De Pax Romana hernieuwd: Romeins hoogtij in de Lage Landen (70 t/m 180 na Chr.)

isingsDe eeuw na de Opstand der Bataven kan met recht als de zenit van de Romeinse tijd in Nederland worden omschreven. Misschien zelfs wel als de zenit van het hele Romeinse rijk, dat een stabiele omvang bereikte en een periode van relatieve vrede doormaakte. Nooit zou zo’n groot deel van Europa voor zo’n lange tijd onder het officiële bestuur van één enkele staat vallen. Nadat de opstanden in het rijk waren neergeslagen en Vespasianus keizer was geworden, werd de Januspoort in Rome gesloten, hetgeen het teken was van vrede, van de Pax Romana. De voorheen soms zo mobiele legioenen werden nu vooral als grensbewaking ingezet, samen met de steeds grotere hoeveelheid hulptroepen.

Vereniging Gemina Project beeldt al sinds 1987 de soldaten van Legio X Gemina uit.
Vereniging Gemina Project beeldt al sinds 1987 de soldaten van Legio X Gemina uit.

De Opstand der Bataven was van enorme omvang geweest en er werden vanzelfsprekend maatregelen genomen om herhaling te voorkomen. De opstandige legioenen (I Germanica, IV Macedonica en XVI Gallica) werden opgeheven en Legio II Adiutrix werd voorlopig in het land van de Bataven gevestigd, niet ver van de ruïnes van het vernietigde Oppidum Batavorum. Het jaar daarop vertrok het echter al: gouverneur Cerialis had een nieuwe benoeming gekregen als bevelhebber van Brittannia en nam zijn trouwe legioen met zich mee. Legio II werd als bewaker van de Bataven afgelost door Legio X Gemina, dat vanuit Hispania naar Germania was gemarcheerd om te helpen met het bestrijden van de opstand. De grote legerplaats of castra lag op de heuvel ten oosten van het Valkhof: op de Hunnerberg, waar Drusus 90 jaar geleden zijn grote troependepot had laten bouwen. Dat tijdelijke kamp was op 15.000 soldaten berekend geweest, dus is het onnodig te zeggen dat de nieuwe castra een stuk kleiner was. Desondanks werden er toch 4000 à 6000 soldaten permanent ondergebracht in het huidige Nijmegen-Oost. Tegelijkertijd werden de Bataafse en Cananefaatse rekruten voor alle zekerheid niet meer ingezet in eigen land. Bijgevolg kwamen sommige van hen tot in de verste hoeken van het rijk, zoals in Brittannia of aan de Donau. Als er aan de Rijngrens hulptroepen werden ingezet betrof dat dus hulptroepen van elders uit het rijk. Zo heeft er bijvoorbeeld een Iberisch cohort gediend in het castellum van Traiectum (Utrecht).

De castra van Noviomagus, gezien vanuit het oosten, met links het grote forum en bovenaan het amfitheater.
De castra van Noviomagus, gezien vanuit het oosten, met links het grote forum en bovenaan het amfitheater.

Op den duur was de aanwezigheid van zo’n grote legerplaats op de Hunnerberg voor veel mensen eerder een zegen dan een vloek. Aan een compleet legioen viel uiteraard een hoop klandizie te winnen, dus is het begrijpelijk dat het kampdorp rondom de castra aardig groeide. Ten zuidwesten van de castra werd op den duur zelfs een amfitheater gebouwd, voor zover bekend het enige dat de Romeinen ooit op Nederlandse bodem gebouwd hebben. Het bood plaats aan wel 12.000 toeschouwers, wat gezien het aantal inwoners in de omgeving zelfs wel wat overdreven was. De soldaten zullen de tribune goed gevuld hebben in hun vrije tijd (al zullen zij die nooit allemaal tegelijkertijd hebben gehad). Drie kilometer stroomafwaarts ontstond ondertussen een nieuwe nederzetting, gebouwd volgens het typische Romeinse “schaakbord-patroon”. Ook deze handelsnederzetting kende al snel een bloeitijd en groeide uit tot een volwaardige Gallo-Romeinse stad, die bekend kwam te staan onder de naam Noviomagus, wat Gallisch is voor “Nieuwe Markt”.

Gallo-Romeinse villa's en hoeves hoefden tussen 70 en 250 AD nauwelijks beveiligd te worden. (Deze Villa van Rijswijk-de Bult, nagebouwd als het Archeologiehuis in Alphen a/d Rijn, dateert uit de 3e eeuw.)
Gallo-Romeinse villa’s en hoeves hoefden tussen 70 en 250 AD nauwelijks beveiligd te worden. (Deze Villa van Rijswijk-de Bult, nagebouwd als het Archeologiehuis in Alphen a/d Rijn, dateert uit de 3e eeuw.)

Zo brak er een stabiele periode van vrede en rust aan. Ten zuiden van de Rijn was het zo veilig dat er villa’s en hoeves met landerijen werden gebouwd, zonder dat deze met een omheining en bewakers moesten worden beveiligd. Er werden geen pogingen genomen de stammen ten noorden van de Rijn nog bij het rijk in te lijven, maar contact via de handel was er des te meer. De Frisii leverden nog een kleine hoeveelheid soldaten, die met name in Britannia werden ingezet. Verder waren zij praktisch vrij van Romeinse politieke invloed, maar kwamen zij via de handel wel in contact met de Gallo-Romeinse cultuur. Ook met de andere stammen in het vrije Germania lijken geen ernstige problemen te zijn geweest. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat er niet met enige regelmaat een plundertocht of overval plaatsvond, maar dat hier zo weinig voorbeelden van bewaard zijn gebleven maakt in elk geval wel duidelijk dat dit niet meer dan incidenten waren, waarbij het eerdere om kleine bendes ging dan om grote krijgsmachten. Door het grote aantal castella langs de Rijn en alle wachttorens die daar tussenin stonden, kon het dichtstbijzijnde garnizoen altijd snel worden geïnformeerd en ingrijpen.

Hoewel slechts door een paar man bezet waren de wachttorens, zoals hier nagebouwd bij Vechten, cruciaal in het bewaken van de Rijngrens en de limesweg.
Hoewel slechts door een paar man bezet waren de wachttorens, zoals hier nagebouwd bij Vechten, cruciaal in het bewaken van de Rijngrens en de limesweg.

Het beste voorbeeld van een gewapende actie van Legio X Gemina in deze periode was in het jaar 89. In dat jaar werd Antonius Saturninus, de gouverneur van Germania Superior, door zijn troepen tot keizer uitgeroepen. Zijn collega in Germania Inferior, Lucius Appius Maximus Norbanus, koos echter de kant van de toenmalige keizer Domitianus en schakelde zijn legioenen en vloot in om Saturninus te verslaan. Die had gerekend op hulp van de Chatten, die de bevroren Rijn zouden oversteken, maar de invallende dooi haalde een streep door de rekening, zodat Saturninus uiteindelijk alleen stond en verslagen werd. Bij wijze van beloning kregen Maximus’ troepen de erenaam pia fidelis Domitiana.

Keizer Domitianus durfde het aan om Germania Inferior en Superior tot echte provincies te verheffen.
Keizer Domitianus durfde het aan om Germania Inferior en Superior tot echte provincies te verheffen.

Mogelijk speelde deze gebeurtenis een rol in het wijzigen van het bestuur van de provincies. Voorheen waren beide Germania’s vooral een soort aan elkaar gekoppelde militaire districten geweest, bestuurd door een militair opperbevelhebber, waarbij de gebieden min of meer als “subprovincie” van Gallia Belgica golden. Nu werden zij eindelijk als twee volwaardige en aparte provincies erkend, met een burgerlijk bestuur. Dat kan dus ten dele geweest zijn om de macht van de generaals in te dammen. Men moet echter zeker niet vergeten dat de opbouw van een infrastructuur en goed functionerend bestuur in deze tijd erg veel tijd kosten, omdat men begon vanuit een stadium waarin dergelijke zaken niet of nauwelijks bestonden. Mede daarom kan het inrichten van een fatsoenlijke volwaardige provincie ook gewoon een traag proces zijn geweest. Bovendien moest men zeker weten dat de grenzen stabiel genoeg waren en dat de plaatselijke bevolking ook koest genoeg was, hetgeen na de Bataafse opstand natuurlijk weer een lange tijd flink onzeker bleef. Dat Domitianus de stap durfde te zetten is dus een zeer gunstig teken. Colonia Agrippinensis werd door hem definitief tot de hoofdstad van de provincie gemaakt.

Colonia Ulpia Traiana, oftewel Xanten, werd door keizer Trajanus gesticht.
Colonia Ulpia Traiana, oftewel Xanten, werd door keizer Trajanus gesticht.

Het was in deze stad dat gouverneur Marcus Ulpius Traianus in 98 hoorde dat keizer Nerva overleden was. Daar Nerva hem als zijn zoon had geadopteerd betekende dit nieuws dat Trajanus de nieuwe keizer zou worden en hij begaf zich dan ook naar Rome. Dit deed hij in het gezelschap van een Bataafse lijfwacht, hetgeen wel aantoont dat het vertrouwen in de Germaanse bevolking weer hersteld was. Dat Trajanus weer Bataven als keizerlijke lijfwacht in dienst nam is zeker een interessant teken, al was het niet ongebruikelijk om dergelijke lijfwachten juist van ver te halen, opdat zij weinig op zouden hebben met de politiek van Rome. Belangrijker is het feit dat Trajanus met deze troepen vanuit Colonia Agrippinensis vertrok, wat betekent dat zij alweer in hun eigen provincie werden ingezet. Trajanus stichtte ook een tweede Romeinse colonia in Germania Inferior, namelijk bij het administratieve centrum van de Cugerni. Het in de opstand verwoeste Castra Vetera was vervangen door een nieuwe castra, maar nu werd daar vlakbij een nieuwe, volwaardige Romeinse stad gesticht, wat eigenlijk erg ongebruikelijk was. De stad werd naar de keizer genoemd: Colonia Ulpia Traiana (Xanten). De bewoners van de streek zouden op den duur steeds meer bekend staan als de Traianensen.

Noviomagus was beduidend kleiner dan Colonia Agrippina of Traiana. Maar van alle Romeinse steden in Nederland was het de grootste. (Illustratie door Peter Nuyten)
Noviomagus was beduidend kleiner dan Colonia Agrippina of Traiana. Maar van alle Romeinse steden in Nederland was het de grootste. (©Illustratie door Peter Nuyten)

Ook Noviomagus werd niet vergeten door Trajanus. Rond het jaar 100 werd er ten oosten van de castra een groot forum omringd door winkels opgericht, nadat de legerplaats marktrechten gekregen had van de keizer. Het fraaie marktgebouw was echter niet lang van nut. Dat er zoveel rust en vrede in Germania Inferior was, maakte dat de legioenen elders nuttiger konden worden ingezet. In 104 werd Legio X Gemina overgeplaatst naar de Donau, waar Trajanus zich concentreerde op de verovering van Dacië. Het legioen werd vervangen door een klein detachement van Legio IX Hispana; voortaan zouden er nog steeds legionairs op de Hunnerberg verblijven, maar wel in een veel kleinere hoeveelheid. Zonder twijfel was dit een economische ramp voor de mensen die rondom de vesting woonden. Ook voor de bewoners van de stad zal het niet prettig zijn geweest, al schonk Trajanus de stad vooralsnog marktrechten in 106. Niet voor niets werd de stad nadien Ulpia Noviomagus Batavorum genoemd, naar Trajanus’ familienaam Ulpius.

Keizer Hadrianus hechtte veel waarde aan de band met zijn leger en aan het optimaliseren van de efficiëntie ervan.
Keizer Hadrianus hechtte veel waarde aan de band met zijn leger en aan het optimaliseren van de efficiëntie ervan.

Trajanus’ opvolger Hadrianus was de keizer die een keurkorps van ruiters instelde als speciale lijfwacht, de equites singulares, waar veel Bataven in gediend moeten hebben. Verder werkte hij hard aan de hervorming van het leger en de ambtenarij. Het bestuur werd meer hiërarchisch ingedeeld, met de keizer aan de top. De legers in de provincie moesten voortaan vooral worden aangevuld met lokale rekruten en de benoeming van officieren moest meer berusten op bekwaamheid en minder op afkomst. Ook legde Hadrianus de nadruk meer op defensie dan op de aanval: waarschijnlijk werden in zijn tijd de eerste forten “versteend”, waarbij de houten muren werden afgebroken en vervangen door stenen. Hadrianus reisde het hele rijk door om het leger en bestuur te inspecteren en waar nodig op de schop te nemen. Door zijn sobere militaire uitdossing en deelname aan zware marsen vergrootte hij zijn band met het leger en werkte hij het moreel in de hand.

Forum Hadriani, aan het Kanaal van Corbulo, de tweede (officiële) Romeinse stad van Nederland.
Forum Hadriani, aan het Kanaal van Corbulo, de tweede (officiële) Romeinse stad van Nederland.

Ook ons land deed hij aan, waarschijnlijk in het jaar 121. Het kanaal van Corbulo werd uitgebaggerd en er werd een nieuwe weg langs de Rijn aangelegd. De aan dat kanaal gelegen hoofdplaats van de Cananefaten kreeg marktrechten van hem, wat dan ook resulteerde in de naam Forum Hadriani: de Markt van Hadrianus (Voorburg). Rond diezelfde tijd kreeg Noviomagus waarschijnlijk ook de status van een municipium, een erkende hoofdplaats van een lokale gemeenschap, waarin beperkt burgerrecht gold. Waarschijnlijk kreeg Forum Hadriani die status rond 160: het stadje werd derhalve ook wel Munipium Aelium Cananefatum genoemd, verwijzend naar Hadrianus’ familienaam Aelius. Het werd de noordelijkste Romeinse stad op het Europese vasteland. Vermoedelijk begon Hadrianus ook met de aanleg van forten langs de westkust, zoals in de duinen van Ockenburgh, in Den Haag. Dit om de handel met Brittannia te bewaken.

Onder Marcus Aurelius begint duidelijk te worden dat de glorietijd van Germania Inferior voorbij aan het gaan is.
Onder Marcus Aurelius begint duidelijk te worden dat de glorietijd van Germania Inferior voorbij aan het gaan is.

Het bewaken van de zee bleek uiteindelijk toch geen overbodige luxe. In 167 plunderden de Chaukische zeerovers massaal het Rijn-Scheldegebied. Dit was tijdens de regering van Marcus Aurelius en Lucius Verus, wat achteraf wel eens gezien wordt als de de periode waarin de eerste tekenen van verval zich aandeden. Deze periode was een keerpunt omdat er voor het eerst Germaanse invallen waren die tot diep in het rijk doordrongen en Italië bedreigden, waaruit bleek dat veel van die zogenaamde bondgenoten ten noorden van de Rijn helemaal niet zo betrouwbaar waren. De grote invallen waren waarschijnlijk een indirect gevolg van de Antonijnse pest (vermoedelijk de pokken) die de legers van Lucius Verus hadden meegebracht uit het Midden-Oosten. De epidemie had een hoog dodental tot gevolg, zodat men op zowel economisch als militair terrein met een ernstig gebrek aan mankracht zat. Dat nauwe contact met de volkeren van over de grens werd nu noodlottig omdat het nieuws van de problemen daardoor uitlekte. Dat was zeker problematisch omdat veel van deze volkeren ook hulptroepen en huurlingen leverden, die ook de oorlogvoering en bijkomstige zwakheden van het Romeinse leger kenden.

Een standbeeld voor keizer Trajanus op het naar hem vernoemde plein in Nijmegen herinnert ons aan de Romeinse hoogtijdagen.
Een standbeeld voor keizer Trajanus op het naar hem vernoemde plein in Nijmegen herinnert ons aan de Romeinse hoogtijdagen.

De inval van de Chauken kan misschien in hetzelfde licht verklaard worden, daar dit rond dezelfde tijd plaatsvindt. Men was nog een paar jaar bezig de plunderaars te bestrijden: ene Didius Julianus was nog in 172 actief bezig met het terugslaan van de Chauken. Toch werd de castra van Noviomagus rond 175 definitief ontruimd. Het werd blijkbaar niet langer nodig geacht om deze ingeslapen uithoek bezet te houden. In plaats daarvan werd Fectio, als vlootbasis, het belangrijkste commandocentrum in ons land. Niet lang daarna, rond 180, werd Noviomagus grotendeels in de as gelegd. Waardoor de brand ontstond is niet duidelijk. Het kan een vijandige actie, maar ook gewoon een ongeluk zijn geweest. De stad werd herbouwd en leefde voort. Haar economische glorietijd was echter al decennia voorbij.

Een Gallisch keizerrijk en Civilis als triomfator?…

Celts_Warriors01_fullJanuari 70 na Christus… Na pakweg anderhalf jaar van burgeroorlog lijkt de strijd om de macht in Rome ten einde te komen. De nieuw erkende keizer Vespasianus en zijn zoon Titus worden op 1 januari tot consuls benoemd door de Senaat, overigens nog zonder dat zij de hoofdstad zelf bereikt hebben. De hoofdstad wordt bestuurd door Mucianus, de voormalige gouverneur van Syrië, die Rome enige tijd bereikt heeft nadat Antonius Primus de stad in naam van Vespasianus had ingenomen. De inname door Antonius Primus is gewelddadig verlopen, maar Mucianus heeft de chaos beëindigd en Antonius Primus heengezonden. Mucianus voert het bevel, in gezelschap van de jonge Domitianus, de tweede zoon van Vespasianus, die tijdens de burgeroorlog in Rome is gebleven en nu zijn vader vertegenwoordigt. Eén van hun eerste bevelen is dat er zo snel mogelijk troepen naar Germanië gestuurd moeten worden.

Onderling knokkende Romeinen, zoals in het Vierkeizerjaar, waren vaak een goede aanleiding voor opstand of invallen. Zo ontstond ook de Bataafse opstand. Maar toen de Romeinen weer één werden, konden ze meteen een vuist maken.
Onderling knokkende Romeinen, zoals in het Vierkeizerjaar, waren vaak een goede aanleiding voor opstand of invallen. Zo ontstond ook de Bataafse opstand. Maar toen de Romeinen weer één werden, konden ze meteen een vuist maken.

Dat besluit was niet zonder reden. De opstand die vooral als afleidingsmanoeuvre had moeten dienen, was de laatste maanden steeds verder uit de hand gelopen. Maar nu  het bevel kwam om de opstand neer te leggen, weigerde Civilis (die ondanks eerdere geruchten nog springlevend was) dit. Hij verklaarde openlijk in strijd te zijn met het Romeinse rijk, ongeacht wie er op de troon zat. Volgens sommigen deed hij dit onder druk van zijn mannen, die weigerden te stoppen, volgens anderen was dit zijn eigen doel, hoewel misschien niet vanaf het allereerste begin. Het succes van de opstand smaakte waarschijnlijk naar meer. Onderwijl gingen er valse geruchten dat het Romeinse gezag in Brittannië en aan de Donau ook wankelde, terwijl het verhaal van de chaos in Rome, waar Vitellius de tempel van Jupiter in brand had laten steken, ook een aardige duit in het zakje deed. De opstand begon dan ook over te slaan naar Gallische stammen.

Reconstructie van een Treverische nederzetting in Altburg, in Duitsland.
Reconstructie van een Treverische nederzetting in Altburg, in Duitsland.

De Treveri, een vermoedelijk Gallische stam in het zuidoosten van Belgica, sloten zich bij de opstand aan. Civilis was al eerder in contact geweest met Alpinius Montanus, de commandant van een Treverisch cohort, die zich heimelijk bij hem had aangesloten. Nu begonnen meer kopstukken van de stam zin te krijgen in opstand. De belangrijkste van hen waren Julius Classicus, de commandant van de Ala Treverorum (de Treverische ruiterafdeling), evenals Julius Tutor, die door Vitellius belast was met de bewaking van de Rijn. Tegelijkertijd werden er ook plannen gemaakt door Julius Sabinus, de hoofdman van de Gallische Lingones, die beweerde de achterkleinzoon te zijn van niemand minder dan Julius Caesar. De belangrijkste leiders van beide stammen, inclusief de drie bovengenoemde heren, bespraken hun plannen in Colonia Agrippinensis (Keulen), in een particuliere woning, samen met enige vertegenwoordigers van de Ubiërs en de Tungri. De plannen waren behoorlijk driest: de Treveri en Lingones droomden van een eigen Gallisch keizerrijk, met Sabinus op de troon. Maar dat moest op listige wijze bereikt worden, zonder meteen openlijk in opstand te komen.

Julius Sabinus beweerde dat zijn overgrootmoeder de minnares van Julius Caesar was geweest tijdens de Gallische Oorlog. Maar of dat waar is...?
Julius Sabinus beweerde dat zijn overgrootmoeder de minnares van Julius Caesar was geweest tijdens de Gallische Oorlog. Maar of dat waar is…?

Gaius Dillius Vocula, die vanuit Mogontiacum (Mainz) het bevel voerde over de min of meer trouw gebleven legioenen, kreeg lucht van de Gallische samenzwering, maar durfde niet volledig meer te vertrouwen op de legionairs, die immers kort geleden zijn meerdere, Hordeonius Flaccus, hadden gedood. In plaats van met zijn troepen uit te rukken en preventief op te treden, ging hijzelf naar Colonia Agrippinensis. In de stad wachtte hem echter een aangename verrassing in de persoon van Claudius Labeo. Labeo, de voormalige commandant van de Ala Batavorum en neef Julius Civilis, was destijds door Civilis als gijzelaar naar de Frisii gestuurd, een gebruikelijke manier om bondgenootschappen te garanderen, maar wellicht ook een poging om de invloedrijke Labeo buitenspel te zetten. Labeo was inmiddels via omkoping ontsnapt en bood aan Vocula te helpen. Als hij wat troepen kreeg zou hij de Bataven wellicht kunnen helpen temmen. Labeo kreeg wat ruiters en voetvolk tot zijn beschikking, waarmee hij westwaarts trok en steun van de Nerviërs en Baetasii verwierf. Vervolgens trok hij plunderend langs de westkust, hetgeen echter niet veel bijdroeg aan het bestrijden van de opstand.

De castra van Novaesium.
De castra van Novaesium.

Vocula zelf trok noordwaarts, terug naar Castra Vetera, met zijn legionairs en de Treverische hulptroepen, zich blijkbaar niet bewust van het gevaar. Vlakbij Vetera gingen Classicus en Tutor vooruit, onder het mom van verkenningswerk, zodat zij Civilis in het geheim konden ontmoeten. Voor Vocula goed en wel besefte wat er aan de hand was, hadden de Galliërs al een apart kamp opgeslagen en verklaarden zij de Romeinen niet langer te gehoorzamen. Praten hielp niet en uiteindelijk besloot Vocula rechtsomkeert te maken en terug te gaan naar Novaesium (Neuss). De Galliërs volgden hem op de voet en sloegen hun kamp op een halfuur lopen van het fort op. Vervolgens speelden de rebellen in op de ontevredenheid van de legionairs, met name van de twee legioenen die in december na de moord op Flaccus in Novaesium waren achtergebleven. Er werd hen geld en allerlei moois beloofd als zij hun officieren zouden doden en zich bij de rebellen zouden aansluiten. In plaats van te vluchten probeerde Vocula middels een publieke toespraak de zaak te redden. Hij noemde het absurd dat de Gallische Classicus en Tutor Romeinse legionairs zouden leiden en wees erop dat Novaesium sterk genoeg was om beleg te doorstaan. Dat hielp niet en Vocula raakte in paniek, zodat hij zelfs overwoog om de hand aan zichzelf te slaan. Maar uiteindelijk stuurde Classicus een deserteur genaamd Aemilius Longinus, die Vocula vermoordde. De andere commandanten, Herennius Gallus en Numisius Rufus, werden door hun soldaten gevangengezet.

De Romeinen die dachten vrij aftocht uit Vetera te krijgen liepen lelijk in de val. Was het boze opzet van Civilis of had hij zijn mannen niet in de hand? (Foto: schooltv.nl)
De Romeinen die dachten vrij aftocht uit Vetera te krijgen liepen lelijk in de val. Was het boze opzet van Civilis of had hij zijn mannen niet in de hand? (Foto: schooltv.nl)

Nu kon Classicus met zijn mannen naar het belegerde Vetera om Civilis bij te staan. De honger knaagde in het fort: alle paarden en lastdieren waren al opgegeten. Uiteindelijk stuurde men onderhandelaars naar Civilis. Civilis zegde toe dat de Romeinen het fort konden verlaten, maar alleen als zij het Gallische rijk trouw zwoeren en bij vertrek alle wapens, kostbaarheden en goederen afstonden. Zo gezegd, zo gedaan: de Romeinen vertrokken, begeleid door enkele vertrouwde mannen van Civilis en gingen zuidwaarts. Bij de vijfde mijlpaal werden zij echter alsnog overvallen. De meeste soldaten slaagden erin Vetera weer te bereiken, maar ditmaal hielp dat niet: de muur werd in brand gestoken en het fort ging in vlammen op, met de meeste ingezetenen erbij. Een wrede daad, die bovendien totaal in strijd was met de gedane beloften.

Een 19e-eeuws. schilderij dat Veleda voorstelt, door Charles Voillemot. Het is een typisch romantische voorstelling van een schaars geklede vrouw, zonder dat we veel daadwerkelijke gegevens over haar uiterlijk hebben.
Een 19e-eeuws. schilderij dat Veleda voorstelt, door Charles Voillemot. Het is een typisch romantische voorstelling van een schaars geklede vrouw, zonder dat we veel daadwerkelijke gegevens over haar uiterlijk hebben.

Civilis beweerde dan ook dat deze aanval niet zijn wens was geweest. Wel liet hij zijn haar, dat hij bij de opstand rood had geverfd en gezworen te laten groeien tot de Romeinen verslagen waren, op triomfantelijke wijze afknippen. Zijn zoontje mocht met pijl en boog oefenen op de krijgsgevangenen. Niet lang daarna trok Classicus naar Colonia Agrippinensis en dwong de stad trouw te zweren aan het Gallische rijk, waarna hij doortrok naar Mogontiacum en liet de legioenen daar dezelfde eed afleggen. De stafofficieren werden gedood en alle forten in Germania Superior werden verwoest, met uitzondering van Vindonissa (Windisch) en Mogontiacum zelf. De Germaanse provincies waren nu vrij van Romeinse controle. Munius Lupercus, de bevelhebber van Vetera, werd door Civilis bij wijze van geschenk opgestuurd naar de zieneres (die hij nooit bereikte, want hij werd onderweg gedood). Andere officieren, waarvan meerdere met Gallische wortels, hield Civilis in bewaring ter waarborg van de Gallische trouw. De legioenen die het Gallisch rijk trouw hadden gezworen vertrouwde hij niet, al was het maar omdat de eed onder druk gedaan was, dus gaf hij Legio XVI Gallica opdracht om Novaesium te ontruimen en te verkassen naar Augusta Treverorum (Trier). Het lot van Vetera indachtig maakte het legioen dat het wegkwam. Het portret van de keizer was van de veldtekens verwijderd en er werden zelfs Gallische vaandels gedragen. Bij Bonna sloot Legio I Germanica zich aan.

Colonia Claudia Ara Agripinnensis, oftewel Keulen. Eén van de weinige Romeinse steden die gesticht werd in de nabijheid van een legerplaats. (Foto: vici.org)
Colonia Claudia Ara Agripinnensis, oftewel Keulen. Eén van de weinige Romeinse steden die gesticht werd in de nabijheid van een legerplaats. (Foto: vici.org)

Nu richtten Civilis en Classicus in alle rust hun pijlen op Colonia Agrippinensis richten. De Germaanse bondgenoten van achter de Rijn drongen aan op de plundering van de stad, die in hun ogen veel te Romeins was. De Ubische bevolking zou haar Germaanse achtergrond verraden hebben door zich Agrippinensen te noemen en in een Romeinse stad te wonen. Civilis en Classicus waren hier minder happig op. Een verwoeste stad zou de naam van het nieuwe rijk geen goed doen en Civilis’ zoon, die in de stad gegijzeld werd, had hier altijd een keurige en eervolle behandeling gekregen. De Tencteren wezen er echter op dat de stad te Romeins was en met zijn muren anderen buitensloot: Germanen mochten enkel ongewapend en in ruil voor tolgeld de stad in. De Germanen eisten dan ook afbraak van de muren, vrije doorgang en de dood van alle Romeinen in de stad.

Het verhaal van Julius Sabinus en zijn vrouw Epponina (hier geschilderd door Nicola-André Monsiau in 1802) sprak zodanig tot de verbeelding dat de naam Éponine in modern Frankrijk voor vrouwelijke deugd en patriottisme staat. Er zijn zelfs toneelstukken en opera's over geschreven.
Het verhaal van Julius Sabinus en zijn vrouw Epponina (hier geschilderd door Nicola-André Monsiau in 1802) sprak zodanig tot de verbeelding dat de naam Éponine in modern Frankrijk voor vrouwelijke deugd en patriottisme staat. Er zijn zelfs toneelstukken en opera’s over geschreven.

De Agrippinensen trachtten het spel tactisch te spelen en wezen erop dat de stadsmuren beter konden blijven staan voor het geval de Romeinen zouden proberen de boel terug te veroveren. Verder zeiden ze bereid te zijn de tol op te heffen en beweerden ze dat elke vreemdeling allang gevlucht was. Civilis en Veleda traden bij deze onderhandelingen juist op als bemiddelaars (via tussenpersonen, daar Veleda afgezonderd leefde in haar burcht), wat er toch wel op duidt dat Civilis wist dat teveel geweld averechts werken kon. Door toetreding van de Agrippinensen en Ubiërs kon Civilis zijn invloed over de omringende stammen immers versterken. Maar toen hij zijn macht westwaarts uit trachtte te breiden, bleek ironisch genoeg zijn gelijk: de Tungri weigerden zich bij hem aan te sluiten omdat de Bataven hun hoofdstad eerder al geplunderd hadden, en nu stonden ze naast de Baetasii, Nerviërs en andere stammen, onder leiding van Claudius Labeo. Het resultaat was een lang, uitputtend gevecht aan de Maas. Civilis’ mannen zwommen uiteindelijk de rivier over, zodat Labeo en de zijnen in de tang genomen werden. Civilis wierp zich opnieuw op als bemiddelaar. De Bataven en de Treveri waren er volgens hem niet op uit om de plaats van de Romeinen als overheersers in te nemen. Na enig onderhandelen gingen de Tungri hier alsnog mee akkoord, waarna de Baetasii en Nerviërs ook overstag gingen. Labeo vluchtte en verdween op geheimzinnige wijze uit de geschiedenis. Op de kust na was nu ook heel Belgica in handen van de rebellen.

De bijeenkomst van de Galliërs te Reims, olieverfschilderij door Otto van Veen uit 1613 (Rijksmuseum)
De bijeenkomst van de Galliërs te Reims, olieverfschilderij door Otto van Veen uit 1613 (Rijksmuseum)

Maar de zaak lag niet half zo rooskleurig als de rebellen in het noorden dachten. Het gezag van “keizer” Julius Sabinus werd in veel gebieden maar matig gewaardeerd. De Sequani, de zuiderburen van de Lingones, hadden zich vrijwel meteen Romeinsgezind verklaard en zijn poging om hen met geweld te onderwerpen was op een fiasco uitgelopen. De mannen van Sabinus bleken veel te slecht georganiseerd, zodat hij de strijd verloor en ernstig in gevaar kwam. Uit angst liet hij één van zijn hoeves in brand steken en het gerucht verspreiden dat hij zelf in de brand was omgekomen. In werkelijkheid verborg hij zich in een ondergrondse schuilplaats, alleen bekend bij zijn vrouw Epponina en enkele betrouwbare dienaren. Nog jarenlang zou zij de rol van weduwe spelen, waarbij ze zelfs nog twee zoons van hem kreeg, wat ze op listige wijze verborgen hield. Eén keer zouden zij zelfs Rome in het geheim bezoeken, waarbij Sabinus zich als slaaf vermomde. Maar dat gebeurde allemaal pas in de jaren daarna.

In het voorjaar van 70 AD bewegen 8 legioenen zich richting de Gallië. En dat is niet best voor de rebellen.
In het voorjaar van 70 AD bewegen 8 legioenen zich richting Gallië. En dat is niet best voor de rebellen.

Op korte termijn was de nederlaag van Sabinus een grote klap voor de opstand, die hiermee veel bondgenoten verloor. Het moreel van de Galliërs aan Romeinse zijde steeg erdoor, zodat er meteen een Gallische raad bijeengeroepen werd. De Treveri riepen tijdens die raad op om de Romeinen te bevechten, maar de andere stamhoofden waren hier niet voor te porren. Zij herinnerden zich de door hen gesteunde opstand van Vindex, een kleine twee jaar geleden, waarbij de Treveri de kant van diens tegenstanders hadden gekozen. Ook wisten zij dat er Romeinse versterking naderde, zodat vijandige acties onverstandig waren. Ondertussen had Mucianus in Rome namelijk twee nieuwe bevelhebbers benoemd: Appius Annius Gallus voor Germania Superior en Quintus Petillius Cerialis voor Germania Inferior. Ook stonden er nieuwe legioenen klaar om de Rijnprovincies terug te veroveren. Legio VIII Adiutrix, Legio XI Claudia en Legio XIII Gemina hadden enkele maanden daarvoor Rome ingenomen voor Vespasianus. Zij werden nu versterkt met Legio II Adiutrix en Legio XXI Rapax. Vanuit Italië trokken deze legioenen naar het noorden. Uit Hispania werden Legio VI Victrix en Legio X Gemina opgetrommeld. Vanuit Brittannia zou Legio XIV Gemina met de Kanaalvloot de westkust aanvallen. Het mag op grond van deze gegevens duidelijk zijn dat er een enorme strijdmacht naderde, maar de rebellen leken dit te onderschatten, misschien door onduidelijke gegevens. Maatregelen namen zij nauwelijks en de leiders werkten amper samen: terwijl Tutor en Classicus de kat uit de boom keken in plaats van de Alpenpassen te bezetten, zwierf Civilis door Belgica in de hoop Claudius Labeo te pakken te krijgen. Blijkbaar beseften de heren totaal niet wat hen te wachten stond…

Wordt vervolgd…

Het beleg van Castra Vetera

katapultHet is het jaar 69 na Christus… Er woedt een opstand in Germania Inferior, die in eerste instantie begonnen werd door de Cananefaten, maar nu hebben de Bataven het voortouw genomen. Na een paar vernietigende slagen op de Betuwe, rukken de rebellen op naar het oosten. De overlevenden van de verslagen Romeinse troepen hebben zich in het onderbemande Castra Vetera (Birten) verschanst. Julius Civilis, de leider van de opstand, heeft zijn troepen laten zweren aan troonpretendent Vespasianus en verzoekt de troepen in Vetera om zich bij hem aan te sluiten. Het antwoordt luidt dat Romeinse legioenen geen raad aannemen van verraders en vijanden. Een nieuwe confrontatie hangt in de lucht.

Middels hun eigen veldtekens trachtten de Germanen een anti-Romeins sentiment uit te drukken. (Foto: Gemina.nl)
Middels hun eigen veldtekens trachtten de Germanen een anti-Romeins sentiment uit te drukken. (Foto: Gemina.nl)

Inderdaad viel Civilis de castra zo snel mogelijk aan, met zoveel mogelijk Bataafse, Cananefaatse en Friese manschappen, waarbij hij inmiddels ook steun ontving van de Bructeren en de Tencteren, stammen van buiten het Romeinse rijk. Munius Lupercus, die nu het bevel in Vetera voerde, had de wal en muur in de tussentijd echter laten versterken. De burgerlijke nederzetting bij de castra was vernietigd, zodat de opstandelingen hier niets bruikbaars of waardevols konden vinden. Dat maakte het vooruitzicht niet rooskleuriger, want Vetera was berekend op twee voltallige legioenen, terwijl er nu hooguit 5000 soldaten aanwezig waren. Ook was de proviandering niet erg goed. Van de andere kant had menig burger zich in het fort verschanst, waarvan enkelen bereid waren de wapens ter hand te nemen, maar oefening hadden zij uiteraard nauwelijks gehad. Ook de ligging van het fort was niet gunstig, want in het westen grensde het aan open terrein. Eén voordeel was dat de Germanen niet ervaren waren in belegeringen.

In 'Welkom bij de Romeinen' beweert Julius Civilis (gespeeld door Frank Lammers) dat de Bataafse opstand "natuurlijk" in de pan gehakt werd: "Wij deden maar wat." Het beleg van Vetera bewijst wel dat Civilis wel degelijk goed nadacht. Het kostte bovendien heel veel moeite om de opstand neer te slaan.
In ‘Welkom bij de Romeinen’ beweert Julius Civilis (gespeeld door Frank Lammers) dat de Bataafse opstand “natuurlijk” in de pan gehakt werd: “Wij deden maar wat.” Het beleg van Vetera bewijst wel dat Civilis wel degelijk goed nadacht. Het kostte bovendien heel veel moeite om de opstand neer te slaan.

Civilis liet zijn troepen aan weerszijden van de Rijn optrekken, terwijl de buitgemaakte schepen van de Rijnvloot via de rivier naar Vetera voeren. Niet alleen uit tactische overwegingen maar ook om de Romeinen angst aan te jagen. De rebellen aarzelden niet meer om openlijk anti-Romeinse sentimenten te tonen: naast de veldtekens van de Bataafse cohorten en verslagen Romeinen werden de beeltenissen van hun eigen goden getoond. Het kreeg steeds minder weg van een opstand ten gunste van Vespasianus tegen Vitellius, en steeds meer van een grote opstand tegen de Romeinen als zodanig. Civilis stelde de verschillende stammen in afzonderlijke groepen op. Er werd met werptuigen en artillerie geschoten, maar de lange pijlen hiervan hadden nauwelijks effect op de stevige muur. Ondertussen schoot men vanuit het fort terug, wat verliezen bij de rebellen bracht. De muur met ladders bestormen mislukte ook. De meest gebruikelijke Germaanse tactiek was nu opbreken, maar Civilis besloot te blijven. Zijn kennis van Romeinse oorlogvoering had hem op een idee gebracht: de bouw van een belegeringstoren. Met behulp van overlopers en enkele krijgsgevangenen slaagden de opstandelingen erin er eentje te bouwen. Maar de Romeinen, die deze truc natuurlijk allang kenden, schoten zware projectielen en brandende pijlen af met hun katapulten, zodat de toren alsnog vernield werd. Civilis gaf nog steeds niet op: als Vetera niet kon worden ingenomen, zou hij het uithongeren.

Alle forten op het grondgebied van het tegenwoordige Nederland waren in de zomer van 69 verwoest. Daarna waren meer oostelijke legerplaatsen als Vetera aan de beurt.
Alle forten op het grondgebied van het tegenwoordige Nederland waren in de zomer van 69 verwoest. Daarna waren meer oostelijke legerplaatsen als Vetera aan de beurt.

Het nieuws van het beleg van Vetera kwam na enige tijd aan bij Hordeonius Flaccus, de gouverneur van Germania die zich op dat moment in Mogontiacum (Mainz) bevond. De oude legaat stuurde meteen bodes naar Gallië met het verzoek om versterking en gaf bovendien Dillius Vocula, de bevelhebber van Legio XXII Primigenia, de opdracht om Castra Vetera te ontzetten. Flaccus zelf, die kampte met ernstig jicht en een hoge leeftijd, volgde Vocula per schip naar het noorden, er niet bij stilstaand dat dit zijn imago bij de soldaten, die achter Vitellius stonden, niet erg goed deed: Flaccus werd ervan verdacht te heulen met Vespasianus. Om de gemoederen te peilen had hij een brief van Vespasianus aan zijn soldaten laten voorlezen, wat achteraf hun wantrouwen alleen maar vergroot had. Die reactie had Flaccus natuurlijk wel waargenomen, waarop hij snel de bode had laten arresteren, maar dat hielp niet veel. Bij aankomst in Bonna (Bonn) kreeg Flaccus daar de schuld van de nederlaag op de Betuwe. De brieven die hij naar Gallië had gezonden boden voorlopig redding: door die voor te lezen maakte Flaccus duidelijk dat hij wel degelijk tegen de rebellen vocht. Ook zegde hij toe dat elke brief die binnen zou komen zou worden overhandigd aan de aquilifer, de vertrouwenspersoon van de soldaten, zodat die de brief kon voorlezen vóórdat de officieren hem hadden gelezen. Vooralsnog maakte hij de fout één enkele onruststoker toch op te sluiten, om zijn gezag te laten gelden. De man beweerde dat hij een briefwisseling tussen Flaccus en Civilis had onderhouden en nu dus werd opgeruimd als lastige getuige, een bewering die de gemoederen opnieuw deed oplopen. Vocula greep in en liet de opstandige soldaat ter dood brengen. Flaccus zag in dat hij het bevel voorlopig beter aan de gezondere Vocula kon overlaten.

Een tentenkamp zoals Vocula opsloeg bij Gelduba is extreem kwetsbaar. Het moest dus goed beveiligd worden met een greppel, wal, palissades en grondige bewaking.
Een tentenkamp zoals Vocula opsloeg bij Gelduba is extreem kwetsbaar. Het moest dus goed beveiligd worden met een greppel, wal, palissades en grondige bewaking.

De vooruitzichten voor de ontzetting waren niet zo rooskleurig. Er sloten zich in Colonia Agrippinensis (Keulen) wat hulptroepen uit Gallië aan, maar het was moeilijk deze te werven, omdat het succes van Civilis het moreel ernstig deed dalen. Veel schatting uit Gallië was er ook niet geleverd, zodat er weinig geld was om de soldij van te betalen. Ook waren er weinig voorraden, mede door een graantekort. De Rijn stond ongebruikelijk laag, wat een vijandige oversteek natuurlijk vergemakkelijkte. Pas in Novaesium (Neuss) bereikte Vocula iets nuttigs: Legio XVI Gallica sloot zich hier bij hem aan. In plaats van meteen door te trekken naar Vetera sloeg men wijselijk een kamp op bij Gelduba (Gellep), op ongeveer 36 kilometer (een dagmars dus) van Vetera. Middels exercities, gevechtstraining en zwaar werk moesten de troepen weer in het gareel gekregen worden. De in de omgeving wonende Cugerni, die zich bij Civilis hadden aangesloten, werden geplunderd onder leiding van Vocula, terwijl Herennius Gallus, de bevelhebber van Legio I Germanica, in het kamp achterbleef. Dat bleek een fout: een schip dat een lading graan kwam brengen, liep vast op een ondiepte in de rivier, waarop het uit alle macht verdedigd moest worden tegen de Germanen die hun kans roken om het schip en zijn kostbare lading te kapen. Het schip ging verloren, evenals de levens van vele soldaten. De gefrustreerde legionairs keerden zich tegen Gallus en sleurden hem uit zijn tent, waarna zij hem de kleren van het lijf scheurden en hem afranselden. De arme Gallus werd ervan beticht een verrader te zijn die heulde met Flaccus en kon alleen door een bekentenis zijn leven redden. Toen Vocula terugkeerde trad hij met harde hand op: Gallus werd vrijgelaten en de leiders van de muiterij werden gedood.

Wie tegenwoordig in de stad woont kan zich amper voorstellen hoe donker het 's nachts zonder lantaarns is.
Wie tegenwoordig in de stad woont kan zich amper voorstellen hoe donker het ’s nachts zonder lantaarns is.

Inmiddels was het oktober. Civilis had intussen niet stilgezeten en middels verdragen en gijzelaars nog meer bondgenoten geworven, zoals de Chatti, de Usipi en de Mattiaci, die nu de Rijn begonnen over te steken om de Ubiërs en de Treveren aan te vallen. Het land van de Menapiërs en Morini, in Vlaanderen, werd ook geplunderd omdat zij Rome trouw waren gebleven. Na een paar overwinningen en de vernietiging van de Ubische cohorten werd het beleg van Vetera geïntensiveerd. Men patrouilleerde om het fort om het zo van elke vorm van informatievoorziening af te snijden. Verder ondernam men nieuwe stormaanvallen met belegeringstuig, tot in het donker aan toe. Dat laatste was niet erg verstandig, want zonder daglicht was de vesting moeilijk te raken met de artillerie, terwijl de rebellen zelf met vuren hun positie verraadden. Toen Civilis dat bemerkte gaf hij bevel de vuren te doven, maar als verdedigers waren de Romeinen in het pikdonker nog steeds in het voordeel: een aanval bracht onvermijdelijk geluid teweeg. De nacht ging voorbij en Civilis liet een belegeringstoren van twee verdiepingen tegen de westpoort zetten. Door met zware balken tegen de toren te rammen wisten de Romeinen het toestel echter te vernielen: het stortte in en nam een hoop krijgers met zich mee. Moedig door dit succes en de verwarring die de instorting buiten zaaide, deden de Romeinen een uitval. De Germanen weken terug.

In december 69 werd Vitellius afgezet en gedood, waarna Vespasianus door de Senaat als keizer erkend werd.
In december 69 werd Vitellius afgezet en gedood, waarna Vespasianus door de Senaat als keizer erkend werd.

Dezelfde maand werden Vitellius’ legers in Italië verslagen door Antonius Primus, die Rome nu vrijwel ongehinderd kon bereiken. Begin november bereikte het nieuws van de veldslag Germania in een brief van Caecina, Vitellius’ onderbevelhebber, die inmiddels op vrij opportunistische wijze was overgelopen. In de brief raadde hij iedereen aan Vespasianus te erkennen. Flaccus ging ermee naar Novaesium om de soldaten over te halen. Voor de legionairs lag dit zo gemakkelijk niet. Tot overmaat van ramp kwam er een brief van Antonius Primus aan Civilis naar boven, waarin de Bataven als bondgenoten en de legioenen van Germania als vijanden werden neergezet. De boodschapper Alpinius Montanus, hoofdman van een Treverisch cohort en getuige van de nederlaag van Vitellius, werd naar Civilis gestuurd met de brief in kwestie, die ook een bevel bevatte om de strijd te staken. Hij keerde terug naar Flaccus met de mededeling dat Civilis geen gehoor aan de oproep gaf. Nog dezelfde maand stuurde Civilis de Bataafse cohorten en zijn moedigste krijgers zuidwaarts om de legioenen bij Gelduba aan te vallen, terwijl hijzelf bij Vetera bleef. De expeditie werd geleid door Claudius Victor, een neefje van Civilis, en door ene Julius Maximus.

DSCN0373
Het Romeinse leger staat bekend om zijn uitgedachte slagordes en dat is niet voor niets. De organisatie bracht vaak de overhand.

Voor Vocula kwam de aanval als totale verrassing en hij moest in allerijl een opstelling maken. De Romeinen wonnen de slag nog net, omdat er bij toeval wat hulptroepen kwamen opdagen, waarop de Germanen meenden dat de hele legermacht uit Mogontiacum eraan kwam en op de vlucht sloegen. Het was een Pyrrhusoverwinning voor beide partijen: de Romeinen hadden de grootste verliezen en waren hun veldtekens kwijt, maar de Bataven waren hun beste mannen kwijt. Als Vocula de achtervolging had ingezet had hij Vetera wellicht kunnen ontzetten, maar hij besloot dat het beter was als zijn leger z’n wonden likte. Civilis trachtte met de buitgemaakte veldtekens de Romeinen in Vetera wijs te maken dat hij het Romeinse leger verpletterend verslagen had, maar een krijgsgevangene verkondigde luidkeels het ware verhaal, hetgeen de man het leven kostte. Rook in de verte maakte al snel duidelijk dat er inderdaad nog steeds Romeinen in aantocht waren. Vocula arriveerde rond 20 november en sloeg kamp op in het zicht van Vetera. Hoewel hij eerst de situatie uitgebreid had willen bekijken, vielen zijn overmoedige mannen uit zichzelf aan, zonder slagorde of strategie. Het resultaat was een lange, moeizame veldslag vlakbij het fort. Toen gebeurde er iets wat de slag besliste. De belegerden deden een uitval. De verrassing was totaal en in het heetst van de strijd viel Civilis plotseling van zijn paard. Wat was er gebeurd? Niemand wist het, maar de Germanen zagen zich van hun leider beroofd en sloegen op de vlucht.

Het castellum Gelduba lag op een dagmars van Vetera. Het bleef niet gespaard.
Het castellum Gelduba lag op een dagmars van Vetera. Het bleef niet gespaard.

Vocula, die nu 30.000 man ter beschikking had, maakte opnieuw de fout de overwinning uit te buiten en de rebellen te laten ontkomen. In plaats van hen te achtervolgen besloot hij de muren en torens van Vetera te versterken. Alle ballast en non-combattanten werden naar Novaesium teruggestuurd, met de mededeling van daaruit graan te laten overbrengen. De voorraden in Vetera waren immers erg slecht. Maar de Rijn was in Germaanse handen en dus moest het graan over land worden aangevoerd. Het eerste transport kwam ongedeerd aan, maar het tweede werd bij Gelduba overvallen, wat een gevecht opleverde tot in de nacht, tot men erin slaagde de goederen in het kamp in veiligheid te brengen. Het was duidelijk dat Vocula in een lastig parket zat: de aanvoer over land was nu ook geblokkeerd, terwijl het in de omgeving van Vetera wemelde van de vijanden, zelfs nu het beleg verbroken was. Door Germaanse invallen in het zuiden dreigde Vocula ingesloten te raken. Om uit te wijken vertrok hij met duizend man, de rest achterlatend in het fort. Een grote gok, want de soldaten morden nog steeds, zodat de achterblijvers niet zeer betrouwbaar waren; zij voelden zich in de steek gelaten. Terecht, want zodra Vocula vertrokken was kwamen de Germanen tevoorschijn en werd Vetera weer belegerd. Vocula zelf werd achtervolgd, maar niet aangevallen. Wel werd Gelduba ingenomen. Novaesium wist een aanval af te slaan, zodat Colonia Agrippinensis nog even veilig bleef.

Soldaten van rond de Bataafse Opstand lijken al wat meer op het beroemde stereotype. De caligae (open sandalen) zouden een paar decennia later uit de mode raken.
Soldaten van rond de Bataafse Opstand lijken al wat meer op het beroemde stereotype. De caligae (open sandalen) zouden een paar decennia later uit de mode raken.

Toen deed iets de vlam in de pan slaan onder de legionairs. Vitellius had bij zijn aantreden als keizer zoals gebruikelijk een donativum (geldbonus) aan de soldaten beloofd, die nu eindelijk arriveerde. De soldaten eisten hun deel ervan, waar Flaccus aan voldeed, maar hij beging een enorme flater door dit uit naam Vespasianus te doen. Niet alleen was die minder populair, maar bovendien verwachtten de soldaten nog een apart donativum van Vespasianus. Om de gemoederen te sussen werd de gift met wijn gevierd, maar alcohol en boosheid gaan slecht samen. De legionairs sloegen aan het muiten. Flaccus werd naar buiten gesleurd en doodgeslagen. Vocula vermomde zich als slaaf en wist zo in het donker te ontkomen. Pas daarna beseften de soldaten wat zij gedaan hadden: ze hadden zichzelf van hun aanvoerders beroofd terwijl de vijand nabij was. Chaos en paniek waren het gevolg. Er werden bodes naar Gallië gestuurd met het verzoek om hulptroepen en geld, maar ineens voelde men de hete adem van de Bataven. Er zou vast een aanval komen! Eerst maakte men zich op om terug te vechten, toen om te vluchten. Ruzie spleet hun partij vervolgens in tweeën: Legio IV en XXII noemden Vitellius weer hun keizer, maar Legio I erkende Vocula opnieuw als bevelhebber en zwoer Vespasianus trouw. Eind december bereikte Vocula Mogontiacum met de trouw gebleven legioenen. De twee afvallige bleven achter in Novaesium. Zelfs het bericht van de dood van Vitellius op 20 december, de dag dat Antonius Primus Rome innam, bracht geen verandering. Het zag er slecht uit voor de Romeinse aanwezigheid in de Germaanse provincies…

Wordt vervolgd…

Het begin van de Bataafse opstand en de slag op de Betuwe (69 na Chr.)

F-Canninefaten-WijnveldIn 69 na Christus, het Vierkeizerjaar, woedde burgeroorlog door het Romeinse rijk, dat ineens helemaal niet zo’n sterke eenheid meer leek. Legioen streed tegen legioen en de een na de ander werd tot keizer uitgeroepen. Deze chaos bracht ook een gelegenheid mee om het Romeinse gezag af te werpen. Zeker in Germania Inferior, een afgelegen grensprovincie waar maar weinig soldaten aanwezig waren nadat gouverneur Vitellius met zijn leger naar Rome getrokken was. Ondertussen rommelde het in Germania. De als onterecht beschouwde executie van edelman Claudius Paulus had kwaad bloed gezet, maar er speelde nog veel meer.

Het Vierkeizerjaar. De paarse provincies stonden aan de kant van Vespasianus. Enkele daarvan zaten zo dicht bij Italië dat Vitellius onmiddellijk versterking nodig had.
Het Vierkeizerjaar. De paarse provincies stonden aan de kant van Vespasianus. Enkele daarvan zaten zo dicht bij Italië dat Vitellius onmiddellijk versterking nodig had.

Misstanden leiden onvermijdelijk tot onvrede, vooral als zij grote vormen aannemen. En misstanden waren er in het Romeinse beleid in Germania Inferior. Bij het werven van hulptroepen, dat onder de Bataven in grote mate gebeurde, was corruptie zeker niet van de lucht gebleven, maar in de zomer van 69 liep dit pas echt uit de hand. Met het nieuws van Vespasianus‘ opstand tegen Vitellius, begreep men in Rome dat er zo snel mogelijk nieuwe hulptroepen moesten worden geronseld. Hoewel er wettelijk gezien geen dienstplicht voor iedereen was, werd elke onderworpen stam wel geacht een bepaald aantal soldaten te leveren, hetgeen dus onvermijdelijk niet op honderd procent vrijwillige basis ging. Zeker niet bij de Bataven, die doorgaans enkele duizenden hulptroepen leverden. De ambtenaren en militairen die hier over gingen, moeten in 69 echter opvallend overhaast te werk zijn gegaan, waarbij veel mannen werden aangewezen die opvallend oud of jong waren.

Volgens het uitvoerige verslag van de Romeinse historicus Tacitus was er in Germania Inferior sprake van gruwelijke corruptie. Of is dit wat aangedikt?
Volgens het uitvoerige verslag van de Romeinse historicus Tacitus was er in Germania Inferior sprake van gruwelijke corruptie. Of is dit wat aangedikt?

Haastige spoed in verband met de burgeroorlog kan een rol gespeeld hebben, maar volgens Tacitus was het pure corruptie: het betrof hier “vergissingen” die alleen door middel van steekpenningen weer werden rechtgezet. Tacitus beweert zelfs dat veel jonge knapen eerder zouden zijn ingezet in de slaapkamers van de officieren – een nogal extreem verhaal, waarbij dus enige voorzichtigheid geboden lijkt. In elk geval was de onvrede naar aanleiding van deze gebeurtenissen en/of geruchten groot genoeg, zeker omdat de bestuurders bij het ronselen alle adviezen van de stamhoofden totaal negeerden, hetgeen als zeer respectloos werd opgevat. Er werd gewoon zo overijverig gerekruteerd dat men de menselijkheid uit het oog verloren was. Bovendien zouden de nieuwe hulptroepen nu niet worden ingezet voor grensbewaking (dus dienst in eigen land) maar voor een gevaarlijke burgeroorlog in verre oorden…

Antonius Primus, bevelhebber van Pannonia, trok uit naam van Vespasianus op naar Italië om Vitellius te verslaan. Hij legde contact met Civilis en Flaccus.
Antonius Primus, bevelhebber van Pannonia, trok uit naam van Vespasianus op naar Italië om Vitellius te verslaan. Hij legde contact met Civilis en Flaccus.

Vespasianus moet juist hierom een kans geroken hebben. Jaren geleden had hij als aanvoerder van een legioen deelgenomen aan de invasie van Brittannia, waarbij hij waarschijnlijk connecties bij de aanwezige Bataafse hulptroepen had opgebouwd. Antonius Primus, de bevelhebber die voor hem vanuit Pannonia naar Rome marcheerde, stuurde een brief met het bericht dat ervoor gezorgd moest worden dat de Bataven Vitellius niet te hulp zouden komen en middels een opstand de Rijnlegioenen bezig zouden houden. Hordeonius Flaccus, die vanuit Mogontiacum (Mainz) het bevel voerde over de beide Germania’s, stuurde ook berichten naar de Bataven om niet naar Italië te gaan. Hij was op de hand van Vespasianus en vreesde dat een nieuwe burgeroorlog een ramp voor Italië zou zijn. Dus zochten Flaccus en Primus contact met Julius Civilis

De samenzwering van Claudius Civilis (1661), door Rembrandt van Rijn. Het (gefantaseerde) tafereel was bedoeld voor het stadhuis van Amsterdam (nu het Paleis op de Dam) omdat de Bataafse opstand vaak met de Nederlandse Opstand vergeleken werd. Het doek werd afgekeurd omdat het te groot en te lelijk bevonden werd.
De samenzwering van Claudius Civilis (1661), door Rembrandt van Rijn. Het (gefantaseerde) tafereel was bedoeld voor het stadhuis van Amsterdam (nu het Paleis op de Dam) omdat de Bataafse opstand vaak met de Nederlandse Opstand vergeleken werd. Het doek werd afgekeurd omdat het te groot en te lelijk bevonden werd.

Civilis zou volgens Tacitus met de Bataafse edelen zijn plannen hebben besproken in een “heilig woud”. Bossen zijn zeldzaam in het rivierengebied, wat ons dus enig hoofdbreken bezorgt als we proberen te beredeneren waar deze plek was. Het zou gaan om een heilige plek van de Bataven, waar zij vaker bijeenkwamen voor banketten bij maanlicht. Een besloten bijeenkomst, ’s nachts diep in het bos, voor een ritueel waar de Romeinen weinig mee op hadden. Ideaal voor een samenzwering dus. Civilis was in één opzicht sowieso uit hetzelfde hout gesneden als eerdere opstandelingen als Arminius en Vercingetorix: hij kende de Romeinse tactieken en strategieën, wat maakte dat hij ook wist wat hun zwakheden waren. Behalve dat hij de Bataafse edelen overhaalde om een opstand tegen Vitellius te beginnen, maakte hij ook heimelijk contact met de acht Bataafse cohorten, die zich na hun terugtocht uit Italië, waar zij Vitellius op de troon geholpen hadden, nog altijd in Mogontiacum bevonden.

Brinno wordt door zijn manschappen op het schild geheven, ten teken dat zij hem als leider verkiezen.
Brinno wordt door zijn manschappen op het schild geheven, ten teken dat zij hem als leider verkiezen.

De Bataven begonnen de opstand echter niet zelf. Zoals de Treveri 124 jaar geleden de Eburonen eerst de kastanjes uit het vuur hadden laten halen, werd de opstand nu ook begonnen door een kleinere stam, namelijk de Cananefaten, terwijl de Bataven zich afzijdig hielden om te kijken hoe dit zou verlopen. Met steun van de Frisii begonnen zij in augustus 69 een grote opstand en vielen de castella van Lugdunum (Katwijk) en Praetorium Agrippinae (Valkenburg) aan. Ene Brinno werd hierbij als hun aanvoerder in de strijd verkozen:

‘Onder de Cananefaten was een genaamd Brinno, een man van lompe moed, uitstekend in vermaardheid en afkomst. Zijn vader, na zich aan veel vijandelijkheid gewaagd te hebben, had de belachelijke expeditie van Caligula ongestraft bespot. Zijn naam, de naam van een rebelse familie, maakte hem populair. In de hoogte getild op een schild volgens het gebruik van hun volk, balancerend op de schouders van de dragers, werd hij tot leider gekozen.’ (Tacitus, Historiën – Boek IV:15).

Bataafse opstand augustus
Begin van de opstand in augustus 69. Alle verdedigingswerken in het westen werden verwoest en op de Betuwe vonden twee veldslagen plaats. Waarschijnlijk vielen de paar castella in het oosten ook vrij snel.

Brinno’s populariteit als zoon van een dissident impliceert een sterk anti-Romeins sentiment. De aanval kwam in elk geval als verrassing, en de onderbemande forten werden verwoest. Daarna trokken de Cananefaten oostwaarts. De forten die van de kust tot aan Fectio stonden, werd allemaal in de as gelegd, al dan niet door de troepen zelf, die in allerijl hun forten ontruimden en zich terugtrokken naar het oosten, wetend dat zij geen kans maakten tegen deze opstandelingen. De Romeinsgezinde troepen trokken zich nu samen op het oosten van het Bataveneiland, onder leiding van een zekere Aquilus. Mogelijk had Flaccus, wel enige versterking gekregen, maar nog altijd niet genoeg. Bovendien stond hij aan Vespasianus’ kant en wilde eigenlijk de boel in het noorden op zijn beloop laten. Ondertussen dreigden de Cananefaten versterking te krijgen van de Frisii en de Chauken, die zich bij de opstand hadden aangesloten. Maar helemaal verloren zaak voor de Romeinen was het vast nog niet, moet men hebben gedacht. De Ala Batavorum, de Bataafse cavalerie, was nog aanwezig in het land en Civilis was er ook nog met zijn cohort. En inderdaad, Civilis verzekerde hen dat hij de Cananefaten wel weer even tot de orde kon roepen, desnoods door middel van een goed pak slaag. Verder verweet hij de commandanten van de verwoeste forten dat zij hun werk verprutst hadden. Zij konden zich maar beter even terugtrekken in Vetera, terwijl hij de problemen hier wel even op zou lossen.

In 'Welkom bij de Romeinen' lijkt het uiterlijk van Julius Civilis (gespeeld door Frank Lammers) gebaseerd op het werk van Rembrandt. waarschijnlijk zag hij er bij aanvang van de opstand veel Romeinser uit, al liet hij later wel zijn baard en haar groeien. De holbewonerachtige knots gebruikte hij als edelman waarschijnlijk niet.
In ‘Welkom bij de Romeinen’ lijkt het uiterlijk van Julius Civilis (gespeeld door Frank Lammers) gebaseerd op het werk van Rembrandt. waarschijnlijk zag hij er bij aanvang van de opstand veel Romeinser uit, al liet hij later wel zijn baard en haar groeien. De holbewonerachtige knots gebruikte hij als edelman waarschijnlijk helemaal niet.

Wellicht begon men nu toch lont te ruiken. Het was duidelijk dat Civilis de Romeinen en de grenstroepen probeerde aan te sporen om weg te lopen van de strijd. Verder leek het wel of hij hen verweet dat zij niet in kleine groepjes actief waren, terwijl hen dat juist kwetsbaarder had gemaakt. Aquilus gaf dan ook geen gehoor aan de adviezen van Civilis, die zijn imago als betrouwbare bondgenoot begon kwijt te raken. Misschien niet eens zo vreemd: was Civilis niet een vriendje van Galba, tegen wie Vitellius in opstand gekomen was? En had hij sowieso niet al genoeg reden om de Romeinen te haten? Het was duidelijk dat Civilis zijn dubbelspel niet lang meer zou kunnen volhouden. Dus bekende hij kleur en schaarde zich aan het hoofd van de opstand. Met elke strijdbare Cananefaat, Fries, Bataaf of andere Germaan die hij krijgen kon trok hij op tegen de Romeinen en hun bondgenoten. Op de Betuwe kwam het tot een veldslag.

De Romeinse oorlogsschepen werden door een groot aantal roeiers voortgedreven. Bij de slag op de Betuwe bleken de roeiers dubbelspel te spelen.
De Romeinse oorlogsschepen werden door een groot aantal roeiers voortgedreven. Bij de slag op de Betuwe bleken de roeiers echter dubbelspel te spelen.

Civilis, die gewend was om met goedgetrainde Bataafse hulptroepen te werken, moest nu met heel andere krijgers aan de slag. Hun uitrustingen waren veel slechter en een legeropleiding in Romeinse stijl hadden veel van hen niet of nauwelijks gehad, tot ergernis van de aanvoerder. Civilis probeerde de problemen zoveel mogelijk op te lossen, onder andere door de mannen van de verschillende stammen in afzonderlijke colonnes op te stellen. De Romeinen daarentegen stelden hun soldaten op in een lange linie. De rechtervleugel sloot aan op de Rijn en kreeg daar steun van de vloot, terwijl de linkervleugel gedekt werd door een cohort van Tungri. Ze hadden er echter niet aan gedacht dat de Rijnvloot grotendeels werd bemand door mannen van Bataafse komaf, die tijdens de slag de boel begonnen te saboteren. De roeiers wendden voor de orders niet te begrijpen en roeiden de schepen bij de oever vandaan, zodat de schepen de soldaten niet helpen konden. Vervolgens grepen zij hun wapens en doodden hun roeiers, officieren en ieder bemanningslid dat zich niet bij hen aansloot. Ook de Tungrische hulptroepen liepen over naar de opstandelingen, zodat de Romeinen in paniek raakten en aan twee kanten ongedekt waren. De rebellen behaalden de overwinning en de Betuwe was niet langer in Romeinse handen.

Het overlopen van de Ala Batavorum, de elitaire Bataafse cavalerie, moet een gevoelige klap voor de Romeinen geweest zijn.
Het overlopen van de Ala Batavorum, de elitaire Bataafse cavalerie, moet een gevoelige klap voor de Romeinen geweest zijn.

De Slag op de Betuwe maakte Flaccus echter wel wakker. Het bericht van de vernielde forten en de slag op de Betuwe kon hij onmogelijk negeren, zeker als hij zichzelf niet verdacht wilde maken. Munius Lupercus kreeg opdracht om met zijn eigen Legio XV Primigenia en de resten van Legio V Alaudae op te trekken naar het noorden. Samen met Ubische hulptroepen, Treverische ruiterij en de Ala Batavorum stak Lupercus de Waal over. De Bataven stonden hier opgesteld achter de buitgemaakte standaards van de Romeinen, met achter hen hun vrouwen en kinderen die de mannen aanspoorden. Andermaal werden de Romeinen verraden, ditmaal door de Ala Batavorum die zich tegen hen keerde. De Ubiërs en Treveri sloegen op de vlucht en Lupercus moest zich terugtrekken. Hij slaagde erin met relatief weinig verliezen Castra Vetera te bereiken. Julius Civilis kon nu ook het keurkorps van de Bataafse ruiterij in zijn rangen verwelkomen, onder leiding van zijn neef Claudius Labeo. Opvallend is dat hij zijn neef kort daarna als gevangene naar de Frisii stuurde. Het was indertijd gebruikelijk om een bondgenootschap te verzekeren middels hooggeplaatste gijzelaars. Toch vermoedt men dat er meer achter deze zet stak, zoals een persoonlijke rivaliteit tussen Civilis en Labeo. Het is mogelijk dat Civilis zich als oudere elite (getuige zijn afkomst en de naam Julius) zijn autoriteit bedreigd zag door een nieuwkomer (getuige de ‘nieuwere’ naam Claudius).

De Duitse re-enactmentgroep Legio I Germanica Augusta beeldt het gelijknamige legioen uit, dat tijdens de opstand in Bonn verbleef.
De Duitse re-enactmentgroep Legio I Germanica Augusta beeldt het gelijknamige legioen uit, dat tijdens de opstand in Bonn verbleef.

Toen de Bataafse cohorten in Mogontiacum van de opstand hoorden, besloten zij een aanleiding te zoeken om zich aan te sluiten. Vitellius had hen eerder bevolen naar Italië terug te keren en had hen in ruil daarvoor dubbele soldij, reisvergoeding en vermeerdering van het aantal ruiters per cohort beloofd. De soldaten benadrukten dezelfde punten nu als harde eisen die nog steeds niet ingewilligd waren, zodat ze een aanleiding hadden om te gaan muiten. Toen Flaccus hieraan toegaf, eisten zij gewoon meer en meer, net zolang tot de eisen onvervulbaar waren. Nu hadden ze in hun eigen ogen een excuus om Mogontiacum te verlaten en naar hun volk te gaan. De matig bekwame Flaccus en zijn stafofficieren zaten nu met de handen in het haar. Er waren maar weinig soldaten, waarvan een veel te groot deel onervaren rekruten. Niets doen was ook geen optie, dus contacteerde men Legio I Germanica, te Bonna (Bonn). Herennius Gallus, die na het vertrek van Valens hier de leiding had over de 300 achtergebleven soldaten, zou de muiters de weg versperren. Twijfelaar Flaccus maakte echter de domme fout om dit plan weer af te blazen, wat hem in de ogen van zijn eigen soldaten verdacht maakte.

De Bataafse rebellen waren met name te herkennen aan het wezelbont op hun helm, zoals deze re-enactor van Stichting Corbvlo uitbeeldt.
De Bataafse rebellen waren met name te herkennen aan het wezelbont op hun helm, zoals deze re-enactor van Stichting Corbvlo uitbeeldt.

Gallus zat onderwijl tussen twee vuren in, omdat zijn soldaten de Bataven alsnog geen doorgang wilden verlenen. Toen de Bataven door een smalle weg tussen de vesting en het moeras heen trokken, liet hij hen omsingelen door zijn legionairs en hulptroepen. De Bataven reageerden met diepe colonnes en vochten terug als leeuwen, tot de Romeinen het fort weer in vluchtten en de hulptroepen ervandoor gingen. De Bataafse cohorten gingen in alle rust verder op weg, met een ruime bocht om Colonia Agrippinensis heen. De uitleg voor het gevecht was dat zij zich slechts verweerd hadden. Zo trokken zij noordwaarts, langs Vetera, waar Lupercus hen ongemoeid liet. Zo bereikten zij het opstandelingenleger van Civilis, die zich nu besloot te richten op Castra Vetera. Het Bataafse en Cananefaatse gebied was van Romeinsgezinde troepen bevrijd, maar dat gaf blijkbaar geen reden om te stoppen.

Wordt vervolgd…

Trotse barbaren en het elitaire Rome (ca. 58 na Chr.)

zwammerdam_400_c_ugTijdens de regering van keizer Nero (vanaf 54 AD) was de Rijngrens definitief bepaald. De rivier gold als grens en handelsroute, bewaakt (met name in het westen) door een keten van forten en wachttorens. En hoewel er nog wel sprake was van Romeinse invloed ten noorden van de rivier, moet er zeker sprake zijn geweest van contrast tussen beide helften. Ten zuiden van de Rijn lag een gecentraliseerde staat met ambtenaren en geschreven wetten; de bevolking was heterogeen en de defensie werd geregeld door een georganiseerd beroepsleger. Ten noorden van de Rijn woonden stammen die verwant waren qua taal, cultuur en religie, maar die verder geen overkoepelend gezag hadden. De economie van het zuiden werkte veel met muntgeld, wat in het noorden nog steeds een zeldzaamheid was. Ten zuiden van de Rijn was er sprake van elite in villa’s met vloerverwarming, terwijl de aristocratie in het noorden, zelfs al wie zich koning kon noemen, het vaak moest doen met een grote versterkte hoeve met een open vuurplaats onder een rookgat.

In de naam van Keulen, de hoofdstad van Germania Inferior, vinden we de benaming van een Romeinse stad of colonia nog terug.
In de naam van Keulen, de hoofdstad van Germania Inferior, vinden we de benaming van een Romeinse stad of colonia nog terug.

Natuurlijk betekent dit niet dat de bevolking in het zuiden plotsklaps alle Romeinse zaken overnam. Ook de bewering dat de Romeinen “de beschaving” hebben gebracht is erg kort door de bocht, want de Germanen beschikten wel degelijk over ontwikkelde vaardigheden zoals de smeedkunst en textielproductie. Men beschikte er echter ook gewoon over minder middelen. Bij gebrek aan steengroeves was het voor die mensen welhaast onmogelijk om aan betaalbare steen voor een villa te komen, zelfs al zou men dat hebben gewild. In het zuiden lag dit allemaal eenvoudiger: er was een duidelijke infrastructuur, die bovendien uiterst veilig was. Wie een villa of hoeve liet bouwen, hoefde deze niet te beveiligen met een enorme muur en een privélegertje.

Schaalmodel van het praetorium in Keulen, waar de gouverneur-bevelhebber van Germania Inferior zetelde.
Schaalmodel van het praetorium in Keulen, waar de gouverneur-bevelhebber van Germania Inferior zetelde.

Maar wie bouwden dergelijke villa’s dan? De Romeinen, zult u denken. Maar de waarheid is dat er maar weinig echte Romeinen naar ons land kwamen. Wie het klimaat van Italië gewend was, moet immers niet erg enthousiast hebben gereageerd voor het koudere en vochtigere Germania Inferior, dat bovendien erg moerassig was en er in de ogen van de Romeinse elite woest moet hebben uitgezien. Tacitus merkte ooit op dat je alleen vrijwillig naar Germania ging als het je vaderland was. De Romeinen in deze provincie bleven dus beperkt tot ambtenaren en soldaten, waarvan we rustig kunnen zeggen dat er anno 54 maar weinig in ons land zelf kwamen. De hoofdstad lag namelijk op het gebied van de Ubiërs, in het tegenwoordige Duitsland. De oude hoofdplaats van de Ubische gemeenschap was onder Claudius verheven tot Colonia Claudia Ara Agrippinensum (Keulen), waarmee het de hoogste stadsstatus had behaald die een plaats in de provincie krijgen kon, namelijk die van een colonia, een volwaardige Romeinse stad, opgericht om woonplaats te bieden aan de veteranen. Geen enkele plaats in ons land zou die status ooit krijgen. De Ubiërs zouden op den duur bekendstaan als de Agrippinensen.

Castra Vetera I, gekenmerkt door een amfitheater en een kampdorp dat welhaast op een eigen stadje begon te lijken. Niet zo vreemd met een heel legioen vlakbij.
Castra Vetera I, gekenmerkt door een amfitheater en een kampdorp dat welhaast op een eigen stadje begon te lijken. Niet zo vreemd met een heel legioen vlakbij.

De oprichting van een dergelijke stad duidt er in elk geval wel op dat Germania Inferior steeds meer werd geïntegreerd in het Romeinse rijk. Zo ontstonden er dus steeds meer nederzettingen die op steden begonnen te lijken. Een belangrijke factor hiervoor was de zogenaamde romanisering: een nogal misleidende term, omdat die enkel overname van Romeinse cultuur door de onderworpenen impliceert. In werkelijkheid was er meer sprake van een uitwisselingsproces, waarbij de cultuur Germaanse, Gallische en Romeinse trekken begon te vertonen. Op eenzelfde wijze begonnen Romeinse soldaten in de regio ook plaatselijke gewoontes als klederdracht over te nemen en werden de goden ook vermengd. Er is dan ook allerminst sprake van opgedrongen Romeinse cultuur: de overname van culturele elementen ging waarschijnlijk meer uit eigen beweging.

De Romeinse nederzetting in Archeon stelt een vicus voor: een plaats zonder stadsrechten of nabij legerkamp. Het badhuis en de tempel (beide gebaseerd op vondsten uit plaatsen zonder stadsrecht) geven wel aan wat voor proporties zo'n plaatsje kon aannemen.
De Romeinse nederzetting in Archeon stelt een vicus voor: een plaats zonder stadsrechten of nabij legerkamp. Het badhuis en de tempel (beide gebaseerd op vondsten uit plaatsen zonder stadsrecht) geven wel aan wat voor proporties zo’n plaatsje kon aannemen.

Wel speelde het Romeinse staatsstelsel, dat meer op vastgelegde systemen dan op ongeschreven gewoonten rustte, een rol in het ontstaan van de steden. Stamgebieden werden afgebakend, waarbij elk gebied geacht werd zijn eigen administratieve centrum te hebben, voor zaken zoals bestuur en belasting, zoals Oppidum Batavorum (Nijmegen). Geen wonder dat de lokale elite zich rondom dat centrum schaarde. Tot slot speelt de ontwikkeling van de limes en de infrastructuur een grote rol: bij elk fort waren op den duur wel canabae (kampdorpen) te vinden van ambachtslieden, kooplui, kroegbazen en bordelen die wisten dat er te verdienen viel aan de grote hoeveelheid soldaten. Zo kon de omgeving van een legerplaats, waar de Romeinse invloed zeer sterk kon zijn, al snel uitgroeien tot een stadje, zoals bij Castra Vetera (bij Xanten) het geval was. Een fort was namelijk niet alleen een militair maar ook een bestuurlijk centrum, zeker als men bedenkt dat Germania Inferior nog vooral als een militair district gold. De bewoners van dergelijke canabae streefden ondertussen naar Romeins burgerrecht en richtten hun eigen bestuursraad op, met een curator aan het hoofd. Maar ook langs kruispunten en handelswegen waren nederzettingen te vinden die soms stedelijke proporties aan konden nemen, zoals Coriovallum (Heerlen), Mosae Traiectum (Maastricht) en Helisthe (Elst). Dergelijke nederzettingen telden vaak genoeg een badhuis of zelfs een grote tempel.

Bataafse cavalerie, zoals hier uitgebeeld door Stichting HEI, was een geducht deel van de hulptroepen.
Bataafse cavalerie, zoals hier uitgebeeld door Stichting HEI, was een geducht deel van de hulptroepen.

De Romanisering had ook te maken met de bijdrage die de bevolking leverde aan de verdediging van het rijk. De meeste troepen in deze provincie waren hulptroepen, waarvan de Bataven een uitzonderlijk grote hoeveelheid leverden. Waren hulptroepen in eerste instantie niet veel meer dan “barbaren” die aan Romeinse zijde meestreden, op den duur zou het uiterlijke verschil bijna onzichtbaar worden. De Bataafse hulptroepen stonden met name bekend om hun capabele ruiterij die geduchte stormaanvallen kon uitvoeren, maar eigenlijk leverden zij nog veel meer infanterie. Wie zijn diensttijd bij de hulptroepen volbracht, was dus aardig onder invloed van de Gallo-Romeinse cultuur gekomen en had bovendien wat spaargeld opgebouwd. Veel van dergelijke veteranen streken neer rondom het bestuurscentrum van hun stam, zoals in Oppidum Batavorum. De allerrijksten, die vaak uit de plaatselijke aristocratie stamden en/of een officiersrang hadden gehad, konden het zich veroorloven om een grote Gallo-Romeinse villa te laten bouwen op het platteland. Zo vormde zich dus een nieuwe elite, die zich meer en meer Romeins begon te gedragen. Indien er Romeins burgerrecht verkregen was, nam een dergelijke veteraan namelijk ook een Romeinse naam aan, bij voorkeur eentje die verwees naar de keizer. Onder Augustus en zijn eerste opvolgers was Julius bijvoorbeeld een heel populaire naam onder dergelijke veteranen, terwijl later de naam Claudius in opkomst kwam.

De Gallo-Romeinse villa van Groesbeek-Plasmolen is de grootste die in ons land is teruggevonden. Maar dit formaat is wel heel uitzonderlijk.
De Gallo-Romeinse villa van Groesbeek-Plasmolen is de grootste die in ons land is teruggevonden. Maar dit formaat is wel heel uitzonderlijk.

De grootgrondbezitters waren verschrikkelijk rijk. Grondbezit gaf natuurlijk al vermogen en status, maar het bezit van landerijen van dergelijke omvang maakte bovendien dat zij veel geld aan de handel verdienen konden. Het Romeinse leger was de grootste afnemer van graan en varkensvlees. Wie hele velden vol graan bezat kon daar dus goud geld aan verdienen, terwijl men zich in het rivierengebied meer bezighield met veeteelt en het fokken van paarden. In het huidige Zeeland (destijds meer land dan zee) begon men de veenmoerassen te ontginnen en turf te steken, zowel als brandmateriaal als voor de huizenbouw in de vorm van plaggen. Veel huizen hadden namelijk nog wel degelijk houten of rieten daken. Ook waren de oude Germaanse nederzettingen niet ineens verdwenen: op het platteland bleven tal van deze dorpen gewoon bestaan, terwijl dezelfde dorpen ten noorden van de Rijn nog altijd de hoofdmoot vormden. De armste bevolkingsgroep kwam ook uit dergelijke dorpen: dit waren de dagloners, die geen enkele garantie had op werk en eten. In feite konden slaven (die relatief zeldzaam waren in deze provincie) beter af zijn dan zij: sommigen van hen bouwden zoveel spaargeld op dat ze zelfs als geldschieter konden dienen.

Inheemse nederzettingen op de noordoever van de Rijn, zoals degene die bij Koudekerk a/d Rijn is teruggevonden, werden na de instelling van de Rijngrens niet langer geduld.
Inheemse nederzettingen op de noordoever van de Rijn, zoals degene die bij Koudekerk a/d Rijn is teruggevonden, werden na de instelling van de Rijngrens niet langer geduld.

De tegenstelling tussen noord en zuid moet dus ook weer niet worden overschat. Er stonden in het noorden geen enorme villa’s met witte muren, maar deze waren in het zuiden ook voor lang niet iedereen weggelegd. Bovendien was er nog altijd contact via de handel. Romeinse kooplui verkochten luxeproducten zoals Romeins aardewerk en godenbeeldjes aan de Frisii. Via hun land waren er handelscontacten met gebieden verder in het noorden, tot Denemarken aan toe. De Rijngrens was geen “ijzeren gordijn” waar niemand door mocht, integendeel. Wel waren er strenge regels wat betreft het wonen aan die grens. De noordoever van de Rijn moest onbewoond blijven. Het gebied dat er direct aan grensde werd door de Romeinen opgeëist. Niet alleen omdat zij het voor militaire oefeningen konden gebruiken, maar ook omdat je over een verlaten en ontbost terrein gemakkelijk een beweging mensen kon zien aankomen. Ergens middenin de eerste eeuw (volgens Plinius in het jaar 58) gebeurde er dan ook iets dat tegen de zin van de Romeinen was. Een groep Friese boeren was zuidwaarts getrokken en had zich gevestigd in het ontvolkte gebied aan de Rijn. Waar deze Frisii precies vandaan kwamen (Noord-Nederland of Noord-Holland) is niet helemaal duidelijk. Het is bekend dat rond dezelfde tijd de Chauken de Ampsivariërs bij de Eemsmonding verdreven hadden, maar er wordt nergens vermeld dat beide gebeurtenissen verband hielden. Het motief voor de migratie zou een reeks slechte oogsten in het noorden zijn geweest.

Het boek Lang geleden, door Arend van Dam en Alex de Wolf (bekroond met de Zilveren Griffel 2008) verteld de Nederlandse geschiedenis aan de hand van verhalen voor kinderen. Malorix en Verritus ontbreken hierbij niet.
Het boek Lang geleden, door Arend van Dam en Alex de Wolf (bekroond met de Zilveren Griffel 2008) verteld de Nederlandse geschiedenis aan de hand van verhalen voor kinderen. Malorix en Verritus ontbreken hierbij niet.

Omdat het gebied aan de Rijn verlaten was, moeten de Frisii gedacht hebben dat het van niemand was. Bij gebrek aan gewapende strijd zullen de Frisii de Romeinen ook niet hebben gevreesd: gouverneur Pompeius Paulinus had zich vooral beziggehouden met vreedzame projecten, zoals verdere afdamming van de Waal. Paulinus’ opvolger, Lucius Dubius Avitus, beval de Frisii echter alsnog om te vertrekken. Daar zaten deze mensen natuurlijk ook weer niet echt op te wachten, maar in plaats van naar de wapens te grijpen, trachtte men de kwestie met woorden op te lossen. De Frisii besloten officiële toestemming te vragen om het gebied te bewonen. De hoofdmannen Malorix en Verritus zouden naar Rome afreizen om dit met keizer Nero zelf te bespreken. Avitus had blijkbaar niet de volmacht om een dergelijke beslissing te nemen of de Frisii trachtten in hoger beroep te gaan.

Bij hun ontvangst in Rome werden de twee als diplomatieke delegatie ontvangen en geheel in stijl van een modern staatsbezoek getrakteerd op allerlei bezienswaardigheden. Wellicht uit beleefdheid, wellicht om hen de glorie en superioriteit van het beschaafde Rome te tonen. Hierbij hoorde ook een bezoek aan het Theater van Pompeius, waar zij een toneelstuk te zien kregen. Daar zij niet veel begrepen van het stuk, waren zij vooral geïnteresseerd in hoe de verschillende banken van het theater voor verschillende standen en rangen zoals de ridders en senatoren gereserveerd waren. Tacitus vermeldt hier het volgende over:

"Geen sterveling overtreft  de Friezen in dapperheid of trouw." Afbeelding van het verhaal van Malorix en Verritus in de Statenzaal van het Friese provinciehuis. Waarschijnlijk droegen de hoofdmannen in werkelijkheid geen beestenvellen maar wollen kleding.
“Geen sterveling overtreft de Friezen in dapperheid of trouw.” Afbeelding van het verhaal van Malorix en Verritus in de Statenzaal van het Friese provinciehuis. Waarschijnlijk droegen de hoofdmannen in werkelijkheid geen beestenvellen maar wollen kleding.

‘Terwijl zij hier rondhingen – van het spektakel konden ze niet genieten omdat zij daar niets van begrepen, onwetend als zij waren – stelden zij vragen over het publiek dat op de banken zat, over het onderscheid van de standen, wie de edelen waren, waar de senatoren zaten, toen zij plots mannen in buitenlandse klederdracht zagen die op de banken van de senaat zaten. Op hun vraag wie dat wel mochten zijn, kregen zij ten antwoord dat deze eer te beurt viel aan gezanten van volkeren die uitblonken in moed en vriendschap voor Rome. Zij riepen dat geen mens de Germanen overtrof in krijgskunst of int rouw. Daarop liepen zij naar beneden en gingen tussen de senatoren zitten. Het publiek moedigde hen hartelijk aan. Het herkende in hun handelswijze het enthousiasme en het eergevoel van een primitief volk.’

Als we dit verslag zo lezen lijkt het erop dat het gebeuren dus niet op een relletje uitliep, maar eerder op een sensationeel nieuwtje dat in deze tijden alle social media rond zou gaan. Later, bij hun bezoek aan keizer Nero, bleek dat die de stunt ook wel kon waarderen. Malorix en Verritus werden netjes ontvangen en kregen van hem het Romeinse burgerrecht toegewezen. Traditioneel werd dat gezien als een teken van waardering voor hun daad, maar een politieke zet is ook niet ondenkbaar, evenmin als een superioriteitsgevoel. Het beschaafde Rome was superieur aan deze eenvoudige barbaren, die zich derhalve zo een beetje aan Rome gebonden zouden voelen en het wel zouden gehoorzamen. Want ook Nero stond erop dat de Frisii de Rijnoever verlieten. Romeinsgezinde hulptroepen verdreven hen uiteindelijk van het door de Romeinen geclaimde land, terug naar het noorden. Wie weerstand bood werd gedood of gevangengenomen.

De strip Malorix, door Bert Bus, dankt de naam van de hoofdpersoon aan de Friese hoofdman die met zijn collega naar Rome ging.
De strip Malorix, door Bert Bus, dankt de naam van de hoofdpersoon aan de Friese hoofdman die met zijn collega naar Rome ging.

Het verhaal van Malorix en Verritus is vooral beroemd vanwege Tacitus’ vermelding ervan en het gebruik ervan door de Friese nationalisten (ondanks dat er geen bewijs is dat de Frisii en moderne Friezen verwant zijn, dit is de zogenaamde Friese Mythe). Eigenlijk was het niet meer dan een incidentje, dat met een sisser afliep. Ernstiger was de eerdergenoemde migratie van de Ampsivariërs, die met een voltallige stam naar de Rijnoever trokken. Toen de Romeinen hen de toestemming om daar te wonen weigerden, hadden de Ampsivariërs bovendien hulp van bondgenoten ingeroepen. Alleen door het snel verzamelen van de legermacht en deze als afschrikmiddel te gebruiken, wist Avitus een echte oorlog toen te voorkomen. Toestemming om in Twente te gaan wonen kregen de Ampsivariërs ook niet, zodat zij berooid door Germanië zwierven tot vrijwel ieder van hen gedood of gevangen werd, zodat de stam als politieke eenheid ophield te bestaan. Veel deerde dat de Romeinen waarschijnlijk niet. De vrede in het rijk was gewaarborgd en daar ging het om. Maar die vrede zou niet eeuwig duren…