Romeinen en mobiliteit: naar een nieuwe woonplaats

Octavius2De Romeinenweek staat voor de deur. Het thema Op Reis Met de Romeinen heb ik afgelopen maanden uitvoerig besproken. Daarbij hebben we het gehad over het wegennet, de waterwegen en de redenen waarom iemand op reis zou kunnen gaan. Maar daarbij is één vorm van reizen nog niet besproken. Je kunt immers ook op reis gaan met een permanent doel. Verhuizingen kwamen zeker, zowel voor individuen en families, als voor complete dorpen, stammen of volkeren. Het blogje van deze maand gaat over migratie!

Hoe lang Romeinse soldaten in een wachttoren verbleven is niet zeker, maar sporen van gezinnen wijzen erop dat het maanden of zelfs een paar jaar kon duren.
Hoe lang Romeinse soldaten in een wachttoren verbleven is niet zeker, maar sporen van gezinnen wijzen erop dat het maanden of zelfs een paar jaar kon duren.

Je denkt bij dat woord misschien meteen aan de Romeinen die na de verovering van Gallië en later Germania massaal dit land binnentrekken om er te gaan wonen. Dat is wat te eenvoudig. Wel is het zo dat als een eenheid soldaten, of dat nu een legioen, een detachement of een cohort hulptroepen was, naar een fort gestuurd werd, ze hier vrij permanent bleven zitten. Het is niet zo dat elke eenheid zo’n fort honderden jaren bezette, want er werden regelmatig eenheden verplaatst, maar een jaar of 10 is natuurlijk op een mensenleven ook erg lang, zelfs al lijkt in een geschiedenisboek maar kort. Legio X Gemina bleef meer dan 30 jaar op de Nijmeegse Hunnerberg gelegerd voor het overgeplaatst werd en het fort door een klein detachement overgenomen werd, langer dan de minimale diensttijd van een legionair! Aanvankelijk waren deze permanente forten er natuurlijk nog niet, zodat de soldaten vaak in een tijdelijk tentenkamp verbleven. Dat kon er echter ook best een poosje staan, maar werd nooit als een permanente woonplaats gezien. In de herfst werd het vaak zelfs verlaten, waarna de soldaten de winter in een winterkamp doorbrachten.

Dat de Helvetiërs van Zwitserland naar de westkust trokken bracht oorlog met zich mee. Een goede aanleiding voor Caesar om zich erin te mengen en Gallië te bezetten.
Dat de Helvetiërs van Zwitserland naar de westkust trokken bracht oorlog met zich mee. Een goede aanleiding voor Caesar om zich erin te mengen en Gallië te bezetten.

De migratie van Germaanse stammen was een zaak waar de Romeinen al lang voor hun komst naar dit land mee te maken kregen en meer dan ze lief was. Met Germanen bedoelden de Romeinen stammen met een oorsprong achter de Rijn, zodat deze al moesten verhuizen om in Romeins gebied te komen. Rond 100 v. Chr. trokken de Cimbren en Teutonen bijvoorbeeld door half Europa en kwamen hiermee een paar keer heftig in botsing met de Romeinen, zodat 6 oktober (de dag van de slag bij Arausio) voor altijd een ongeluksdag bleef. Het was opnieuw dit soort migratie die Caesar aangreep als casus belli voor de Gallische Oorlog: de Keltische Helvetiërs voelden de hete adem van Germaanse buren in hun nek en besloten naar het westen te trekken, waarop Caesar beweerde dat ze erop uit waren Gallië te veroveren en dus een bedreiging voor Rome vormden.

Caesar rekende in de Gallische Oorlog op meedogenloze wijze af met Germaanse en Keltische stammen die migreerden op een manier die hem niet aanstond.
Caesar rekende in de Gallische Oorlog op meedogenloze wijze af met Germaanse en Keltische stammen die migreerden op een manier die hem niet aanstond.

Tijdens deze Gallische Oorlog kwam Caesar ook naar het gebied tussen de Rijn en de Marne, waar de Keltische Belgen woonden. Ook zij hadden Germaanse noorderburen. De Romeinen kregen het opnieuw met trekkende Germanen aan de stok toen de Usipeten en de Tencteren Belgica binnentrokken. Ze waren door de Sueben, een andere stam, van hun land verjaagd en hadden gehoord dat Caesar in Belgica een belangrijke stam had uitgeschakeld, zodat ze hoopten zich in dat gebied te kunnen vestigen. Caesar vond dat onzin en gaf ze opdracht maar in het land van de Ubiërs, ten oosten van de Rijn te gaan wonen. Toen de onderhandelingen misliepen eindigde de kwestie met een veldslag, waarvan Caesar beweerde dat hij de stammen uitgeroeid had. Volgens sommigen was dat bij Kessel, in Noord-Brabant. Na de Gallische oorlog, toen Gallië zelf rustiger werd maar de Germanen een dreiging bleven, werden er wel Germaanse stammen door de Romeinen toegelaten. De eerste hiervan waren hun oude bondgenoten de Ubiërs, die zich tussen de Rijn en de Ruhr vestigden. Hun oude land werd ingenomen door de Chatti.

De Bataven zouden van de Chatti zijn afgesplitst.
De Bataven zouden van de Chatti zijn afgesplitst.

Zo komen we ook aan de stammen in Romeins Nederland. Nadat Caesar de macht van de Eburonen in het zuidoosten van Nederland (en het noordoosten van België) gebroken had, sprongen andere groepen in het machtsvacuüm. De Tungri werden zo de dominante stam in Zuid-Limburg en Belgisch Limburg. De Bataven en Cananefaten zijn wellicht net zo in Nederland terecht gekomen, maar niemand weet precies hoe. De vreedzame onderwerping van de Bataven zou onder Caesar gebeurd kunnen zijn, maar net zo goed veel later. Wel lijkt het erop dat ze in 12 v. Chr. al een tijd bij de Rijn woonden. Volgens Tacitus stamden ze af van de Chatti. Over de Zuid-Hollandse Cananefaten zegt hij vrij weinig, behalve dat ze veel op de Bataven leken. Velleius Paterculus noemt de Cananefaten als een stam die in 4 na Chr. door Tiberius onderworpen werd. Volgens sommigen woonde de stam toen misschien nog wel in het noordoosten van Nederland. Of zou hij zich vergist hebben?

Het bezoek aan Rome van de Friese hoofdmannen Malorix en Verritus was te wijten aan de wet die hun stam verbood om op de noordoever van de Rijn te komen wonen. Hun wens werd afgewezen.
Het bezoek aan Rome van de Friese hoofdmannen Malorix en Verritus was te wijten aan de wet die hun stam verbood om op de noordoever van de Rijn te komen wonen. Hun wens werd afgewezen.

Halverwege de eerste eeuw na Chr. vonden er een paar incidenten plaats die wel aantonen dat de Romeinen nog steeds zelf bepaalden wie in hun rijk mochten komen wonen en wie niet. De noordoever van de Rijn werd hier ook bij gerekend, want dan kon de oever vrijwel onbewoond blijven zodat de rivier moeilijker te bereiken was voor eventuele vijanden. Bovendien had het leger graanvelden nodig. De Chamaven in de Achterhoek kregen dan ook opdracht hun land bij de Rijn te verlaten. Toen een groep Friese boeren in 58 zonder toestemming aan diezelfde noordoever ging wonen, kregen zij opdracht te vertrekken. De Friezen stuurden zelfs twee hoofdmannen naar Rome om de zaak te bepleiten, maar het hielp niet. Ze werden allemaal verjaagd of gedood. Waarom die Friezen naar het zuiden getrokken waren is niet helemaal duidelijk. Wel werden in diezelfde tijd de Ampsivariërs van de Eemsmonding verdreven door de Chauken, dus misschien had deze onrust in het noorden er iets mee te maken. De Ampsivariërs vroegen om een woonplaats in het Romeinse rijk, maar kregen die niet. Een groot aantal troepen werd gestuurd om te voorkomen dat de stam de Rijn alsnog over zou steken. Uiteindelijk trok de stam Germania weer binnen en ging hier op in de overige bevolking.

De Crisis van de Derde Eeuw bracht niet alleen een hoop burgeroorlog. De Germaanse invallers werden lastiger en gevaarlijker dan ooit.
De Crisis van de Derde Eeuw bracht niet alleen een hoop burgeroorlog. De Germaanse invallers werden lastiger en gevaarlijker dan ooit.

Hoewel 58 na Chr. blijkbaar een woelig jaar was, zijn er verder maar weinig van zulke gevallen bekend uit de 1e en 2e eeuw, dus ging eht toch vooral om incidenten. Tijdens de Crisis van de Derde Eeuw kwam hier verandering in. Germaanse stammen achter de Rijn werden in deze tijd agressiever en beter georganiseerd, misschien omdat ze leerden van de Romeinen en tegelijkertijd flinker werden nu het Romeinse rijk zo’n puinhoop was. Een aantal stammen in de buurt van de Rijn verenigde zich in een verbond dat de Romeinen de Franken noemden. Onder andere de Saliërs, Chamaven en Tubanten – allemaal stammen uit het oosten van Nederland – maakten hier deel van uit. De Franken begonnen tijdens de Crisis steeds vaker de Rijn over te trekken op plundertochten, zeker toen de Romeinse forten steeds vaker leeg getrokken werden om andere oorlogen uit te vechten. Toen Postumus in 260 de Franken versloeg bij Empel, liet hij een deel echter als bondgenoten in het rijk wonen: in de moeilijke situatie leek dat een slimme oplossing, “verdeel en heers”. Tegelijkertijd maakte dat wel dat andere groepjes Franken probeerden hetzelfde voor elkaar te krijgen.

De Salische Franken gingen in de 4e eeuw van de Betuwe naar Toxandrië en het Menapisch gebied.
De Salische Franken gingen in de 4e eeuw van de Betuwe naar Toxandrië en het Menapisch gebied.

De rest van de 3e en ook 4e eeuw zou dit vaker gebeuren: een deel van de Franken kreeg toestemming om als foederati (min of meer autonome bondgenoten) in het rijk te komen wonen en de grens te verdedigen. Eerst op de Betuwe en later ook zuidelijker. Nieuwe forten werden vooral door Frankische soldaten in Romeinse dienst bemand. De laatste Cananefaten, Bataven en Tungri kunnen wel eens in die Franken opgegaan zijn. De Franken waren dan ook niet zozeer een volk, maar meer een verzamelnaam voor een bepaald verband van volkjes en stammen, die onderling ook regelmatig mot hadden. Hetzelfde geldt voor de Saksen in het noordoosten en misschien zelfs voor de “nieuwe” Friezen, die de gebieden van Zeeland tot de monding van de Weser gingen bewonen. De macht van de Franken in het midden en zuiden van Nederland was in de 5e eeuw zo groot dat bijna niemand in dit land er veel van merkte toen de laatste West-Romeinse keizer werd afgezet. De Franken, Friezen en Saksen regeerden rustig hun eigen koninkrijkjes.

Het beleg van Castra Vetera

katapultHet is het jaar 69 na Christus… Er woedt een opstand in Germania Inferior, die in eerste instantie begonnen werd door de Cananefaten, maar nu hebben de Bataven het voortouw genomen. Na een paar vernietigende slagen op de Betuwe, rukken de rebellen op naar het oosten. De overlevenden van de verslagen Romeinse troepen hebben zich in het onderbemande Castra Vetera (Birten) verschanst. Julius Civilis, de leider van de opstand, heeft zijn troepen laten zweren aan troonpretendent Vespasianus en verzoekt de troepen in Vetera om zich bij hem aan te sluiten. Het antwoordt luidt dat Romeinse legioenen geen raad aannemen van verraders en vijanden. Een nieuwe confrontatie hangt in de lucht.

Middels hun eigen veldtekens trachtten de Germanen een anti-Romeins sentiment uit te drukken. (Foto: Gemina.nl)
Middels hun eigen veldtekens trachtten de Germanen een anti-Romeins sentiment uit te drukken. (Foto: Gemina.nl)

Inderdaad viel Civilis de castra zo snel mogelijk aan, met zoveel mogelijk Bataafse, Cananefaatse en Friese manschappen, waarbij hij inmiddels ook steun ontving van de Bructeren en de Tencteren, stammen van buiten het Romeinse rijk. Munius Lupercus, die nu het bevel in Vetera voerde, had de wal en muur in de tussentijd echter laten versterken. De burgerlijke nederzetting bij de castra was vernietigd, zodat de opstandelingen hier niets bruikbaars of waardevols konden vinden. Dat maakte het vooruitzicht niet rooskleuriger, want Vetera was berekend op twee voltallige legioenen, terwijl er nu hooguit 5000 soldaten aanwezig waren. Ook was de proviandering niet erg goed. Van de andere kant had menig burger zich in het fort verschanst, waarvan enkelen bereid waren de wapens ter hand te nemen, maar oefening hadden zij uiteraard nauwelijks gehad. Ook de ligging van het fort was niet gunstig, want in het westen grensde het aan open terrein. Eén voordeel was dat de Germanen niet ervaren waren in belegeringen.

In 'Welkom bij de Romeinen' beweert Julius Civilis (gespeeld door Frank Lammers) dat de Bataafse opstand "natuurlijk" in de pan gehakt werd: "Wij deden maar wat." Het beleg van Vetera bewijst wel dat Civilis wel degelijk goed nadacht. Het kostte bovendien heel veel moeite om de opstand neer te slaan.
In ‘Welkom bij de Romeinen’ beweert Julius Civilis (gespeeld door Frank Lammers) dat de Bataafse opstand “natuurlijk” in de pan gehakt werd: “Wij deden maar wat.” Het beleg van Vetera bewijst wel dat Civilis wel degelijk goed nadacht. Het kostte bovendien heel veel moeite om de opstand neer te slaan.

Civilis liet zijn troepen aan weerszijden van de Rijn optrekken, terwijl de buitgemaakte schepen van de Rijnvloot via de rivier naar Vetera voeren. Niet alleen uit tactische overwegingen maar ook om de Romeinen angst aan te jagen. De rebellen aarzelden niet meer om openlijk anti-Romeinse sentimenten te tonen: naast de veldtekens van de Bataafse cohorten en verslagen Romeinen werden de beeltenissen van hun eigen goden getoond. Het kreeg steeds minder weg van een opstand ten gunste van Vespasianus tegen Vitellius, en steeds meer van een grote opstand tegen de Romeinen als zodanig. Civilis stelde de verschillende stammen in afzonderlijke groepen op. Er werd met werptuigen en artillerie geschoten, maar de lange pijlen hiervan hadden nauwelijks effect op de stevige muur. Ondertussen schoot men vanuit het fort terug, wat verliezen bij de rebellen bracht. De muur met ladders bestormen mislukte ook. De meest gebruikelijke Germaanse tactiek was nu opbreken, maar Civilis besloot te blijven. Zijn kennis van Romeinse oorlogvoering had hem op een idee gebracht: de bouw van een belegeringstoren. Met behulp van overlopers en enkele krijgsgevangenen slaagden de opstandelingen erin er eentje te bouwen. Maar de Romeinen, die deze truc natuurlijk allang kenden, schoten zware projectielen en brandende pijlen af met hun katapulten, zodat de toren alsnog vernield werd. Civilis gaf nog steeds niet op: als Vetera niet kon worden ingenomen, zou hij het uithongeren.

Alle forten op het grondgebied van het tegenwoordige Nederland waren in de zomer van 69 verwoest. Daarna waren meer oostelijke legerplaatsen als Vetera aan de beurt.
Alle forten op het grondgebied van het tegenwoordige Nederland waren in de zomer van 69 verwoest. Daarna waren meer oostelijke legerplaatsen als Vetera aan de beurt.

Het nieuws van het beleg van Vetera kwam na enige tijd aan bij Hordeonius Flaccus, de gouverneur van Germania die zich op dat moment in Mogontiacum (Mainz) bevond. De oude legaat stuurde meteen bodes naar Gallië met het verzoek om versterking en gaf bovendien Dillius Vocula, de bevelhebber van Legio XXII Primigenia, de opdracht om Castra Vetera te ontzetten. Flaccus zelf, die kampte met ernstig jicht en een hoge leeftijd, volgde Vocula per schip naar het noorden, er niet bij stilstaand dat dit zijn imago bij de soldaten, die achter Vitellius stonden, niet erg goed deed: Flaccus werd ervan verdacht te heulen met Vespasianus. Om de gemoederen te peilen had hij een brief van Vespasianus aan zijn soldaten laten voorlezen, wat achteraf hun wantrouwen alleen maar vergroot had. Die reactie had Flaccus natuurlijk wel waargenomen, waarop hij snel de bode had laten arresteren, maar dat hielp niet veel. Bij aankomst in Bonna (Bonn) kreeg Flaccus daar de schuld van de nederlaag op de Betuwe. De brieven die hij naar Gallië had gezonden boden voorlopig redding: door die voor te lezen maakte Flaccus duidelijk dat hij wel degelijk tegen de rebellen vocht. Ook zegde hij toe dat elke brief die binnen zou komen zou worden overhandigd aan de aquilifer, de vertrouwenspersoon van de soldaten, zodat die de brief kon voorlezen vóórdat de officieren hem hadden gelezen. Vooralsnog maakte hij de fout één enkele onruststoker toch op te sluiten, om zijn gezag te laten gelden. De man beweerde dat hij een briefwisseling tussen Flaccus en Civilis had onderhouden en nu dus werd opgeruimd als lastige getuige, een bewering die de gemoederen opnieuw deed oplopen. Vocula greep in en liet de opstandige soldaat ter dood brengen. Flaccus zag in dat hij het bevel voorlopig beter aan de gezondere Vocula kon overlaten.

Een tentenkamp zoals Vocula opsloeg bij Gelduba is extreem kwetsbaar. Het moest dus goed beveiligd worden met een greppel, wal, palissades en grondige bewaking.
Een tentenkamp zoals Vocula opsloeg bij Gelduba is extreem kwetsbaar. Het moest dus goed beveiligd worden met een greppel, wal, palissades en grondige bewaking.

De vooruitzichten voor de ontzetting waren niet zo rooskleurig. Er sloten zich in Colonia Agrippinensis (Keulen) wat hulptroepen uit Gallië aan, maar het was moeilijk deze te werven, omdat het succes van Civilis het moreel ernstig deed dalen. Veel schatting uit Gallië was er ook niet geleverd, zodat er weinig geld was om de soldij van te betalen. Ook waren er weinig voorraden, mede door een graantekort. De Rijn stond ongebruikelijk laag, wat een vijandige oversteek natuurlijk vergemakkelijkte. Pas in Novaesium (Neuss) bereikte Vocula iets nuttigs: Legio XVI Gallica sloot zich hier bij hem aan. In plaats van meteen door te trekken naar Vetera sloeg men wijselijk een kamp op bij Gelduba (Gellep), op ongeveer 36 kilometer (een dagmars dus) van Vetera. Middels exercities, gevechtstraining en zwaar werk moesten de troepen weer in het gareel gekregen worden. De in de omgeving wonende Cugerni, die zich bij Civilis hadden aangesloten, werden geplunderd onder leiding van Vocula, terwijl Herennius Gallus, de bevelhebber van Legio I Germanica, in het kamp achterbleef. Dat bleek een fout: een schip dat een lading graan kwam brengen, liep vast op een ondiepte in de rivier, waarop het uit alle macht verdedigd moest worden tegen de Germanen die hun kans roken om het schip en zijn kostbare lading te kapen. Het schip ging verloren, evenals de levens van vele soldaten. De gefrustreerde legionairs keerden zich tegen Gallus en sleurden hem uit zijn tent, waarna zij hem de kleren van het lijf scheurden en hem afranselden. De arme Gallus werd ervan beticht een verrader te zijn die heulde met Flaccus en kon alleen door een bekentenis zijn leven redden. Toen Vocula terugkeerde trad hij met harde hand op: Gallus werd vrijgelaten en de leiders van de muiterij werden gedood.

Wie tegenwoordig in de stad woont kan zich amper voorstellen hoe donker het 's nachts zonder lantaarns is.
Wie tegenwoordig in de stad woont kan zich amper voorstellen hoe donker het ’s nachts zonder lantaarns is.

Inmiddels was het oktober. Civilis had intussen niet stilgezeten en middels verdragen en gijzelaars nog meer bondgenoten geworven, zoals de Chatti, de Usipi en de Mattiaci, die nu de Rijn begonnen over te steken om de Ubiërs en de Treveren aan te vallen. Het land van de Menapiërs en Morini, in Vlaanderen, werd ook geplunderd omdat zij Rome trouw waren gebleven. Na een paar overwinningen en de vernietiging van de Ubische cohorten werd het beleg van Vetera geïntensiveerd. Men patrouilleerde om het fort om het zo van elke vorm van informatievoorziening af te snijden. Verder ondernam men nieuwe stormaanvallen met belegeringstuig, tot in het donker aan toe. Dat laatste was niet erg verstandig, want zonder daglicht was de vesting moeilijk te raken met de artillerie, terwijl de rebellen zelf met vuren hun positie verraadden. Toen Civilis dat bemerkte gaf hij bevel de vuren te doven, maar als verdedigers waren de Romeinen in het pikdonker nog steeds in het voordeel: een aanval bracht onvermijdelijk geluid teweeg. De nacht ging voorbij en Civilis liet een belegeringstoren van twee verdiepingen tegen de westpoort zetten. Door met zware balken tegen de toren te rammen wisten de Romeinen het toestel echter te vernielen: het stortte in en nam een hoop krijgers met zich mee. Moedig door dit succes en de verwarring die de instorting buiten zaaide, deden de Romeinen een uitval. De Germanen weken terug.

In december 69 werd Vitellius afgezet en gedood, waarna Vespasianus door de Senaat als keizer erkend werd.
In december 69 werd Vitellius afgezet en gedood, waarna Vespasianus door de Senaat als keizer erkend werd.

Dezelfde maand werden Vitellius’ legers in Italië verslagen door Antonius Primus, die Rome nu vrijwel ongehinderd kon bereiken. Begin november bereikte het nieuws van de veldslag Germania in een brief van Caecina, Vitellius’ onderbevelhebber, die inmiddels op vrij opportunistische wijze was overgelopen. In de brief raadde hij iedereen aan Vespasianus te erkennen. Flaccus ging ermee naar Novaesium om de soldaten over te halen. Voor de legionairs lag dit zo gemakkelijk niet. Tot overmaat van ramp kwam er een brief van Antonius Primus aan Civilis naar boven, waarin de Bataven als bondgenoten en de legioenen van Germania als vijanden werden neergezet. De boodschapper Alpinius Montanus, hoofdman van een Treverisch cohort en getuige van de nederlaag van Vitellius, werd naar Civilis gestuurd met de brief in kwestie, die ook een bevel bevatte om de strijd te staken. Hij keerde terug naar Flaccus met de mededeling dat Civilis geen gehoor aan de oproep gaf. Nog dezelfde maand stuurde Civilis de Bataafse cohorten en zijn moedigste krijgers zuidwaarts om de legioenen bij Gelduba aan te vallen, terwijl hijzelf bij Vetera bleef. De expeditie werd geleid door Claudius Victor, een neefje van Civilis, en door ene Julius Maximus.

DSCN0373
Het Romeinse leger staat bekend om zijn uitgedachte slagordes en dat is niet voor niets. De organisatie bracht vaak de overhand.

Voor Vocula kwam de aanval als totale verrassing en hij moest in allerijl een opstelling maken. De Romeinen wonnen de slag nog net, omdat er bij toeval wat hulptroepen kwamen opdagen, waarop de Germanen meenden dat de hele legermacht uit Mogontiacum eraan kwam en op de vlucht sloegen. Het was een Pyrrhusoverwinning voor beide partijen: de Romeinen hadden de grootste verliezen en waren hun veldtekens kwijt, maar de Bataven waren hun beste mannen kwijt. Als Vocula de achtervolging had ingezet had hij Vetera wellicht kunnen ontzetten, maar hij besloot dat het beter was als zijn leger z’n wonden likte. Civilis trachtte met de buitgemaakte veldtekens de Romeinen in Vetera wijs te maken dat hij het Romeinse leger verpletterend verslagen had, maar een krijgsgevangene verkondigde luidkeels het ware verhaal, hetgeen de man het leven kostte. Rook in de verte maakte al snel duidelijk dat er inderdaad nog steeds Romeinen in aantocht waren. Vocula arriveerde rond 20 november en sloeg kamp op in het zicht van Vetera. Hoewel hij eerst de situatie uitgebreid had willen bekijken, vielen zijn overmoedige mannen uit zichzelf aan, zonder slagorde of strategie. Het resultaat was een lange, moeizame veldslag vlakbij het fort. Toen gebeurde er iets wat de slag besliste. De belegerden deden een uitval. De verrassing was totaal en in het heetst van de strijd viel Civilis plotseling van zijn paard. Wat was er gebeurd? Niemand wist het, maar de Germanen zagen zich van hun leider beroofd en sloegen op de vlucht.

Het castellum Gelduba lag op een dagmars van Vetera. Het bleef niet gespaard.
Het castellum Gelduba lag op een dagmars van Vetera. Het bleef niet gespaard.

Vocula, die nu 30.000 man ter beschikking had, maakte opnieuw de fout de overwinning uit te buiten en de rebellen te laten ontkomen. In plaats van hen te achtervolgen besloot hij de muren en torens van Vetera te versterken. Alle ballast en non-combattanten werden naar Novaesium teruggestuurd, met de mededeling van daaruit graan te laten overbrengen. De voorraden in Vetera waren immers erg slecht. Maar de Rijn was in Germaanse handen en dus moest het graan over land worden aangevoerd. Het eerste transport kwam ongedeerd aan, maar het tweede werd bij Gelduba overvallen, wat een gevecht opleverde tot in de nacht, tot men erin slaagde de goederen in het kamp in veiligheid te brengen. Het was duidelijk dat Vocula in een lastig parket zat: de aanvoer over land was nu ook geblokkeerd, terwijl het in de omgeving van Vetera wemelde van de vijanden, zelfs nu het beleg verbroken was. Door Germaanse invallen in het zuiden dreigde Vocula ingesloten te raken. Om uit te wijken vertrok hij met duizend man, de rest achterlatend in het fort. Een grote gok, want de soldaten morden nog steeds, zodat de achterblijvers niet zeer betrouwbaar waren; zij voelden zich in de steek gelaten. Terecht, want zodra Vocula vertrokken was kwamen de Germanen tevoorschijn en werd Vetera weer belegerd. Vocula zelf werd achtervolgd, maar niet aangevallen. Wel werd Gelduba ingenomen. Novaesium wist een aanval af te slaan, zodat Colonia Agrippinensis nog even veilig bleef.

Soldaten van rond de Bataafse Opstand lijken al wat meer op het beroemde stereotype. De caligae (open sandalen) zouden een paar decennia later uit de mode raken.
Soldaten van rond de Bataafse Opstand lijken al wat meer op het beroemde stereotype. De caligae (open sandalen) zouden een paar decennia later uit de mode raken.

Toen deed iets de vlam in de pan slaan onder de legionairs. Vitellius had bij zijn aantreden als keizer zoals gebruikelijk een donativum (geldbonus) aan de soldaten beloofd, die nu eindelijk arriveerde. De soldaten eisten hun deel ervan, waar Flaccus aan voldeed, maar hij beging een enorme flater door dit uit naam Vespasianus te doen. Niet alleen was die minder populair, maar bovendien verwachtten de soldaten nog een apart donativum van Vespasianus. Om de gemoederen te sussen werd de gift met wijn gevierd, maar alcohol en boosheid gaan slecht samen. De legionairs sloegen aan het muiten. Flaccus werd naar buiten gesleurd en doodgeslagen. Vocula vermomde zich als slaaf en wist zo in het donker te ontkomen. Pas daarna beseften de soldaten wat zij gedaan hadden: ze hadden zichzelf van hun aanvoerders beroofd terwijl de vijand nabij was. Chaos en paniek waren het gevolg. Er werden bodes naar Gallië gestuurd met het verzoek om hulptroepen en geld, maar ineens voelde men de hete adem van de Bataven. Er zou vast een aanval komen! Eerst maakte men zich op om terug te vechten, toen om te vluchten. Ruzie spleet hun partij vervolgens in tweeën: Legio IV en XXII noemden Vitellius weer hun keizer, maar Legio I erkende Vocula opnieuw als bevelhebber en zwoer Vespasianus trouw. Eind december bereikte Vocula Mogontiacum met de trouw gebleven legioenen. De twee afvallige bleven achter in Novaesium. Zelfs het bericht van de dood van Vitellius op 20 december, de dag dat Antonius Primus Rome innam, bracht geen verandering. Het zag er slecht uit voor de Romeinse aanwezigheid in de Germaanse provincies…

Wordt vervolgd…

Caligula in Katwijk? (39-40 na Chr.)

Buste_en_marbre_CaligulaNa de wraaktochten van Germanicus werden de expedities achter de Rijn niet voortgezet. De Opstand der Frisii maakte vermoedelijk ook een einde aan de Romeinse invloed in het tegenwoordige Noord-Holland, zodat de grens geconsolideerd werd en er een jarenlange periode van relatieve rust volgde. Tiberius, die zich als een verbitterde en wrede keizer had ontpopt, overleed in 37 na Chr. Hij werd opgevolgd door zijn achterneef Gaius, beter bekend onder de bijnaam Caligula. Hij was de laatste overlevende zoon van Germanicus en dus de kleinzoon van Drusus. Zijn naam had hij te danken aan het feit dat hij in de tijd van Germanicus’ militaire operaties als klein kind met zijn moeder in het militaire hoofdkwartier had gewoond (hij was geboren in 12 na Chr.), waarbij zijn vader hem een wapenrusting op kindermaat had gegeven, compleet met twee kleine caligae, de hoge sandalen van de soldaat.

De door Romeinse soldaten gedragen caliga, de stevige kruising tussen laars en sandaal, beslagen met ijzeren noppen tegen slijtage van de zool. In het Latijn geldt het gebruik van "ul" als op-één-na-laatste lettergreep als verkleinwoord ("-tje"). Caligula betekent dus "soldatenschoentje".
De door Romeinse soldaten gedragen caliga, de stevige kruising tussen laars en sandaal, beslagen met ijzeren noppen tegen slijtage van de zool. In het Latijn geldt het gebruik van “ul” als op-één-na-laatste lettergreep als verkleinwoord (“-tje”). Caligula betekent dus “soldatenschoentje”.

Hoewel Caligula’s regering in eerste instantie door het volk, dat Tiberius meer dan beu was, als een verlossing werd ervaren, bleek hij uiteindelijk geen stabiele keizer. Op een vrij jonge leeftijd had hij veel te abrupt zoveel macht gekregen, waarbij hij net als Tiberius een schrikbewind voerde onder de senatoren, met name na een ziekbed dat hem aan zijn eigen sterfelijkheid had herinnerd. In de daden van Caligula worden ook tekenen van grootheidswaan gezien, wat te vergelijken valt met de romantische trekken van zijn vader, maar dan veel extremer. Wellicht dat de roemvolle verhalen over zijn vader, grootvader en oudoom hem naar het hoofd stegen, net als de triomfen van keizer Augustus en Julius Caesar (met wie hij overigens zijn naam deelde). Caligula droomde van militaire triomfen, maar was hier zelf waarschijnlijk allerminst capabel voor. Toch hebben wij aan zijn vreemde plannen een mooi verhaal overgehouden.

De aquilifer van het Tiende Legioen zou bij Caesars inval in Brittannia als eerste van boord gesprongen zijn, daarmee de aarzelende soldaten overhalend dit ook te doen zodat de adelaar veilig bleef.
De aquilifer van het Tiende Legioen zou bij Caesars inval in Brittannia als eerste van boord gesprongen zijn, daarmee de aarzelende soldaten overhalend dit ook te doen zodat de adelaar veilig bleef.

In het jaar 39 vielen de Chatti Germania Superior binnen, waar zij echter vrij snel al verdreven werden door legaat Servius Sulpicius Galba, de man die 29 jaar later vanuit Spanje naar Rome zou marcheren en enkele maanden keizer zou zijn na de dood van Nero. Waarschijnlijk was de inval voor Caligula de aanleiding om dat jaar de landen uit zijn kindertijd weer op te zoeken. Caligula leidde een strafexpeditie over de Rijn, welke enig succes zou hebben gehad. Vervolgens richtte hij zijn pijlen echter op ander gebied: Brittannia. Het eiland was tijdens de Gallische Oorlog voor het eerst binnengevallen door een Romeinse legermacht, maar de eerste veldtocht was door het slechte weer op zee geen succes geweest en de tweede was door de Britten afgeslagen. Pas bij de derde poging had Julius Caesar de Britse coalitie onder leiding van Cassivellaunus verslagen, waarna er een verdrag was gesloten en de verslagen stammen gijzelaars en schatting geleverd hadden. Vervolgens waren alle Romeinen er weer vertrokken, zodat het nog maar de vraag is of er ook maar één cent aan schatting betaald is. In elk geval was Brittannia dus onafhankelijk gebleven – menig Gallische opstandeling was er nog eens naar uitgeweken. Als Caligula erin zou slagen het eiland te veroveren, zou dat betekenen dat hij slaagde waar Caesar gefaald had.

Caligula was de bouwer van Praetorium Agrippinae, in Valkenburg. Het castellum werd genoemd naar zijn 6 jaar daarvoor overleden moeder. Het is één van de best bewaarde castella in ons land.
Caligula was de bouwer van Praetorium Agrippinae, in Valkenburg. Het castellum werd genoemd naar zijn 6 jaar daarvoor overleden moeder. Het is één van de best bewaarde castella in ons land.

Trots als men graag is op zijn vaderlandse geschiedenis, is men er in Nederland traditioneel vanuit gegaan dat Caligula zich voor zijn invasieplannen naar het huidige Katwijk begeven heeft. De teksten spreken echter vooral van “de Gallische kust”, waarbij andere plaatsen zoals Boulogne-sur-Mer, aan het Kanaal, dus ook logische kandidaten zijn. Het lijkt er echter wel op dat er rond deze tijd militaire bouwprojecten aan de gang geweest zijn in ons land. Vermoedelijk is het castellum van Praetorium Agrippinae (Valkenburg, ZH) rond deze tijd gebouwd. Ook van Laurium (Woerden) zijn er sterke aanwijzingen dat het fort rond deze tijd gebouwd is en ook van Albanianae (Alphen aan den Rijn) en het castellum op de Hoge Woerd in De Meern (mogelijk heette dit castellum Fletio) wordt vermoed dat de eerste constructie rond deze tijd plaatsvond. Opmerkelijk is dat er waarschijnlijk ook gebouwd werd aan Fectio, de grote basis van de Classis Germanica, de vloot van Germanië, wat een verzameling van manschappen en schepen doet vermoeden. Het castellum bij Velsen, aan het IJ, dat waarschijnlijk Flevum heette, lijkt ook weer in gebruik te zijn geweest. Allemaal zaken die duiden op een verhoogde militaire activiteit.

In het Britse jeugdprogramma Horrible Histories wordt Caligula's "veldtocht" op de hak genomen.
In het Britse jeugdprogramma Horrible Histories wordt Caligula’s “veldtocht” op de hak genomen.

Volgens het verhaal zou de hele veldtocht zijn uitgelopen op een lachwekkend debacle, waarbij hij de soldaten schelpjes liet rapen op het strand, die vervolgens als oorlogsbuit van strijd tegen de zee moesten worden meegenomen. Verder liet hij naar het schijnt pijlen in de zee schieten. Ook zou hij voor zijn triomftocht Gallische gladiatoren hebben willen opvoeren als krijgsgevangenen van de veldtocht, al lijkt het erop dat het zover niet gekomen is. Menig Romeins schrijver zag dit vreemde verhaal als een bewijs van Caligula’s krankzinnigheid, maar tegenwoordig probeert men rekening te houden met meer logische verklaringen. Volgens bepaalde versies van het verhaal zou Caligula wel degelijk zijn uitgevaren, maar zijn omgekeerd toen hij merkte dat de andere schepen hem niet volgden. In deze formulering klinkt dat nogal komisch, maar indien het werkelijk het geval is geweest zou dat gelden als muiterij. Wellicht zou dat verklaren waarom de invasie geen doorgang vond, waarbij de opdracht om dan maar schelpen te rapen misschien gold als een soort vernederende straf voor de soldaten die de zee niet op durfden.

Op veel munten lijkt Caligula als militair triomfator te worden neergezet. Dat zou kunnen betekenen dat zijn werk aan de Gallische kust toch niet zo idioot was als men beweerde.
Op veel munten lijkt Caligula als militair triomfator te worden neergezet. Dat zou kunnen betekenen dat zijn werk aan de Gallische kust toch niet zo idioot was als men beweerde.

Een andere mogelijkheid is dat het om niet veel meer ging dan een verkenningsmissie of een oefening in het verplaatsen van een grote hoeveelheid soldaten, als voorbereiding op een latere echte veldtocht (die tijdens Caligula’s leven overigens niet meer plaatsvond, want al in 41 na Chr. werd de jonge keizer vermoord). Het “bevechten” van de zee zou zelfs een soort godsdienstig ritueel kunnen zijn geweest. Ook zijn er theorieën dat er helemaal geen sprake is van het letterlijk rapen van schelpen. Het is mogelijk dat met het woord iets in figuurlijke zin bedoeld wordt, dat men echter letterlijk is gaan nemen. Misschien stond de term “zeeschelpen” wel voor schepen die op het Kanaal of de Noordzee werden buitgemaakt: schepen van de Britten of van Germaanse zeerovers. Er is zelfs een theorie dat het woord staat voor vrouwelijke genitaliën, wat kan duiden op grootschalig bordeelbezoek door de soldaten… of erger…

Katwijk
Bij de monding van de Oude Rijn, in Katwijk, staat een monument voor Caligula’s “strijd” met de zee.

Hoe het precies gegaan is, zullen we wel nooit helemaal zeker weten. En hoe onzeker Caligula’s aanwezigheid in ons land dan ook is, men kon het toch niet laten om een monument voor de gebeurtenis te plaatsen in Katwijk, vlakbij de monding van de Rijn. Dit ondanks de zeer beruchte reputatie van Caligula en de wijze waarop de Romeinse geschiedschrijvers het verhaal als pure waanzin hebben uitgelegd. Tot slot nog één enkele aanwijzing waarom het allemaal in Zuid-Holland zou hebben kunnen afspelen. Volgens Tacitus verwierf een hoofdman aanzien onder zijn volk door de spot te drijven met Caligula’s belachelijke onderneming. Die hoofdman was een Cananefaat.

De ondoordringbare wouden van Germania (9 v. Chr. t/m 16 na Chr.)

helpNa de dood van Drusus, in 9 na Chr., kwamen zijn oudere broer Tiberius en stiefvader keizer Augustus in actie om ervoor te zorgen dat het werk van Drusus vakkundig werd voortgezet. Augustus kwam opnieuw naar Gallië, terwijl Tiberius werd aangesteld als de nieuwe bevelhebber van de oorlog in Germanië. Meerdere Germaanse stammen stuurden afgevaardigden naar Gallië om met de keizer te onderhandelen, maar Augustus sloeg dit aanbod af omdat de zo beruchte Sugambren nog steeds niet vertegenwoordigd waren. Toen de Sugambren dit alsnog deden liet Caesar de onderhandelaars, inclusief de Sugambrische hoofdman Maelo, gevangennemen. Een snode list, zeker als men bedenkt dat onderhandelaars als onschendbaar werden beschouwd. Maar het resultaat loog er niet om: veel Germaanse stammen waren nu van hun leiders beroofd. Tiberius, die liever op subtiele dan op hardvochtige wijze omging met de Germanen, wist het probleem van de vijandige Sugambren op te lossen: de 40.000 zielen tellende stam werd voor een groot deel naar de linkeroever van de Rijn verplaatst, in de omgeving van Castra Vetera (niet ver van Xanten), zodat de legioensoldaten vanuit hen daar gemakkelijk in de gaten konden houden. De Sugambren smolten hier samen met de plaatselijke bevolking tot een groep die de Cugerni genoemd werd. De overgebleven Sugambren achter de Rijn waren met te weinig om nog van enig belang te zijn.

De veldtochten van Tiberius en Ahenobarbus, 3-6 na Chr.
De veldtochten van Tiberius en Ahenobarbus, 3-6 na Chr.

Zo werd Germania gedeeltelijk gepacificeerd en in 7 v. Chr. werd het mogelijk als provincie aanvaardt. Het jaar daarop aanvaardde Tiberius het gouverneurschap echter niet opnieuw, daar hij in een persoonlijk conflict met Augustus kwam. In de tien jaar daarna waren er in zijn plaats verschillende andere keizerlijke legaten, waaronder Lucius Domitius Ahenobarbus, de grootvader van keizer Nero. Ahenobarbus wist van hen het verst door te dringen in Germania, tot aan de Elbe, nadat hij vanaf de Donau noordwaarts getrokken was. Zowel hij als de latere legaat Marcus Vicinius zijn in Rome als triomfators onthaald, maar van hun exacte daden is maar weinig duidelijk. Vicinius ondervond echter ook nieuwe moeilijkheden in het gebied. Dat was genoeg reden om het jaar daarop, in 4 na Chr., Tiberius weer naar het gebied te sturen. Hij en Augustus hadden hun geschillen tegen die tijd bijgelegd en Tiberius was tot zijn opvolger benoemd, zij het onder de voorwaarde dat hij Drusus’ zoon Germanicus adopteerde.

Germanicus, die oorspronkelijk Nero Claudius Drusus heette, noemde zich na adoptie door Tiberius Germanicus Iulius Caesar.
Germanicus, die oorspronkelijk Nero Claudius Drusus heette, noemde zich na adoptie door Tiberius Germanicus Iulius Caesar.

Het probleem met Germania was namelijk nog steeds dat er sprake was van een sterk Romeins gezag in het noorden en bij de Donau, maar dat het gebied ertussen nog steeds nauwelijks onder Romeinse invloed viel. Vandaar dat Tiberius nieuwe tochten begon en er een groot aantal onderwerpingen van stammen plaatsvond of werd vernieuwd, zoals bij de Frisii. Volgens Velleius Paterculus, die als ooggetuige een verslag van de tocht schreef, zouden de Cananefaten hier ook bij zijn onderworpen, wat diverse wetenschappers doet vermoeden dat zij toentertijd nog niet in Zuid-Holland woonachtig waren, maar meer naar het oosten bij de IJssel. Wat sowieso vaststaat is dat Tiberius als eerste bevelhebber zijn troepen in Germanië liet overwinteren. Via de Noordzee bereikten zijn troepen het jaar daarop ook voor het eerst de Elbemonding, waarna een deel zelfs voorbij Denemarken naar de Oostzee voer. In die expeditie hoefde hij maar één echte veldslag te voeren, die hij won. Een grootscheepse veldtocht met twaalf legioenen tegen de Marcomannische koning Marodobuus en zijn rijk, in 6 na Chr., werd enkel gestuit omdat Tiberius zijn aandacht moest verleggen naar een opstand op de Balkan. De droom van Augustus om alle Germanen te onderwerpen kwam voorlopig nog niet uit, maar er was in elk geval een groot gebied waarover de triomf een feit leek te zijn.

Munt waar Varus vermoedelijk op is afgebeeld, getuige de letters VAR.
Munt waar Varus vermoedelijk op is afgebeeld, getuige de letters VAR.

Let wel: leek te zijn. De Germanen hadden geen strakke organisatie en afgezien van een lokale aristocratie kenden zij alleen overkoepelende leiders in oorlogstijd. Een besluit van leiders wordt niet per definitie geaccepteerd door het individu. Bovendien wil een vreedzame onderwerping nog niet zeggen dat zelfs de leiders de Romeinen niet als vijandige overheersers beschouwden. Maar vooral was Germanië een onsamenhangend geheel, zonder enige vorm van bestuursorganen waar de Romeinen gebruik van konden maken. Het gebrek aan een dergelijk bestuur maakte het nog moeilijker om vat op de bevolking te krijgen. Hoewel het gebied dus nog onder Romeinse periferie viel, moest er dus alsnog een Romeins bestuur worden ingevoerd. Die taak werd in 7 na Chr. gegeven aan Publius Quinctilius Varus, een persoonlijke vriend van Augustus. De fout hiervan was echter dat men veel te abrupt probeerde om een volledig Romeins bestuur door te drukken: Varus was vooral een burgerlijk bestuurder, maar de Romeinse overheersing was nog van veel te korte duur om al op zo’n bestuur over te gaan. Er waren nog steeds enorm dichte wouden, met heel weinig wegen, zodat het gebied nog nauwelijks ontsloten was. Daar de militaire bezetting beperkt was tot slechts vijf legioenen (Tiberius had een buitengewone volmacht gehad, maar voor zijn opvolgers gold dit niet) waren de wouden nog gemakkelijk broeihaarden van verzet. Varus drukte veel Romeinse wetten en gewoonten er echter op koppige wijze door, zoals een vrij hoge belasting en de toepassing van het Romeinse recht. In Germanië braken met enige regelmaat conflicten uit tussen verschillende groepen en individuen, waarbij de Germanen vooral een gewoonterecht toepasten, waarin vetes en bloedwraak normaal waren. Als het Romeinse rechtssysteem, dat laatstgenoemde zaken verbood, niet strookte met de Germaanse gewoontes was dat dus een behoorlijke aantasting van het eergevoel van de bevolking.

De Germaanse krijgers tijdens de Varusslag moeten lichtbewapend zijn geweest. Ze waren razendsnel en levensgevaarlijk. (Illustratie door Johnny Shumate)
De Germaanse krijgers tijdens de Varusslag moeten lichtbewapend zijn geweest. Ze waren razendsnel en levensgevaarlijk. (Illustratie door Johnny Shumate)

Het verzet schaarde zich uiteindelijk onder ene Arminius. Deze Germaanse edelman was geboren in 17 v. Chr. als de zoon van de Cheruskische hoofdman Segimer en had samen met zijn broer Flavus dienst genomen in de Romeinse hulptroepen, wat hen (getuige hun Romeinse namen) het burgerrecht had opgeleverd. Bovendien was Arminius benoemd tot prefect van een cohort hulptroepen en in de ridderstand verheven. Flavus en Arminius’ toekomstige schoonvader Segestes bleven aan de zijde van de Romeinen, maar Arminius deserteerde en begon met andere edelen en leiders samen te zweren tegen de Romeinen. Niet alleen de Cherusken, maar ook de Chatti en enkele andere stammen sloten zich aan, hoewel deze stammen zich niet in hun geheel tegen de Romeinen keerden. Via Segestes kwam Varus dus wel nieuws over de samenzwering ter ore, maar blijkbaar geloofde hij het verhaal simpelweg niet, omdat Arminius juist zo’n trouwe dienaar geweest was. Inderdaad had Arminius zeer trouw aan Romeinse zijde gestreden… en nu wist hij dus alles van het Romeinse leger. Hij wist hoe sterk zij waren in het open veld, maar ook dat zij in dichte bossen en onoverzichtelijke terreinen veel minder ervaren waren.

'De Rechtspleegingen in de legerplaats van Varus.' Prent uit De antiquitate reipublicae Batavicae, door Hugo de Groot.
‘De Rechtspleegingen in de legerplaats van Varus.’ Prent uit De antiquitate reipublicae Batavicae, door Hugo de Groot.

In de zomer van 9 na Chr. bevond Varus zich met de drie legioenen van Germania Inferior in het grote zomerkamp, aan de Wezer, terwijl de twee andere legioenen zich in Mogontiacum bevonden. Al die tijd werd Varus, vermaard om zijn liefde voor rechtsspraak, in de luren gelegd en met allerlei valse geschillen, om hem zo lang mogelijk in Germania gehouden. Na elk proces bedankten de Germanen hem zo uitvoerig dat hij steeds meer het idee kreeg dat zijn beleid ook echt werkte. Varus was zo zelfverzekerd dat hij zelfs de gewoonte om de troepen in Mogontiacum te laten overwinteren weer had opgepakt. Zo ook dit najaar, toen hij met zijn drie legioenen, drie ruiterafdelingen en zes cohorten aan hulptroepen het grote zomerkamp verliet, de dag nadat de waarschuwing van Segestes gekomen was. Omdat alle soldaten weggingen, gingen ook alle non-combattanten mee, waarbij men moet denken aan allerlei specialisten zoals landmeters, artsen, klerken en smeden. Ook de rondom het kamp woonachtige vrouwen en kinderen gingen mee, terwijl de nodige wapens met materialen de stoet nog groter maakten, 15 tot 20 kilometer lang! Van een gesloten formatie was hierdoor geen sprake, maar dat was natuurlijk niet echt nodig daar men niet op veldtocht was. Wel was er nog nieuws gekomen van een klein opstootje in het noordwesten, dus besloot Varus even een omweg te maken om ermee af te rekenen. Arminius deed hem vriendelijk uitgeleide, na een tijdje omkerend met de mededeling dat hij versterking zou gaan halen. In werkelijkheid was het nieuws van de opstand een valstrik, zodat Varus een minder bekende weg zou nemen. Zodra de legioenen hun hielen hadden gelicht, overvielen de Germanen alle kleinere legerposten in het land.

Kaart van de vermoedelijke locaties van de slag. De Romeinen trokken ten noordoosten van Osnabrück waarschijnlijk door het woud van Kalkriese. Ten noorden daarvan werden ze opgewacht.
Kaart van de vermoedelijke locaties van de slag. De Romeinen trokken ten noordoosten van Osnabrück waarschijnlijk door het woud van Kalkriese. Ten noorden daarvan werden ze opgewacht.

De ongebruikelijke route gaf de nodige problemen. Het gebied was vrij onbekend en tot overmaat van ramp regende het pijpenstelen, zodat de zwaar bepakte soldaten maar moeizaam vooruitkwamen. Moeizaam ploeterden zij door het modderige woud, ten noordoosten van het huidige Osnabrück. Toen gebeurde het. Plotseling doken van alle kanten Germaanse krijgers op, bewapend met speren en korte werpspiesen, waarmee zij bliksemsnelle aanvallen uit konden voeren. Doordat de Romeinse stoet zo uitgespreid was, waren zij gemakkelijk aan te vallen, terwijl de Germanen door hun lichte uitrusting zich heel eenvoudig terug konden trekken. Met veel moeite slaagden de Romeinen erin om een heuvel te bereiken en hier een marskamp met gracht en omheining (zij het van lage kwaliteit) op te zetten waar zij de nacht door konden brengen.

Gedenksteen van centurio Marcus Caelius, "gevallen in de Varusslag". Het monument is later op de vermoedelijke plek opgericht door zijn broer.
Gedenksteen van centurio Marcus Caelius, “gevallen in de Varusslag”. Het monument is later op de vermoedelijke plek opgericht door zijn broer, zo zegt het onderschrift.

De volgende morgen braken de Romeinen hun kamp op en staken alles wat niet onmisbaar was, ook hun wagens, in brand, in een poging zichzelf van onnodige lasten te verlossen en ondertussen niets prijs te geven aan de vijand. Ordelijk marcheren was hierdoor in elk geval weer mogelijk, maar de Germanen kwamen natuurlijk meteen weer tevoorschijn, zodat de Romeinen met zware verliezen het open terrein wisten te bereiken, nabij Ostercappeln. Buiten het woud werden de Romeinen weer even met rust gelaten, maar zodra zij opnieuw een bos binnengingen werden zij weer aangevallen. Arminius wist namelijk dat de Romeinen geen fatsoenlijke slagorde konden vormen in een dicht woud. De regen bleef ondertussen maar aanhouden en de pezen van de Romeinse bogen waren hier zodanig nat van geworden dat zij onbruikbaar waren geworden. De legioensoldaten en de Romeinse cavalerie zaten elkaar ondertussen lelijk in de weg, zodat de chaos toenam en de slag steeds moeilijker te coördineren was. Grote verliezen waren weer het gevolg. Bij gebrek aan ruimte werd er die nacht niet eens een kamp met een greppel gemaakt! In plaats daarvan trachtten de Romeinen er in de nacht vandoor te sluipen. Uiteindelijk slaagden ze erin het bos door te komen en gingen een open terrein op, waarschijnlijk bij het moderne Kalkriese. In de 19e eeuw duidde men de plaats ten onrechte op de heuvelrug Osning, die toen werd omgedoopt tot het Teutoburgerwoud (naar Tacitus, die sprak van de saltus Teutoburgiensis). Pollenonderzoek heeft aangetoond dat de Romeinen zich in het open veld bevonden, waarbij archeologische vondsten op Kalkriese duiden, zo’n 60 km ten noordwesten van de Osning.

De wallen, vermoedelijk voorzien van kleine hekken, waren bijna onmogelijk te nemen voor de Romeinen zolang de Germanen hen bleven bestoken. (Illustratie door Peter Dennis)
De wallen, vermoedelijk voorzien van kleine hekken, waren bijna onmogelijk te nemen voor de Romeinen zolang de Germanen hen bleven bestoken. (Illustratie door Peter Dennis)

Op dat open terrein was een klein stuk zandgrond waarover de Romeinen konden marcheren, gelegen tussen de heuvel en het moeras. De ideale plek voor een nieuwe valstrik: een grote greppel blokkeerde de weg, terwijl aan de woudzijde een grote aarden wal was opgeworpen. Vanachter die wal openden de Germanen opnieuw hun aanvallen. De Germanen waren in het voordeel, zowel strategisch als numeriek, want er hadden zich telkens weer nieuwe krijgers aangesloten. Tot overmaat van ramp had de regen en storm de vastgelopen Romeinen gedwongen hun zware schilden weg te werpen, wat hun kwetsbaarheid vergrootte. De ingesloten Romeinen deden meerdere pogingen om de wal te bestormen, maar dit mislukte telkens weer. Nominius Vala, de hoogste officier na Varus, raakte uiteindelijk in paniek en kneep er met de cavalerie tussenuit, waarschijnlijk om kort daarna alsnog door de vijand gedood te worden.

De overlevende soldaten van de hinderlaag bij de wal werden in het woud grotendeels gedood.
De overlevende soldaten van de hinderlaag bij de wal werden in het woud grotendeels gedood.

Blijkbaar zagen de Germanen dit als een teken van Romeinse ontmoediging, want hierna sprongen zij over de wal heen en stormden het terrein op, waarbij de Romeinen in de pan gehakt werden. Toen Varus besefte dat de slag verloren was, pleegde hij zelfmoord door zich op zijn zwaard te werpen. De Romeinse voorhoedes werden volledig uitgemoord en met hen vele anderen. Ook sloegen meerdere Romeinen de hand aan zichzelf of gaven zich over. De rest vluchtte in paniek het woud in, om daar alsnog afgemaakt te worden. Van degene die gevangen genomen werden, werden de meesten gekruisigd, levend begraven of geofferd aan de goden, al werden er ook officieren voor losgeld gegijzeld en werden sommige gewone soldaten slaaf gemaakt. Drie legioenen waren uitgeroeid en drie legioensadelaars waren buitgemaakt (in één geval had de drager zich ermee in het moeras gestort, al was het ding later weer opgevist). De Romeinse verliezen worden tussen de 15.000 en 18.000 geschat! Varus’ hoofd werd als geschenk opgestuurd naar Marodobuus, in Bohemen, die geweigerd had deel te nemen aan het plan.

Reconstructie van de wal die de Germanen bij Kalkriese hadden opgeworpen.
Reconstructie van de wal die de Germanen bij Kalkriese hadden opgeworpen.

Toen Tiberius van de clades Variana hoorde maakte hij zo snel mogelijk dat hij in Rome kwam. Hij trof de stad praktisch in staat van beleg aan. De op leeftijd geraakte keizer Augustus, die het hoofd van Varus opgestuurd zou krijgen van Marodobuus, was zeer aangeslagen door het slechte nieuws en vreesde nu voor het behoud van vrijwel heel Gallië. Zeer beroemd is dan ook zijn uitroep ‘Vare, vare, redde mihi legiones!‘ (“Varus, Varus, geef me mijn legioenen!”) Menigeen dacht aan de oude nederlagen tegen de Cimbren en Teutonen en sommigen vreesden dat de Germanen tot in Italië door zouden dringen. Uit angst ontbond Augustus zelfs zijn Germaanse lijfwacht, terwijl veteranen en niet-burgers snel bij de legioenen ingelijfd werden. Al die reacties waren natuurlijk wel erg overdreven, maar Tiberius moest wel zo snel mogelijk terug naar Germanië om deze extreme vernedering te wreken. Het oude verlaten kamp op de Hunnerberg, bij Nijmegen, werd herbouwd om er de Bataafse cavalerie te huisvesten. Er werd een verdedigingslinie langs de Rijn gebouwd en in 11 na Chr. begon Tiberius een strafexpeditie, samen met Germanicus. En hoewel Tiberius in 13 na Chr. in Rome een triomftocht houden mocht, was er eigenlijk geen sprake geweest van een nieuwe grote overwinning aan Romeinse zijde. Tiberius keerde echter niet terug naar Germanië: het jaar daarop overleed zijn stiefvader waarna Tiberius hem opvolgde als keizer. Het opperbevel viel nu aan Germanicus toe en de jonge veldheer moest onmiddellijk zijn morrende troepen, die hem als keizer verkozen boven Tiberius, tot bedaren brengen.

Der Triumph Hermanns, door Tischbein. Arminius wordt neergezet als een Duitse volksheld, gehuld in schitterende kledij (tot en met een pantervel aan toe) terwijl de overige Germanen eruitzien als woestelingen in beestenvellen.
Der Triumph Hermanns, door Tischbein. Arminius wordt neergezet als een Duitse volksheld, gehuld in schitterende kledij (tot en met een pantervel aan toe) terwijl de overige Germanen eruitzien als woestelingen in beestenvellen.

Germanicus, die veel romantischer aangelegd was dan Tiberius, hoopte met nieuwe expedities de smet van de Varusslag te wreken en de eer van zijn vader Drusus hoog te houden. Meerdere Germaanse stammen kregen er flink van langs, ook de Tubanten die (ten dele) in Twente woonden. Het gebied van de Marsi werd zelfs verwoest. De verhouding tussen Arminius en zijn schoonvader Segestes was tegen die tijd zo mogelijk nog slechter dan eerst. Segestes was namelijk Arminius’ schoonvader tegen wil en dank: Arminius had diens dochter Thusnelda, ondanks haar verloving met een ander, gewoon geschaakt in 13 na Chr. Daar kon Germanicus goed gebruik van maken in zijn plannen om de Cherusken en de Chatti af te straffen. Toen Segestes de zwangere Thusnelda ontvoerde, werd zijn burcht door Arminius belegerd, zodat vaderlief de hulp van de Romeinen inriep. Segestes werd ontzet en samen met zijn dochter onschendbaar verklaard en naar Gallië gebracht, tot woede van Arminius en de zijnen. In 15 na Chr. maakte Germanicus zich dan ook op om nu definitief met Arminius af te rekenen. Zelf voer hij met de hoofdmacht via het Flevomeer en de Waddenzee naar de Eemsmonding, terwijl de cavalerie door het land van de Frisii trok en vier andere legioenen via de binnenlanden naar de Eems gingen. De Bructeren boden daarbij weerstand, maar werden verslagen, waarbij één van de verloren adelaars teruggevonden werd. Tijdens deze wraaktocht slaagde men er ook in om het terrein van de slag te bereiken. Men wist het dagmarskamp van de eerste nacht terug te vinden en de plek waar men op de tweede nacht verbleven had. Tussen die twee plaatsen waren nog gebeenten van soldaten te vinden, tot en met schedels die aan boomstammen waren vastgespijkerd aan toe. Germanicus liet een grote grafheuvel opbouwen voor de aangetroffen lijken.

De laatste veldtocht van Germanicus, in 16 na Chr.
De laatste veldtocht van Germanicus, in 16 na Chr.

Uiteindelijk kwam het tot een treffen met de aanstichter van dit bloedbad. Arminius trok zich echter tijdig terug en tijd om de veldtocht voort te zetten was er niet meer, door het late najaar. Op de Waddenzee werd de vloot weer eens door een grote storm getroffen, met veel doden tot gevolg: meerdere schipbreukelingen verdronken, terwijl anderen op kleine waddeneilandjes terecht kwamen. In feite was het effect van deze wraaktocht dus zelfs averechts geweest: Arminius was in aanzien gestegen en de terugtocht had vooral problemen opgeleverd. In de winter vernielden de Germanen de grafheuvel zelfs. Het jaar daarop besloot Germanicus zich dus meer te concentreren op de vloot, die verzameld werd bij Fectio (Vechten). De hulptroepen en cavalerie trokken over het land mee, al werden zij op het laatst verrast door de vloed, zodat een stel zwemmende Bataven aan hun eigen overmoed ten onder ging. Achter de Wezer wachtte Arminius hen op. Flavus, die nog aan Romeinse zijde streed, trachtte met hem te onderhandelen, maar dat haalde niets uit, dus liet hij de troepen de Wezer oversteken. Het Bataafse korps, onder leiding van ene Chariovalda, deed dit ook, maar werd door ogenschijnlijk vluchtende Cherusken in een hinderlaag gelokt die opnieuw gebruik maakte van heuvels, zodat de Bataven nog net op tijd door de Romeinen ontzet werden, met verlies van hun commandant. Germanicus haalde alsnog twee grote overwinningen op Arminius, maar de Cherusk zelf wist te ontkomen. Op de andermaal rumoerige terugtocht wist Germanicus ook nog een legioensadelaar terug te krijgen.

Het Hermannsdenkmal, gebouwd tussen 1838 en 1875 op de plek waar men ten onrechte de Varusslag aan toeschreef. Het nationalisme vereiste dat Arminius "Hermann" genoemd werd, om zo Duitser te klinken. Het uiterlijk van het 24 meter hoge beeld is verzonnen.
Het Hermannsdenkmal, gebouwd tussen 1838 en 1875 op de plek waar men ten onrechte de Varusslag aan toeschreef. Het nationalisme vereiste dat Arminius “Hermann” genoemd werd, om zo Duitser te klinken. Het uiterlijk van het 24 meter hoge beeld is een romantisch verzinsel.

Hierna schrapte Tiberius ineens de plannen om de strijd voort te zetten. Zijn motivatie hiervoor is onduidelijk, want aartsvijand Arminius was nog steeds op vrije voeten. Mogelijk vond hij dat de veldtochten te veel tijd en moeite kostten en te weinig opleverden, wat zeker het geval was. Het is ook mogelijk dat hij vreesde voor de groeiende populariteit van Germanicus, die in Rome een triomftocht kreeg, waarin hij ook Thusnelda en haar zoontje Thumelicus meevoerde. Wel werd in Rome een triomfboog voor zowel Germanicus als Tiberius opgericht. Het kamp op de Hunnerberg werd ontruimd en de wraaktochten waren ten einde. Germanicus werd uiteindelijk naar het oosten van het rijk gestuurd, waarna hij en Tiberius ernstig uit elkaar gegroeid lijken te zijn. Op 33-jarige leeftijd (19 na Chr.) stierf hij plotseling in Syrië, zeer waarschijnlijk door vergiftiging, al is het niet duidelijk of Tiberius erin betrokken was. Over het lot van Thusnelda en Thumelicus is weinig bekend, al zou Thumelicus volgens Tacitus schandelijk zijn behandeld in Ravenna, hetgeen gladiatorschap impliceert. Arminius zelf raakte in oorlog met Marodobuus, die na een grote nederlaag van de troon werd gestoten en naar het Romeinse rijk vluchtte. Arminius overspeelde hierna echter op dezelfde wijze zijn hand door zichzelf tot koning uit te roepen, hetgeen bij menigeen niet in de smaak valt. In de hierop volgende burgeroorlog werd hij zelf het slachtoffer van een samenzwering.

Geheimzinnige jaren: tussen Caesar en Drusus (50 t/m 12 v. Chr.)

dorpDe jaren tussen de Gallische Oorlog en de komst van Drusus, zijn een onderdeel van onze geschiedenis waarover weinig duidelijkheid voorhanden is. Het staat vast dat er tussen 50 en 19 v. Chr. een hoop veranderde, maar van grootschalige oorlog of andere bewegingen lijkt in het tegenwoordige Nederland weinig sprake, behalve voor enkele gebeurtenissen waarvan we geen enkele zekerheid hebben over de jaartallen. Het gebied tot aan de Rijn was door Caesar als Romeins bezit opgeëist, maar het is niet met zekerheid te zeggen dat de Romeinse macht toen al daadwerkelijk zover reikte. Traditioneel is men er lange tijd van uitgegaan dat de verdragen met de Bataven en Cananefaten in 12 v. Chr. gesloten werden, maar de Romeinse bronnen geven hier eigenlijk niet zoveel duidelijkheid over. Ze lijken eerder te impliceren dat Drusus in de Rijndelta in een min of meer vriendschappelijk gebied was, wat doet impliceren dat dergelijke verdragen al eerder gesloten waren.

Terwijl de Romeinse top jarenlang in conflict was en om de macht streed, bleef Gallië een lange tijd een onrustige periferie. De hegemonie van keizer Augustus bracht pas verandering.
Terwijl de Romeinse top jarenlang in conflict was en om de macht streed, bleef Gallië een lange tijd een onrustige periferie. De hegemonie van keizer Augustus bracht pas verandering.

Julius Caesar had behoorlijk munt geslagen uit de Gallische Oorlog, wat uiteindelijk was uitgemond in een zware burgeroorlog met zijn tegenstanders, van wie Pompeius de leiding had. Na zijn overwinning op de Pompeianen hield Caesar een grote triomftocht in Rome ter ere van zijn triomf in Gallië. Zijn bevoegdheden als dictator, die hij in de burgeroorlog had verworven, liet hij verlengen naar een levenslange periode en overal waar hij kwam bleef hij zich hullen in de rode schoenen en purperen toga van de vir triumphalis, de triomfator. Daar de laatste attributen van oorsprong die van de koning van Rome waren, kregen de senatoren die in de burgeroorlog in Rome waren gebleven het benauwd: een dictator voor het leven gehuld in vrijwel koninklijke kledij… Op 15 maart 44 v. Chr. werd Caesar in de Senaatsvergadering vermoord, vlak voor hij ten strijde zou trekken tegen de Parthen. De moordenaars hadden gehoopt de Republiek (evenals hun eigen machtspositie) hiermee te redden, maar het resultaat was een jarenlange cyclus van nieuwe burgeroorlogen en machtsspelletjes. De moordenaars werden verslagen door twee rivalen die uiteindelijk hun onderlinge strijd opgaven en de handen ineensloegen: Octavianus en Marcus Antonius, respectievelijk Caesars erfgenaam en Caesars vroegere rechterhand. Maar net als bij het Eerste Triumviraat was ook dit Tweede Triumviraat (waaraan ook ene Lepidus deelnam) een monsterverbond, dat onvermijdelijk uitliep in nieuwe vijandigheden. Octavianus versloeg Antonius in de Slag bij Actium en kreeg in 27 v. Chr. de titels die hem bekend doen staan als Keizer Augustus. Officieel bekleedde hij gewoon meerdere republikeinse ambten, maar in de praktijk was er een nieuwe monarchie ontstaan.

Marcus Vipsianus Agrippa was waarschijnlijk verantwoordelijk voor de migratie van de Ubiërs.
Marcus Vipsianus Agrippa was waarschijnlijk verantwoordelijk voor de migratie van de Ubiërs.

In die woelige periode was Marcus Vipsianus Agrippa, de vertrouweling en latere schoonzoon van Augustus, gouverneur in Gallië van 39 tot 38 v. Chr. Agrippa had zich hier beziggehouden met het aanleggen van een infrastructuur in de vorm van wegen en kanalen, maar al snel had hij het ook met de naburige Germanen aan de stok gekregen. Zijn oversteek van de Rijn is niet van heel groot belang voor de geschiedenis van ons land, behalve dat Agrippa een toezegging deed aan de Ubiërs, de oude, hulpbehoevende bondgenoten. Zij kregen toestemming om aan de linkerzijde van de Rijn te komen wonen. Het exacte moment van deze migratie is niet duidelijk, maar uiteindelijk werd hun land achter de Rijn aan de Chatti toegewezen, waarop de Ubiërs dit definitief ontruimden. Zij vestigden zich tussen Rijn en Ruhr, waar zij een hoofdstad ingericht kregen in de vorm van Oppidum Ubiorum, het tegenwoordige Keulen, dat enkele eeuwen later zou uitgroeien tot de hoofdstad van een provincie.

De aankomst der "Batavieren" zoals hij eeuwenlang is voorgesteld. De kunstenaar van deze prent heeft de traditionele vlotten zelfs vervangen door een anachronistisch roeibootje.
De aankomst der “Batavieren” zoals hij eeuwenlang is voorgesteld. De kunstenaar van deze prent heeft de traditionele vlotten zelfs vervangen door een anachronistisch roeibootje.

De vraag die hierbij rijst is of de Bataven in ditzelfde verhaal passen. Het is niet bekend wanneer deze mensen het zogenaamde Insula Batavorum (Bataveneiland), in het Nederlandse rivierengebied gingen wonen. Caesar noemt dit eiland wel degelijk in zijn verslag van de Gallische Oorlog, bij een passage over de winter van 55-54 v. Chr., maar het is de vraag of de naam destijds al gebruikt werd of dat hij deze achteraf in zijn verslag opnam. De Bataven zouden na een conflict zijn afgesplitst van de Chatti en met Romeinse toestemming in de Rijndelta zijn gaan wonen. Caesars gebruik van de naam van het eiland impliceert dat de overeenkomst tijdens of vlak na de Gallische Oorlog gesloten is, maar bewijs is hier verder niet voor. Indien er sprake was van een verdrag op papier is dit verloren gegaan, maar het is net zo goed mogelijk dat er niet meer dan een mondelinge overeenkomst gesloten werd. Het traditionele beeld dat zij op vlotten de Rijn afzakten en bij het tegenwoordige Lobith ons land zouden zijn binnengekomen (al een zeer misleidend beeld daar de huidige grens van Nederland toen allerminst bestond) is ook onbewezen. Bataven en Betuwe zijn ongetwijfeld verwante namen, maar het is niet duidelijk of de streek naar de bevolking is genoemd of andersom.

De westelijke zandgrond van Zuid-Holland was geschikt voor het groeien van look, prei, uien en andere soortgelijke groenten. Wellicht verklaart dat de naam van de Cananefaten ("lookmeesters").
De westelijke zandgrond van Zuid-Holland was geschikt voor het groeien van look, prei, uien en andere soortgelijke groenten. Wellicht verklaart dat de naam van de Cananefaten (“lookmeesters”).

Van de westelijke buren der Bataven, de Cananefaten, weten we nog minder zeker. Volgens de Romeinse historicus en veteraan Marcus Velleius Paterculus kwamen zij ook uit het oosten, vermoedelijk uit het Rijngebied of de Achterhoek. Als dat juist is, is het mogelijk dat zij net als de Tungri gebruik hebben gemaakt van het machtsvacuüm dat de Gallische Oorlog achterliet. Wellicht was er al bevolking in het gebied aanwezig en is deze versmolten met Eburoonse vluchtelingen of Germaanse overheersers. De naam bestaat namelijk uit een Keltisch deel (cannene, “look”) en een Germaans deel (fates, “meesters”). Zowel tijdens de Gouden Eeuw als tijdens de opkomst van de natiestaat smulde men in elk geval van het idee van deze “bondgenootschappen”. Een bondgenootschap werd daarbij dan ook ten onrechte gezien als een gelijkwaardige vriendschap. Ten onrechte, want in de oudheid waren zwakkere bondgenoten vrijwel altijd vazallen. Het meest waarschijnlijke is zelfs dat de Bataven en Cananefaten gewoon onderworpenen waren, maar dan op geweldloze wijze. Dit in tegenstelling tot enkele andere stammen in Belgica, zoals de beruchte Morini. In 29 v. Chr. kwamen zij opnieuw in opstand, waarbij zij Germaanse steun zouden hebben gekregen. Octavianus kon dat natuurlijk niet over zijn kant laten gaan, wat een goede aanleiding bood voor nieuwe veroveringen. Maar eerst moest er orde op zaken worden gesteld in het onrustige Gallië, wat werd bereikt door de organisatie te vergroten.

Gallië na de herindeling door Augustus. De zuidoostelijke provincie Narbonensis viel buiten de herindeling, daar deze al vele eerder veroverd was.
Gallië na de herindeling door Augustus. De zuidoostelijke provincie Narbonensis viel buiten de herindeling, daar deze al vele eerder veroverd was.

Het door Caesar veroverde gebied werd opgedeeld in drie nieuwe provincies: Gallia Lugdunensis, Gallia Aquitania en Gallia Belgica. De twee laatste provincies hadden een aanzienlijk groter grondgebied dan Caesars omschrijving van de etnische grenzen had aangewezen. Hoewel de reden van dergelijke grensverlegging niet helemaal duidelijk is, kan men speculeren dat het puur om logistieke redenen gaat. De provincies werden ook weer opgedeeld in districten genaamd civitates, leefgemeenschappen. Zo’n civitas viel min of meer samen met een traditioneel stamgebied of met het traditionele machtsbereik van de meest dominante stam in de streek. Door deze strakkere bestuurlijke indeling werd de zaak gepacificeerd, evenals door militaire bezetting. Provincies waren in deze tijd namelijk niet veel meer dan militaire districten. Toch was het verheffen van deze gebieden tot provincies een cruciale stap in hun opname in het rijk. Voor die tijd had Augustus het vooral beschouwd als een deel van de Romeinse periferie: de omliggende vazalstaten die vooral als bufferzones dienden, zoals mogelijk toen al gold voor de Bataafse bewoning aan de Rijn. Gallië was nu definitief opgenomen in het Romeinse rijk, dus moest de periferie ook weer verlegd worden. Germania was hierbij het beoogde doelwit. Er zat hoe dan ook oorlog aan te komen. Er moest alleen nog een goede aanleiding zijn en tot die tijd moest er zoveel mogelijk worden voorbereid.