De “minder talrijke” Cananefaten

brinnoHet is opvallend dat de inheemse bevolking van Romeins Nederland vooral aan de naam Bataven verbonden wordt, terwijl zij verre van de enige bewoners waren. Met name in Holland is dat frappant als men bedenkt dat het nog maar de vraag is of het Bataafse leefgebied zo ver reikte. Wel valt een groot deel van Zuid-Holland onder het rivierengebied, dat door de Romeinen het Insula Batavorum genoemd werd. Maar in het westen daarvan lag een andere civitas, die van de Cananefaten. En hoewel deze stam vaak in de oude schoolboekjes vermeld stond, lijkt hij tegenwoordig helaas wat vergeten.

De Cananefaten streken vermoedelijk neer op de westelijke zandgrond (geel op de kaart) van Zuid-Holland. (©H. Erren CC-BY-SA-3.0)
De Cananefaten streken vermoedelijk neer op de westelijke zandgrond (geel op de kaart) van Zuid-Holland. (©H. Erren CC-BY-SA-3.0)

De naam van deze stam is enigszins verwarrend. Dat komt ook door een verscheidenheid aan spelling. Hoewel de Romeinen spraken van Cananefates, zijn er ook teksten gevonden over Cannenefates en Hiannanefates. De vernederlandste vorm Kaninefaten wordt vandaag de dag als verouderd beschouwd. Aan die spellingswijzen is bovendien vaak de uitleg verbonden dat zij zou staan voor “konijnenvatters” omdat de Cananefaten op konijnen in de duinen zouden hebben gejaagd. Dat is geheel onjuist, aangezien konijnen voor de middeleeuwen niet in Nederland voorkwamen. Groter is de kans dat het een samensmelting is van het Keltische cannene (“look”) en het Germaanse fates (“meesters”). Dit lijkt dus op een Keltische achtergrond of een mengeling van Kelten en Germanen. Hoewel de Cananefaatse oorsprong onduidelijker is dan die van de Bataven, is het ook hier mogelijk dat het gaat om een groep Germanen die gebruik maakte van het machtsvacuüm van de Gallische oorlog, die de al aanwezige bevolking vanaf dat moment domineerden. Marcus Velleius Paterculus beschrijft hoe Tiberius in 4 na Chr. op een veldtocht onder meer de Cananefaten onderwierp, wat doet vermoeden dat zij oorspronkelijk ten noorden van de Rijn leefden, misschien bij de IJssel.

Waren de Cananefaatse "lookmeesters" zulke opvallend goede landbouwers? Of waren het vooral de Cananefaatse dames, terwijl de mannen in de hulptroepen dienden?
Waren de Cananefaatse “lookmeesters” zulke opvallend goede landbouwers? Of waren het vooral de Cananefaatse dames, terwijl de mannen in de hulptroepen dienden?

De vestiging op Zuid-Hollandse westelijke strandwallen, tussen de kust en de veenmoerassen en getijdengebieden, kan de naam Cananefaten verklaren, aangezien deze zandgrond geschikt is voor het verbouwen van looksoorten zoals prei en uien. Verder is informatie over de Cananefaatse cultuur beperkt. Volgens Tacitus leken zij sterk op de Bataven, maar “minder talrijk”. In Vlaardingen gevonden klepduikers uit ongeveer 100 na Chr. doen wel vermoeden dat zij (al dan niet in samenwerking met de Romeinen) in staat waren om het land goed te cultiveren: met behulp van deze klepduikers werden de eerste sluizen van Nederland gemaakt. Qua godsdiensten zijn de meest teruggevonden sporen die van de Matrona’s of Moeders, een vermoedelijke Keltische verering van nogal geheimzinnige moedergodinnen die opduikt van de Noordzee tot in Noord-Italië en dus ook op veel plaatsen in Nederland. Net als de Bataven leverden de Cananefaten hulptroepen, maar niet zo buitensporig veel zodat zij ook andere vormen van belasting betaalden. Ook van deze hulptroepen werd echter dankbaar gebruik gemaakt, zoals tijdens de opstand van de Friezen, waarbij de Romeinen Cananefaatse ruiters inzetten.

Het standbeeld van Corbulo in Voorburg herinnert aan de aanleg van zijn kanaal, dat van belang was in het ontstaan van Forum Hadriani.
Het standbeeld van Corbulo in Voorburg herinnert aan de aanleg van zijn kanaal, dat van belang was in het ontstaan van Forum Hadriani.

Dit betekende natuurlijk niet dat iedere individuele Cananefaat het Romeinse gezag zomaar aanvaardde. In 40 na Chr. zou een lokale hoofdman de spot hebben gedreven met de nogal vreemde “veldtocht” van Caligula, waarbij de zee op rituele wijze zou zijn “aangevallen”. Misschien ging het in werkelijkheid om een versterking van de grens (het fort Praetorium Agrippinae, in Valkenburg, is waarschijnlijk rond deze tijd gebouwd en daarmee waarschijnlijk meer Rijnforten) in combinatie met een godsdienstig ritueel, maar toch… In 46 na Chr. veroorzaakte de Cananefaatse officier Gannascus een hoop problemen door te deserteren en zich bij een troep Chaukische rovers aan te sluiten: met zijn kennis lagen de Rijndelta en de westkust voor deze piraten open. De nieuwe gouverneur Corbulo gebruikte dit als aanleiding om het land van de Friezen te bezetten en liet Gannascus door “onderhandelaars” doden, wat bijna een oorlog met de Chauken deed ontbranden. Alleen interventie van de keizer maakte dat Corbulo zich weer achter de Rijn terugtrok.

In de zomer van 69 werd Brinno op het schild geheven en vielen de Cananefaten de Romeinse forten in hun gebied aan, zoals hier uitgebeeld door Jacob de Vos.
In de zomer van 69 werd Brinno op het schild geheven en vielen de Cananefaten de Romeinse forten in hun gebied aan, zoals hier uitgebeeld door Jacob de Vos.

Individuen als de spottende hoofdman of Gannascus de piraat hadden op lange termijn niet zoveel invloed op de geschiedenis. Een heel andere zaak was het als grote massa’s in opstand kwamen. In 69 na Chr., het jaar waarin de Bataafse opstand uitbrak, was de onvrede bij de Cananefaten blijkbaar ook op een hoogtepunt: niet de Bataven maar zijzelf waren het die als eerste in opstand kwamen en zich tegen de Romeinen keerden. Hun aanvoerder hierbij was een zekere Brinno, de zoon van eerdergenoemde hoofdman, die door zijn mannen op de zo beroemde wijze op het schild geheven werd. In de zomer van dat jaar viel hij met zijn mannen de onderbezette Rijnforten van Zuid-Holland onverwachts aan, waarbij Lugdunum (Katwijk) en Praetorium Agrippinae (Valkenburg) als eerste vielen. Vervolgens trok Brinno oostwaarts langs de Rijn. Het is niet duidelijk welke forten door hem werden verwoest en welke bij evacuatie in brand gestoken werden, maar eind augustus was er tot aan Fectio (Vechten) geen fort meer over. Ondertussen sloten de Friezen en Chauken zich bij Brinno aan. Toen pas nam de Bataaf Julius Civilis openlijk de leiding over de opstand. Met de hulp van al zijn bondgenoten, inclusief de Cananefaten, dreef hij de Romeinen steeds verder stroomopwaarts, tot de hele Rijngrens in handen van de rebellen was. Toen stuurden Rome echter versterkingen en werden de rebellen langzaam maar zeker tot achter de Rijn teruggedreven, waar zij zich gedwongen zagen om vrede te sluiten.

Reproducties van de mijlpalen van Wateringse Veld. De teksten op de mijlpalen toonden de afstand naar MAC, oftewel Forum Hadriani.
Reproducties van de mijlpalen van Wateringse Veld. De teksten op de mijlpalen toonden de afstand naar MAC, oftewel Forum Hadriani.

Het herstel van de Pax Romana lijkt ook het herstel van de oude verdragen te hebben meegebracht. Er is in elk geval niet vastgesteld dat de Cananefaten en andere rebellen erg streng gestraft werden, al is het goed mogelijk dat de rebellenleiders het wel moesten bekopen. Cananefaatse hulptroepen werden in elk geval niet meer in eigen land gevestigd,: er zijn wel sporen van hen gevonden aan de Donau en in Numidië. Wel is er geopperd dat andere stammen in het westen van Germania Inferior misschien grond in bezit hadden genomen van de verslagen en dus uitgedunde Cananefaten, maar ook dit is niet bewezen. Het bestuurscentrum van de stam bleef bestaan, namelijk in een stadje dat ontstaan was aan het kanaal dat Corbulo aangelegd had in het gebied. Na een bezoek van keizer Hadrianus aan de provincie, in 121 of 122, werd deze stad Forum Hadriani (“markt van Hadrianus”) genoemd, wat heeft geleid tot de aanname dat Hadrianus marktrechten aan de stad gegeven had. Er zijn redenen om dit in twijfel te trekken, aangezien belangrijke steden zoals bestuurscentra deze rechten vaak al hadden. Bovendien is overname van de naam van de keizer niet ongebruikelijk in de tweede eeuw. Mijlpalen uit de tweede en derde eeuw spreken van MAC, wat waarschijnlijk staat voor Municipium Aelium Cananefatium, waarbij de tweede naam opnieuw verwijst naar Aelius Hadrianus. Lange tijd werd geconcludeerd dat de benaming municipium zou duiden op een beperkt stadsrecht, maar aangezien Romeinen geen stadsrecht hadden, lijkt het erop dat het in die tweede eeuw een soort mode werd om steden zo te noemen.

In Park Arentsburgh in Voorburg zijn herinneringen aan Forum Hadriani te vinden. Verder zijn sporen van de Cananefaten schaars buiten de Nederlandse musea.
In Park Arentsburgh in Voorburg zijn herinneringen aan Forum Hadriani te vinden. Verder zijn sporen van de Cananefaten schaars buiten de Nederlandse musea.

De Crisis van de Derde Eeuw deed de economie van Germania Inferior helemaal geen goed en kostte MAC uiteindelijk de kop: toenemende onveiligheid in de regio en ecologische problemen zoals een stijgende zeespiegel maakten dat de stad rond 270 leegliep. Net als de Bataven gingen de overgebleven Cananefaten vanaf deze tijd langzaam op in de nieuwere bevolking. Hun gebieden zouden aan de Franken en Friezen toevallen. Hun naam is niet zo trots de geschiedenis in gegaan als die van de Bataven, wat toch eigenlijk erg zonde is. Hoewel de “lookmeesters” nog wel genoemd werden in de traditionele schoolboeken, bleef de naam altijd minder hangen en werden zij ten onrechte vaak toch onder de Bataven geschaard.

Giricaemium: een geheimzinnig fort in het noorden

winsumNa een lange tijd pakken we toch nog onze artikelenreeks over Romeinse plaatsen in Nederland op voor een supplement – een plaats die zelfs niet vermeld staat in onze Romeinse reisgids, ondanks dat er wel een kans is op het bestaan ervan. Giricaemium, een Romeinse vesting in het noorden van Nederland, heeft ongetwijfeld bestaan. De vraag is vooral waar, want hoewel Romeinse forten in het noorden van ons land erg zeldzaam zijn, maakt dat ze niet per se vindbaar.

De schrijfplank van Tolsum waaruit het bestaan van Giricaemium blijkt.
De schrijfplank van Tolsum waaruit het bestaan van Giricaemium blijkt.

Giricaemium wordt genoemd op de beroemde schrijfplank van Tolsum. Deze schrijfplank is een tabula (een tablet van bijenwas) met daarop een schuldbekentenis. Een onbekend persoon bekent in de tekst een geldbedrag schuldig te zijn aan een zekere Carus, de slaaf van een dame genaamd Julia Secundia. De tekst moet geschreven zijn in 29 na Chr., want hij vermeldt het consulschap van Gaius Fufius Geminius. Als getuigen van de lening worden een paar militairen genoemd: Titus Cassius, de tribuun van Legio V, een Bataafse auxiliair genaamd Miunnius en een andere slaaf van Secundia genaamd Caturix. De lening is volgens de tekst op 23 februari dat jaar gedaan op een plaats die Giricaemium heet. (Al is het ook geopperd dat het hier zou gaan om een stam die de Giricaemi genoemd wordt.) Er zijn wat interessante zaken wat deze datering en informatie betreft. Om te beginnen vond de transactie plaats in 29 na Chr., het jaar na de opstand van de Friezen en de Romeinse nederlaag in het Woud van Baduhenna. Dit impliceert dat de Romeinen hun controle over het Friese gebied misschien gedeeltelijk herwonnen hadden of zelfs nooit waren verloren. Handelscontacten waren sowieso normaal, maar dat er militairen als getuigen optreden, waaronder een vrij belangrijke, geeft de indruk dat er toch meer vaste voet aan de grond was dan je zou denken. Het is wel bekend dat Corbulo in 47 na Chr. naar het land van de Friezen trok, alwaar hij de inheemse leiders afzette en een Romeins bestuur in het leven riep, compleet met een civitas Frisionum. Dit mag van korte duur zijn geweest (keizer Claudius wenste geen expansie boven de Rijn) maar Legio V was destijds nog altijd gelegerd in Vetera en nam deel aan de veldtocht van Corbulo.

Wellicht kreeg Giricaemium net als Flevum grote problemen tijdens de Friese opstand, maar als dat zo was werd de orde binnen een jaar hersteld. ©Graham Sumner)
Wellicht kreeg Giricaemium net als Flevum grote problemen tijdens de Friese opstand, maar als dat zo was werd de orde binnen een jaar hersteld. ©Graham Sumner)

De locatie van Giricaemium is onduidelijk, maar Winsum is vandaag de dag een populaire kandidaat. Een fort wordt hier al lange tijd vermoed, omdat er in de 19e eeuw al opvallend veel Romeins materiaal gevonden werd op de terp Bruggeburen. Eind 20e eeuw kwamen hier ook nog resten van amforen tevoorschijn, van het soort dat het Romeinse leger gebruikte. Verdere vondsten zijn aardewerk uit Pompeii en munten die speciaal geslagen werden voor de Romeinse troepen die in decennia vlak voor en na het begin van de jaartelling naar de Elbe trokken. Er is zelfs een zilverschat van 6,5 kg gevonden in Winsum. De schat ging jammer genoeg verloren, maar alle vondsten bij elkaar is het duidelijk dat hier meer aan de hand is dan gewoon wat handelswaar of spaarcenten van een huurling. Winsum lag in de tijd van de veldtochten in Germania waarschijnlijk niet ver van de Middelzee, de zeearm tussen Westergo en Oostergo. De Romeinse vondsten duiden dus op een militair punt op deze strategische plaats. Toch zijn er ook veel inheemse voorwerpen gevonden. Niet vreemd, want een Romeins fort was vaak een knooppunt van handel en op deze afgelegen plaats was het wellicht ook het hoofdkwartier van de belastinginning.

Nadat Corbulo bevel kreeg zijn activiteiten ten noorden van de Rijn te staken, ontruimde hij de forten die daar lagen, dus ook Giricaemium.
Nadat Corbulo bevel kreeg zijn activiteiten ten noorden van de Rijn te staken, ontruimde hij de forten die daar lagen, dus ook Giricaemium.

Het castellum te Winsum is niet gevonden, maar als het er werkelijk was, is het waarschijnlijk al in de tijd van Drusus gebouwd: het is bekend dat de veldheer in het najaar van 12 v. Chr. een garnizoen plaatste op de kust in het land van de Friezen. Rond die tijd vonden ook de veldtochten naar het noorden, dus naar de Elbe plaats. Wellicht is het fort daarna, net als Flevum, in gebruik gebleven om enige controle op de Friese handel te houden en er belastingen te innen, want hoewel de Friezen misschien niet rechtstreeks door de Romeinen bestuurd hebben, hadden zij in deze periode nog duidelijk een vazalstatus die hen schatplichtig maakte. Als Giricaemium de opstand van 28 na Chr. overleefde, zou dat kunnen betekenen dat het kort hierna opnieuw in gebruik was of dat de opstand vooral tot Noord-Holland beperkt was. Zeker weten doen we dat niet. Wel staat het vast dat als Giricaemium in 47 na Chr. nog in gebruik was, het daarna waarschijnlijk ontruimd werd. Corbulo’s annexatie van de Friezen en zijn dreigende oorlog met de Chauken werd door keizer Claudius niet gewaardeerd, waarop Corbulo opdracht kreeg om al zijn troepen achter de Rijn terug te trekken. Het fort bij Velsen is in die periode duidelijk opnieuw ontruimd. Giricaemium trof waarschijnlijk hetzelfde lot. Hoewel de Friezen nog vaak als bondgenoten of vazallen fungeerden, was er geen sprake meer van militaire bezetting.

Scheveningseweg en Ockenburgh: de kleine forten van de westkust van Den Haag

ockenburghNiet alleen de Rijn kende in Nederland een reeks van forten waar troepen gelegerd werden met het oog op de defensie van de Romeinse grensprovincie. Ook aan de westkust, die voor vijanden te water een gemakkelijke prooi kon zijn, werd er op den duur op berekend. Wanneer we vanuit Lugdunum (Katwijk aan zee) door de duinen naar het zuiden trekken, komen we op den duur in het gebied waar er forten hebben gelegen die onderdeel uitmaakten van deze kustverdediging. Hoewel Den Haag in de Romeinse tijd nog niet bestond, is in deze omgeving het nodige teruggevonden.

De verdediging van de kust in de Romeinse tijd. Niet elk fort is even zeker.
De verdediging van de kust in de Romeinse tijd. Niet elk fort is even zeker. Maar Ockenburgh en Scheveningseweg zijn vrij waarschijnlijk!

Het westen van Zuid-Holland heeft nature een bodem van stevige zandgrond, die destijds gemakkelijker bewoonbaar en meer begaanbaar was de moerassige veengronden in de rest van het gebied. Het is niet ondenkbaar dat de Cananefaten de grond juist daarom gekozen hadden om op te leven. Het zou zelfs kunnen dat hun naam (‘look-meesters’) hier vandaan komt, omdat de grond goed geschikt was voor het verbouwen van look en soortgelijke groenten. Dat het goed bewoonbaar was blijkt ook wel uit de vondst van sporen van een burgerlijke nederzetting ter hoogte van de bossen van Wassenaar, die Beelaerts van Blokland in 1903 deed bij aanleg van een waterleiding. Spelden, munten en tal van andere voorwerpjes kwamen naar boven. In de eeuw daarop werden nog meer vondsten in de duinen gedaan, waaronder zelfs een vermoedelijk crematiegraf. Bloklands vermoeden van een burgerlijke nederzetting lijkt dus juist, al noemt hij vooral Bataafs en Romeins aardewerk. Van de andere kant moet er in de praktijk weinig cultureel verschil tussen Bataven en Cananefaten geweest zijn.

Eén van de paardengraven die bij Fort Ockenburgh werden gevonden.
Eén van de paardengraven die bij Fort Ockenburgh werden gevonden.

Wie de bospaden blijft volgen bereikt uiteindelijk Den Haag. De stad bestond nog niet in de Romeinse tijd, laat staan dat het een politiek centrum was. Wel telt Den Haag meerdere interessante vondsten, waaronder enkele munten her en der. Nog veel interessanter zijn echter de kustforten die zijn teruggevonden in Den Haag. Het eerste fort, aan de Scheveningseweg, wordt slechts vermoed, al zijn hier veel vondsten gedaan die duiden op militaire aanwezigheid. Meer duidelijkheid is er over het tweede fort, aangetroffen in de westelijke wijk Ockenburgh, op de plek waar nu vakantiepark Kijkduinen ligt. Het moet een zogenaamd mini-fort zijn geweest, berekend op slechts enkele tientallen ruiters. De opbouw was vrij simpel: het fort bevatte een groot, u-vormig gebouw, waarin zowel de barakken als de stallen aanwezig waren. Hieromheen lagen muur, wal en greppel, van pakweg 44 bij 42 meter.

Mini-fort Ockenburgh in de duinen van Den Haag. Het werd bezet tussen 150 en 180 en bevatte vermoedelijk tussen de 30 en 50 rutiers.
Maquette van mini-fort Ockenburgh in de duinen van Den Haag.

Minifort Ockenburgh moet gebouwd zijn tussen 150 en 180, rond de periode dat zeerovers uit het noordwesten van Duitsland, meestal van Chaukische komaf, een grotere plaag voor het lange tijd zo vredige Germania Inferior begonnen te worden. Eén aardewerkfragment vermeldt het Cohors Britonum, wat zou betekenen dat er een soldaat van dit uit Brittannia afkomstige cohort aanwezig geweest moet zijn. Afgaande op berekeningen van de omvang van het fort (170 m2) moet het 30 tot 37 soldaten bevat hebben. Indien er echter wordt uitgegaan van een indeling waarbij meerdere van de barakken als stalboxen dienden, zou fort Ockenburgh aan precies één turma van 16 ruiters ruimte geboden hebben. Paardenskeletten rondom het fort, waarvan eentje met een ernstig vergroeide ruggengraat (mogelijk door zwaar gewicht van een ruiter in pantser) lijken de theorie van een ruiterfort te bevestigen.

Meerdere mijlpalen gevonden in het zuidoosten van Den Haag!
Meerdere mijlpalen gevonden in het zuidoosten van Den Haag!

De forten van Ockenburgh en Scheveningseweg waren waarschijnlijk niet buitengewoon lang bemand. In de loop van de derde eeuw moet de situatie in Germania Inferior onveiliger zijn geworden en verslapte de Romeinse militaire aanwezigheid tegelijkertijd door interne crises, wat de onveiligheid uiteraard in de hand werkte. De forten zijn op den duur dus verlaten, maar bestaan hebben zij duidelijk. Daarnaast is Den Haag één van de plaatsen waar in de Romeinse tijd het Kanaal van Corbulo doorheen liep. Hoewel de zuidelijke helft van het kanaal in de tweede eeuw in onbruik raakte, moet de weg die ernaast liep nog in gebruik gebleven zijn. In 1997 werden in de wijk Wateringse Veld namelijk vier mijlpalen aangetroffen! De oudste stamt uit 151 en is van Antoninus Pius, waarbij verwezen wordt naar MAC (Municipium Aelium Cananefatum, oftewel Voorburg). De tweede paal is rond 212 of 213 geplaatst in opdracht van keizer Caracalla. De derde, van Gordianus III, moet tussen 242 en 244 geplaatst zijn, maar veel meer informatie is er niet op bewaard gebleven. De laatste paal is rond 250 gewijd aan keizer Decius. Inheemse aanwezigheid blijkt tot slot uit een cultusplaats, in de buurt van de Lozerlaan. De hoeken waren gericht op de windstreken, met een vorm en ligging die bij veel heiligdommen uit de IJzertijd voorkomt.

De mijlpalen in Wateringseveld, Den Haag. De namen van keizers als Antoninius Pius en Caracalla staan erop.
De mijlpalen in Wateringseveld, Den Haag. De namen van keizers als Antoninius Pius en Caracalla staan erop.

Wie vandaag de dag Romeinse zaken in Den Haag wil zien kan terecht in het Museon en Museum Meermanno. Het laatstgenoemde bevat vondsten uit onder andere Katwijk en Pompeii. In de straat Oosteinde, waar de vier mijlpalen gevonden zijn, zijn drie nieuwe mijlpalen neergezet om de oude Romeinse weg te herdenken. Tot slot is het tegenwoordig ook mogelijk om fort Ockenburgh digitaal te bekijken: aan de hand van de app van Timetravel.world kunnen nu ook driedimensionale reconstructies van het fort en de nabijgelegen vicus bekeken worden.

Tot aan Carvium: de castella aan de oostgrens van Nederland

Carvo.
Carvo of Carvium.

Na castellum Meinerswijk komen we tot slot aan het oosten van de Rijngrens in Nederland. Opnieuw is het moeilijk om concreet te zeggen waar er ten oosten van Arnhem precies Romeinse forten gelegen hebben. Het is zelfs moeilijk om te zeggen hoeveel er geweest zijn. Wanneer men er bepaalde lijsten of moderne kaarten op naslaat, staan er ten oosten van Arnhem nog drie castella vermeld: Huissen, Duiven-Loowaard en Carvium. Maar alleen van het laatste weten we vrij zeker dat het bestaan heeft.

Duiven, Herwen en Tolkamer liggen in de Liemers. In tegenstelling tot wat sommige denken is de naam van de streek niet afgeleid van de Romeinse limes.
Duiven, Herwen en Tolkamer liggen in de Liemers. In tegenstelling tot wat sommige denken is de naam van de streek niet afgeleid van de Romeinse limes. (Huissen ligt in de Over-Betuwe)

Van de drie uit de lijst is de eerste, castellum Huissen, nog wel het meest speculatief. Veel duidelijke vondsten die duiden op een castellum zijn er eenvoudigweg niet. Een grafveld, aangetroffen ter hoogte van de Loostraat, is de sterkste aanwijzing. De locatie ervan geeft ook sterke vermoedens van de loop van de Limesweg, aangezien Huissen nog altijd duidelijk ten zuiden van de Rijn ligt. Bovendien zijn er ten oosten van Huissen drie gestempelde dakpannen gevonden in de omgeving van het Zwanewater. Toch is het castellum zelf hiermee nog lang niet bewezen.

Dat Loowaard ten noorden van de Rijn ligt in plaats van ten zuiden ervan, maakt wel duidelijk dat de loop van de rivier verplaatst is.
Dat Loowaard ten noorden van de Rijn ligt in plaats van ten zuiden ervan, maakt wel duidelijk dat de loop van de rivier verplaatst is.

Voor castellum Loowaard zijn de vermoedens wat sterker onderbouwd. Het dorp Loo, in de gemeente Duiven, ligt ter rechterzijde van de Rijn, maar dat is niet heel vreemd als men bedenkt dat de loop van de rivier de afgelopen eeuwen enigszins verschoven is in de regio. Omdat Loowaard ongeveer halverwege tussen Arnhem-Meinerswijk en Carvium ligt, is het een voor de hand liggende locatie, zeker als men bedenkt dat er een hooggelegen oeverwal moet zijn geweest. We vermoeden dan ook dat dit castellum al rond 40 na Chr., toen Caligula de grens versterkte, in gebruik kan zijn genomen. Hoe lang de Romeinen het fort dan zouden hebben gebruikt is niet zeker, al zijn er aanwijzingen gevonden van bewoning in de 4e eeuw. De Franken moeten de plek nog tot in de 7e eeuw als strategisch punt gebruikt hebben. Daarna moeten overstromingen het gebied verwoest hebben: als er een fort was zal het waarschijnlijk nooit meer gevonden worden.

Carvium ligt vlakbij de plek waar de Rijn zich van de Waal afsplitst. De locatie is tegenwoordig veranderd, maar de splitsing is nog steeds nabij.
Carvium ligt vlakbij de plek waar de Rijn zich van de Waal afsplitst. De locatie is tegenwoordig veranderd, maar de splitsing is nog steeds nabij.

En zo komen we uiteindelijk aan het laatste Rijnfort in Nederland: Carvium. Dit fort was uiterst strategisch omdat het vlakbij het punt lag waar de Waal zich afsplitst van de Rijn. Het moet dus sowieso gediend hebben ter bewaking van dit uiterst strategische punt, evenals ter bewaking van de Drususdam, die hier al rond 12 v. Chr. moet zijn aangelegd: het doel van de dam was ervoor te zorgen dat er minder water van de Rijn naar de Waal af zo vloeien, zodat de Waal gemakkelijker over te steken was voor de Romeinen, terwijl de Rijn beter bevaarbaar zou zijn voor Drusus’ oorlogsvloot. Hoewel men meestal Herwen als de plaats van het fort noemt, lag het waarschijnlijk op de plek waar nu de Bijlandse Waard ligt, wat valt onder Tolkamer. Beide plaatsen vallen onder gemeente Rijnwaarden.

Carvium ligt waarschijnlijk op de bodem van de Bijlandse Waard.
Carvium ligt waarschijnlijk op de bodem van de Bijlandse Waard.

Carvium werd zoals de meeste castella vermoedelijk gebouwd in de jaren ’40 van de eerste eeuw, onder Caligula of Corbulo. Zowel het fort als de Drususdam moeten de Bataafse opstand niet overleefd hebben. Hoewel dit voor de meeste forten aan de Rijn geldt, is het voor Carvium extra interessant, mede omdat de Drususdam in de laatste maanden van de opstand een bijzonder doelwit was voor de rebellen: door zowel de dam als de brug bij Nijmegen te verwoesten konden de rebellen zich achter de Waal terugtrekken, terwijl het moeilijker voor de Romeinen werd om de rivier nog over te steken. Of de dam na de opstand herbouwd is weten we niet zeker, maar het fort zelf is dat ongetwijfeld wel. De overige bouwfasen van het fort vallen waarschijnlijk samen met die van de meeste castella: renovaties vonden plaats rond het bezoek van keizer Hadrianus (121) en de Severische keizers (ca. 200).  Vermoedelijk werd Carvium rond 275 na Chr. verlaten, al speelde het misschien weer een rol in de 4e eeuw.

In Herwen is een replica van de grafsteen van Marcus Mallius te vinden.
In Herwen is een replica van de grafsteen van Marcus Mallius te vinden.

Carvium huisvestte lange tijd het Cohors II civium Romanorum equitata pia fidelis, waarschijnlijk in de 2e eeuw. De benaming civium Romanorum duidt op burgerrecht voor de soldaten uit het cohort, terwijl equitata wijst op de aanwezigheid van ruiters en de naam pia fidelis een erenaam is. In de Bijland is inderdaad ook een spatha gevonden, een lang slagzwaard zoals in de eerste en tweede eeuw vooral door de cavalerie werd gebruikt, hoewel het later ook een wapen van de infanterie werd. Een teruggevonden grafsteen van een soldaat genaamd Marcus Mallius uit Genua maakte een hoop duidelijk over Carvium. Het fort wordt er namelijk op vermeld, als “Carvium ad molem”, waarbij het laatste woord duidt op een dam. De grafsteen zelf is te bewonderen in Museum het Valkhof, maar er staat een replica in Herwen.

Een afbeelding van een centurio wijst bezoekers van de Bijlandse Waard op het castellum op de bodem.
Een afbeelding van een centurio wijst bezoekers van de Bijlandse Waard op het castellum op de bodem.

Wie castellum Carvium wil bewonderen zal helaas bedrogen uitkomen: als de restanten niet door de kracht van het water verwoest zijn, liggen ze nu op de bodem van de Bijlandse Waard. De kans dat ze daar exact gevonden zullen worden is erg klein, maar het feit dat de locatie van Carvium tegenwoordig ten noorden van de Rijn is, duidt op een verplaatsing van de rivier, die waarschijnlijk net als in Huissen en enkele andere locaties in Nederland de ruïnes heeft vernietigd. Met die weemoedige gedachte zijn we aan het einde van de reeks over alle forten langs de Rijn in Nederland. Maar er zijn nog tal van andere forten en nederzettingen in het land, zodat we nog lang niet klaar zijn.

Arnhem-Meinerswijk: eerder Levefanum dan Castra Herculis

091Op onze tocht langs de Limes in Nederland komen we nu aan bij Arnhem, waar in de zuidelijke Meinerswijk het meest duidelijke castellum van heel Gelderland ligt. De naam is een punt van discussie: Castra Herculis is lange tijd aan castellum Meinerswijk toegeschreven, maar tegenwoordig gaan we meer uit van Levefanum. Los van alle debatten over de naam weten we in elk geval zeker dat er een castellum stond, omdat dit in 1979 teruggevonden is.

De Principia en hoeken van het castellum zijn sinds begin 2016 weer zichtbaar.
De Principia en hoeken van het castellum zijn sinds begin 2016 weer zichtbaar gemaakt.

Al voor de vondst van het castellum was er een heel sterk vermoeden van historische bewoning van de plek, omdat de grote aanwezigheid van fosfaat in de grond hier vaak een teken van is. Desondanks was castellum Meinerswijk het eerste fort tussen Fectio en Burginatum (Kalkar) dat werd teruggevonden. De eerste vondsten van het fort waren vooral wat aardewerk en tufsteen, al vielen hier de nodige conclusies uit te trekken. Een uitgebreide opgraving in 1991 toonde concrete gebouwen aan, zoals de principia (het hoofdkwartier) en de zuidmuur met de achterpoort. De hierbij gevonden dakpannen kwamen van een grote aardewerkfabriek die ter hoogte van Berg en Dal, vlakbij Nijmegen, moet hebben gestaan. Het gebouw moet aardig luxe zijn geweest, want er zijn ook sporen van muurschilderingen gevonden.

De positie van Castra Herculis tussen Carvium en Noviomagus op de Peutingerkaart heeft geleid tot de conclusie dat Carvium Kesteren is en Arnhem Castra Herculis. Waarschijnlijk lag Herculis ook bij Nijmegen en was Carvium Herwen.
De positie van Castra Herculis tussen Carvium en Noviomagus op de Peutingerkaart heeft geleid tot de conclusie dat Carvium Kesteren is en Arnhem Castra Herculis. Waarschijnlijk lag Herculis ook bij Nijmegen en was Carvium Herwen.

Het castellum in kwestie is waarschijnlijk al vroeg aangelegd, tussen 10 en 20 na Chr., toen Tiberius en later Germanicus de laatste grote veldtochten in Germania achter de Rijn hielden. Geen wonder, want het castellum in kwestie is een logisch punt, ten noorden van Nijmegen waar zich op dat moment een militair hoofdkwartier bevond. Bovendien ligt het nabij een bocht in de Nederrijn. Volgens sommigen zou het als bolwerk hebben gediend bij de Fossa Drusiana, het kanaal dat Drusus naar het Flevomeer liet graven, maar dit idee is gestoeld op de aanname dat de Drususgracht de Rijn en de Oude IJssel verbonden zou hebben, hetgeen onjuist is gebleken.

Reconstructietekening van de fundering van de principia en de grachten. Bron: dafarchitecten.nl)
Reconstructietekening van de fundering van de principia en de grachten. (Bron: dafarchitecten.nl)

Het is mogelijk dat het castellum na het beëindigen van de veldtochten weer opgeheven is en het later weer herbouwd is. Waarschijnlijk is het herbouwd rond 47 na Chr., toen Corbulo de Rijngrens besloot te versterken. Het is vrij zeker dat Legio V Alaudae of een deel daarvan aanwezig is geweest in het fort, maar het grootste gedeelte van de tijd zullen hulptroepen het fort bezet hebben. Zoals vrijwel elk fort dat voor de Bataafse Opstand gebouwd werd, heeft het de opstand in kwestie niet overleefd, wat een dikke brandlaag in de fundering wel duidelijk maakt, maar is het daarna weer herbouwd. Misschien zijn er toen al enkele gebouwen in steen opgetrokken. Waarschijnlijk is er ook renovatie afgekondigd na het bezoek van keizer Hadrianus aan deze provincie in 122, zodat dit de vierde fase was.

Informatie over Castellum Arnhem, ter plekke te vinden.
Informatie over Castellum Arnhem, ter plekke te vinden, met een fraaie reconstructie van de principia.

In het laatste kwart van de 2e eeuw of begin 3e eeuw werd het hele fort in steen herbouwd om beter bestand te zijn tegen vijandigheden. Een teruggevonden dakpan bevat een stempel van Legio I Minervia Antoniniana: de dakpan is van na 211 dus naam Antoniniana moet door keizer Caracalla of Elagabalus gegeven zijn aan het legioen. Deze naam werd meteen verworpen na de dood van Elagabalus, die niet populair was bij het leger, zodat het erop lijkt dat de naam door hem aan het legioen gegeven was. Hiermee kan het begin van bouwfase 5 dus op 218-222 geplaatst worden.

Luchtfoto van de visualisatie van het fort. Bron: dafarchitecten.nl)
Luchtfoto van de visualisatie van het fort. (Bron: dafarchitecten.nl)

Wanneer castellum Meinerswijk verlaten werd is niet helemaal duidelijk. Hoewel dit bij veel castella in de Crisis van de 3e eeuw al is gebeurd, zijn er in de zuidelijke gracht van het fort een fundering aangetroffen uit de 4e eeuw. Deze bestond uit houten palen en tufsteen, het laatste waarschijnlijk hergebruikt uit een eerdere bouwfase. De exacte functie van deze fundering is echter onbekend. Tegelijkertijd zijn er ook niet veel sporen uit dezelfde periode teruggevonden in het fort, wat doet betwijfelen of het destijds echt in gebruik was. Wel is het fort in de 5e eeuw waarschijnlijk door Franken gebruikt onder de naam Meginhardiswich: de burcht van Meginhard, waar de naam Meinerswijk enige gelijkenis mee toont.

Tekening van de votiefsteen voor Hercules Magusanus en Haeva. De verloren steen is een goed voorbeeld van de vermenging van Romeinse en lokale cultuur.
Tekening van de votiefsteen voor Hercules Magusanus en Haeva. De verloren steen is een goed voorbeeld van de vermenging van Romeinse en lokale cultuur.

De toeschrijving van de naam Castra Herculis is daarmee des te zwakker: volgens Ammanius Marcellinus werd dit fort in 359 herbouwd, wat in het geval van Meinerswijk dus niet zo lijkt te zijn. Bovendien was het fort in Meinerswijk vast en zeker geen castra (grote legioensvesting), maar een castellum. Weliswaar heeft men geopperd dat de term castra in de 4e eeuw misschien voor alle forten en vestingen gebruikt werd, maar afgezien van de vraag of dat klopt zou het ook moeten betekenen dat het castellum in kwestie van naam veranderd is. De naam Levefanum lijkt juister. Dit heeft te maken met de vermelde afstanden op de Peutingerkaart, die waarschijnlijk jarenlang onjuist geïnterpreteerd zijn. Een vondst van een votiefsteen voor Haeva en Hercules Magusanus, twee Romeins-inheemse goden, in Malburgen lijkt dit te bevestigen, als de theorie dat Levefanum een verschrijving is van Haevae Fanum, het “heiligdom van Haeva”. De vondst is echter in de 17e eeuw gedaan en derhalve verloren gegaan. Het castellum zelf is echter teruggevonden en nog altijd te vinden in Meinerswijk, waar het sinds 2016 weer gedeeltelijk zichtbaar gemaakt is.