Primeur: een lang avontuur voor Marcus en Marbod

achtergrondWie Romeinen.info volgt, krijgt regelmatig een “avontuur” van Marcus en Marbod te lezen. “Avontuur” tussen aanhalingstekens, want de Romeinse soldaat en saaie Germaan beleven eigenlijk nooit echt iets spannends in hun stripjes. Maar na lang werk gloort er in de verte een uitgebreid avontuur, heel wat anders dan die korte gags. Tekenaar Gilivs, die ook onze jeugdpagina’s illustreert, heeft er het nodige over te vertellen.

Werk aan de voorplaat van het verhaal.
Werk aan de voorplaat van het verhaal.

Hoe ben je na al die korte grapjes op het idee voor een lang verhaal gekomen? ‘Tja, ik kwam gek genoeg eigenlijk voor het eerst op het idee toen ik thuis Die Hard 3 zat te kijken. Een onwaarschijnlijk duo met een race tegen de klok. “Vrienden met tegenzin”, als het ware. Dat inspireerde mij plotseling om Marcus en Marbod zo neer te zetten, want in feite zijn ze tegenpolen. Waarom trekken ze dan altijd samen op, alsof ze vrienden zijn? Menig spannende film zet twee tegenovergestelde personages neer die aanvankelijk nauwelijks door één deur kunnen om ze vervolgens te laten eindigen als vrienden voor het leven. Dit verhaal verklaart op die manier dus hun vriendschap. Het is daarmee eigenlijk een soort prequel, een eerste ontmoeting.’

Digitale bewerking ten top: de originele scan...
Digitale bewerking ten top: de originele scan…

Een lang verhaal lijkt me heel anders dan een gagstrip. ‘Dat is het zeker. Gags komen gewoon in mijn hoofd op. Om de strip aan de gang te houden ga ik om de zoveel tijd zitten en wat grappen bedenken die ik dan uitwerk. De strookjes krijgen dan een nummer en gaan meestal naar de NoVA, langere gags of losse cartoons publiceer ik zelf. De enige reden dat ik er kladversies van teken is dat ik ze dan onthouden en bijschaven kan. Voor een lang verhaal is het echter anders, omdat ik het hele verhaal uitschrijven moet. Dat gaat redelijk vanzelf, maar kost wel tijd. Om van al het tekenen en kleuren nog maar helemaal te zwijgen. Bovendien moet ik bij het kleuren ook vaak genoeg “vals spelen” en dingen verbeteren aan de tekening. Bijvoorbeeld een tekort lijntje doortrekken of een te ver doorgetrokken lijntje inkorten. Soms ontdek ik dat ik Marcus’ zwaardriem ben vergeten te tekenen en moet ik die er digitaal bij tekenen. In het eindresultaat valt het gelukkig niet eens zo op. In een nieuwe programma moet ik de inkleuringstechniek dan weer aanpassen zodat ik het inkten eigenlijk digitaal over doe, met allerlei verbeteringen daarbij. Soms kopieer ik zelfs plaatjes die vrijwel hetzelfde moeten zijn. Maar omdat daar verschillende tekst op staat of andere afwijkende details is dat nog best een prutswerkje.’

... en het resultaat na bijwerken, inkleuren en het kopiëren van de boom en de achtergrond.
… en het resultaat na bijwerken, inkleuren en het kopiëren van de boom en de achtergrond.

Waar liep je het meest tegenaan? ‘Verschillende dingen. Het schrijven zelf is het minste probleem. Maar voor het tekenwerk moet ik soms wel heel uitgebreid zoeken hoe iets er eigenlijk uitziet. En dan nog moet je soms je fantasie gebruiken, terwijl je ondertussen doodsbang bent dat je research toch te slordig is geweest. Ik ken het wereldje van de reënactors en levende geschiedenis aardig goed, maar juist daarom ben ik als de dood om fouten te maken. Niet dat ik zeeën van kritiek krijg: ik heb Marcus vanaf het begin expres die leren polsbandjes uit Hollywoodfilms gegeven, die geen enkele andere functie hebben dan stoer staan, wat juist wel bij hem past. Tot mijn verbazing heb ik er nog nooit commentaar op gehad, evenmin als op de overdadige ruitjes op Marbods kleding. Waar ik ook tegenaan loop is het continu tekenen van Romeinse soldaten: geestelijk erg vermoeiend. Zeker omdat ik bij elke nieuwe soldaat wéér moet nadenken hoe die eruit ziet: wat voor pantser, wat voor helm, welke kleur tuniek… Als je een hele pagina vol soldaten hebt is dat een tergend proces. En dan moet je ze ook nog allemaal inkleuren en opletten dat eerder gebruikte soldaten er hetzelfde uitzien. Verder zijn er ook dingen die ik gewoon erg moeilijk vind om te tekenen. Zoals landschappen of enorme gebouwen. De landschappen heb ik opgelost door ze in stijl van Peter de Smet extreem leeg en simpel te houden. Maar mijn sterkste kant is het nog steeds niet.’

"De Komst van de Keizer" vertelt het verhaal van de eerste ontmoeting van Marcus en Marbod.
De Komst van de Keizer” vertelt het verhaal van de eerste ontmoeting van Marcus en Marbod.

Maar je hebt toch ook wel genoten van het werk? ‘Zeker. Ik moest voor het verhaal in feite een uitgebreidere wereld rondom Marcus en Marbod creëren. Toen Marcus en Marbod voor het eerst verschenen was er nauwelijks een setting: Marcus was een legionair uit een of ander Romeins fort en Marbod een doodgewone Germaan die in een huis in de omgeving woonde. Natuurlijk was er nog wel een Gallo-Romeinse nederzetting bij het fort en een Germaans dorp verderop, maar meer invulling was er niet. Er waren geen vaste bijfiguren en de achtergrond van Marcus en Marbod was onbekend, behalve dat ze duidelijk van vrij gewone komaf waren. Voor een langer verhaal moest er meer invulling gegeven worden: ik kwam op het idee om Marcus deel uit te laten maken van een contubernium van buitenbeentjes, terwijl Marbod een gezinsvader werd. Al blijft het onduidelijk waar hij nu eigenlijk de kost mee verdient, want Marbod blijft Marbod: saai en onverschillig.’

Tribuun Candidus, de commandant van het detachement, maakt kennis met de Buitenbeentjes.
Tribuun Candidus, de commandant van het detachement, maakt kennis met de Buitenbeentjes.

Je hebt het over Marbods gezin en Marcus’ kameraden, maar die hebben we volgens mij al eerder gezien… ‘Dat klopt, ik heb ze al in een paar gags gebruikt. Net als tribuun Candidus, de gefrustreerde commandant van het fort. En centurio Ventosus en de barse optio Crudelius. Tegen de tijd dat ze in de gags verschenen was ik al volop met De komst van de keizer bezig. Soms vroeg de gelegenheid gewoon om de aanwezigheid van deze personages. Een beetje consequent zijn kan helemaal geen kwaad vind ik, integendeel. Wie goed oplet zal zien dat sommige personages veel lijken op figuurtjes uit mijn eerste Romeinenstripjes, die je op deze website vindt onder “Uit de archieven”. Dat geldt voor Ventosus en de commandant en ook voor de optio.’

Het concept van het verhaal is losjes gebaseerd op het bezoek van keizer Hadrianus aan de Germaanse limes anno 121-122.
Het concept van het verhaal is losjes gebaseerd op het bezoek van keizer Hadrianus aan de Germaanse limes anno 121-122.

Als het gaat om de research, speelt het verhaal dan in een bepaalde periode, rondom een historische gebeurtenis? De titel impliceert dat het gaat over het bezoek van Hadrianus aan onze provincie. ‘Ja en nee. De keizer is met opzet naamloos en fictief. Hij bevat elementen van meerdere Adoptiefkeizers, maar inderdaad het meest van Hadrianus. Op eenzelfde wijze wordt het fort van Marcus niet bij name genoemd. Als het een historisch, bestaand castellum zou moeten zijn, dan zou ik denken aan Bodegraven. De naam is onbekend en het ligt op een plek waarvan ik niet zeker zou weten of de lokale bewoners onder de Cananefaten of Bataven gerekend werden. Ideale plek voor een vergeten detachement soldaten en voor een Germaan van onduidelijke stam. Maar het kan ook gaan om een totaal fictief fort, ergens tussen Zwammerdam en Vleuten. In eerste instantie had ik een duidelijkere setting in gedachten, bij Forum Hadriani, waarbij Marcus en zijn kameraden hier in een fictieve castra zaten, als deel van een vergeten legioen. Maar uiteindelijk deed dat mij de waarheid toch iets teveel geweld aan. En de Rijn is nu eenmaal DE setting voor een strip als deze, zodat een detachement bij Nijmegen het ‘m ook niet werd. Sowieso wil ik van Marbod niet per se een Bataaf maken, want dat is mij te afgezaagd; vandaar dat ik eerst aan een Cananefaat dacht, maar uiteindelijk is het gewoon niet duidelijk bij welke stam hij hoort en kan het hemzelf ook niet schelen. Het concept van de vergeten soldaten is wel gebleven. De commandant heeft het gevoel op een soort eindstation te zitten, terwijl de hele boel om hem heen een ingeslapen indruk maakt. Er is aan die grens al zo lang niks noemenswaardigs meer gebeurd dat het saai is geworden.’

Er worden in het verhaal enkele Rijnforten aangedaan, zoals Albanianae.
Er worden in het verhaal enkele Rijnforten aangedaan, zoals Albanianae.

Nogal een contrast met het beeld van de Romeinse tijd als een oorlogszuchtige periode. ‘Omdat dat ook lang niet altijd zo geweest is. In de eeuw na de Bataafse Opstand is er eigenlijk weinig noemenswaardigs gebeurd. Er waren vast wel wat kleine opstootjes en rooftochten, maar dat die niet uitgebreid in onze geschiedenisboeken staan toont wel aan dat het iets triviaals had. Bovendien kennen de mensen de Romeinen het best van een andere strip: Asterix. Hierin spelen de Romeinen vooral de rol van vijandige bezetters. Ik wilde het eens anders doen, dus ligt de focus in mijn strips meer op de Pax Romana, Romein en onderworpene als bewoners van dezelfde samenleving. Qua datering kiest men ook altijd maar voor Julius Caesar, Caligula of Nero, maar waarom juist niet eens de tijd proberen van de Adoptiefkeizers, de Gouden Eeuw van Rome? In dat kader is het veel leuker om Germania Inferior als welvarende, ietwat ingedutte grensprovincie neer te zetten. Ergens past dat zelfs wel bij hoe het moderne Nederland vaak wordt neergezet!’

Marcus & Marbod is vooral een humoristische strip. Toch is "De Komst van de Keizer" ook wel spannend.
Marcus & Marbod is vooral een humoristische strip. Toch is “De Komst van de Keizer” ook wel spannend.

Maar je inspiratie uit een actiefilm is daar een flink contrast mee. Is het een spannend verhaal? ‘Het heeft zeker zijn duistere momenten. Eigenlijk botst de saaie, ingeslapen wereld van Marcus en Marbod met het enorme Rome, waar de keizer bezig is een wereldrijk te besturen en het in paleis en politiek wemelt van de intriges. Het bezoek van die machtige keizer aan dat ingeslapen grensplaatsje lijkt voor enkele grijze eminenties een ideaal moment om van die lastpak af te komen. Als Marcus en Marbod toevallig op de bende huurlingen stuiten die de klus moet klaren (geheel in actiefilm-stijl is het een multinationale bende) moeten ze alles op alles zetten om op tijd bij het fort te zijn, terwijl ondertussen de moordenaars hen op de hielen zitten. Dat is niet zonder spanning en geweld, maar natuurlijk valt er ook nog een hoop te lachen. Maar helemaal voor alle leeftijden is het niet, nee. Een humoristische strip hoeft niet kinderachtig te zijn, vind ik. Asterix heeft het imago gekregen van een kinderstrip, maar dat komt denk ik vooral omdat het voor alle leeftijden is: het cartooneske geweld maakt het populair bij kinderen, dus denken ouders die geen strips lezen dat het voor kinderen is, ondanks dat sommige grappen daar veel te moeilijk voor zijn. Van dat imago wil ik ook af. Dus in het kampdorp hangen dames rond met loshangend haar en de slechteriken gaan letterlijk over lijken.’

Het welvarende, ingedutte Germania Inferior, wordt eens goed wakker geschud.
Het welvarende, ingedutte Germania Inferior, wordt eens goed wakker geschud.

Komt dat door die inspiratie uit actiefilms? ‘De invloed daarvan valt wel mee. Die blijkt vooral uit wat knipoogjes. Je kan wel stellen dat ik meer invloed heb ondergaan van de wereld van de levende geschiedenis en reënactment. Neem nou die buitenbeentjes, dat zijn een soort karikaturen en optelsommen van de meer bizarre gevallen die je daarin tegenkomt. Sommige “legionairs” zijn opvallend groot of klein, opvallend oud of jong… En natuurlijk heb je altijd nog de enkeling die er gewoon niet uitziet en maar niet snapt hoe het wel moet. In de Romeinse groepen zie je die laatste gelukkig niet zo gauw, maar ze bestaan wel, van die reënactment-gedrochtjes. De reacties van andere reënactors daarop zijn natuurlijk ook erg typerend, hoe terecht ze soms ook zijn. In zulke groepen zie je ook altijd de prachtigste centurio’s rondlopen, dus heb ik de centurio’s in de strip neergezet als pompeuze mannetjes die meer met hun uiterlijk en carrière bezig zijn dan dat ze echt iets nuttigs doen. Hun rivaliteit met de elitaire cavalerie-decurio is dan weer een parodie op de rivaliteit tussen bijvoorbeeld uniformpolitie en recherche. Net zoals de legionairs en hulptroepen elkaar ook niet lijken te mogen in deze strip. Andere knipoogjes vind je in de vorm van figuranten die veel lijken op leden van die Romeinse groepen. En natuurlijk zijn er wat cameo’s voor de mensen van Romeinen.info, waar ik mijn stripjes publiceren mag!’

Het gaat nog even duren voor we er achter komen wie dit is...
Het gaat nog even duren voor we er achter komen wie dit is…

Wanneer kunnen we de strip verwachten? ‘Door andere verplichtingen was een deadline stellen onmogelijk, zodat ik al een paar jaar zit te prutsen, maar nu is het verhaal bijna af. Ironisch genoeg was het laatste dat ik op papier getekend en geïnkt heb een mijlpaal. Het laatste werk op echt papier is af. Ik ben nu bezig met het bijwerken en inkleuren van die laatste pagina’s, maar dat duurt nog wel even. Ook heb ik nog een zware dobber aan het bijwerken van de belettering van de strip, want mijn handschrift is gewoon te rommelig, zodat ik dit ook digitaal moet overdoen. Dat gaat de komende tijd nog het meeste werk worden. Als dat is afgerond zal ik de strip op de facebookpagina van Marcus en Marbod gaan publiceren in feuilleton, zoals een krantenstrip. Ik kan nog geen exacte datum beloven, maar ik weet zeker dat het ergens in 2019 gaat lukken.’

Iets om naar uit te kijken dus. Kijk als het zover is voor het verhaal  “De Komst van de Keizer” (en voor die tijd voor meer strips en af en toe een teaser) op www.facebook.com/MarcusMarbod. 

Romeinenweek 2017, dag 7: “Romeinendag” in Cuijk

vechtenSalve, salve! Heden morgen ben ik na een lange nachtrust wakker geworden in het Laat-Romeinse fort bij Kessel, in Noord-Brabant, niet ver van de plek waar Julius Caesar misschien wel de Usipeten en de Tencteren een pak slaag gegeven heeft. Langs de vredige Maas trok ik oostwaarts, langs plaatsen als Grave en Beers, die mij als Romein niet zoveel zeggen. Maar ten slotte kwam ik bij Cuijk en dat ken ik wel! Daar ging het om, want het raadsel luidde: ‘Ga naar de oorsprong van de tempel waar je orakel vroeg. Zoek degene die erbij past.‘ En aangezien ik orakel vroeg in een tempel die gebaseerd is op die uit Cuijk, is mijn reisdoel zonneklaar.

Een pijler van de Romeinse brug, aangegeven op de Waalstraat (ironisch genoeg aan de Maas)
Een pijler van de Romeinse brug, aangegeven op de Waalstraat (ironisch genoeg aan de Maas). De contouren van de tempel zijn er ook te vinden, het castellum ligt verderop.

Ceuclum, zoals wij Cuijk noemen, ligt aan een vrij belangrijke bocht van de Maas, waar wij Romeinen een brug over de rivier gebouwd hebben, om van daaruit gemakkelijk Noviomagus (Nijmegen) te kunnen bereiken. De brug moest, zeker in de woelige Laat-Romeinse tijd, goed bewaakt worden en daarom is er uiteindelijk ook een fort bij gebouwd. Behalve dat stonden er natuurlijk ook nog een aantal andere gebouwen omheen, zoals de tempel. Bij mijn aankomst in Ceuclum was ik een beetje teleurgesteld, want de tempel, brug en het fort zijn inmiddels verdwenen. Maar wel is er een museum dat Museum Ceuclum heet. Als dat mijn dag nog niet goed maakte, dan wel de Romeinendag die ik er aantrof! De omtrekken van de tempel en pijlers van de brug zijn nog wel op de kade te zien.

Romeins bandweven.
Romeins bandweven.

Museum Ceuclum is een vrij klein museum vlak bij de Martinuskerk. Rondom het museum en de kerk was van alles te vinden. In het museum zelf konden kinderen een kaart krijgen met de 9 figuren van de Romeinenweek erop. Door de verschillende activiteiten buiten af te gaan kon je bij elk een stempel krijgen en zo het “Wie was het?”-spel van de Romeinenweek 2017 bemachtigen. Natuurlijk waren er ook archeologische resten te bekijken, boeken ter inzage of te koop en nog veel meer, zowel in het museum als in een kraam ervoor. Rondom het museum waren nog veel meer kramen, met name bemand door Romeinen van onder andere Stichting Corbvlo.

Leren te vechten met zwaard en met schild, zoals de echte Romeinen dat doen!
Leren te vechten met zwaard en met schild, zoals de echte Romeinen dat doen!

Vanuit het museum kon ik twee kanten op om meer te bezichtigen dus sloeg ik eerst rechtsaf en ging naar het Kerkplein. Hier werden militaire Romeinse activiteiten behandeld. Ik zag er meteen een bekend gezicht: de Romeinse wapenmeester van Baroen, die ik afgelopen dinsdag ook in Eindhoven gezien had, was hier opnieuw hard rekruten aan het opleiden. Behalve zijn gebruikelijke oefenpalen, waar de jeugd het Romeins zwaardvechten op oefenen kan, had hij ook enkele toestellen meegenomen die duidelijk bedoeld waren om het vechten als Romeinse ruiter mee te oefenen.

Als Romein op de foto in een Romeinse straat, met een Romeinse centurio!
Als Romein op de foto in een Romeinse straat, met een echte centurio!

Behalve dat kon er op het plein ook gemarcheerd worden in Romeinse stijl, aangezien er ook een paar soldaten aanwezig waren. Eentje had een zware sarcina oftewel bepakking bij zich, dus ik was in elk geval niet de enige Romein met reisbagage. De andere soldaat droeg wel een Romeinse helm en kolder, maar was bij nader inzien duidelijk een soldaat uit de Bataafse hulptroepen. Voor een grote afbeelding van een drukke Romeinse straat kond je ook als Romein op de foto, wat het natuurlijk des te gaver maakte. Een indrukwekkende centurio kwam ook nog een van deze exercities leiden, al schreeuwde hij zo luid en abrupt dat het enige moeite kostte om sommige kinderen nog over te halen, haha!

Hard op zoek naar scherven in het zand.
Hard op zoek naar scherven in het zand.

Het Kerkplein zelf bevatte ook een deel waar de kinderen zelf opgravingen konden doen. In een grote hoop zand waren allerlei scherven en voorwerpen verstopt, die met schepjes en kwastjes uitgegraven en schoongemaakt moesten worden, waarna je ook nog kijken kon of ze allemaal wel keurig in elkaar pasten. Opgraven gaat immers niet door met een grote schop maar hele kluiten uit de grond te scheppen, zoals mij afgelopen maandag in Leidschendam is uitgelegd. Wat metalen lijnen op het plein gaven mij het vermoeden dat de dubbele gracht van het castellum er keurig aangegeven was.

Er was van alles te doen en te knutselen op de Romeinendag!
Er was van alles te doen en te knutselen op de Romeinendag!

Rond het paadje naast de kerk stonden nog veel meer kramen met Romeinen om allerlei zaken te doen en te knutselen. Je kon bijvoorbeeld zelf een leren buidel maken: dit doe je door het leer in een ronde vorm uit te knippen en er gaatjes in te maken, waarna je er alleen nog maar een veter doorheen hoeft te rijgen. Een andere kraam bood de mogelijkheid tot het maken van afbeeldingen voor de riviergoden, het stampen van Romeinse kruiden, het maken van een fibula van koperdraad of het kleien van een potje. Of gewoon het spelen van een Romeins spel natuurlijk! De aanwezige Romeinen vertelden echter ook een hoop feiten aan wie het maar wilde horen. Net als afgelopen dinsdag in Eindhoven was ook hier een medicus aanwezig. Waar de veldarts in Eindhoven vooral vertelde hoe je allerlei gruwelijke oorlogswonden moest behandelen, vertelde deze dokter op gretige wijze over zaken als het behandelen van oogziektes! Tot slot liep er zelfs een eenzame Late Romein rond, die ik volgens mij afgelopen zondag ook in Zutphen had gezien. Het was een gezellig gebeuren, want het wemelde er van de nieuwsgierige mensen.

Een echte oude maalsteen in de Romeinse tuin!
Een echte oude maalsteen in de Romeinse tuin!

Via het uiteinde van dit paadje kwam ik weer aan de voorzijde van de kerk en sloeg ik opnieuw rechtsaf. Aan de achterzijde van het museum bleek echter een Romeinse tuin, dus die kon ik ook niet links laten liggen. De tuin bevatte allerlei echte stenen voorwerpen uit de Romeinse tijd, zoals delen van verschillende zuilen en andere brokstukken, die later voor de pijlers van de brug gebruikt moeten zijn, maar ook een zeer goed bewaarde inscriptie en een maalsteen die de Romeinen voor hun graan gebruikten. Het is opvallend hoe deze voorwerpen gewoon in een tuin liggen, die vandaag gewoon open was voor het publiek.

Het indrukwekkende profielwerkstuk, geheel werkend volgens de originele principes!
Het indrukwekkende profielwerkstuk, geheel werkend volgens de originele principes!

Maar het meest bijzondere in deze tuin was toch wel de scorpio (een vorm van een balista, Romeinse artillerie), die twee scholieren zelf hadden weten te bouwen voor hun profielwerkstuk. “We deden het gewoon omdat we het interessant en leuk vonden, maar we hadden niet gedacht dat het zoveel aandacht zou krijgen” zeiden ze. “Je moet 80 studielast-uren per persoon aan het werkstuk besteden; daar zitten we toch allang overheen!” Ze legden mij uit dat zelfs deze versie nog aardig accuraat kan schieten en demonstreerden het met volle teugen op een doelwit achterin de tuin, die niet voor niets gedeeltelijk afgezet was. “Eigenlijk schieten we meestal gewoon op een groot veld, dus we weten wel hoe ver de pijlen komen kunnen en hoe precies.” De heren lieten me zelfs een pijl zien die ze zelf hadden geprobeerd te maken. “Die hebben we geprobeerd zelf te smeden, maar dat was nog niet zo’n groot succes.” Maar dat maakt het in mijn ogen niet minder ambitieus en bewonderenswaardig!

Dag 7 RufiaIk hoefde intussen niet lang na te denken over wie de persoon was die bij de tempel paste. Dat moest uiteraard een priester of priesteres zijn en daar was er maar eentje van op mijn lijst: Rufia Materna. Rufia is bekend van een altaarsteen bij Millingen a/d Rijn die door haar moeder Mucronia Marcia aan Rufia wijdde. Ook werd er een heilig woud aan Rufia gewijd en werd ze ‘godin en meesteres’ genoemd. Uit deze teksten blijkt dat Rufia een lokale priesteres was en dat er op haar verjaardag, 17 juli, offers in het heilige woud gebracht werden. Dat gebeurde ook op 20 februari: die dag viel samen met de Parentalia, de dag waarop de Romeinen hun overledenen eren. Leefde Rufia nog wel toen haar moeder de steen oprichtte?

Mijn amuletten! Keurig bij het huisaltaartje geplaatst door priesteres Rufia.
Mijn amuletten! Keurig bij het huisaltaartje geplaatst door priesteres Rufia.

Ik kon op mijn beurt Rufia wel bijna aanbidden toen ik mijn amuletten terugvond in het lararium, het huisaltaar, van de Romeinse tuin. Ik was mijn geluksbrengers al een tijdlang kwijt en ik voelde mij nu meteen een stuk zelfverzekerder… ahum! Opnieuw trof ik er een raadsel bij aan: ‘Ten zuiden van Traiectum en Fectio ligt een plaats met een nieuw castellum. Zoek daar een slaaf die uitleent.’ Een vreemde tekst, want als het goed is zijn er alleen oude castella in dit land. Toch? In elk geval trof ik opnieuw een schipper aan die me wel een stukje wilde brengen. Ik twijfel er allang niet meer aan dat dit allemaal gepland is. Die Romeinen van gisteravond waren ook wel erg gastvrij… Ik word steeds benieuwder wat hier aan de gang is. We zijn nu in elk geval aangemeerd in Rijswijk, waar een castellum van onduidelijke naam (misschien Fletio) moet liggen. Ik hou jullie op de hoogte!

L. Octavius Barbatus

www.twitter.com/OctaviusRomein

De Lex Publilia Voleronis: consuls contra volkstribunen (473 v. Chr.)

ditDe executie van Cassius Viscellinus in 485 v. Chr. bracht geen grote verandering in Rome teweeg. Rome bleef een stadstaat die regelmatig in oorlog verkeerde met naburige stammen en steden, terwijl onderling de patriciërs en plebejers met elkaar bleven botsen. De Fabische Oorlogen hadden Rome voorlopig de strijd met Veii doen weerstaan, maar was in 476 in een groot bloedbad onder de Fabii geëindigd. Consul Titus Menenius Lanatus was er niet in geslaagd tijdig in te grijpen, ondanks dat hij dat gezien de positie van zijn troepen gemakkelijk had kunnen doen. De strijd had er zo slecht voor gestaan dat Menenius bij Rome verslagen was door de Veientes en dat zijn collega Pulvillus er nog nét in was geslaagd om hen weer van de Janiculum te verdrijven. Het leidde echter ook tot een vervolging. Zodra Menenius’ ambtstermijn erop zat werd hij door de Volkstribunen voor het gerecht gesleept wegens zijn slechte militaire prestaties in het algemeen en het bloedbad onder de Fabii in het bijzonder. Volgens Livius speelde Menenius’ weerstand tegen de agrarische hervormingen van Viscellinus echter ook een rol.

De meeste openbare processen vonden in de Republiek gewoon op het Forum plaats. (De meeste ruïnes die daar nu staan zijn uit de Keizertijd, dus vele eeuwen later)
De meeste openbare processen vonden in de Republiek gewoon op het Forum plaats. (De meeste ruïnes die daar nu staan zijn uit de Keizertijd, dus vele eeuwen later)

Menenius kwam er juridisch gezien goed vanaf. De goede naam van zijn vader, die na de eerste Secessio Plebis (afscheiding der plebejers) patriciaat en plebs verzoend had, hielp waarschijnlijk in zijn voordeel. In plaats van de doodstraf of verbanning kreeg Menenius een boete van 2000 as. Let wel, een juridisch milde straf woog blijkbaar niet op tegen de persoonlijke vernedering. Volgens Livius stierf Menenius al snel, ziek van ellende. (Cassius Dio vertelt overigens een zeer andere versie van het verhaal waarin Menenius wel degelijk ter dood veroordeeld werd.) De zaak van Menenius mag dan een detail in de Romeinse geschiedenis lijken, maar het is wel tekenend voor de klassenstrijd in de Vroege Republiek. De landbouwhervormingen waar het plebs zo hard om riep gaf zoveel spanning dat er meerdere politici om werden aangeklaagd. De consuls van 474 werden na hun aftreden ook al voor het gerecht gedaagd omdat zij de landbouwwet van Viscellinus gehinderd zouden hebben. Net als bij Menenius werd de aanklacht gevoerd door volkstribuun Gnaeus Genucius, die meerdere malen op fanatieke wijze de consuls ter verantwoording trachtte te roepen langs gerechtelijke weg. Want ook consul Spurius Servilius, uit 476, was door hem aangeklaagd na een roekeloze aanval op de Veientes, die ook alleen door ingrijpen van zijn collega Aulus Verginius niet op een verpletterende nederlaag was uitgelopen.

De beroemdste drager van de zwarte toga pulla was Cato de Jongere, die hiermee in de 1e eeuw v. Chr. toonde dat hij rouwde om de in zijn ogen gestorven Republikeinse idealen.
De beroemdste drager van de zwarte toga pulla was Cato de Jongere (hier in de tv-serie Rome gespeeld door Karl Johnson), die hiermee in de 1e eeuw v. Chr. toonde dat hij rouwde om de in zijn ogen gestorven Republikeinse idealen.

Toen in 473 de nieuwe consuls aantraden, kleedden hun voorgangers Servilius en Verginius zich alsof zij in de rouw waren, in verfomfaaide zwarte toga, ongeschoren en haar in de war. Kanttekening hierbij is dat de rouwstijl ook vaak gedragen werd door beklaagden, die hiermee hun ellende toonden. De oud-consuls liepen nu jammerend door de straten, bewerend dat consul worden niets anders was dan jezelf blootstellen aan de tirannie van de volkstribunen. Blijkbaar had dit de nieuwe consuls er niet van weerhouden hun ambt op zich te nemen. De eerste, Vopiscus Julius Iulus, kwam dan ook uit een familie met reputatie: zijn broer Gaius was consul geweest in 482 v. Chr. en mogelijk was zijn vader (die ook Gaius heette) dezelfde als de consul uit 489 v. Chr. De andere, Lucius Aemilius Mamercinus, was al tweemaal consul geweest en volgens Livius had hij destijds samen met de Senaat getracht de macht van de tribunen in te perken, wat wel duidelijk maakt dat hij wel wat gewend was. Op de morgen van het proces gebeurde er echter iets totaal onverwachts: Gnaeus Genucius werd dood aangetroffen in zijn huis. De zo fanatieke volkstribuun was vermoord. De overgebleven tribunen schrokken hier zo van dat geen van hen de rol van aanklager over wilde nemen. Servilius en Verginius ontkwamen zo aan de vervolging. De patricische Senaat lachte in zijn vuistje en gaf vol goede moed het bevel tot lichting van de troepen. Nou ja, goede moed… Eerder overmoed. De gemoederen onder het volk waren door het drama natuurlijk flink opgelopen. Zeker toen de consuls, die onmiddellijk troepen begonnen te lichten, op strenge wijze te werk gingen.

Romeinse soldaten in de 5e eeuw v. Chr. hadden nog zeer andere uitrustingen dan die in de vroege keizertijd.
De verschillende vermogensklassen van het Romeinse leger verschilden in de 5e eeuw v. Chr. sterk van uitrusting.

Het Romeinse leger van de Vroege Republiek werkte nog met een dienstplicht: iedere man van 16 tot 46 jaar oud kon worden opgeroepen. Er waren vier legioenen, twee voor elke consul, wat destijds een totaal aantal soldaten gaf van 3000 à 4000 man infanterie en 300 man cavalerie. De legioenen werden volgens Livius nog opgesteld als een Griekse falanx, een starre muur van speren. Patriciërs dienden dan vanwege hun grotere draagkracht in de cavalerie (waaruit uiteindelijk de Romeinse ridderklasse zou ontstaan) en plebejers met voldoende vermogen werden opgeroepen voor de infanterie. De infanterie werd dan weer opgedeeld in vijf adsidui of vermogensklassen. De eersteklas-legionairs waren het rijkst en droegen een zwaar pantser met een lange lans, als in de stijl van een Griekse of Etruskische hopliet, zodat zij dus vooraan stonden in de falanx. De tweede klasse droegen ongeveer dezelfde uitrusting minus borstpantser, terwijl de derde en vierde het meer moesten hebben van een lichte wapenrusting met een werpspeer en stootlans. De vijfde klasse, de armsten, had een zeer beperkte uitrusting waarbij de voornaamste bewapening de slinger was. Zij konden voor het leger uitlopen om te provoceren en zo de manoeuvres van het legioen te verhullen. Bij dit alles moet worden gezegd dat dienstplicht werd gezien als een vanzelfsprekende plicht aan de staat. Wie totaal bezitsloos was werd vrijgesteld van militaire dienst, tenzij in geval van uiterste nood. Verder werden alle soldaten geacht zij aan zij te vechten, ongeacht leeftijd of dienstjaren, met uitzondering van de meest ervaren troepen die achterbleven om de stad te bewaken.

Komische afbeelding van de arrestatie van Publilius, hier afgebeeld in een 19e-eeuws officiersuniform en een leeuwenvacht.
Komische afbeelding van de arrestatie van Publilius, hier afgebeeld in een 19e-eeuws officiersuniform en een leeuwenvacht.

Wat de zaak bij de lichting van 473 v. Chr. deed escaleren was de oproep aan ene Volero Publilius om als gewoon soldaat dienst te nemen. Dat dit bij hem in het verkeerde keelgat schoot lijkt in contrast met bovenstaande visie op de dienstplicht, maar wordt al begrijpelijker als men bedenkt dat Publilius eerder als centurio had gediend en er dus niet op zat te wachten om weer helemaal “opnieuw” te beginnen. De consuls stuurden hierop één van hun lictoren om Publilius te arresteren, zodat hij op het Forum voor hen gebracht werd. Publilius trachtte in beroep te gaan tegen zijn arrestatie en riep de volkstribunen op om hem te verdedigen. De tribunen durfden echter niet in te grijpen, uit angst dat het hen net zo als Genucius zou vergaan. Maar toen bleek het aanwezige volk achter de arrestant te staan: een boze menigte slaagde erin om Publilius aan de greep van de lictoren te ontworstelen. De consuls begrepen dat ze in een lastig parket zaten: ze hadden alleen hun 24 lictoren ter bescherming, terwijl enkele van hen nu al bont en blauw gemept waren door de menigte. Bovendien waren al deze lictoren plebejers!

De twee consuls kwamen tijdens de Republiek het dichtst bij een staatshoofd. In de Oudheid kwamen wel meer staten voor met twee mannen aan het hoofd.
De lictoren dienden in de Romeinse republiek als lijfwacht van hoge magistraten. Ze konden ook worden uitgestuurd voor arrestaties en waren soms bevoegd om te doden.

Aemilius en Vopiscius konden niet anders dan zich wijselijk uit de voeten maken en zich voorlopig even schuilhouden in het Senaatsgebouw. Daar werd al snel druk gediscussieerd over hoe dit oproer op te lossen. De meest aristocratische senatoren pleitten voor een hard ingrijpen, hetgeen echter door minder heethoofdige collega’s verworpen werd. Uiteindelijk kalmeerde de situatie buiten en kon men het gebouw veilig verlaten. De rest van het jaar maakten Aemilius en Vopiscius hun consulaat door in een ongemakkelijke sfeer, vergelijkbaar met een gespannen wapenstilstand. Op het einde van datzelfde jaar werd er een nieuwe volkstribuun verkozen: niemand minder dan Publilius! Als nieuwe held van het plebs deed hij er alles aan om er een wet door te drukken waarmee het Concilium Plebis, waarop de volkstribunen en -aedielen werden verkozen, voortaan zou worden verdeeld in tribi (stammen) in plaats van curiae (districten), zodat de vergadering minder afhankelijk werd van patricische invloed.

Het staatsbestel van de Republiek. Naarmate de tijd verstreek werd het steeds complexer.
Het staatsbestel van de Republiek bevatte verschillende vergaderingen die verschillende magistraten verkozen. De volkstribunen en volksaedielen werden verkozen door een vergadering waar officieel alleen plebejers zitting in hadden, maar door het patronagesysteem hadden de patriciërs er alsnog invloed op.

De vergaderingen waarop het wetsvoorstel van Publilius besproken werden veranderden meer en meer in schreeuwpartijen. De elite was allerminst gecharmeerd van het hele plan, omdat haar invloed er sterk van achteruit zou gaan. Toen in 471 v. Chr. nieuwe consuls benoemd werden, was Appius Claudius Sabinus dan ook de havik die door de Senaat verkozen was om het wetsvoorstel te bevechten. Zijn collega, Titus Quinctius Barbatus, was meer een duif, die de rol van een bemiddelaar trachtte te spelen. Dat was maar goed ook, want uiteindelijk kwam het tot een hevige confrontatie. Toen Publilius’ collega Gaius Laetorius probeerde om Appius afgezet te krijgen vóór er over het wetsvoorstel gestemd zou worden, reageerde Appius met het bevel Laetorius te arresteren. Het resultaat was dat de gemoederen op het Forum zo hoog opliepen dat er bijna een rel uitbrak. Quinctius slaagde er in elk geval in de gemoederen van het volk wat meer tot bedaren te brengen, terwijl hij Appius door een groep senatoren de Curia Hostilia, het Senaatsgebouw, in liet sleuren. Nadat de menigte wat gekalmeerd was spoorde Quinctius de Senaat aan om het volk niet langer te tarten. Ze wilden de staat toch zeker niet in gevaar brengen?

Slinger
De slinger, het wapen van de armste vermogensklasse in de Vroege Republiek (en dus ook van veel plebejers op het slagveld)

Aldus geschiedde en werd de Lex Publilia Voleronis aangenomen. Voortaan waren de volkstribunen een stuk onafhankelijker van Senaat en patriciaat. De plebejers waren een stap dichter bij hun emancipatie en daardoor waren de gemoederen voorlopig gesust. Net op tijd. De Volsci en de Aequi hadden het nieuws over de onrust gehoord en roken hun kans om het Romeinse grondgebied aan te vallen. Opnieuw bleek het verschil in het beleid van de consuls: waar Quinctius’ troepen gehoorzaam waren en hij de Aequi met succes bestreed, had Appius in zijn strijd met de Volsci moeite om de orde in zijn leger te handhaven. De hardvochtige Appius paste decimatie toe: één op de tien soldaten werd uitgeloot om door de negen anderen gedood te worden. Quinctius keerde terug met een loyaal leger en had zelfs de buit onder zijn mannen verdeeld. Hij zou nog vijf keer consul worden. Appius niet één keer meer.

Het verblijf van een Romeinse soldaat

bodegraven castellumLaatst keek ik eens goed naar de strip over Asterix de Galliër, waar ik als Romein zo vaak over hoor. In die strip wordt het dorp van de Galliërs omringt door vier Romeinse kampen, maar ik moet eerlijk toegeven dat ik die kampen niet helemaal snap… Ik zal dus eens goed uitleggen hoe het nu zit met die soldatenverblijven.

Romeinse legertenten waren van leer. Zelfs in jullie tijd is dat een dure grap!
Romeinse legertenten waren van leer. Zelfs in jullie tijd is dat een dure grap!

De Romeinse forten worden vaak kampen genoemd, maar dat is niet helemaal juist. De beroemde legertenten van de Romeinen werden alleen gebruikt voor een tijdelijk verblijf, met name als het leger onderweg was. De tenten zagen er ook niet zo enorm en kleurrijk uit als ze in de strip van Asterix doen. Een stevige Romeinse legertent (papilio) diende immers niet om in te verblijven, maar vooral om in te slapen. Een tent maken was een heel karwei, want de tent moest groot genoeg zijn om zes man te herbergen. Zes? Jazeker. Een contubernium, de kleinste eenheid van het Romeinse leger bestond weliswaar uit 8 soldaten, maar de tenten waren daar net wat te klein voor. Dom? Welnee! Hartstikke slim juist, want op deze manier moesten er altijd een paar man op wacht blijven. En middenin de nacht, op onbekend terrein, is dat geen overbodige luxe. Net als het versterken van het kamp met een greppel, wal en palissade.

Met een palissade van sudes (enkelvoud sudis) komt geen vijand je kamp in!
Met een palissade van sudes (enkelvoud sudis) komt geen vijand je kamp in!

Stel je dus eens voor dat je op reis bent met het Romeinse leger. Je hebt vandaag een kilometer of 35 gelopen, maar voor je kunt gaan rusten moet eerst dat kamp worden opgebouwd. Met het gereedschap uit je bepakking graaf je een greppel (fossa) en met de aarde uit die greppel werp je weer een wal op. In de bepakkingen van de soldaten zitten ook sudes, houten staken die gemakkelijk in de wal kunnen worden gestoken als omheining. Zo kun je binnen de versterking dus veilig je tenten opslaan. Ook in de Romeinse tijd gebeurde dat waarschijnlijk al met stokken en haringen. De tenten zelf waren van leer en aangezien geen dier groot genoeg is om voldoende leer voor één zo’n papilio te leveren, waren de stukken met de hand aan elkaar genaaid. In de tent kun je aardig droog slapen, ook omdat het leer vocht absorbeerde. De volgende morgen moeten de tenten weer opgebroken, de sudes terug in de bepakking en moet ook de greppel weer worden dichtgegooid. Je wil tenslotte niet dat een ander het kamp nog gebruiken kan!

Caligula was de bouwer van Praetorium Agrippinae, in Valkenburg. Het castellum werd genoemd naar zijn 6 jaar daarvoor overleden moeder. Het is één van de best bewaarde castella in ons land.
Deze plattegrond van Praetorium Agrippinae (Valkenburg, ZH) geeft een goed beeld van de indeling van een castellum. Kleine kamertjes, hè?

Goed, we marcheren verder. Na dagen, weken marcheren komen we eindelijk bij onze bestemming: een fort. Wat voor fort dit is en hoeveel soldaten erin passen kan verschillen. De meeste forten langs de Rijn in Nederland zijn een castellum, een “klein fort”. Als je bij een cohort hulptroepen zit heb je grote kans dat je naar zo’n grensfort onderweg bent, maar je zou ook met een vexillatio of detachement legionairs erheen gestuurd kunnen zijn. De meeste castella zijn op een soldaat of 500 berekend, maar groter en kleiner komt ook voor: Fectio (Vechten) kon misschien wel zo’n 1000 soldaten herbergen. Voorbeelden van miniforten zijn ook gevonden, zoals Ockenburgh in Den Haag en op het Marktveld in Valkenburg (ZH). Een grote castra is een fort dat plaats geeft aan een legioen, maar hiervan is maar één voorbeeld bekend in Nederland: de grote legerplaats op de Nijmeegse Hunnerberg, die hier in 70 na Chr. gebouwd is. De legerplaats is ruim een eeuw in gebruik geweest, maar daarvan heeft er maar 34 jaar echt een legioen in gezeten: in 103 werd Legio X Gemina overgeplaatst naar Pannonia en zaten er voortaan alleen nog kleine detachementen in het fort.

Stapelbedden en een klein opslagkamertje voor een contubernium legionairs! Blij dat ik promotie gemaakt heb.
Stapelbedden en een klein opslagkamertje voor een contubernium legionairs! Blij dat ik promotie gemaakt heb.

Zo’n fort was min of meer permanent, dus in plaats van tenten stonden er echte gebouwen. De meeste hiervan waren langwerpige huizen vol barakken. Ieder contubernium had twee kamers ter beschikking: een slaapkamer met stapelbedden en een opslagkamer. Je hebt kans dat ik als optio wat meer ruimte voor mezelf heb, maar de grootste kamer in het gebouw is voor de centurio. Aangezien er vaak meerdere centuries in het fort zijn, is er altijd nog een commandant die boven de centurio’s staat: een praepositus leidt een detachement, een prefect leidt een cohort hulptroepen en een legioen wordt natuurlijk geleid door echte opperofficieren, waarvan de legatus het hoogst is. Deze hoge heren hebben vaak een eigen huis in het fort – nou ja, huis… Zo’n commandantswoning of praetorium kan een echte villa worden. In een castra zullen er meerdere hebben gestaan, omdat behalve de legaat ook nog zijn plaatsvervangers aanwezig waren. Waarschijnlijk hadden de soldaten van het eerste cohort hier wat grotere barakken, omdat zij de elitetroepen waren. Eventueel aanwezige cavalerie had ook wat meer ruimte, omdat zij stallen nodig hadden. Centraal in het fort staat altijd de principia, het hoofdkwartier, met kantoortjes voor de administratie en een heiligdom waar de vaandels bewaard worden. Andere gebouwen die aanwezig konden zijn waren een werkplaats en een hospitaal. Graanopslag mocht natuurlijk ook niet ontbreken!

De castra van Noviomagus, gezien vanuit het oosten, met links het grote forum en bovenaan het amfitheater.
De castra op de Hunnerberg is de enige legerplaats van een legioen in Nederland. Op deze tekening zijn de muren ervan al “versteend”.

Zo’n fort had in eerste instantie houten gebouwen een houten omwalling. Dat laatste was geen simpel in elkaar gezette palissade, maar een stevige dikke muur met kantelen en uitkijktorens, waar de soldaten de wacht op konden houden. Vaak lagen er meerdere greppels of grachten rondom het fort heen. Naarmate de tijd verstreek werden veel van de forten “versteend”. Keizer Hadrianus (r. 117-138) begon waarschijnlijk al met het proces waarbij de houten muren van de Limesforten werden vervangen voor stevige stenen muren, een proces dat waarschijnlijk pas rond het jaar 200 werd afgerond. Stenen muren waren steviger en permanenter, maar ook vergden ze minder onderhoud dan een houten muur.

Een nagebouwde wachttoren bij Fectio (Vechten)
Een nagebouwde wachttoren bij Fectio (Vechten)

De afstand tussen de Limesforten kan verschillen maar is altijd minstens een paar kilometer (soms zelfs 12 of 18!) zodat ertussen een flink stuk Limes ligt zonder bewaking. De forten zijn vooral bij de strategische punten gebouwd, zoals bij een plek waarin zijrivieren zich bij de Rijn voegen of ervan aftakken, zodat ze extra interessant zijn voor eventuele invallers. Een andere optie voor een strategisch punt is natuurlijk juist een plek vanwaar je de omgeving goed kunt overzien, zoals die Hunnerberg in Nijmegen. (Maar ja, het aantal heuvels langs de Rijn in jullie land is erg beperkt.) Om de wegdelen tussen de forten ook te bewaken werden hier op den duur wachttorens tussenin gebouwd. Als je langs de Limesweg zou hebben gereisd, zou je na 800 à 1500 meter steeds weer zo’n toren zijn tegengekomen. De wachttorens bevatten meestal 4 à 8 soldaten, een contubernium dus. Je kon hier voor bepaalde tijd gelegerd zitten. Nou zul je denken: 8 soldaten, daar kun je toch nooit een groep invallers mee stoppen? Klopt, maar dat hoefde ook niet. De wachttorens waren er vooral op gericht om de zaak in de gaten te houden, zodat er in geval van nood snel bericht kon worden doorgegeven. Mogelijk deden de soldaten dit aan de hand van gekleurde wimpels of een ander seinsysteem. Als een bende probeerde de Rijn over te komen, kon het dichtstbijzijnde fort dus snel worden gealarmeerd.

kamp asterix
Een fraaie tekening, maar er klopt weinig van.

Laten we nou nog eens kijken naar die “kampen” in de avonturen van Asterix. Deze kampen hebben stevige muren met een grote greppel en bruggen bij de vier poorten, alsof het om permanente forten gaat. Maar de palissades en de tenten doen meer denken aan een tijdelijk kamp, terwijl het uiterlijk van de tenten nogal gefantaseerd lijkt. Sommige uitkijktorens van de forten doen mij qua vormgeving zelfs heel sterk denken aan de wachttorens van langs de Limes. Zo is alles eigenlijk opgeteld bij elkaar. Oké, oké, het zijn mooie tekeningen. Ja, echt waar. Maar of het hier en daar nou niet wat meer research waard is…

De Fabische Oorlog (483-476 v. Chr.)

oorlogIn 483 v. Chr. brak er opnieuw oorlog uit met Veii. Deze stad, die slechts op een kilometer of 18 ten noorden van Rome lag, was ontstaan in de 9e of 8e eeuw v. Chr. en gold op den duur als het centrum van de Etruskische cultuur met 100.000 inwoners. Veii was volgens Livius en andere Romeinse historici al vaker in conflict met Rome geweest: koning Romulus versloeg de Veientes al, evenals koning Tullus Hostilius. Veii streed later ook voor de zaak van de verbannen koning Tarquinius Superbus, waarbij Rome het even flink benauwd had gekregen. Geen wonder, want Veii was de rijkste en machtigste stad van de Etruskische Bond.

Het vroege Rome, omringd door stammen als de Latijnen, Sabijnen, Etrusken en Aequi. Veii ligt tamelijk dichtbij en was een geducht rivaal.
Het vroege Rome, omringd door stammen als de Latijnen, Sabijnen, Etrusken en Aequi. Veii ligt tamelijk dichtbij en was een geducht rivaal.

Toen de oorlog in 483 v. Chr. uitbrak, concentreerden de Romeinen zich er in eerste instantie nauwelijks op. Volgens Livius kwam dit omdat Rome inmiddels flink in kracht gegroeid was en dus erg zelfverzekerd was, maar ook omdat er ondertussen interne problemen waren die eigenlijk belangrijker werden gevonden. De Romeinse standenstrijd was namelijk nog verre van bekoeld. In 485 v. Chr. had consul Quintus Fabius Vibulanus namelijk de woede van het plebs opgewekt door zijn oorlogsbuit niet te schenken aan het Aerarium, de schatkist, maar aan het publicum, een soortgelijk instituut dat (om niet geheel duidelijke redenen) erg impopulair was bij het gewone volk. De verkiezing van Quintus’ broer Caeso voor het consulaat in 484 v. Chr. had de gemoederen nog verder opgestookt. Toen Caeso in 481 v. Chr. opnieuw consul werd en de Aequi bevocht, weigerde zijn leger dan ook om de vijand te achtervolgen. Deze spanningen maakten de kans op een overwinning er niet zekerder op.

Romeinse soldaten in de 5e eeuw v. Chr. hadden nog zeer andere uitrustingen dan die in de vroege keizertijd.
Romeinse soldaten in de 5e eeuw v. Chr. hadden nog zeer andere uitrustingen dan die in de vroege keizertijd. Toch zagen de officieren er fraai uit.

Toen de Veientes het jaar daarop het Romeinse grondgebied binnenvielen en het platteland plunderden, moesten de Romeinen echter wel in actie komen. Mogelijk had men toch wat te lang gewacht: in 481 v. Chr. begon het erop te lijken dat Rome belegerd zou gaan worden! De Romeinen reageerden door een nieuwe consul te benoemen, namelijk Spurius Furius Medullinus. Hij kreeg de taak om de Veiische agressie te bestrijden. Toch vielen er volgens Livius weinig noemenswaardige incidenten in dat jaar. Het jaar daarop, in 480 v. Chr., ging het echter flink mis! De volkstribunen probeerden voor de zoveelste maal hun bevoegdheden uitgebreid te krijgen en werden hierin opnieuw door de Senaat gedwarsboomd. Dit gaf enorme interne spanningen en chaos, waarop de Veientes weer flink werden en met steun van Etruskische bondgenoten te velde trokken om de Romeinse legermacht voor eens en altijd te breken. In de tussentijd waren er twee nieuwe consuls verkozen: Marcus Fabius Vibulanus en Gnaeus Manlius Cincinnatus. Beide heren waren bekwame commandanten, maar wisten ook dat hun legioenen de afgelopen paar jaar slechte discipline hadden getoond. Het gevecht werd dan ook zo lang mogelijk uitgesteld, maar door herhaaldelijke Veiische provocaties was dit natuurlijk niet eeuwig vol te houden. Fabius selecteerde hierop de soldaten die het meest stonden te popelen om Veii te bevechten en liet hen zweren om als overwinnaars terug te keren. Een centurio genaamd Marcus Flavoleius zwoer luidkeels op de woede van Jupiter en Mars Gradivus, waarna de anderen zijn voorbeeld volgden.

Etruskische helm. Mogelijk werd het Romeinse leger in de eerste eeuwen sterk door omringende volkeren zoals de Etrusken beïnvloed.
Etruskische helm. Mogelijk werd het Romeinse leger in de eerste eeuwen sterk door omringende volkeren zoals de Etrusken beïnvloed.

Zo troffen de Romeinse en Etruskische legers elkaar en begonnen een vurige slag. Quintus Fabius sneuvelde in de slag, wat de strijdlust van de Romeinse troepen alleen maar versterkte. Dit kwam ook omdat Marcus Fabius en zijn andere broer, Caeso, over het lichaam van hun gevallen broer heen sprongen en de troepen bleven aansporen. De andere vleugel van het leger werd ondertussen geleid door Manlius, die gedwongen werd om zichzelf van het veld te verwijderen nadat hij ernstig gewond raakte. Dit gaf het moreel van zijn mannen een gevoelige klap, waarop er chaos en paniek dreigde te ontstaan en het legioen van Manlius dus werd teruggedreven. Maar Fabius haastte zich met spoed naar de soldaten toe. Hij spoorde hen aan en verzekerde hen ervan dat hun consul niet dood was.  Manlius slaagde erin zich alsnog aan zijn troepen te tonen en hen zo te kalmeren.

De eenvoudige soldaat uit de Fabische oorlog droeg geen pluimen of versieringen, maar een simpel licht pantser en een gemakkelijke helm.
De eenvoudige soldaat uit de Fabische oorlog droeg geen pluimen of versieringen, maar een simpel licht pantser en een gemakkelijke helm.

De slag nam een hele andere wending toen het Romeinse leger een adempauze hield. De Etrusken maakten hier handig gebruik van door het kamp van de Romeinen aan te vallen. De achtergebleven reservetroepen waren geen partij, zodat de vijand het kamp wist in te nemen. Vanzelfsprekend duurde het niet lang voor de consuls van de aanval hoorden. Manlius kwam in actie en liet zijn manschappen alle uitgangen van het kamp blokkeren, zodat de Etrusken ingesloten werden. De Etrusken waren echter niet voor één gat te vangen en concentreerden hun uitbraak op de plek waar Manlius zich gepositioneerd had. De consul sneuvelde, tot grote wanhoop van zijn soldaten. Eén van zijn officieren greep echter op slimme wijze in: hij liet het lichaam van de gevallen Manlius verwijderen en de weg vrijmaken voor de Etrusken, zodat deze met zo min mogelijk verder bloedvergieten uit het kamp konden breken. Terwijl het Etruskische leger wegvluchtte stuitte het echter op het legioen van Marcus Fabius, die de vijand in de pan hakte. De Senaat bood Fabius een triomftocht aan. Hij weigerde echter: het verlies van zowel zijn broer als zijn collega woog hem daarvoor te zwaar. Hij hield een toespraak toen Quintus en Manlius ter aarde besteld werden. De gewonde manschappen werden voor verzorging ondergebracht in de patricische huizen, waar immers genoeg ruimte en middelen waren. Een slimme zet, waardoor de Fabii sterk aan populariteit onder de plebejers wonnen.

Veii moet een indrukwekkende stad zijn geweest, maar vandaag de dag is het enkel nog een ruïne.
Veii moet een indrukwekkende stad zijn geweest, maar vandaag de dag is het enkel nog een ruïne.

De oorlog was hiermee nog niet ten einde. In 479 v. Chr. werd Caeso Fabius opnieuw consul, samen met Titus Verginius Tricostus Rutilus. Terwijl de oorlog met Veii nog aan de gang was, werd het Romeinse platteland vanuit het noordoosten belaagd door de Aequi. De strijdkrachten moesten dus verdeeld worden en terwijl Fabius zich op de Aequi richtte, kreeg Verginius de taak om de Veientes te bevechten. Verginius bleek echter overmoedig: hij rukte veel te haastig op en drong te ver in het vijandelijk gebied door, zodat de Etrusken achterlangs konden om zijn leger in de rug aan te vallen. Caeso moest, nadat hij de Aequi verslagen had, een race tegen de klok houden om zijn collega te komen ontzetten. Dat lukte hem uiteindelijk. De campagne van Verginius was hiermee echter een fiasco geworden en het einde van de oorlog leek nog lang niet nabij.

De confrontatie bij Cremera had ernstige gevolgen voor het Fabische Huis.
De confrontatie bij Cremera had ernstige gevolgen voor het Fabische Huis. (De naam Fabius duidt op de faba, oftewel boon.)

Caeso, Marcus en de andere leden van het Fabische Huis begrepen dat er meer nodig was om Senaat en volk achter hen te krijgen. De Fabii hadden nu eenmaal te vaak de macht van de volkstribunen beknot. Caeso’s voorstel voor een nieuwe agrarische wet, eerder dat jaar, was een goede poging om de verhouding met de plebejers te lijmen, maar was door de Senaat geblokkeerd. Nu besloot de familie een grote gok te nemen en stelde aan de Senaat voor om alle lasten en verantwoordelijkheden voor de oorlog op zich te nemen, wat de naam ervan verklaart: Fabische oorlog. De Senaat ging uiteindelijk akkoord en heel Rome roemde de namen van het Fabische Huis. De Fabii verzamelden al hun volwassen mannen, volgens Livius wel 306! Zo trokken ze naar het vijandelijk grondgebied. Bij Cremera werd, op provocerende wijze, een kamp opgezet. De aanvallen vanuit Veii konden van hieruit beperkt worden. Het was een kwestie van tijd voordat Veii met een grote aanval zou reageren. Dat gebeurde tenslotte in 478 v. Chr. Maar de Fabii stonden niet alleen: een leger, geleid door de consul Lucius Aemilius Mamercus (de vroegere mede-consul van Caeso) kwam te hulp. De Veientes zagen zich gedwongen tot onderhandelingen en vroegen om een wapenstilstand. Die werd echter in het volgende jaar alweer verbroken.

De cunium of wig-formatie (hier uitgevoerd door Legio II Augusta, die Vroeg-keizerlijke soldaten voorstellen) is zo effectief voor het doorbreken van vijandelijke linies, dat zelfs de moderne ME hem nog toepast.
De cunium of wig-formatie (hier uitgevoerd door Legio II Augusta, die Vroeg-keizerlijke soldaten voorstellen) is zo effectief voor het doorbreken van vijandelijke linies, dat zelfs de moderne ME hem nog toepast.

De nieuwe Veiische aanvallen werden elke keer met succes afgeslagen door de Fabii, die uiteindelijk de smaak te pakken kregen en het Veiische grondgebied binnenvielen. Dat bleek een valstrik. Toen de Romeinen hun fort hadden verlaten werden ze plotseling omsingeld door een groot Etruskisch leger. Maar de strijd was nog niet verloren: met behulp van de wig-formatie braken de Fabii door de Etruskische gelederen en konden zo een heuvel bereiken. Van daaruit konden zij de vijand tegenhouden… tot zij in de rug werden aangevallen. Alle mannelijke Fabii kwamen om in de slag bij Cremera. De enige uitzondering was Marcus’ zoon, Quintus, die te jong was geweest om aan de oorlog deel te nemen. Hij zou jaren later nog consul worden. De Veientes rukten op naar Rome, versloegen het consulaire leger en bezetten de Janiculum. Pas het jaar daarna werden zij verslagen en verdreven.