil bekijken uit verschillende periodes kan deze zomer zijn ogen uitkijken op verschillende plaatsen en evenementen: er zijn tal van Romeinen te vinden, waarbij de soldaten uiteraard niet ontbreken. Op het Romeins Festival in Archeon (31 juli t/m 13 augustus) zullen de Romeinen van Legio II Augusta vooral wapenrustingen uit de 1e eeuw tonen. Op het Laat-Romeins Festival in Museumpark Orientalis zijn van 9 t/m 14 augustus allerlei Romeinen uit de 4e en 5e eeuw te zien, onder andere van de vereniging Fectio. Kijken dus!

Lucius Octavius Barbatus

www.twitter.com/OctaviusRomein

Reisverslag donderdag 5 mei: tempels, forten, bruggen en een paleis

Dag 7 5 meiGegroet, trouwe volgers! Het was vandaag schitterend weer en ik heb veel gezien dat net zo schitterend was. Tacitus gaf dan niet zo hoog op over het klimaat hier, maar als je hier lang gelegerd zit ga je er de mooie dagen des te meer om waarderen! Heden morgen ontwaakte ik in Boxmeer en ging ik zo snel ik kon op pad met het doel om Ceuclum (Cuijk) te bereiken. Onderweg kwam ik door Oeffelt, waar de Maas en de daaraan gelegen weg een bocht naar links maken. Ook hier is een muntvondst gedaan. Over de Heerstraat (genoemd naar onze heirbaan?) kwam ik uiteindelijk uit bij Ceuclum. Helaas zijn de Romeinse reiskoets en bijbehorende mensen hier al een paar dagen eerder geweest, zodat ik ze misliep.

De Maasboulevard in Cuijk.
De Maasboulevard in Cuijk.

Ceuclum had een castellum dat ter hoogte van de Maasboulevard in Cuijk gelegen moet hebben. Via de app van timetravel.world kun je ervaren hoe dat eruit gezien heeft. Daarbij hoorde ook nog een aardige vicus met een Gallo-Romeinse tempel. Dit is de tempel die gereconstrueerd is in Museumpark Archeon (hoewel de omheining en Jupiterzuil meer gebaseerd zijn op de tempels uit Maastricht en Tongeren, waar ik op mijn reis ook geweest ben). Ook lag er bij Cuijk een belangrijke brug over de Maas, die helaas verdwenen is. Helaas, want na mijn uitgebreide bezoek aan Cuijk en Museum Ceuclum – mooi uitzicht vanaf de toren, al denk ik dat het geen wachttoren is – moest ik de rivier echt oversteken om Noviomagus te bereiken. Gelukkig bleek er nog wel een veerpont. Na de Maas zo te zijn overgestoken liep ik weer in Limburg: in het uiterste topje ervan. Slechts een paar kilometer verderop lag de villa van Groesbeek-Plasmolen: de grootste van Nederland!

De Romeinse straat in Museumpark Orientalis.
De Romeinse straat in Museumpark Orientalis.

Kort na half 1 ging ik Gelderland binnen. Dit gebied wordt natuurlijk het meeste met de Bataven geassocieerd (althans het deel ten zuiden van de Rijn) al reikte hun gebied waarschijnlijk nog wel tot in Noord-Brabant. Ruim een half uur later bereikte ik Heumensoord, waar een wachttoren moet hebben gestaan. Die wachttoren was nergens meer te bekennen, maar voor schaduw had ik genoeg aan de bomen, want het is een bosrijke omgeving. Daarna boog ik een beetje naar het oosten af, want ik kon het niet laten om even een kijkje te gaan nemen in Museumpark Orientalis. Dan met name voor de Romeinse straat, compleet met huizen en een school, en natuurlijk dat prachtige paleis van Pontius Pilatus. En over Romeinen en water gesproken: er ligt in Orientalis een reconstructie van een Romeinse liburna, een patrouilleschip!

Op het Kops Plateau heeft misschien niemand minder dan Drusus gewoond
Op het Kops Plateau heeft misschien niemand minder dan Drusus gewoond

Tegen 3 uur zei ik Orientalis gedag en ging verder naar Nijmegen. De streek waar ik doorheen liep moet degene zijn waar het aquaduct van de Hunnerberg doorheen liep: één van de geulen moet zelfs direct door Orientalis gelopen hebben. Omdat ik graag wat gedenkwaardige plaatsen aandoe, ging ik Nijmegen aan de oostkant binnen. Kort na half 4 bereikte ik het Kops Plateau. Hier is in 12 v. Chr. een kamp gebouwd, waar mogelijk niemand minder dan de grote veldheer Drusus gewoond heeft! Vanaf 16 na Chr. was dit vooral de thuisbasis van de Ala Batavorum (de Bataafse cavalerie) tot het fort in de opstand van 69-70 na Chr. werd verwoest.

Dit tijdsvenster laat de plek van het forum van de Hunnerberg zien.
Dit tijdsvenster laat de plek van het forum van de Hunnerberg zien.

Ten westen van het Kops Plateau ligt de Hunnerberg. Hier stond al eerder een groot kamp: in 19 v. Chr. liet Drusus hier een depot voor wel 15.000 soldaten plaatsen! Na zijn tijd werd het kamp op de heuvel verlaten, maar vanaf 70 AD, na de opstand dus, werd hier een vast legioenskamp opgericht, een castra. Ongeveer 35 jaar lang was dit de thuisbasis van Legio X Gemina. Toen dat in 105 werd overgeplaatst, werd het vlakbij gebouwde forum nogal overbodig, al hebben er nog ongeveer 70 jaar kleine detachementen in het fort gezeten. In Nijmegen-Oost herinneren tal van aanwijzingen aan deze tijden. Een audio-tour vertelt je het verhaal van een oudgediende en zijn kleindochter rond het jaar 170, tijdsvensters tonen je plaatsen zoals ze geweest zijn (zoals het forum) en markeringen en borden vertellen je van de poorten en gebouwen. Ten zuidwesten van het fort lag bovendien het enorme amfitheater, waarvan de funderingen nog zijn aangegeven in de straatstenen!

Museum het Valkhof ligt ongeveer op de plek van Oppidum Batavorum.
Museum het Valkhof ligt ongeveer op de plek van Oppidum Batavorum.

Mij westwaarts begevend kwam ik langs het Valkhof. Hier hebben wij Romeinen het administratieve centrum van de Bataven ingericht: Oppidum Batavorum. De stad werd in 70 na Chr. door de Bataven in brand gestoken om hem niet aan de oprukkende Romeinen prijs te geven. Pas zo’n 250 jaar later, rond 325, liet keizer Constantijn hier een nieuw castellum bouwen. Uiteraard is het Valkhof ook de vindplaats van Museum het Valkhof, vol Romeinse vondsten. Vlakbij is de Waalkade, waar de laat-Romeinse stad stond. Er zijn nog delen van een hypocaustum te zien.

Het Maasplein ligt middenin Noviomagus.
Het Maasplein ligt middenin Noviomagus en dat is wel te zien!

Het klassieke Noviomagus is te vinden in Nijmegen-West. Deze stad is ontstaan na de Bataafse Opstand en was de eerste stad in Nederland die Romeinse markt- en stadsrechten kreeg! (De eer is verder alleen aan Forum Hadriani te beurt gevallen.) Hier vond ik mijn oom, de magistraat. Het was een prettig weerzien na zo lange tijd, maar zoals ik al vermoedde was hij niet zo blij met de uitslag van de verkiezingen in Atuatuca Tungrorum. Nu ja, daar kon ik ook niet veel aan doen. Zorgwekkender vond ik het nogal vreemde nieuws van mijn oom over mijn eindbestemming, Fletio of Hoge Woerd. Er schijnen veel soldaten voor 8 mei die kant op gestuurd te worden. Het is iets met een grote toestroom van mensen die op die dag wordt verwacht. Waaronder noorderlingen…

De tempel van Elst-Westeraam, met bijbehorende waterput.
De tempel van Elst-Westeraam, met bijbehorende waterput.

Hoewel ik bij mijn oom had mogen blijven slapen, besloot ik mijn reis toch nog voort te zetten. Er was nog tijd en ik voelde mij in mijn ongerustheid een beetje schuldig dat ik zo’n omweg had gemaakt via Orientalis en Nijmegen-Oost. Ik had mijn hele reis natuurlijk veel sneller kunnen doen en wat nou als dit echt nodig was? Ik stak de Waal dus maar snel over, via een brug die op ongeveer dezelfde plek ligt als de Romeinse. Toeval? Meer naar het noorden liep ik langs Ressen, langs een wijk die Klein Rome heet. Dat klinkt nog veel toevalliger. Pas tegen 7 uur bereikte ik Helisthe (Elst), de plaats waar meerdere tempels moeten hebben gestaan. Omdat ik via het oosten Elst binnenging, had ik nog mooi de gelegenheid om even naar de tempel van Elst-Westeraam te gaan kijken. Die was niet meer te vinden. Jammer, want het was een mooie tempel, met een waterput erbij. De funderingen van de andere tempels van Elst, gebouwd ter ere van Hercules Magusanus, zijn nog wel te zien, onder de Grote Kerk (het is dus nog steeds een religieuze plaats!). Die funderingen zijn de rest van de Romeinenweek nog te bekijken.

De tempel op de plek van de Grote Kerk van Elst.
De tempel op de plek van de Grote Kerk van Elst.

Zo ging ik uiteindelijk maar rusten. Het was al laat en ik voelde me uitgeput. Toch maak ik me een beetje bezorgd over 8 mei. Ik zag van de week al meerdere berichten voorbij komen hoe in plaatsen als Matilo (Leiden), Nigrum Pullum (Zwammerdam) en Ceuclum opvallend jonge rekruten werden opgeleid. Alsof er zeer dringend versterkingen nodig zijn. En nu hoor ik ook dat er allerlei versterkingen naar Hoge Woerd worden gestuurd in verband met een groot aantal noorderlingen. Wordt er soms een aanval van de Chaukische piraten verwacht? Als dat zo is mag ik me wel haasten. Een beetje ongerust bracht ik toch maar een klein offertje aan Hercules Magusanus. Onder het wakend oog van de Bataafs-Romeinse krijgsgod ga ik slapen. Dat stelt me in elk geval een beetje gerust…

Lucius Octavius Barbatus

twitter.com/OctaviusRomein

Romeinen en water: de badhuizen

badhuisGegroet, bovenste beste Barbaren! Zoals jullie weten ben ik, Lucius Octavius Barbatus, enige tijd geleden de Romeinse schepen eens goed gaan bestuderen. Moe van mijn lange zoektocht besloot ik onlangs mijzelf eens wat ontspanning te gunnen met een uitgebreid bezoek aan het plaatselijke badhuis. En dat bracht mij nou juist op het idee dat de Romeinen natuurlijk niet alleen via de rivieren met water te maken hebben!

De contouren van het badhuis bij Castellum Hoge Woerd. Dit was een typisch, middelgroot soldatenbadhuis.
De contouren van het badhuis bij Castellum Hoge Woerd. Dit was een typisch, middelgroot soldatenbadhuis.

Als soldaat ben ik uiteraard heel goed bekend met de badhuizen, want het komt regelmatig voor dat er naast een Romeins fort een badhuis staat. Een goed voorbeeld hiervan is het badhuis dat in Leidsche Rijn is gevonden, vlak naast het Castellum op de Hoge Woerd. Vandaag de dag kun je de sporen van dat badhuis weer duidelijk zien. Zo’n badhuis vlak naast een castellum of castra was met name op de soldaten gericht, al staat het niet vast dat het alleen voor hen toegankelijk was. Wel is een dergelijk badhuis vaak wat kleiner dan de grote thermencomplexen in steden en nederzettingen, zoals in Noviomagus (Nijmegen) en Mosae Traiectum (Maastricht). Als je dan nog bedenkt dat zelfs de grootste Romeinse steden in ons land eigenlijk “niet-zo-groot” zijn (vergeleken met alle steden in het rijk dan) is een regelmatig bezoek aan het badhuis best goed voor de gezondheid. Dit in tegenstelling tot in metropolen als Rome zelf, waar veel meer mensen in de baden komen dan fris is.

Het badhuis in Archeon is gebaseerd op de thermen van Coriovallum, compleet met inscriptie voor de rijke "sponsor".
Het badhuis in Archeon is gebaseerd op de thermen van Coriovallum, compleet met inscriptie voor de rijke “sponsor”.

Het beroemdste badhuis in ons land is het grote thermencomplex van Coriovallum (Heerlen noemen jullie dat). Dit was een badhuis van enorm formaat, met twee ruime binnenplaatsen en een flink hoog dak. Coriovallum kreeg nooit stadsrechten en was dus officieel nog steeds een vicus of nederzetting. Dat er zo’n enorm badhuis stond toont dus wel aan dat ook een plaats zonder stadsrecht aardig op een stadje kon lijken. Maar of zo’n plaats nu een nederzetting met een onofficiële raad was of een erkende stad met een echt bestuur, genoeg geld voor publieke gebouwen was er vaak niet. Laat staan voor zo’n enorm thermencomplex! Vandaar dan ook dat ze voor het geld moesten aankloppen bij een particulier. Op de gevel van het badhuis in Museumpark Archeon (dat een reconstructie is van de thermen van Coriovallum) staat een steen met inscriptie, die vertelt welke rijke Romein de “sponsor” van de aanleg van het badhuis is geweest.

Het keizerlijk thermencomplex in Augusta Treverorum (Trier) is een voorbeeld van een wel heel groot badhuis!
Het keizerlijk thermencomplex in Augusta Treverorum (Trier) is een voorbeeld van een wel heel groot badhuis! (Trier was een tijdje hoofdstad in de Laat-Romeinse tijd)

Hoe zit het nou met dat water in zo’n badhuis? Ik hoor menigeen al afvragen waarom het water in de badhuizen van Rome wel vies werd en dat in ons land niet. Dat komt omdat de Romeinse badhuizen stromend water hadden, zodat het in principe fris bleef. Pas als je met een enorme groep mensen in een enorm groot bad zit, kon het onfris worden. En dat zal hier toch niet zo snel gebeurd zijn. Om uit te leggen hoe het stromende water werkt, kunnen we het beste naar de thermen van Coriovallum kijken. Dat is een extra handig voorbeeld omdat het in een vrij heuvelachtige regio ligt. Dat maakt het dus gemakkelijk om stromend water van een hoog punt aan te voeren, uit een rivier, beek of ander stroompje. Via een aquaduct lieten Romeinen vaak stromend water naar hun steden aanvoeren. Als het badhuis bij een vlak stuk land is, moest er dus iets meer creativiteit gebruikt worden.

De Thermen van Coriovallum (Heerlen) is de enige Romeinse ruïne in jullie land die je nog in originele staat kunt bekijken.
De Thermen van Coriovallum (Heerlen) is de enige Romeinse ruïne in jullie land die je nog in originele staat kunt bekijken.

We kijken nog eens naar de plattegrond van de thermen van Coriovallum. Wie goed kijkt zal zien dat het eruitziet alsof de warmste ruimtes achterin het gebouw zitten en de koelste vooraan. De enige uitzondering is het sudatorium, de sauna, die naast het frigidarium (koude bad) zit, met een eigen stookoven direct onder de vloer, zodat je om de zoveel minuten kunt dompelen in het koude water en je poriën weer dicht gaan. Achter het frigidarium bevindt zich het tepidarium (lauwe bad) en het caldarium (warme bad). Achter het caldarium bevindt zich het praefurnium, de grote stookruimte. Het aangevoerde water stroomt via leidingen het badhuis binnen. Een deel gaat meteen naar het frigidarium, dat immers koud moet blijven. Die ruimte heeft dan ook een hoog plafond. De rest van het water komt terecht in een grote ketel in het praefurnium, waar een vuur onder brandt. Maar loopt die ketel na een tijdje dan niet over? Inderdaad. Het is nu eenmaal een natuurlijke waterstroom, die je niet zomaar even uit kunt schakelen. Maar uiteraard is de ketel ook weer op een leiding aangesloten, die het water doet doorstromen naar weer een andere ketel, die ook weer overloopt in een andere ketel, enzovoorts. Net zo lang tot het water heet genoeg is. Na de laatste ketel stroomt het de alveus in: het niet zo diepe bad van het caldarium, waar zich nog net een deel van het vuur onder bevindt. Heet! Er staan in het caldarium dus niet voor niets labra: stenen bekkens waar je koel water uit scheppen kunt.

De palaestra in Archeon bevat o.a. een natatio, toegang tot het hypocaustum van de sauna en de latrina.
De palaestra in Archeon bevat o.a. een natatio, toegang tot het hypocaustum van de sauna en de latrina.

Uiteraard zou zo’n bad ook kunnen overlopen, maar daarom is er dan ook een afvoer in aangebracht. Het warme water kon eventueel nog doorstromen naar een lauwer bad in het tepidarium, al zijn er ook andere mogelijkheden voor die ruimte. In Archeon wordt het tepidarium voor de Romeinse massage gebruikt, al kon dit ook gebeuren in een apart unctorium. Uiteindelijk kwam het warme water in een dergelijk groot, luxe thermencomplex terecht in de natatio, het buitenbad dat zich op de palaestra (binnenplaats met sportveld) bevindt. Zo kon het dus voorkomen dat je in sommige badhuizen een verwarmd buitenbad had! Als het water vervolgens in de laatste baden geweest was stroomde het via de laatste afvoeren weer weg, naar de riolering of de dichtstbijzijnde rivier. Eventueel kon er ook een latrina (openbaar toilet) op het terrein van het badhuis of vlak daarbuiten zijn, waar het water eerst nog doorheen stroomde. Zo hoefde je niet door te trekken! Handig, hè?

Een holle vloer voor het hypocaustum hoort bij elk badhuis, dus ook bij dit thermencomplex uit de stad Viminacium in Servië.
Een holle vloer voor het hypocaustum hoort bij elk badhuis, dus ook bij dit thermencomplex uit de stad Viminacium in Servië.

Tot slot nog een interessant onderdeel wat betreft de stoom in het badhuis. Zeker in dat gloeiend hete praefurnium ontstond vaak een hoop stoom, rook en hete lucht. Dit werd niet onbenut gelaten. Via tubuli (stenen buizen), werd de warme lucht door de wanden en de vloer van het caldarium en tepidarium verspreid. Deze ruimtes werden zo lekker opgewarmd: 40 graden in het caldarium en 30 graden in het tepidarium. De Romeinen beschikten dus al over centrale verwarming! Als je gaat kijken in het Thermenmuseum in Heerlen, zul je bij de ruïnes van het badhuis zien dat in een aantal ruimtes allemaal kleine pilaartjes van tegels gemetseld lijken. Dit zijn dus de ruimtes waar een dergelijke vloerverwarming of hypocaustum voorkwam, die je verder alleen in hele dure villa’s aantreft.

Koepels en tongewelven kwamen veel voor in Romeinse badhuizen, in verband met de condens op het plafond.
Koepels en tongewelven kwamen veel voor in Romeinse badhuizen, in verband met de condens op het plafond.

Misschien was dat een extra goede reden om niet op je blote voeten maar op een soort slippers met een dikke houten zool rond te lopen. Zeker in de sauna, waar de stookruimte direct onder de vloer zat! Door water te gieten op een metalen schaal kon je de sauna dus gemakkelijk vol stoom krijgen, zoals jullie dat tegenwoordig met water op kolen doen. Ook in het caldarium was de lucht heel erg vochtig: zo’n 85 procent! Geen wonder dan ook dat de sauna en ook de andere warme ruimtes nooit een vlak plafond hadden: alle stoom die aan het plafond weer waterdruppels werd (condenseren heet dat) zou namelijk als regen weer omlaag druppelen. Door de ruimtes een koepelplafond of een tongewelf te geven gleden al die waterdruppels langs plafond en muur omlaag, tot ze in een afvoergootje kwamen. Doordat de vloer met tegels belegd was liep het gemorste water vaak vanzelf weg tussen de spleetjes.

Zo werken het warme bad en het hypocaustum.
Zo werken het warme bad en het hypocaustum.

Zo, dat was mijn verslag over het water in de Romeinse badhuizen! Ik ben er zo moe van geworden, dat ik denk dat ik morgen maar weer naar het badhuis ga. Als je nog eens wat echte Romeinse badhuizen wil zien, zijn er in jullie land nog wel wat aanraders. Uiteraard is er de ruïne van de thermen van Coriovallum, met daarbij het Thermenmuseum. Daarvoor kun je ook kijken op www.thermenmuseum.nl! De reconstructie van de thermen kun je vinden in Archeon, met de mogelijkheid tot een massagedemonstratie! Op www.archeon.nl kun je daarvan alvast een voorproefje zien. Natuurlijk kun je ook bij Castellum Hoge Woerd gaan kijken, om een beeld te krijgen van een soldatenbadhuis.

En vergeet niet mij te volgen op www.twitter.com/OctaviusRomein! Valete!