Romeins Iudaea: nationalisme in de Oudheid

Of je de Bijbel nu gelooft of niet, er komen wel degelijk historische figuren in voor. Deze verschillende vorsten, hogepriesters en gouverneurs zijn onderdeel van de geschiedenis van een veelbewogen regio. Het Nieuwe Testament slaat hierbij uiteraard op het Romeinse deel van die geschiedenis. Maar zelfs die periode was niet zonder regelmatige territoriale veranderingen.

De Bijbelse 12 stammen van Israël. (© Janz, vertaald door Wikibelgiaan: CC BY-SA 4.0)

Voor we verdergaan is het van belang dat we de terminologie onderscheiden. De Romeinen spraken zelden tot nooit van Israël of Kanaän, maar gebruikten de naam Iudaea of Judea voor het zgn. land der Joden en Palaestina voor een iets groter deel van de Levant. Tegelijkertijd is dit misleidend omdat niet alle bewoners van Iudaea als Joods werden gezien, terwijl er geen alternatieve overkoepelende term was. Het grote Iudaea bevatte ook Galileeërs, Samaritanen, Pereeërs en Idumeeërs. En hoewel deze volkeren verwant waren en er zeker inmenging was, was het slechts een beperkt gebied waarvan de bewoners als “werkelijke” Joden gezien werden. Ook dit kleinere gebied wordt vaak Iudaea of Judea genoemd, wat de nodige verwarring geven kan.

Voorgeschiedenis

De koninkrijken van Israël en Juda tot 587 v.Chr. (© Richardprins, vertaald door Wikibelgiaan: CC BY-SA 4.0)

De oude Israëlieten stammen volgens de Bijbel af van de 12 zoons van Jakob en zouden onder Jozua (de opvolger van Mozes) Kanaän ingenomen hebben. De wetenschap vermoedt echter dat de 12 stammen in werkelijkheid afstamden van de Kanaänieten. De uittocht uit Egypte kan dan weer wijzen op Egyptische overheersing, wat gezien de positie van het land niet ondenkbaar is. Net zo goed zijn de overheersingen door buurvolkeren vergelijkbaar met de zogeheten zeevolkeren, van wie de Filistijnen (waar de naam Palestina vandaan komt) de beroemdste waren. Dat er een groot, sterk koninkrijk ontstond dat na de dood van koning Salomo in tweeën scheurde is twijfelachtig. Wel zijn de latere rijken Israël en Juda een feit en was hier waarschijnlijk sprake van een verwantschap. Andere verhalen in het Oude Testament tonen de opkomst van monotheïsme in de regio aan ten koste van de verering van goden als Baäl en Astarte. Uiteindelijk konden Israël en Juda niet het hoofd bieden aan de opkomende wereldrijken. Israël werd ingenomen door de Assyriërs en gedeeltelijk gedeporteerd zoals wel vaker in de Oudheid gebeurde. De achterblijvers mengden zich met naar hun land gedeporteerde mensen tot de Samaritanen, genoemd naar de Israëlische hoofdstad Samaria. De Judeeërs werden op hun beurt veroverd door de Babyloniërs, gevolgd door een 70-jarig ballingschap. Nadat Babylon door de Perzen veroverd was keerden veel Judeeërs of Joden terug naar Juda om de tempel te herbouwen. Hulp van de Samaritanen, die als buitenlanders gezien werden, werd geweigerd, wat tot een lange vijandschap leidde.

Alexander de Grote veroverde het Perzische rijk in een bliksemoorlog, dus ook Juda.

In 332 v. Chr. wisselde Juda van overheerser toen het in handen viel van Alexander de Grote, die bezig was met de inname van het Perzische rijk. Het Bijbelboek Daniël zinspeelt hierop door middel van een visioen waarin een sterke, machtige ram door een bok met één opvallende hoorn gedood wordt. Op het hoogtepunt van zijn macht breekt de hoorn van de bok af en komen er vier voor in de plaats: de opdeling van Alexanders rijk na zijn dood, waarbij Juda eerst onder het Ptolemaïsch rijk (Egypte) viel en later onder het Seleucidische rijk (Syrië). Maar hoewel Alexanders rijk van korte duur was, was de verspreiding van Griekse cultuur in het Midden-Oosten (het Hellenisme) nu niet meer te stuiten. Grieks werd prompt de internationale taal in de regio, terwijl veel lokale goden versmolten werden met de Griekse. In het monotheïstische Juda (door de Grieken Ioudaia genoemd) was dit natuurlijk onmogelijk. Daarnaast hadden de meest gelovige Joden moeite met de ogenschijnlijk vrije seksuele moraal in de Griekse cultuur (Griekse kunst bevatte veel naakt en homoseksualiteit was zo gewoon dat er amper een woord voor bestond) terwijl de Hellenen op hun beurt besnijdenis als een vorm van verminking zagen. Aanvankelijk gaf dit niet meteen echte problemen, want ondanks de genoemde culturele verschillen, werden de Joodse gewoontes en instituten in stand gehouden en waren de Seleuciden niet meer dan suzerein.

Het Hasmoneese rijk op het toppunt van zijn macht (©Machaerus, CC BY-SA 3.0)

Onder Antiochus IV Epiphanes veranderde het beleid drastisch. Antiochus, wiens bijnaam “verschenen god” betekent, wenste zijn controle te versterken. Hij verbood de Joodse rituelen en eiste aanbidding van Zeus. Toen hierop verzet uitbrak stuurde hij zijn leger, bezette Jeruzalem en bouwde hier een burcht, de Acra. Dit moet rond 168-167 v. Chr. gebeurd zijn. De Bijbelboeken der Maccabeeërs zetten deze acties van Antiochus IV neer als pure verdrukking waarop nationalistisch verzet oplaaide, maar historici menen dat Antiochus ingreep in een burgertwist tussen de Hellenistische Joden en de fanatieke aanhangers van het jodendom, waarbij hij partij koos voor de eerste groep. In de Joodse traditie zijn de leiders van de Maccabeese opstand, met name Judas Maccabeus, nog altijd grote helden. Zijn broer Simon wist Judea na de dood van Antiochus tot onafhankelijke staat te verheffen, waarbij hij de Hasmoneese dynastie stichtte en in 160 v. Chr. zowel koning als hogepriester werd. Zijn rijk bevatte bij zijn aantreden alleen het oude Juda, Judea in enge zin dus, maar breidde zich onder zijn opvolgers uit naar Samaria, Perea, Galilea, Idumea en zelfs Iturea dat ver in het noorden lag.

De komst van de Romeinen: neergang der Hasmoneeën (64-37 v. Chr.)

Na het verslaan van de Cilicische piraten richtte Pompeius zich op veroveringen in het Midden-Oosten, inclusief Judea.

Tegen de tijd dat de Romeinen actief gingen regeren in de Levant was er in koninkrijk Judea een machtsstrijd aan de gang tussen de broers Hyrcanus II en Aristobulus II, respectievelijk hogepriester en koning. Hyrcanus maakte als oudste aanspraak op de troon die hem door zijn jongere broer afgesnoept was. Beide zochten steun bij Pompeius de Grote toen die in 64 v. Chr. het Seleucidische rijk veroverde als provincie Syria. Eerst had Pompeius geen interesse, maar hij veranderde van gedachte toen Aristobulus ongeduldig werd en een leger tegen Hyrcanus bijeenriep. Pompeius veroverde het jaar daarop Jeruzalem: Hyrcanus werd hersteld als hogepriester terwijl de Romeinen voorlopig de dienst uitmaakten. Hyrcanus’ positie was dus flink verzwakt, maar tegelijkertijd rees de positie van een zekere Antipater de Idumeeër. In feite was het Hyrcanus altijd aan daadkracht ontbroken om het tegen zijn broer op te nemen, tot Antipater hem hiertoe had overgehaald. Antipater speelde het politieke spel listig aan het Hasmoneese hof en later onder het Romeinse gezag, zodat de functie van belastinginner al snel van Hyrcanus naar hem werd overgedragen.

Ondanks zijn bijnaam was Herodes de Grote niet populair bij de Joodse bevolking.

Na de dood van Pompeius in 47 v. Chr. koos Antipater snel de zijde van Caesar. Caesar gaf Antipater Romeins burgerschap en vele andere privileges. Hyrcanus benoemde hij tot ethnarch (dus alsnog geen koning) van een Joods rompstaatje dat Idumaea en het eigenlijke Judaea omvatte. In de praktijk was Hyrcanus echter een marionetje van Antipater, die de titel van procurator kreeg. Antipater kreeg ook voor elkaar dat zijn zoons Herodes en Phasaël hoge functies kregen als gouverneurs van Galilea en Jeruzalem. In 41 na Chr., maakte Marcus Antonius hen tot tetrarchen, 2 jaar na de dood van hun vader. Kort daarna werd Palestina onder de voet gelopen door de Parthen, die Aristobulus’ zoon op de troon zetten. Hyrcanus werd in ballingschap gestuurd en Phasaël gedood. Herodes slaagde er echter in om met Romeinse steun het land terug te veroveren en mocht zich vanaf 37 v. Chr. koning der Joden noemen. Zo begon de Herodiaanse dynastie. De meeste Hasmoneese provincies werden deel van zijn rijk, maar ook gebieden als Batanaea en de Golan-hoogte in het noordoosten.

Herodes de Grote en de Herodiaanse tetrarchie (37 v. Chr. – 6 na Chr.)

Herodes mag bekendstaan als een wrede heerser, maar was ook verantwoordelijk voor de restauratie van de tempel (© Gilivs)

De positie van Herodes de Grote was aanzienlijk sterker dan die van Hyrcanus, die hij overigens wel een plaats in zijn raad gaf. Toch liep het niet goed af met de bejaarde Hyrcanus, die later in ongenade viel en ter dood gebracht werd. Deze meedogenloze wreedheid wordt van oudsher als een kenmerk van de regering van Herodes gezien, ofschoon dit ook te maken had met het onder de duim houden van de onrustige bevolking. Misschien moest Herodes wel, want bij de Joden was zijn populariteit ver te zoeken, ondanks zijn grote restauratie van de tempel. Dit was te wijten aan zijn duidelijk pro-Romeinse opstelling en het feit dat hij als Idumeeër en dus als buitenlander werd gezien, ondanks dat de Herodianen beweerden van Joods bloed af te stammen. Herodes’ gebrek aan populariteit verklaart wellicht waarom hij er zo slecht van af komt in het evangelie van Matteüs, waarin hij een wrede tiran is die het bevel geeft alle jongetjes van 2 jaar of jonger in de omgeving van Bethlehem te doden, uit angst dat de “nieuwgeboren koning” waar de wijzen uit het oosten hem van hebben verteld zijn positie bedreigen kan. De andere evangeliën en ook de Joods-Romeinse geschiedschrijver Josephus vermelden deze kindermoord (die in katholieke traditie op 28 december herdacht wordt) echter niet.

De vermelding van Herodes de Grote in het evangelie maakt eigenlijk ook het begin van onze jaartelling problematisch. Want hoewel deze oorspronkelijk met het jaar 1 zou beginnen in het geboortejaar van Jezus, stierf Herodes al in 4 v. Chr. Matteüs vermeldt hoe Jozef en Maria hierna uit Egypte terugkeren naar Iudaea, maar uitwijken naar de stad Nazareth in Galilea als ze horen dat Herodes’ zoon dat gebied niet regeert. Het evangelie van Lukas daarentegen meldt dat Jozef en Maria al in Nazareth woonden en naar Bethlehem gingen voor een volkstelling, om daarna terug naar huis te keren. Een vreemde kwestie, want voor een volkstelling meldde men zich gewoonlijk in eigen woonplaats. Bovendien vermeldt Lukas dat Quirinus gouverneur van Syria was, wat de man pas in 6 na Chr. werd. Josephus vermeldt ook een volkstelling rond deze tijd.

De Herodiaanse tetrarchie: Archelaüs (groen), Antipas (paars), Filippus (Magenta) en Salome (grijs). (©Machaerus, CC BY-SA 3.0)

In elk geval is Matteüs’ gelijk in één opzicht aangetoond: na de dood van Herodes de Grote werd zijn rijk in vier delen opgesplitst: de Herodiaanse tetrarchie. Van zijn nog levende zoons was het de oudste die in het zuiden regeerde als ethnarch, over Judaea, Samaria en Idumaea. Deze zoon luisterde naar de naam Herodes Archelaüs en had zijn hoge positie te danken aan het houden van een heftig pleidooi tegen keizer Augustus in eigen persoon. De reden om hem niet heel het rijk te schenken was onderling conflict van Archelaüs met zijn broer Herodes Antipas, die oorspronkelijk Herodes’ favoriet geweest was. Antipas moest het nu doen met de titel van tetrarch en de gebieden van Galilea en Peraea. De noordoostelijke gebieden van Batanaea, Trachonitis, Auranitis en Gaulanitis werden door de jongste zoon Philippus als tetrarch geregeerd. Herodes’ zuster Salome werd als toparch aangesteld over enkele kleine gebieden rondom steden als Iamnia, Phasaelis en Azotus.

Vazalstaatjes en één directe provincie (6 na Chr. – 41 na Chr.)

Het aquaduct van Caesarea Maritima.

Deze constructie was echter maar een kort leven beschoren. Al in 6 na Chr., nog geen 10 jaar na zijn aantreden, werd Herodes Archelaüs op last van de keizer afgezet. Er waren teveel klachten gekomen over zijn aanhoudende wreedheid, zodat de voormalige ethnarch naar zijn rijk fluiten kon en naar Gallië verbannen werd. Archelaüs’ gebieden werden nu tot provincie Iudaea gebombardeerd, waarbij een praefectus of prefect het bestuur leidde. Deze prefect kwam uit de stand der equites en had 3000 soldaten aan hulptroepen ter beschikking. Voor grotere problemen diende hij de hulp van zijn meerdere, de legatus van Syria, in te roepen. De legaat had de macht om de prefect terug naar Rome te sturen als deze niet naar behoren functioneerde. Ook had de legaat zeggenschap in de benoeming of afzetting van de Joodse hogepriester, die in Jeruzalem zetelde als leider van het Sanhedrin, de priesterraad. Zulks gebeurde ook met de in het Nieuwe Testament genoemde hogepriesters Annas (6-15 na Chr.) en zijn schoonzoon Kajafas (18-36). In tegenstelling tot wat velen denken zetelde de prefect niet in Jeruzalem, maar in het door Herodes de Grote gestichte Caesarea Maritima. Na het overlijden van Salome in 10 na Chr. werden haar gebieden aan het Romeinse bestuur toegevoegd.

Ecce homo! ‘Zie de mens!’ Pilatus toont de gegeselde Jezus van Nazareth aan het volk.

Onderwijl regeerden Herodes Antipas en Philippus nog steeds als tetrarchen over hun eigen rijkjes. Antipas volgde het voorbeeld van zijn vader en stelde zich bouwend op, waarbij hij aan het Meer van Galilea de stad Tiberias aanlegde. Tijdens zijn regering en die van de Romeinse prefect Pontius Pilatus, moet er zich een nieuwe godsdienstige beweging hebben voorgedaan in de jaren rondom 30 na Chr. Het Nieuwe Testament vermeldt Herodes Antipas als de vorst die Johannes de Doper gevangen zet en uiteindelijk laat onthoofden. Rond diezelfde tijd begon ene Jezus van Nazareth te prediken in Galilea, om vervolgens naar Jeruzalem af te reizen. De verhalen over Jezus’ proces en kruisiging vermelden uitdrukkelijk Pilatus als gouverneur – waarschijnlijk was hij in Jeruzalem om Pesach, het Joodse paasfeest, bij te wonen – en Kajafas als hogepriester. In het evangelie van Lukas speelt Antipas ook een rol als hij op zijn beurt voor Pesach in Jeruzalem is en Pilatus hierom Jezus naar hem toestuurt. Hoewel Antipas, die hoopte op een spectaculair wonder, Jezus spottend naar Pilatus terugstuurt meldt Lukas wel dat de twee heersers hierna plotseling veel beter door één deur kunnen.

De Steen van Pilatus, gevonden in Caesarea, is het enige fysieke bewijs dat hij echt bestaan heeft. Tacitus, Josephus en Philo bevestigen zijn bestaan echter ook.

Het beeld van Pilatus als een gouverneur die uit angst voor rellen toegeeft aan de stem des volks en Jezus laat kruisigen, is overigens moeilijk te rijmen met het beeld dat Josephus van hem schetst. Volgens Josephus was Pilatus op religieus terrein veel minder tolerant dan zijn voorgangers, door beeltenissen van de keizer en Romeinse goden bij zijn intocht in Jeruzalem te voeren, hetgeen bij de monotheïstische Joden niet in de smaak viel (mede dankzij het verbod op afbeeldingen in de Tien Geboden). Verder zou hij protesten opvallend wreed de kop in gedrukt hebben en tempelgeld hebben gebruikt voor de aanleg van een waterleiding. Zijn wreedheid kostte hem zijn positie toen hij in 36 na Chr. met geweld optrad tegen een groep Samaritanen die op de berg Gerizim naar de Ark des Verbonds zochten. De legaat van Syrië zette hem af en stuurde hem naar Rome terug, waarna hij zijn laatste jaren in Gallië sleet.

Het Herodiaanse rijk herenigd en weer opgebroken (41 – 66)

Claudius herstelde in feite het Herodiaanse rijk door al het gebied aan Herodes Agrippa te geven.

De Herodiaanse tetrarchie hield rond de tijd van Pilatus en zijn ontslag ook op te bestaan. In 33 stierf Filippus en werd zijn rijk bij Syria ingelijfd. Maar 4 jaar later werd het weer een vazalstaat toen Caligula het aan Herodes Agrippa gaf. Agrippa, wiens naam uiteraard naar een belangrijke Romeinse familie verwijst, was een kleinzoon van Herodes de Grote. Zijn vader was bij Herodes in ongenade gevallen zodat Agrippa buiten Iudaea was opgegroeid. Het grootste deel van zijn jeugd had hij doorgebracht in Rome, zodat hij goede connecties met de keizerlijke familie had. Hij raakte bevriend met Claudius en Caligula, die hem bij zijn aantreden als vazalvorst de titel van koning schonk. Dat schoot zijn oom Herodes Antipas in het verkeerde keelgat, zodat die naar Rome vertrok met het verzoek van tetrarch tot koning verheven te worden. Agrippa, die voor zijn koningschap bij Antipas uit de gratie geraakt was en daardoor zijn jaargeld verloren was, nam nu wraak door Antipas van allerlei verraad te beschuldigen. Antipas werd naar Gallië verbannen, terwijl Agrippa Galilea en Peraea mooi aan zijn rijk kon toevoegen. Nadat Caligula in 41 vermoord was en de Praetorianen Claudius tot keizer uitriepen, trad Agrippa bemiddelend op zodat de Senaat hier ten slotte akkoord mee ging. Claudius gaf prompt de hele provincie Iudaea aan Agrippa.

Jakobus, zoon van Zebedeüs, ook wel de apostel Jakobus de Meerdere genoemd, werd op last van Agrippa terechtgesteld.

Hiermee was het vroegere rijk van Herodes de Grote Agrippa verkaste naar Jeruzalem en deed hard zijn best om de bevolking voor zich te winnen, wat hem aardig afging. Al in de tijd van Caligula had hij al een hoop punten gewonnen door Caligula over te halen geen standbeeld van zichzelf te plaatsen in Jeruzalem, waarmee hij zijn leven eigenlijk had geriskeerd. Ook werkte hij hard aan vreedzame verhoudingen met buurstaten zoals Nabatea. In het Bijbelboek Handelingen wordt hij vermeld als iemand die de 12 apostelen keihard vervolgde: Jakobus de Meerdere (zoon van Zebedeüs), werd gedood en Simon Petrus zou volgens het verhaal ook bijna gedood zijn. Het boek vermeld ook dat dit positief aansloeg bij de bevolking. In de Talmoed komt Agrippa er erg positief van af en wordt hij omschreven als een goede vorst die het Jodendom beschermde. Ook Josephus is erg positief over de koning, die hij Agrippa de Grote noemt.

Erg lang regeerde Herodes Agrippa niet. Al in 44 overleed hij, vrij plotseling, volgens sommige verhalen nadat hij door iemand met een god was vergeleken en dit niet tegengesproken had. Zijn zoon, Herodes Agrippa II, werd door Claudius veel te jong bevonden, zodat nu heel Iudaea onder een Romeinse gouverneur kwam. Hoewel het opnieuw ging om een lage gouverneur uit de ridderstand, werd hij ditmaal geen prefect maar procurator genoemd, een titel die ook gebruikt wordt financieel gouverneurs uit de ridderstand. Agrippa II mocht het vanaf 50 doen met het rijkje Chalkis, hetgeen hij later verruilde voor het oude rijk van Filippus. Hij bleef in de ogen van de Romeinen een autoriteit op het gebied van Joodse gebruiken en godsdienst, zodat zij hem regelmatig om advies vroegen en hem medezeggenschap in de benoeming van de hogepriester gaven.

De Joodse opstand (66 – 73) (en daarna)

De brand in Rome resulteerde ook in vervolging van christenen als zondebokken. Petrus zou ondersteboven gekruisigd zijn.

Na de grote brand van Rome in 64 gingen de belastingen in het rijk flink omhoog, wat bijdroeg aan de onrust in sommige provincies. Toen de procurator in 66 de tempelkas van Jeruzalem in beslag nam, barstte in Judea de bom. De Joodse bevolking kwam massaal in opstand, zodat de hulptroepen van de procurator tekort schoten. Versterkingen uit Syria werden ook verslagen. Nero stuurde hierop Vespasianus naar Iudaea met meerdere legioenen. Samen met zijn zoon Titus wist Vespasianus in korte tijd de westkust en Galilea onder controle te krijgen. Onder leiding van de fanatieke Zeloten trokken de rebellen zich terug in Jeruzalem. Al wie wilde onderhandelen werd gedood.

Het bijna onneembare Massada, met op de achtergrond de Dode Zee (©Godot13, CC BY-SA 4.0)

Vespasianus wist op bekwame wijze op te rukken, maar moest in 69 plotseling zijn aandacht verleggen toen het Vierkeizerjaar uitbrak. Na een opstand tegen Nero (gevolgd door diens zelfmoord) had Galba de macht gegrepen, alleen om vermoord te worden door zijn medestander Otho. De Rijnlegioenen waren tegen Galba en hadden hun legaat Vitellius tot keizer uitgeroepen, waarna die Otho versloeg en de macht greep. De bij Nero uit de gratie gevallen Vespasianus werd nu naar voren geschoven door Vitellius’ vijanden, waarop hij de oorlog in Judea aan Titus overliet. Vespasianus nam Alexandrië, de graanschuur van Rome, in terwijl zijn medestanders vanaf de Balkan naar Rome trokken. Titus belegerde Jeruzalem terwijl zijn vader het keizerschap in handen kreeg. Op 29-30 december 70 viel de stad en sindsdien is dit Tisja be’Aaw, de rouwdag van het Jodendom. Hoewel Titus de tempel had willen sparen werd deze, met een groot deel van de stad, verwoest. Titus kon zich nu in alle rust bij zijn vader in Rome voegen, terwijl andere generaals het werk afmaakten en de laatste schuilplaatsen van de rebellen uitkamden. Het laatste fort, het aan de Dode Zee gelegen Massada, viel in 73. Na Vespasianus’ dood regeerde Titus korte tijd alvorens ook te sterven. Zijn broer en opvolger Domitianus bouwde een triomfboog voor hem, waar de plundering van Jeruzalem op afgebeeld werd.

De triomftocht van Titus voerde kostbare schatten uit de Tempel van Jeruzalem mee, zoals hier afgebeeld op de Boog van Titus.

Na de opstand ging het bestuur van Iudaea flink op de schop. Voortaan was het gebied (dus Judea, Galilea, Idumea, Samaria en Peraea) één Romeinse provincie, bestuurd door een legaat van senatoriale stand. Legio X Fretensis, dat had gevochten tegen de rebellen, werd op de westelijke heuvel van Jeruzalem gelegerd, op grond die gedeeltelijk overlapte met het oude paleis van Herodes. De legaat bleef echter zetelen in Caesarea. Hierna bleef het lange tijd relatief rustig in Iudaea. De Kitosoorlog, in 116 en 117, was in feite een opstand in de Joodse diaspora. In Cyrene, Egypte, Cyprus en Syrië braken opstanden uit onder de Joodse gemeenschappen. De angst dat dit door zou slaan naar het Joodse thuisland was daarbij echter niet onlogisch. Voor alle zekerheid werd er nog een legioen geplaatst bij Meggido. Achteraf sloeg de Kitosoorlog niet over naar Iudaea, waar alles vrij rustig bleef.

De opstand van Bar Kochba: het einde van Iudaea (132-136)

Hoewel Hadrianus onder de Vijf Goede Keizers gerekend wordt, beging hij in Judea een aantal gevoelige misstappen die de lont in het kruitvat gooiden.

De vrede in Iudaea hield echter niet eeuwig aan. De grotere aanwezigheid van de Romeinen na de eerste opstand en de Kitosoorlog resulteerde in toename van spanningen in het gebied, met name omdat de Kitosoorlog het Joodse nationalisme opnieuw aanwakkerde terwijl de gouverneurs van Iudaea zich in de tijd van keizer Hadrianus steeds strenger met de Joden omsprongen. Volgens sommigen zou Hadrianus zelf in 130 Jeruzalem bezocht hebben en hier hebben toegezegd om op de ruïnes van de tempel een nieuwe tempel te bouwen. De Joodse bevolking zag deze droom al snel in duigen vallen toen bleek dat Hadrianus echter van plan was om de tempel niet aan Jahweh maar aan Jupiter Capitolinus te wijden. In 131 begon het werk aan de herbouw van Jeruzalem onder de Romeinse naam Aelia Capitolina, terwijl Legio VI Ferrata een oogje in het zeil hield. Om de nieuwe stad te stichten werd een Romeins ritueel gebruikt waarbij de stad middels een ploeg werd afgebakend. Een misrekening, want het “omploegen van de tempel” werd door de bevolking als grove heiligschennis gezien. Volgens de Historia Augusta zou Hadrianus ook besnijdenis hebben verboden, omdat hij dit als verminking zag; deze claim is echter een stuk twijfelachtiger.

Een zilveren tetradrachme van Simon bar Kochba (©Classical Numismatic Group, CC BY-SA 3.0)

Hoe het ook zij: de spanningen leidden tot een derde Joods-Romeinse oorlog. Ditmaal werd de opstand echter zorgvuldig gepland in de hoop te leren van de vorige keren. Aan het hoofd schaarden zich rabbi en schriftgeleerde Eleazar van Modi’im en zijn neefje Simon ben Kosevah, die al snel bekend kwam te staan als Bar Kochba (“zoon van de ster”, een verwijzing naar Numeri 24:17). Vanuit Modi’im, 30 km ten westen van Jeruzalem, openden de rebellen de aanval en isoleerden zo het garnizoen van Jeruzalem, Legio X Fretensis. Toen Legio X en VI de handen ineensloegen stonden er, met de hulptroepen erbij, zo’n 20.000 soldaten klaar, maar vooralsnog wist men de rebellen niet klein te krijgen, omdat deze voor guerrilla gingen in plaats van voor de openlijke aanval. De opstand was zo succesvol dat het gerucht begon te gaan dat Simon bar Kochba de door God beloofde Messias was, de verlosser van het Joodse volk. Bar Kochba noemde zich vorst van Israël en liet eigen munten slaan. Wie weigerde zich aan te sluiten werd gedood.

In de Bar Kochba-oorlog vocht ook Legio X Gemina, dat van 71 tot 103 in Nijmegen gevestigd had gezeten.

De Romeinen merkten dat veldslagen er niet in zaten en besloten de rebellen met hun eigen wapens te bestrijden. Guerrilla-oorlog is alleen mogelijk als er goede uitvalbases zijn waarin men zich snel terug kan trekken. In plaats van te hopen op een open oorlog, gingen de Romeinen nu voor de belegering van de Joodse vestingen. Onder veel steden lagen echter uitgebreide grotten en gangen, die door de rebellen als schuilplaatsen werden gebruikt. Toen duidelijk werd dat het niet opschoot, besloot keizer Hadrianus feller in te grijpen. Hij stuurde Sextus Iulius Severus als legatus naar Iudaea met drie legioenen (waaronder X Gemina) evenals enkele detachementen en enkele tientallen auxilia-eenheden, zodat het aantal Romeinse troepen in Iudaea verdubbelde. Met ergens tussen de 60.000 en 120.000 soldaten had Severus misschien wel een derde van heel het Romeinse leger ter beschikking. Dit keerde het tij zodat Bar Kochba uit moest wijken naar Herodium, ten zuiden van Jeruzalem.

Ruïnes van Betar, de laatste schuilplaats van Simon bar Kochba (©Bukvoed, CC BY-SA 4.0)

Het zag er nu slecht uit voor Bar Kochba, want het enorme Romeinse leger rukte op en vernietigde elke plaats die het innam: ditmaal werd er niet onderworpen maar verwoest. Bar Kochba vluchtte naar Betar met de resten van zijn leger, maar de Romeinen sloegen in de zomer van 135 beleg op rond het fort. Volgens Joodse literatuur zou Bar Kochba hier Eleazar op verdenking van verraad gedood hebben, wat hem de steun van God zou hebben gekost. Betar zelf zou gevallen zijn op de Tisja be’Aaw, de rouwdag waarop de verwoesting van de tempel herdacht wordt. Iedereen die de Romeinen er te pakken kregen werd gedood. Of Bar Kochba onder de slachtoffers was is onduidelijk – er is ook geopperd dat hij op natuurlijke wijze stierf tijdens het beleg, of als valse messias gedood werd door het Sanhedrin. Ook de omgeving werd uitgekamd en alle dorpen werden verwoest. Tegen 136 was de opstand ten einde. Volgens Cassius Dio waren er meer dan een half miljoen doden gevallen.

Resten van Aelia Capitolina (©Olivier Lévy, CC BY-SA 3.0)

Hadrianus nam drastische maatregelen om herhaling te voorkomen, voor zover dat nog mogelijk was. Elke vorm van Joods nationalisme moest met wortel en tak worden uitgeroeid. Provincie Iudaea werd opgeheven en ingelijfd bij Syria, dat nu werd omgedoopt tot Syria Palaestina: zelfs de naam mocht niet aan het Joods nationalisme herinneren. De herbouw van Jeruzalem als Aelia Capitolina werd voltooid en op de plaats van de oude tempel liet hij een beeld van Jupiter en van zichzelf plaatsen. Joden mochten de stad niet meer in, behalve op de Tisja be’Aaw. De Torah-wetten en de Hebreeuwse kalender werden verboden. Dit droeg sterk bij aan de Joodse diaspora: eerdere deportaties en inlijvingen hadden geleid tot verspreiding, maar nu werd het aantal Joden buiten Judea significant groter. In Galilea, Golan en andere gebieden rondom het werkelijke Judea bleven Joodse gemeenschappen in stand, terwijl verbanning en krijgsgevangenschap grotere gemeenschappen buiten Palestina creëerden.

Joden in het laat-Romeinse rijk

Keizer Julianus was de laatste polytheïsche keizer, maar gunde de Joden ook wat vrijheid.

Pas in de 4e eeuw laaide er weer geweld op onder de Joden van Galilea, misschien mede dankzij de opkomst van het christendom. De opstand tegen Constantius Gallus vond plaats in 351 een 352, maar eindigde opnieuw met een Romeinse overwinning en de verwoesting van enkele steden. Keizer Julianus, die de niet-christelijke godsdiensten meer kansen gunde, beval in 363 de herbouw van de Joodse tempel, wat hem de bijnaam “Julianus de Helleen” opleverde onder de Joden. Het project kwam echter niet van de grond en na Julianus’ dood kwamen er opnieuw christelijke keizers aan de macht. Hoewel keizer Theodosius in 393 alle niet-christelijke godsdiensten verbood, stond keizerin Eudoxia in 438 weer toe dat Joden mochten bidden op de Tempelberg. Hoewel er even werd gehoopt voor een einde aan de diaspora, was het resultaat beperkt omdat de christelijke bewoners van Jeruzalem hier niet op zaten te wachten.

Palaestina Prima en Secunda (en een deel van Tertia) in de Laat-Romeinse en Byzantijnse tijd. (©Haldrik, CC BY-SA 3.0)

In 390 werd Palaestina weer afgesplitst van Syria en opgedeeld in Palaestina Prima en Secunda. Prima bevatte Judea, een deel van Samaria en het werkelijke Palestina (rond de Gaza-strook). Secunda omvatte Galilea, Peraea en de rest van Samaria. Een derde provincie, Palaestina Tertia of Salutoris, omvatte het gebied van Idumaea tot aan de Rode Zee, inclusief Petra. In Palaestina Prima braken in de 5e en 6e eeuw opstanden uit onder de Samaritanen. Waarschijnlijk namen er ook Joden deel aan de opstand van 556, want ook Justinianus was het Jodendom niet gunstig gezind. Deze opstanden waren geen succes en maakten dat de Samaritanen bijna uitgeroeid werden. Succesvoller was aansluiting zoeken bij de Sassanidische Perzen, die de aartsvijanden van de Romeinen in het Midden-Oosten waren. Met Perzische hulp wist Nehemiah ben Hushiel Jeruzalem te veroveren in 614. Kort daarna werd hij echter vermoord en braken er christelijke opstanden in de stad uit. De Perzen trokken zich uiteindelijk weer terug zodat de Joden zich rond 628 weer aan de Romeinen of Byzantijnen over moesten geven. Belust op wraak keerde de fanatiekste christenen zich nu met geweld tegen hen, zodat er bloedbaden volgden en de meeste overlevenden naar Egypte vluchtten. Pas in 634 raakten de Romeinen de controle over het Beloofde Land voorgoed kwijt toen het kalifaat van de Rashidun het veroverde. De Romeinse heerschappij over het Midden-Oosten kwam in deze tijd grotendeels ten einde. Diezelfde heerschappij had het grootste deel van het Joodse volk echter van hun thuisland beroofd en verspreid over het Europa en het Middellandse Zeegebied.

De “minder talrijke” Cananefaten

brinnoHet is opvallend dat de inheemse bevolking van Romeins Nederland vooral aan de naam Bataven verbonden wordt, terwijl zij verre van de enige bewoners waren. Met name in Holland is dat frappant als men bedenkt dat het nog maar de vraag is of het Bataafse leefgebied zo ver reikte. Wel valt een groot deel van Zuid-Holland onder het rivierengebied, dat door de Romeinen het Insula Batavorum genoemd werd. Maar in het westen daarvan lag een andere civitas, die van de Cananefaten. En hoewel deze stam vaak in de oude schoolboekjes vermeld stond, lijkt hij tegenwoordig helaas wat vergeten.

De Cananefaten streken vermoedelijk neer op de westelijke zandgrond (geel op de kaart) van Zuid-Holland. (©H. Erren CC-BY-SA-3.0)
De Cananefaten streken vermoedelijk neer op de westelijke zandgrond (geel op de kaart) van Zuid-Holland. (©H. Erren CC-BY-SA-3.0)

De naam van deze stam is enigszins verwarrend. Dat komt ook door een verscheidenheid aan spelling. Hoewel de Romeinen spraken van Cananefates, zijn er ook teksten gevonden over Cannenefates en Hiannanefates. De vernederlandste vorm Kaninefaten wordt vandaag de dag als verouderd beschouwd. Aan die spellingswijzen is bovendien vaak de uitleg verbonden dat zij zou staan voor “konijnenvatters” omdat de Cananefaten op konijnen in de duinen zouden hebben gejaagd. Dat is geheel onjuist, aangezien konijnen voor de middeleeuwen niet in Nederland voorkwamen. Groter is de kans dat het een samensmelting is van het Keltische cannene (“look”) en het Germaanse fates (“meesters”). Dit lijkt dus op een Keltische achtergrond of een mengeling van Kelten en Germanen. Hoewel de Cananefaatse oorsprong onduidelijker is dan die van de Bataven, is het ook hier mogelijk dat het gaat om een groep Germanen die gebruik maakte van het machtsvacuüm van de Gallische oorlog, die de al aanwezige bevolking vanaf dat moment domineerden. Marcus Velleius Paterculus beschrijft hoe Tiberius in 4 na Chr. op een veldtocht onder meer de Cananefaten onderwierp, wat doet vermoeden dat zij oorspronkelijk ten noorden van de Rijn leefden, misschien bij de IJssel.

Waren de Cananefaatse "lookmeesters" zulke opvallend goede landbouwers? Of waren het vooral de Cananefaatse dames, terwijl de mannen in de hulptroepen dienden?
Waren de Cananefaatse “lookmeesters” zulke opvallend goede landbouwers? Of waren het vooral de Cananefaatse dames, terwijl de mannen in de hulptroepen dienden?

De vestiging op Zuid-Hollandse westelijke strandwallen, tussen de kust en de veenmoerassen en getijdengebieden, kan de naam Cananefaten verklaren, aangezien deze zandgrond geschikt is voor het verbouwen van looksoorten zoals prei en uien. Verder is informatie over de Cananefaatse cultuur beperkt. Volgens Tacitus leken zij sterk op de Bataven, maar “minder talrijk”. In Vlaardingen gevonden klepduikers uit ongeveer 100 na Chr. doen wel vermoeden dat zij (al dan niet in samenwerking met de Romeinen) in staat waren om het land goed te cultiveren: met behulp van deze klepduikers werden de eerste sluizen van Nederland gemaakt. Qua godsdiensten zijn de meest teruggevonden sporen die van de Matrona’s of Moeders, een vermoedelijke Keltische verering van nogal geheimzinnige moedergodinnen die opduikt van de Noordzee tot in Noord-Italië en dus ook op veel plaatsen in Nederland. Net als de Bataven leverden de Cananefaten hulptroepen, maar niet zo buitensporig veel zodat zij ook andere vormen van belasting betaalden. Ook van deze hulptroepen werd echter dankbaar gebruik gemaakt, zoals tijdens de opstand van de Friezen, waarbij de Romeinen Cananefaatse ruiters inzetten.

Het standbeeld van Corbulo in Voorburg herinnert aan de aanleg van zijn kanaal, dat van belang was in het ontstaan van Forum Hadriani.
Het standbeeld van Corbulo in Voorburg herinnert aan de aanleg van zijn kanaal, dat van belang was in het ontstaan van Forum Hadriani.

Dit betekende natuurlijk niet dat iedere individuele Cananefaat het Romeinse gezag zomaar aanvaardde. In 40 na Chr. zou een lokale hoofdman de spot hebben gedreven met de nogal vreemde “veldtocht” van Caligula, waarbij de zee op rituele wijze zou zijn “aangevallen”. Misschien ging het in werkelijkheid om een versterking van de grens (het fort Praetorium Agrippinae, in Valkenburg, is waarschijnlijk rond deze tijd gebouwd en daarmee waarschijnlijk meer Rijnforten) in combinatie met een godsdienstig ritueel, maar toch… In 46 na Chr. veroorzaakte de Cananefaatse officier Gannascus een hoop problemen door te deserteren en zich bij een troep Chaukische rovers aan te sluiten: met zijn kennis lagen de Rijndelta en de westkust voor deze piraten open. De nieuwe gouverneur Corbulo gebruikte dit als aanleiding om het land van de Friezen te bezetten en liet Gannascus door “onderhandelaars” doden, wat bijna een oorlog met de Chauken deed ontbranden. Alleen interventie van de keizer maakte dat Corbulo zich weer achter de Rijn terugtrok.

In de zomer van 69 werd Brinno op het schild geheven en vielen de Cananefaten de Romeinse forten in hun gebied aan, zoals hier uitgebeeld door Jacob de Vos.
In de zomer van 69 werd Brinno op het schild geheven en vielen de Cananefaten de Romeinse forten in hun gebied aan, zoals hier uitgebeeld door Jacob de Vos.

Individuen als de spottende hoofdman of Gannascus de piraat hadden op lange termijn niet zoveel invloed op de geschiedenis. Een heel andere zaak was het als grote massa’s in opstand kwamen. In 69 na Chr., het jaar waarin de Bataafse opstand uitbrak, was de onvrede bij de Cananefaten blijkbaar ook op een hoogtepunt: niet de Bataven maar zijzelf waren het die als eerste in opstand kwamen en zich tegen de Romeinen keerden. Hun aanvoerder hierbij was een zekere Brinno, de zoon van eerdergenoemde hoofdman, die door zijn mannen op de zo beroemde wijze op het schild geheven werd. In de zomer van dat jaar viel hij met zijn mannen de onderbezette Rijnforten van Zuid-Holland onverwachts aan, waarbij Lugdunum (Katwijk) en Praetorium Agrippinae (Valkenburg) als eerste vielen. Vervolgens trok Brinno oostwaarts langs de Rijn. Het is niet duidelijk welke forten door hem werden verwoest en welke bij evacuatie in brand gestoken werden, maar eind augustus was er tot aan Fectio (Vechten) geen fort meer over. Ondertussen sloten de Friezen en Chauken zich bij Brinno aan. Toen pas nam de Bataaf Julius Civilis openlijk de leiding over de opstand. Met de hulp van al zijn bondgenoten, inclusief de Cananefaten, dreef hij de Romeinen steeds verder stroomopwaarts, tot de hele Rijngrens in handen van de rebellen was. Toen stuurden Rome echter versterkingen en werden de rebellen langzaam maar zeker tot achter de Rijn teruggedreven, waar zij zich gedwongen zagen om vrede te sluiten.

Reproducties van de mijlpalen van Wateringse Veld. De teksten op de mijlpalen toonden de afstand naar MAC, oftewel Forum Hadriani.
Reproducties van de mijlpalen van Wateringse Veld. De teksten op de mijlpalen toonden de afstand naar MAC, oftewel Forum Hadriani.

Het herstel van de Pax Romana lijkt ook het herstel van de oude verdragen te hebben meegebracht. Er is in elk geval niet vastgesteld dat de Cananefaten en andere rebellen erg streng gestraft werden, al is het goed mogelijk dat de rebellenleiders het wel moesten bekopen. Cananefaatse hulptroepen werden in elk geval niet meer in eigen land gevestigd,: er zijn wel sporen van hen gevonden aan de Donau en in Numidië. Wel is er geopperd dat andere stammen in het westen van Germania Inferior misschien grond in bezit hadden genomen van de verslagen en dus uitgedunde Cananefaten, maar ook dit is niet bewezen. Het bestuurscentrum van de stam bleef bestaan, namelijk in een stadje dat ontstaan was aan het kanaal dat Corbulo aangelegd had in het gebied. Na een bezoek van keizer Hadrianus aan de provincie, in 121 of 122, werd deze stad Forum Hadriani (“markt van Hadrianus”) genoemd, wat heeft geleid tot de aanname dat Hadrianus marktrechten aan de stad gegeven had. Er zijn redenen om dit in twijfel te trekken, aangezien belangrijke steden zoals bestuurscentra deze rechten vaak al hadden. Bovendien is overname van de naam van de keizer niet ongebruikelijk in de tweede eeuw. Mijlpalen uit de tweede en derde eeuw spreken van MAC, wat waarschijnlijk staat voor Municipium Aelium Cananefatium, waarbij de tweede naam opnieuw verwijst naar Aelius Hadrianus. Lange tijd werd geconcludeerd dat de benaming municipium zou duiden op een beperkt stadsrecht, maar aangezien Romeinen geen stadsrecht hadden, lijkt het erop dat het in die tweede eeuw een soort mode werd om steden zo te noemen.

In Park Arentsburgh in Voorburg zijn herinneringen aan Forum Hadriani te vinden. Verder zijn sporen van de Cananefaten schaars buiten de Nederlandse musea.
In Park Arentsburgh in Voorburg zijn herinneringen aan Forum Hadriani te vinden. Verder zijn sporen van de Cananefaten schaars buiten de Nederlandse musea.

De Crisis van de Derde Eeuw deed de economie van Germania Inferior helemaal geen goed en kostte MAC uiteindelijk de kop: toenemende onveiligheid in de regio en ecologische problemen zoals een stijgende zeespiegel maakten dat de stad rond 270 leegliep. Net als de Bataven gingen de overgebleven Cananefaten vanaf deze tijd langzaam op in de nieuwere bevolking. Hun gebieden zouden aan de Franken en Friezen toevallen. Hun naam is niet zo trots de geschiedenis in gegaan als die van de Bataven, wat toch eigenlijk erg zonde is. Hoewel de “lookmeesters” nog wel genoemd werden in de traditionele schoolboeken, bleef de naam altijd minder hangen en werden zij ten onrechte vaak toch onder de Bataven geschaard.

De Romeinse Reisgids – hoofdstuk 8: de Romeinse kust

Er zijn meerdere vondsten die erop wijzen dat de Nederlandse westkust – althans het deel ten zuiden van de Rijnmonding – ook een keten van Romeinse castella kende. Vermoedelijk is de eerste aanzet hiervoor al genomen door keizer Hadrianus, die rond 121 de Germaanse grens inspecteerde. Waarschijnlijk zijn een hoop van de kustforten erbij gebouwd of verder versterkt aan het eind van de tweede eeuw, na een grootscheepse aanval van Chaukische plunderaars rond 170.

Zuid-Holland

Reisgids kust ZHIn Zuid-Holland liep waarschijnlijk een Romeinse weg die vanaf Praetorium Agrippinae parallel met de kustlijn liep. Er zijn twee forten aan deze route ontdekt, maar gezien de ruimte ertussen lagen er mogelijk nog twee forten aan deze weg. Dat is alsnog opvallend ver van de daadwerkelijke kust af, wat het vermoeden oproept dat er dichter aan de kust een tweede rij van nog een paar forten lag, misschien met wat wachttorens ertussen.

Katwijk Calla1. Castellum Lugdunum (Katwijk) en Praetorium Agrippinae (Valkenburg)
Locatie: respectievelijk de Uitwateringssluis in Katwijk en het Castellumplein in Valkenburg
Praetorium Agrippinae werd, zoals meer Zuid-Hollandse Rijnforten rond het jaar 40 gebouwd. Lugdunum is vermoedelijk een stuk later pas uit de grond gestampt, ergens begin 2e eeuw. Waarom de Romeinen de Rijnmond niet prompt veilig stelden is niet zeker. Misschien werd het fort bij Valkenburg voldoende geacht.

2. Vicus Kleine Pan
Locatie: De Kleine Pan
In 1903 werd bij de aanleg van een waterleiding door de Haagse Duinen een nederzetting ontdekt met resten van zowel Romeins als inheems aardewerk, waaronder terra sigillata. Daarnaast waren er fibula’s, dakpannen, munten, kralen en benen voorwerpjes. Waarschijnlijk was het een burgerlijke nederzetting van niet al te geringe status.

0233. Castellum Scheveningseweg
Locatie: onzeker
Het castellum aan de Scheveningseweg in Den Haag was er vrijwel zeker, maar de locatie ervan is nog niet achterhaald. Aan de Scheveningseweg zijn in elk geval veel vondsten gedaan die op militaire aanwezigheid duiden. Misschien stond er tussen dit fort en Praetorium Agrippinae nog een fort, maar daar is niets van teruggevonden.

20160410_1157214. Fort Ockenburgh
Locatie: Vakantiepark Kijkduinen
Fort Ockenburgh is een kustfort waar veel meer bekend over is. Het was een vrij klein fortje, dat eigenlijk vooral bestond uit een groot gebouw in u-vorm met een omheining en gracht eromheen. De ruimte was in theorie groot genoeg voor 37 soldaten, maar aangezien een deel ervan nodig was voor de paarden zal het mini-fort precies één turma (16 ruiters) hebben bevat. Net als Scheveningseweg moet mini-fort Ockenburgh al in de 3e eeuw verlaten zijn.

©audiovisueel centrum Vrije Universiteit Amsterdam; CC BY-SA 3.0
©audiovisueel centrum Vrije Universiteit Amsterdam; CC BY-SA 3.0

5. Castellum Helinium (Naaldwijk?)
Locatie: onzeker
De weg vanuit Praetorium Agrippinae zal ten zuidwesten van Fort Ockenburgh bij het Helinium, de Maasmonding, zijn gekomen. Als er een parallelle weg dichter langs de kust liep, eindigde die waarschijnlijk met een fort in de buurt van Hoek van Holland. Een weg tussen dit speculatieve fort en castellum Helinium, de vermoedde vlootbasis bij Naaldwijk, zou nog een derde fort aan het zuideinde van de weg uit Praetorium Agrippinae kunnen hebben gekend, al kan hier ook een toren gestaan hebben.

©J. Lendering; CC BY-SA 3.0
©J. Lendering; CC BY-SA 3.0

6. Castellum Oostvoorne of Zeeburg
Locatie: onzeker
Ten zuiden van het Helinium lag vermoedelijk een fort ter hoogte van Oostvoorne. Het bestaan van dit fort is nog altijd niet definitief aangetoond, maar gezien de vermoedelijke breedte van de Maasmonding is het wel logisch dat er een fort aan de zuidkant van dit water stond. Waarschijnlijk was het van steen en bleven de ruïnes lange tijd overeind, alvorens door de zee weggespoeld te worden. De Zeeburg werd in 1752 waargenomen bij extreem laag water.

7. Havenplaats Goedereede-Oude Oostdijk en castellum “Oude Wereld”
Locatie: onzeker
Vermoedelijk stroomde er nog geen Haringvliet ten noorden van Goeree-Overflakkee in de Romeinse tijd. Het bevatte gegarandeerd een nederzetting en waarschijnlijk ook een haven, maar misschien ook een kustfort. Resten van een fort zijn er in 1618 waargenomen en werden “Oude Wereld” genoemd. Dat de resten zo lang bewaard bleven betekent waarschijnlijk dat dit fort nog een stenen bouwfase kende.

Zeeland

Reisgids kust ZeelandRomeins Zeeland bevatte een aanmerkelijk ander landschap dan tegenwoordig. Het was nog niet zozeer een archipel: Zeeland was in feite meer land dan zee. Wel bevatte de rivierendelta van de Schelde veel veengrond. Toen die grond uitgeput raakte trad er verzakking op, wat ernstige problemen gaf toen de zeespiegel in de derde eeuw steeg. Zeeland behoorde voor het grootste deel niet tot Germania Inferior: de Schelde was waarschijnlijk de grens tussen eerstgenoemde provincie en Gallia Belgica, waar Germania Inferior aanvankelijk een grensdistrict van was. Als bewoners worden de Marsaci of Marezaten vaak genoemd. Het zou echter ook kunnen dat de Frisiavonen er woonden of de Menapiërs. De Frisiavonen werden waarschijnlijk onder Germanen gerekend en zouden dan dus boven de Schelde gewoond hebben. De andere stammen waren volgens de Romeinen eerder Kelten of Belgen.

Te Colijnsplaat is een tempel nagebouwd, zoals die van Nehalennia eruit gezien kan hebben.
Te Colijnsplaat is een tempel nagebouwd, zoals die van Nehalennia eruit gezien kan hebben.

1. Ganuenta (Colijnsplaat)
Locatie: Oosterschelde, ten zuiden van zandbank de Vuilbaard
Het eerste vermoeden van een tempel voor de inheemse godin Nehalennia ontstond toen vissers in de Oosterschelde votiefstenen in hun net ontdekten. De tempel ligt waarschijnlijk op 25 meter diepte. De nederzetting Ganuenta zou 125 meter ten oosten ervan kunnen liggen. Over de stad is weinig bekend, maar er lag vast en zeker een haven bij. Volgens sommigen was Ganuenta misschien een door de Romeinen ingericht bestuurscentrum voor een civitas (stam-gemeenschap) zoals Nijmegen dat voor de Bataven was. Dat is echter niet bewezen.
Bezienswaardigheden: Reconstructie Nehallenia-tempel aan de Visserijweg

2. Castellum de Roompot
Locatie: onzeker, vermoedelijk bij Kamperland
Romeinse dakpannen die gevonden werden in vakantiepark De Roompot, in Kamperland, doen vermoeden dat hier ook een kustfort stond. Het ligt op ongeveer 10 kilometer afstand van Colijnsplaat en kan gediend hebben om te voorkomen dat plunderaars de rivier op konden varen om de stad aan te vallen. Waarschijnlijk kreeg ook dit fort een stenen bouwfase in de vierde eeuw.

nehalennia3. Tempel van Domburg
Locatie: vermoedelijk in zee
In 1647 werden 25 votiefstenen voor Nehalennia na een storm op het strand van Domburg gevonden. Dat zijn opvallend veel votiefstenen om verdwaald te zijn van de tempel van Ganuenta, wat doet vermoeden dat er nog een heiligdom was, dat echter in zee verdwenen is. De meeste votiefstenen gingen in 1848 echter verloren toen de kerk waarin ze waren opgeslagen in vlammen op ging. Slechts drie stenen overleefden de brand. Van de rest zijn tekeningen bewaard.
Bezienswaardigheden: beeld van Nehalennia op bankje aan de Badstraat

4. Kalkbranderijen Koudekerke en Oost-Souberg
Zowel in Koudekerke als Oost-Souberg stonden schelpkalkbranderijen. Uit de aan de kust gevonden schelpen werd op deze manier kalk gewonnen. Andere belangrijke industrie aan de Romeins-Zeeuwse kust was zoutwinning, door zeewater te verdampen in een turfbranderij.

aardenburg rodanum5. Castellum Rodanum (Aardenburg)
Locatie: Burchtstraat, Aardenburg
Zeeuws-Vlaanderen was in de Romeinse tijd waarschijnlijk Menapische grond. Het castellum van Aardenburg werd hier in de tweede helft van de 2e eeuw gebouwd. Het lag aan een rivier die de Rudanna genoemd werd en dankt daar waarschijnlijk de naam Rodanum aan. Het kende waarschijnlijk geen houten bouwfase maar kreeg meteen stenen muren. Nog veel ongewoner is de aanwezigheid van een tempeltje in het fort. Het is mogelijk dat er in de derde eeuw wat minder soldaten en dus meer burgers in het fort zaten, omdat castellum Oudenburg niet zo ver weg lag. Eind derde eeuw werd Rodanum verlaten zoals de meeste forten in ons land. De muren werden verwoest om te voorkomen dat vijanden het fort konden gebruiken.
Bezienswaardigheden: Fundering toren zichtbaar aan de Burchtstraat; Archeologisch Museum Aardenburg; fundering tempel in de tuin van het museum

zeeuwsA. Zeeuws Museum
Locatie: Abdij, Middelburg
Het Zeeuws Museum in Middelburg biedt uitgebreide aandacht aan allerlei zaken die op Zeeland slaan, inclusief de Romeinse geschiedenis. Daarbij horen vondsten uit Colijnsplaat en elders.
Speciaal in de Romeinenweek: Tentoonstelling “Romeinse kust” (elke dag behalve maandag, 11:00-17:00); Romeinse buideltjes maken (28-29 april, 1-4 mei en 6 mei, 13:30-16:00); familierondleiding Romeinse schatten (28-29 april, 1-4 mei en 6 mei, 13:30-14:30)

Van “Caesar” tot “keizer”: what’s in a name?

César_(13667960455)Bovenste beste barbaren, gegroet! Voor de maand juli leek het mij wel leek om terug te grijpen op die ene Romein naar wie de maand genoemd is: Julius Caesar. Als ik, Lucius Octavius Barbatus, mensen zoals jullie spreek over hem, hoor ik vaak dat hij die beroemde Romeinse keizer was. Daar moet ik stiekem nogal om lachen, want Julius Caesar was eigenlijk helemaal geen keizer. Hij leefde in de laatste eeuw van de Romeinse republiek! Maar hoe komt het dan dat de naam Caesar zo met die van de keizer geassocieerd wordt?

Als de naam Caesar op haar of "krullenbol" sloeg, was dat misschien een grapje. Maar of het dat werkelijk betekent...?
Als de naam Caesar op haar of “krullenbol” sloeg, was dat misschien een grapje. Maar of het dat werkelijk betekent…?

De naam Caesar is een cognomen, oftewel een herkenningsnaam. Als een Romein zo’n cognomen had, was dat meestal zijn derde naam. Dit kon een soort bijnaam zijn, die tijdens het leven van een Romein aan hem gegeven werd. Het kwam echter ook vaak voor dat een cognomen als een soort tweede achternaam ging gelden en zo door de familie werd doorgegeven. Dat was het geval met de naam Caesar, die het cognomen was van een belangrijke tak uit de gens Iulia, het Julische huis. Eigenlijk zijn er dus een heleboel mannen geweest die Julius Caesar heetten: Julius (of eigenlijk Iulius) was tenslotte de familienaam. De beroemde veldheer die Gallië veroverde heette voluit Gaius Iulius Caesar, maar alsof dat nog niet ingewikkeld genoeg is was hij ook al de vierde Gaius in de familie! De betekenis van de naam Caesar is trouwens verloren gegaan. Wel zijn er theorieën over de betekenis. Bijvoorbeeld dat deze zou slaan op een “gesneden” geboorte (caesus – nu weet je ook waarom dit een keizersnee heet) of op azuurblauwe ogen (caesii) of opvallend veel haar (caesaries). Of zelfs dat het in een Noord-Afrikaanse taal het woord voor een olifant zou zijn geweest! Wel is het zo dat een cognomen vaak sloeg op een opvallend uiterlijk kenmerk. Bovendien werden er vaak grapjes bij gemaakt (Cicero betekent bijvoorbeeld “kikkererwt”, maar verwees juist naar een wratje) en kwam kaalheid blijkbaar vroeg voor in Caesars familie, wat de betekenis over de haarbos wel interessant maakt.

Een stamboom vol Julius Caesars. Wie kan die ene beroemde Julius vinden?
Een stamboom vol Julius Caesars. Wie kan die ene beroemde Julius vinden? (Klik om te vergroten).

Julius Caesar maakte carrière en werd na een felle burgeroorlog in 45 v. Chr. zelfs dictator voor het leven. Erg lang kon hij daar niet van genieten, want op 15 maart 44 v. Chr. werd hij door een groep senatoren neergestoken. Toen Caesars testament geopend werd bleek dat hij zoveel mogelijk had nagelaten aan zijn achterneef Gaius Octavius, de kleindochter van zijn zus Iulia Caesaris. Bovendien werd Octavius in het testament postuum geadopteerd. Het adopteren van een neef of protegé was in die tijd vrij normaal als er geen mannelijke erfgenaam was, al was de manier waarop Caesar het nu had gedaan eigenlijk illegaal. Octavius trok zich daar echter niets van aan en nam prompt Caesars naam over: Gaius Iulius Caesar Octavianus. Hoewel hij in geschiedenisboeken Octavianus genoemd wordt, liet hij zich eigenlijk gewoon met Caesar aanspreken. Toen hij zijn oudoom twee jaar later liet vergoddelijken, noemde hij zich Gaius Iulius Caesar Divi Filius, om aan te geven dat hij de zoon van de goddelijke Caesar was.

Imperator Caesar Divi Filius Augustus heette oorspronkelijk Gaius Octavius.
Imperator Caesar Divi Filius Augustus heette oorspronkelijk Gaius Octavius.

Toen Octavianus in 27 v. Chr. zijn laatste rivaal versloeg en definitief alleenheerser van het Romeinse rijk was geworden, gaf de Senaat hem een aantal nieuwe titels. Eén hiervan was de titels princeps, zoveel als “eerste burger”, waarmee de schijn werd opgehouden dat hij een eerste onder gelijken was en de republiek gered zou hebben. Ook heel belangrijk was de nieuwe erenaam Augustus, die “verhevene” betekent. Al meer dan 10 jaar daarvoor had hij bovendien de titel van imperator gekregen. Sinds 27 v. Chr. regeerde hij dus onder de naam Imperator Caesar Divi Filius Augustus. Vanaf dat moment noemen we hem dan ook keizer Augustus en begint de Romeinse keizertijd. Trouwens, de vroege helft van de keizertijd heet ook wel het principaat, vanwege de titel princeps.

Stamboom deel 2, vanaf Augustus. Qua namen is er zoveel herhaling dat de namen waaronder de leden bekendstaan vetgedrukt zijn. (Klik om te vergroten.)
Stamboom deel 2, vanaf Augustus. Qua namen is er zoveel herhaling dat de namen waaronder de leden bekendstaan vetgedrukt zijn. (Klik om te vergroten.)

Een opvolger vinden ging niet gemakkelijk omdat Augustus’ schoonzoon en kleinzoons overleden. Uiteindelijk vond hij een opvolger in zijn stiefzoon Tiberius Claudius Nero, die werd geadopteerd en zichzelf vanaf toen Tiberius Iulius Caesar mocht noemen. Tiberius had zijn sporen verdiend met veldtochten in onder andere Germania, waar ook zijn broer Nero Claudius Drusus oorlog gevoerd had. (Ja, Drusus is vast ook in Nederland geweest!) Omdat Tiberius geen makkelijke man was en voor zijn adoptie zelfs ruzie met Augustus had gehad, kreeg hij opdracht om Drusus’ zoon Germanicus alvast te adopteren. Germanicus stierf echter al toen Tiberius pas 5 jaar keizer was, misschien wel in opdracht van Tiberius zelf. Toen Tiberius stierf was hij een oude, verbitterde keizer die uit angst om vermoord te worden bijna geen familielid had overgelaten. Op een of andere manier had hij echter zijn achterneefje Gaius gespaard. Gaius was het zoontje van Germanicus (en langs moederskant een achterkleinzoon van Augustus) en heette eigenlijk Gaius Iulius Caesar Germanicus. Maar omdat hij al als kind de soldatenkampen bezocht in kleine soldatenkleertjes, werd hij ook wel Caligula (“soldatenlaarsje”) genoemd. Als keizer veranderde hij niet veel aan zijn naam, behalve dat hij tussen Caesar en Germanicus de naam Augustus plakte.

Claudius was de eerste keizer die de naam Caesar niet bij adoptie kreeg, maar hem uit zichzelf ging dragen. Wel was hij nog een Julisch-Claudische keizer.
Claudius was de eerste keizer die de naam Caesar niet bij adoptie kreeg, maar hem uit zichzelf ging dragen. Wel was hij nog een Julisch-Claudische keizer.

Met Caligula liep het niet goed af: al na 4 jaar keizerschap werd hij vermoord, net als zijn vrouw en dochtertje. Zijn oom Tiberius Claudius Nero Germanicus, de broer van Germanicus, werd bevend van angst achter een gordijn ontdekt en tot keizer uitgeroepen. Claudius was met zijn gestotter en spastische lichaam altijd als een sulletje behandeld, maar bleek nu best een pientere en bekwame keizer. Oorspronkelijk heette hij Tiberius Claudius Drusus, maar hij had zijn naam veranderd toen Germanicus door Tiberius was geadopteerd, wat Claudius het familiehoofd van de Nero-tak van het Claudische huis maakte. Als keizer liet hij de naam Nero weer vallen en noemde zich Tiberius Claudius Caesar Augustus Germanicus. Hiermee is hij de eerste keizer die de naam Caesar uit zichzelf aannam, omdat hij wist dat het volk veel ontzag voor de naam had. Zo stond de naam Caesar voor het eerst los van bloedverwantschap of adoptie! Claudius’ derde huwelijk was met zijn nichtje Agrippina, de zus van Caligula. Hiermee werden de Julische en Claudische familie weer verbonden. Agrippina kreeg Claudius zover dat hij haar zoon, Lucius Domitius Ahenobarbus, adopteerde en tot zijn opvolger benoemde. Die noemde zichzelf Nero Claudius Caesar Drusus Germanicus en nam daarmee duidelijk zoveel mogelijk namen uit de twee families aan. Toen Nero keizer werd, verving hij Drusus door Germanicus.

Vitellius was de enige keizer in de eerste eeuw die de naam Caesar niet gebruikte. Maar hij regeerde maar een paar maanden.
Vitellius was de enige keizer in de eerste eeuw die de naam Caesar niet gebruikte. Maar hij regeerde maar een paar maanden.

Nero was de laatste Julisch-Claudische keizer. Toen hij werd afgezet en zichzelf van kant maakte, had hij geen zoons of erfgenamen. In plaats daarvan gaf de senaat het keizerschap aan Galba, de generaal die de opstand leidde. Dat de namen Caesar en Augustus nu echt deel van het keizerschap geworden waren, bleek wel toen Galba deze namen achter de zijne plakte. Voor het eerst werden de namen gedragen door een totaal nieuwe keizer die zelfs geen verwant van zijn voorgangers was. Galba genoot niet lang, want de burgeroorlog na Nero’s dood resulteerde in een Vierkeizerjaar. Vitellius, die dat jaar heel even keizer was, besloot als enige van de vier de naam Caesar niet te gebruiken, om zich te distantiëren van Nero’s bewind. Toch bleef de naam Caesar na het Vierkeizerjaar in gebruik, net als de naam Augustus, al dan niet met de titel Imperator erbij. De naam Caesar begon meer en meer een erenaam te worden en had niets meer met een familie te maken.

Standbeeld van de tetrarchen, elkaar omhelzend als vaders en zoons. Twee van hen zijn Caesar Augustus oftewel keizer, de andere twee zijn "slechts" Caesar oftewel onderkeizer en troonopvolger.
Standbeeld van de tetrarchen, elkaar omhelzend als vaders en zoons. Twee van hen zijn Caesar Augustus oftewel keizer, de andere twee zijn “slechts” Caesar oftewel onderkeizer en troonopvolger.

In de tweede eeuw ontstond hier een nieuwe gewoonte bij. Troonopvolgers kregen de naam Caesar vaak al, waarna de naam Augustus eraan werd toegevoegd als zij definitief keizer werden. Soms kregen ze al taken toebedeeld, zodat de titel van Caesar soms als een onderkeizer gezien zou kunnen worden. Wellicht dat keizer Diocletianus hier in 296 naar keek toen hij de Tetrarchie (“regering van vier”) ontwierp. Al 10 jaar daarvoor had Diocletianus het Romeinse rijk, dat 50 jaar chaos en burgeroorlog achter de rug had, onder twee keizers verdeeld om het gemakkelijker te besturen. Nu werden er nog twee onderkeizers aan toegevoegd. Elke rijkshelft had dus zijn eigen Caesar Augustus, terwijl van die helft ook nog een deel bestuurd werd door een Caesar, die direct aan die Caesar Augustus beantwoordde. Caesar en Augustus waren nu definitief titels in plaats van namen. Bovendien werd de schijn van de Romeinse republiek allang niet meer opgehouden, zodat we deze Late Keizertijd het Dominaat noemen.

De Byzantijnse keizers noemden zich ook wel basileos. Zij leken nog nauwelijks op de keizers uit de eerste eeuw.
De Byzantijnse keizers noemden zich ook wel basileos. Zij leken nog nauwelijks op de keizers uit de eerste eeuw.

In het Dominaat was het Romeinse rijk des te duidelijker een monarchie. Hoewel het systeem dat Diocletianus ontworpen had niet altijd precies zo werkte (dan waren er weer vier of vijf keizers, dan weer eentje, dan weer eentje met een onderkeizer, enzovoorts) was er altijd minstens één Caesar Augustus. In het oostelijke deel, waar Grieks de voertaal was, werd de keizer op den duur ook steeds vaker basileos genoemd, wat Grieks is voor “koning”. In de tijd van Augustus was dat nog ondenkbaar geweest! Tegelijkertijd werd de titel Caesar niet vergeten: worden als het Nederlandse keizer en het Duitse Kaiser zijn duidelijk erop gebaseerd. Want oorspronkelijk sprak je Caesar namelijk uit als… kaisar! Zo! En nu weet je dus hoe een naam waarvan niemand de betekenis nog kende, uiteindelijk een doodgewoon woord in jouw taal is geworden!

L. Octavius Barbatus

www.twitter.com/OctaviusRomein

Flevum: de Romeinen in Noord-Holland

017Omdat de Limes zich aan de Rijn bevindt, denken veel mensen dat de Romeinen nooit een voet ten noorden van de rivier gezet hebben. Dat is onjuist, niet alleen vanwege handelscontacten en eventuele oorlogen, maar ook omdat de Romeinen rondom hun rijk het liefst een bufferzone hadden. In eerste instantie ging dat om een militaire bezettingszone, later meer om bondgenoten met een soort vazalstatus. Van uitwisseling met het noorden bleef dus sprake, terwijl in de eerste decennia van Romeins Nederland er sprake was van duidelijke militaire aanwezigheid in het noorden. En aangezien we de verschillende forten en plaatsen van de Rijngrens in Nederland al behandeld hebben, verleggen wij nu onze aandacht naar de forten langs de westkust. De eerste op de lijst ligt dus ten noorden van de Rijn: Flevum!

De Frisii Minores en Frisii Maiores. De namen hebben waarschijnlijk te maken met hun sterkte. (Deze kaart gaat ervan uit dat rondom Velsen Cananefaten wonen, hetgeen twijfelachtig is.)
De Frisii Minores en Frisii Maiores. De namen hebben waarschijnlijk te maken met hun sterkte. (Deze kaart gaat ervan uit dat rondom Velsen Cananefaten wonen, hetgeen twijfelachtig is.)

Hoewel de leek bij de Germaanse stam der Friezen snel aan Friesland denkt, deelden de Romeinen de Frisii op in twee groepen. De Frisii Maiores of Grote Friezen woonden in het oosten, dus waarschijnlijk in Noord-Nederland, terwijl de Frisii Minores of Kleine Friezen in Noord-Holland zullen hebben gewoond. (Voor u concludeert dat de naam West-Friesland hier op slaat: helaas! De naam stamt uit de Middeleeuwen.) De Frisii waren grotendeels veehouders en leefden volgens Plinius de Oudere in een bosachtig gebied of juist op terpen aan de kust. De stam moet rond 12 v. Chr. door Drusus onderworpen zijn, al lijken hier geen gevechten aan te zijn voorafgegaan. Blijkbaar ging de onderwerping min of meer vrijwillig en werd er belasting betaald in de vorm van koeienhuiden en hulptroepen. Friese gidsen moeten in de Waddenzee erg bruikbaar zijn geweest.

Het castellum bij Velsen is één van de weinige bekende forten ten noorden van de Rijn in Nederland.
Het castellum bij Velsen is één van de weinige bekende forten ten noorden van de Rijn in Nederland. (Illustratie van Graham Sumner.)

Nadat de Romeinse controle over het grote Germania verloren was gegaan met de Varusslag (9 na Chr.) bleef er ondanks alles sprake van Romeins oppergezag over de Frisii, of in elk geval in Noord-Holland. Rond 14 à 16 na Chr. werd er een vlootbasis geconstrueerd bij Velsen. Omdat het Oer-IJ, waaraan de basis gebouwd was, een belangrijke rivier in de Rijndelta en een goede weg naar het Flevomeer, diende het waarschijnlijk als steunpunt voor de wraaktochten die Germanicus achter de Rijn hield. In eerste instantie moet het fort maar 1 hectare groot geweest zijn, maar uiteindelijk werd het naar een hectare of 7 uitgebreid. Op zijn hoogtepunt besloeg Flevum een dubbel fort en ook nog eens een haven. Het tweede fort, in de archeologie Velsen-2 genoemd, lag wat meer stroomafwaarts en is waarschijnlijk pas veel later gebouwd. Vondsten van potscherven en andere artikelen in de omgeving maken de aanwezigheid van wijn en olie duidelijk. Vrij interessant zijn de Friese heiligdommen in de omgeving. Twee bevinden zich een stuk naar het noorden, in Beverwijk en bij Uitgeest. Ten zuiden van Flevum lag het heiligdom van Velserbroek, dat vanaf de IJzertijd tot in de 3e eeuw in gebruik moet zijn geweest. Dit heeft tot het vermoeden geleid dat de regio een belangrijk godsdienstig centrum was, wat de Romeinse aanwezigheid des te meer verklaard. Het zou kunnen dat de Romeinen met opzet de locatie gekozen hebben vanwege de centrale functie ervan.

De vondsten uit Velsen. Omdat de slingerkogels opraakten moesten er razendsnel nieuwe gegoten worden, dus drukte men zijn vingers in de aarde.
Schedels, slingerkogels en andere vondsten uit Velsen.

Dat Velsen waarschijnlijk Flevum was, blijkt uit vondsten die duiden op een belegering. Tacitus vertelt in zijn verslag namelijk over een grote opstand onder de Frisii nadat een bevelhebber genaamd Olennius in 28 na Chr. de belastingen verhoogd zou hebben. De afspraken zouden namelijk duidelijk zijn geweest over de hoeveelheid huiden maar niet over het formaat, waarop Olennius huiden van oerossen eiste in plaats van die van het veel kleinere vee. Nadat de belastinginners door de Frisii gedood waren, trokken Olennius en zijn soldaten zich terug in het fort en doorstonden beleg. Vondsten van slingerkogels die duidelijk in de vorm van vingerkootjes zijn duiden erop dat de toestand in Velsen nijpend was: men moest tijdens het gevecht in allerijl nieuwe kogels maken, wat werd gedaan door met de vingers gaten in de aarde te drukken waarna er lood in gegoten werd. Maar liefst 520 kogels werden aangetroffen! De eerste aanval van de Frisii werd namelijk succesvol afgeslagen met “echte” slingerkogels (de amandelvormige) terwijl een tweede aanval, waarvoor de tweederangs versie gebruikt werd, tot in het kamp wist te komen. Een derde aanval kwam van over het water, maar was niet goed gecoördineerd met de tweede, zodat het garnizoen beide wist terug te drijven en overleefde. Volgens het verslag van Tacitus werden Olennius en zijn mannen ontzet door Legio V Alaudae.

Pugio (dolk) en militair riembeslag uit Velsen.
Pugio (dolk) en militair riembeslag uit Velsen.

Toen het beleg van Velsen eenmaal was opgebroken, werd het fort geëvacueerd. Een vondst van een lijk in het Oer-IJ, bovenop een laag afval in de Romeinse haven, maakt duidelijk dat de evacuatie zo haastig ging dat er geen tijd was om de doden fatsoenlijk te begraven of cremeren, zodat er waarschijnlijk lijken in het water gedumpt werden. Drie andere lijken werden nogal haastig begraven door ze in putten te werpen, zodat de waterbronnen (en daarmee het fort) niet door anderen gebruikt kon worden. Eentje droeg een munt bij zich, geslagen tussen 22 en 30 na Chr., wat datering van de belegering mogelijk maakte. Toch is het volledige bewijs dat het fort bij Velsen daadwerkelijk Flevum is niet volledig geleverd, ondanks dat er sterke aanwijzingen voor zijn.

Gouverneur Corbulo kreeg geen toestemming om het land van de Frisii opnieuw te bezetten. Velsen werd nu voorgoed ontruimd.
Gouverneur Corbulo kreeg geen toestemming om het land van de Frisii opnieuw te bezetten. Velsen werd nu voorgoed ontruimd.

Ondanks de opstand en de evacuatie die erop volgde (als het gaat om de opstand waar Tacitus over spreekt, moeten de Romeinen in het Woud van Baduhenna een lelijke nederlaag geleden hebben) was dit niet het einde van fort Velsen. De vondst van een tabula in Tolsum, die gedateerd kan worden op 29 na Chr., zou al herstel van Romeinse invloed kunnen betekenen. Uiteraard kan dit ook een uitwisseling op handelsterrein zijn, maar van de andere kant betekent dat dus dat het gebied niet buitengewoon vijandig was. Het fort bij Velsen moet rond 35 na Chr. herbouwd zijn. Velsen 2, 600 meter verderop, volgde niet lang daarna rond 40 na Chr., toen Caligula de Rijndelta bezocht. Praetorium Agrippinae en mogelijk nog enkele andere Rijnforten werden rond deze tijd gebouwd, waarschijnlijk met als doel de regio te stabiliseren en de invasie van Brittannia daarmee te vergemakkelijken. Al 7 jaar later moet Velsen in zijn geheel opgegeven zijn toen keizer Claudius (om dezelfde reden van stabiliteit) gouverneur Corbulo opdracht gaf om alle gebied ten noorden van de Rijn met rust te laten. Dat de monding van het Oer-IJ aan het dichtslibben was droeg ook bij aan het gebrek aan belang van het fort. Hoewel contact met de Frisii en eventuele bondgenootschappen nadien niet uitgesloten zijn, zou het fort vanaf 50 na Chr. niet meer bezet worden.

Romeins soldaat en Friese krijger, naast elkaar in het Huis van Hilde.
Romeins soldaat en Friese krijger, naast elkaar in het Huis van Hilde.

De eerste ontdekkingen van de forten bij Velsen vonden plaats in 1945, bij afbraak van de Atlantikwall toen Velsen-2 ontdekt werd. In de jaren ’50 vond bij de aanleg van de Velsertunnel het eerste echte onderzoek plaats. Velsen-1 volgde in 1972. Nog tot in de jaren ’90 waren er opgravingen in Velsen. Een museum op de plek zelf is niet van de grond gekomen, maar wie vondsten uit Velsen en de rest van Noord-Holland wil bewonderen kan terecht in het Huis van Hilde, te Castricum.