Romeins Iudaea: nationalisme in de Oudheid

Of je de Bijbel nu gelooft of niet, er komen wel degelijk historische figuren in voor. Deze verschillende vorsten, hogepriesters en gouverneurs zijn onderdeel van de geschiedenis van een veelbewogen regio. Het Nieuwe Testament slaat hierbij uiteraard op het Romeinse deel van die geschiedenis. Maar zelfs die periode was niet zonder regelmatige territoriale veranderingen.

De Bijbelse 12 stammen van Israël. (© Janz, vertaald door Wikibelgiaan: CC BY-SA 4.0)

Voor we verdergaan is het van belang dat we de terminologie onderscheiden. De Romeinen spraken zelden tot nooit van Israël of Kanaän, maar gebruikten de naam Iudaea of Judea voor het zgn. land der Joden en Palaestina voor een iets groter deel van de Levant. Tegelijkertijd is dit misleidend omdat niet alle bewoners van Iudaea als Joods werden gezien, terwijl er geen alternatieve overkoepelende term was. Het grote Iudaea bevatte ook Galileeërs, Samaritanen, Pereeërs en Idumeeërs. En hoewel deze volkeren verwant waren en er zeker inmenging was, was het slechts een beperkt gebied waarvan de bewoners als “werkelijke” Joden gezien werden. Ook dit kleinere gebied wordt vaak Iudaea of Judea genoemd, wat de nodige verwarring geven kan.

Voorgeschiedenis

De koninkrijken van Israël en Juda tot 587 v.Chr. (© Richardprins, vertaald door Wikibelgiaan: CC BY-SA 4.0)

De oude Israëlieten stammen volgens de Bijbel af van de 12 zoons van Jakob en zouden onder Jozua (de opvolger van Mozes) Kanaän ingenomen hebben. De wetenschap vermoedt echter dat de 12 stammen in werkelijkheid afstamden van de Kanaänieten. De uittocht uit Egypte kan dan weer wijzen op Egyptische overheersing, wat gezien de positie van het land niet ondenkbaar is. Net zo goed zijn de overheersingen door buurvolkeren vergelijkbaar met de zogeheten zeevolkeren, van wie de Filistijnen (waar de naam Palestina vandaan komt) de beroemdste waren. Dat er een groot, sterk koninkrijk ontstond dat na de dood van koning Salomo in tweeën scheurde is twijfelachtig. Wel zijn de latere rijken Israël en Juda een feit en was hier waarschijnlijk sprake van een verwantschap. Andere verhalen in het Oude Testament tonen de opkomst van monotheïsme in de regio aan ten koste van de verering van goden als Baäl en Astarte. Uiteindelijk konden Israël en Juda niet het hoofd bieden aan de opkomende wereldrijken. Israël werd ingenomen door de Assyriërs en gedeeltelijk gedeporteerd zoals wel vaker in de Oudheid gebeurde. De achterblijvers mengden zich met naar hun land gedeporteerde mensen tot de Samaritanen, genoemd naar de Israëlische hoofdstad Samaria. De Judeeërs werden op hun beurt veroverd door de Babyloniërs, gevolgd door een 70-jarig ballingschap. Nadat Babylon door de Perzen veroverd was keerden veel Judeeërs of Joden terug naar Juda om de tempel te herbouwen. Hulp van de Samaritanen, die als buitenlanders gezien werden, werd geweigerd, wat tot een lange vijandschap leidde.

Alexander de Grote veroverde het Perzische rijk in een bliksemoorlog, dus ook Juda.

In 332 v. Chr. wisselde Juda van overheerser toen het in handen viel van Alexander de Grote, die bezig was met de inname van het Perzische rijk. Het Bijbelboek Daniël zinspeelt hierop door middel van een visioen waarin een sterke, machtige ram door een bok met één opvallende hoorn gedood wordt. Op het hoogtepunt van zijn macht breekt de hoorn van de bok af en komen er vier voor in de plaats: de opdeling van Alexanders rijk na zijn dood, waarbij Juda eerst onder het Ptolemaïsch rijk (Egypte) viel en later onder het Seleucidische rijk (Syrië). Maar hoewel Alexanders rijk van korte duur was, was de verspreiding van Griekse cultuur in het Midden-Oosten (het Hellenisme) nu niet meer te stuiten. Grieks werd prompt de internationale taal in de regio, terwijl veel lokale goden versmolten werden met de Griekse. In het monotheïstische Juda (door de Grieken Ioudaia genoemd) was dit natuurlijk onmogelijk. Daarnaast hadden de meest gelovige Joden moeite met de ogenschijnlijk vrije seksuele moraal in de Griekse cultuur (Griekse kunst bevatte veel naakt en homoseksualiteit was zo gewoon dat er amper een woord voor bestond) terwijl de Hellenen op hun beurt besnijdenis als een vorm van verminking zagen. Aanvankelijk gaf dit niet meteen echte problemen, want ondanks de genoemde culturele verschillen, werden de Joodse gewoontes en instituten in stand gehouden en waren de Seleuciden niet meer dan suzerein.

Het Hasmoneese rijk op het toppunt van zijn macht (©Machaerus, CC BY-SA 3.0)

Onder Antiochus IV Epiphanes veranderde het beleid drastisch. Antiochus, wiens bijnaam “verschenen god” betekent, wenste zijn controle te versterken. Hij verbood de Joodse rituelen en eiste aanbidding van Zeus. Toen hierop verzet uitbrak stuurde hij zijn leger, bezette Jeruzalem en bouwde hier een burcht, de Acra. Dit moet rond 168-167 v. Chr. gebeurd zijn. De Bijbelboeken der Maccabeeërs zetten deze acties van Antiochus IV neer als pure verdrukking waarop nationalistisch verzet oplaaide, maar historici menen dat Antiochus ingreep in een burgertwist tussen de Hellenistische Joden en de fanatieke aanhangers van het jodendom, waarbij hij partij koos voor de eerste groep. In de Joodse traditie zijn de leiders van de Maccabeese opstand, met name Judas Maccabeus, nog altijd grote helden. Zijn broer Simon wist Judea na de dood van Antiochus tot onafhankelijke staat te verheffen, waarbij hij de Hasmoneese dynastie stichtte en in 160 v. Chr. zowel koning als hogepriester werd. Zijn rijk bevatte bij zijn aantreden alleen het oude Juda, Judea in enge zin dus, maar breidde zich onder zijn opvolgers uit naar Samaria, Perea, Galilea, Idumea en zelfs Iturea dat ver in het noorden lag.

De komst van de Romeinen: neergang der Hasmoneeën (64-37 v. Chr.)

Na het verslaan van de Cilicische piraten richtte Pompeius zich op veroveringen in het Midden-Oosten, inclusief Judea.

Tegen de tijd dat de Romeinen actief gingen regeren in de Levant was er in koninkrijk Judea een machtsstrijd aan de gang tussen de broers Hyrcanus II en Aristobulus II, respectievelijk hogepriester en koning. Hyrcanus maakte als oudste aanspraak op de troon die hem door zijn jongere broer afgesnoept was. Beide zochten steun bij Pompeius de Grote toen die in 64 v. Chr. het Seleucidische rijk veroverde als provincie Syria. Eerst had Pompeius geen interesse, maar hij veranderde van gedachte toen Aristobulus ongeduldig werd en een leger tegen Hyrcanus bijeenriep. Pompeius veroverde het jaar daarop Jeruzalem: Hyrcanus werd hersteld als hogepriester terwijl de Romeinen voorlopig de dienst uitmaakten. Hyrcanus’ positie was dus flink verzwakt, maar tegelijkertijd rees de positie van een zekere Antipater de Idumeeër. In feite was het Hyrcanus altijd aan daadkracht ontbroken om het tegen zijn broer op te nemen, tot Antipater hem hiertoe had overgehaald. Antipater speelde het politieke spel listig aan het Hasmoneese hof en later onder het Romeinse gezag, zodat de functie van belastinginner al snel van Hyrcanus naar hem werd overgedragen.

Ondanks zijn bijnaam was Herodes de Grote niet populair bij de Joodse bevolking.

Na de dood van Pompeius in 47 v. Chr. koos Antipater snel de zijde van Caesar. Caesar gaf Antipater Romeins burgerschap en vele andere privileges. Hyrcanus benoemde hij tot ethnarch (dus alsnog geen koning) van een Joods rompstaatje dat Idumaea en het eigenlijke Judaea omvatte. In de praktijk was Hyrcanus echter een marionetje van Antipater, die de titel van procurator kreeg. Antipater kreeg ook voor elkaar dat zijn zoons Herodes en Phasaël hoge functies kregen als gouverneurs van Galilea en Jeruzalem. In 41 na Chr., maakte Marcus Antonius hen tot tetrarchen, 2 jaar na de dood van hun vader. Kort daarna werd Palestina onder de voet gelopen door de Parthen, die Aristobulus’ zoon op de troon zetten. Hyrcanus werd in ballingschap gestuurd en Phasaël gedood. Herodes slaagde er echter in om met Romeinse steun het land terug te veroveren en mocht zich vanaf 37 v. Chr. koning der Joden noemen. Zo begon de Herodiaanse dynastie. De meeste Hasmoneese provincies werden deel van zijn rijk, maar ook gebieden als Batanaea en de Golan-hoogte in het noordoosten.

Herodes de Grote en de Herodiaanse tetrarchie (37 v. Chr. – 6 na Chr.)

Herodes mag bekendstaan als een wrede heerser, maar was ook verantwoordelijk voor de restauratie van de tempel (© Gilivs)

De positie van Herodes de Grote was aanzienlijk sterker dan die van Hyrcanus, die hij overigens wel een plaats in zijn raad gaf. Toch liep het niet goed af met de bejaarde Hyrcanus, die later in ongenade viel en ter dood gebracht werd. Deze meedogenloze wreedheid wordt van oudsher als een kenmerk van de regering van Herodes gezien, ofschoon dit ook te maken had met het onder de duim houden van de onrustige bevolking. Misschien moest Herodes wel, want bij de Joden was zijn populariteit ver te zoeken, ondanks zijn grote restauratie van de tempel. Dit was te wijten aan zijn duidelijk pro-Romeinse opstelling en het feit dat hij als Idumeeër en dus als buitenlander werd gezien, ondanks dat de Herodianen beweerden van Joods bloed af te stammen. Herodes’ gebrek aan populariteit verklaart wellicht waarom hij er zo slecht van af komt in het evangelie van Matteüs, waarin hij een wrede tiran is die het bevel geeft alle jongetjes van 2 jaar of jonger in de omgeving van Bethlehem te doden, uit angst dat de “nieuwgeboren koning” waar de wijzen uit het oosten hem van hebben verteld zijn positie bedreigen kan. De andere evangeliën en ook de Joods-Romeinse geschiedschrijver Josephus vermelden deze kindermoord (die in katholieke traditie op 28 december herdacht wordt) echter niet.

De vermelding van Herodes de Grote in het evangelie maakt eigenlijk ook het begin van onze jaartelling problematisch. Want hoewel deze oorspronkelijk met het jaar 1 zou beginnen in het geboortejaar van Jezus, stierf Herodes al in 4 v. Chr. Matteüs vermeldt hoe Jozef en Maria hierna uit Egypte terugkeren naar Iudaea, maar uitwijken naar de stad Nazareth in Galilea als ze horen dat Herodes’ zoon dat gebied niet regeert. Het evangelie van Lukas daarentegen meldt dat Jozef en Maria al in Nazareth woonden en naar Bethlehem gingen voor een volkstelling, om daarna terug naar huis te keren. Een vreemde kwestie, want voor een volkstelling meldde men zich gewoonlijk in eigen woonplaats. Bovendien vermeldt Lukas dat Quirinus gouverneur van Syria was, wat de man pas in 6 na Chr. werd. Josephus vermeldt ook een volkstelling rond deze tijd.

De Herodiaanse tetrarchie: Archelaüs (groen), Antipas (paars), Filippus (Magenta) en Salome (grijs). (©Machaerus, CC BY-SA 3.0)

In elk geval is Matteüs’ gelijk in één opzicht aangetoond: na de dood van Herodes de Grote werd zijn rijk in vier delen opgesplitst: de Herodiaanse tetrarchie. Van zijn nog levende zoons was het de oudste die in het zuiden regeerde als ethnarch, over Judaea, Samaria en Idumaea. Deze zoon luisterde naar de naam Herodes Archelaüs en had zijn hoge positie te danken aan het houden van een heftig pleidooi tegen keizer Augustus in eigen persoon. De reden om hem niet heel het rijk te schenken was onderling conflict van Archelaüs met zijn broer Herodes Antipas, die oorspronkelijk Herodes’ favoriet geweest was. Antipas moest het nu doen met de titel van tetrarch en de gebieden van Galilea en Peraea. De noordoostelijke gebieden van Batanaea, Trachonitis, Auranitis en Gaulanitis werden door de jongste zoon Philippus als tetrarch geregeerd. Herodes’ zuster Salome werd als toparch aangesteld over enkele kleine gebieden rondom steden als Iamnia, Phasaelis en Azotus.

Vazalstaatjes en één directe provincie (6 na Chr. – 41 na Chr.)

Het aquaduct van Caesarea Maritima.

Deze constructie was echter maar een kort leven beschoren. Al in 6 na Chr., nog geen 10 jaar na zijn aantreden, werd Herodes Archelaüs op last van de keizer afgezet. Er waren teveel klachten gekomen over zijn aanhoudende wreedheid, zodat de voormalige ethnarch naar zijn rijk fluiten kon en naar Gallië verbannen werd. Archelaüs’ gebieden werden nu tot provincie Iudaea gebombardeerd, waarbij een praefectus of prefect het bestuur leidde. Deze prefect kwam uit de stand der equites en had 3000 soldaten aan hulptroepen ter beschikking. Voor grotere problemen diende hij de hulp van zijn meerdere, de legatus van Syria, in te roepen. De legaat had de macht om de prefect terug naar Rome te sturen als deze niet naar behoren functioneerde. Ook had de legaat zeggenschap in de benoeming of afzetting van de Joodse hogepriester, die in Jeruzalem zetelde als leider van het Sanhedrin, de priesterraad. Zulks gebeurde ook met de in het Nieuwe Testament genoemde hogepriesters Annas (6-15 na Chr.) en zijn schoonzoon Kajafas (18-36). In tegenstelling tot wat velen denken zetelde de prefect niet in Jeruzalem, maar in het door Herodes de Grote gestichte Caesarea Maritima. Na het overlijden van Salome in 10 na Chr. werden haar gebieden aan het Romeinse bestuur toegevoegd.

Ecce homo! ‘Zie de mens!’ Pilatus toont de gegeselde Jezus van Nazareth aan het volk.

Onderwijl regeerden Herodes Antipas en Philippus nog steeds als tetrarchen over hun eigen rijkjes. Antipas volgde het voorbeeld van zijn vader en stelde zich bouwend op, waarbij hij aan het Meer van Galilea de stad Tiberias aanlegde. Tijdens zijn regering en die van de Romeinse prefect Pontius Pilatus, moet er zich een nieuwe godsdienstige beweging hebben voorgedaan in de jaren rondom 30 na Chr. Het Nieuwe Testament vermeldt Herodes Antipas als de vorst die Johannes de Doper gevangen zet en uiteindelijk laat onthoofden. Rond diezelfde tijd begon ene Jezus van Nazareth te prediken in Galilea, om vervolgens naar Jeruzalem af te reizen. De verhalen over Jezus’ proces en kruisiging vermelden uitdrukkelijk Pilatus als gouverneur – waarschijnlijk was hij in Jeruzalem om Pesach, het Joodse paasfeest, bij te wonen – en Kajafas als hogepriester. In het evangelie van Lukas speelt Antipas ook een rol als hij op zijn beurt voor Pesach in Jeruzalem is en Pilatus hierom Jezus naar hem toestuurt. Hoewel Antipas, die hoopte op een spectaculair wonder, Jezus spottend naar Pilatus terugstuurt meldt Lukas wel dat de twee heersers hierna plotseling veel beter door één deur kunnen.

De Steen van Pilatus, gevonden in Caesarea, is het enige fysieke bewijs dat hij echt bestaan heeft. Tacitus, Josephus en Philo bevestigen zijn bestaan echter ook.

Het beeld van Pilatus als een gouverneur die uit angst voor rellen toegeeft aan de stem des volks en Jezus laat kruisigen, is overigens moeilijk te rijmen met het beeld dat Josephus van hem schetst. Volgens Josephus was Pilatus op religieus terrein veel minder tolerant dan zijn voorgangers, door beeltenissen van de keizer en Romeinse goden bij zijn intocht in Jeruzalem te voeren, hetgeen bij de monotheïstische Joden niet in de smaak viel (mede dankzij het verbod op afbeeldingen in de Tien Geboden). Verder zou hij protesten opvallend wreed de kop in gedrukt hebben en tempelgeld hebben gebruikt voor de aanleg van een waterleiding. Zijn wreedheid kostte hem zijn positie toen hij in 36 na Chr. met geweld optrad tegen een groep Samaritanen die op de berg Gerizim naar de Ark des Verbonds zochten. De legaat van Syrië zette hem af en stuurde hem naar Rome terug, waarna hij zijn laatste jaren in Gallië sleet.

Het Herodiaanse rijk herenigd en weer opgebroken (41 – 66)

Claudius herstelde in feite het Herodiaanse rijk door al het gebied aan Herodes Agrippa te geven.

De Herodiaanse tetrarchie hield rond de tijd van Pilatus en zijn ontslag ook op te bestaan. In 33 stierf Filippus en werd zijn rijk bij Syria ingelijfd. Maar 4 jaar later werd het weer een vazalstaat toen Caligula het aan Herodes Agrippa gaf. Agrippa, wiens naam uiteraard naar een belangrijke Romeinse familie verwijst, was een kleinzoon van Herodes de Grote. Zijn vader was bij Herodes in ongenade gevallen zodat Agrippa buiten Iudaea was opgegroeid. Het grootste deel van zijn jeugd had hij doorgebracht in Rome, zodat hij goede connecties met de keizerlijke familie had. Hij raakte bevriend met Claudius en Caligula, die hem bij zijn aantreden als vazalvorst de titel van koning schonk. Dat schoot zijn oom Herodes Antipas in het verkeerde keelgat, zodat die naar Rome vertrok met het verzoek van tetrarch tot koning verheven te worden. Agrippa, die voor zijn koningschap bij Antipas uit de gratie geraakt was en daardoor zijn jaargeld verloren was, nam nu wraak door Antipas van allerlei verraad te beschuldigen. Antipas werd naar Gallië verbannen, terwijl Agrippa Galilea en Peraea mooi aan zijn rijk kon toevoegen. Nadat Caligula in 41 vermoord was en de Praetorianen Claudius tot keizer uitriepen, trad Agrippa bemiddelend op zodat de Senaat hier ten slotte akkoord mee ging. Claudius gaf prompt de hele provincie Iudaea aan Agrippa.

Jakobus, zoon van Zebedeüs, ook wel de apostel Jakobus de Meerdere genoemd, werd op last van Agrippa terechtgesteld.

Hiermee was het vroegere rijk van Herodes de Grote Agrippa verkaste naar Jeruzalem en deed hard zijn best om de bevolking voor zich te winnen, wat hem aardig afging. Al in de tijd van Caligula had hij al een hoop punten gewonnen door Caligula over te halen geen standbeeld van zichzelf te plaatsen in Jeruzalem, waarmee hij zijn leven eigenlijk had geriskeerd. Ook werkte hij hard aan vreedzame verhoudingen met buurstaten zoals Nabatea. In het Bijbelboek Handelingen wordt hij vermeld als iemand die de 12 apostelen keihard vervolgde: Jakobus de Meerdere (zoon van Zebedeüs), werd gedood en Simon Petrus zou volgens het verhaal ook bijna gedood zijn. Het boek vermeld ook dat dit positief aansloeg bij de bevolking. In de Talmoed komt Agrippa er erg positief van af en wordt hij omschreven als een goede vorst die het Jodendom beschermde. Ook Josephus is erg positief over de koning, die hij Agrippa de Grote noemt.

Erg lang regeerde Herodes Agrippa niet. Al in 44 overleed hij, vrij plotseling, volgens sommige verhalen nadat hij door iemand met een god was vergeleken en dit niet tegengesproken had. Zijn zoon, Herodes Agrippa II, werd door Claudius veel te jong bevonden, zodat nu heel Iudaea onder een Romeinse gouverneur kwam. Hoewel het opnieuw ging om een lage gouverneur uit de ridderstand, werd hij ditmaal geen prefect maar procurator genoemd, een titel die ook gebruikt wordt financieel gouverneurs uit de ridderstand. Agrippa II mocht het vanaf 50 doen met het rijkje Chalkis, hetgeen hij later verruilde voor het oude rijk van Filippus. Hij bleef in de ogen van de Romeinen een autoriteit op het gebied van Joodse gebruiken en godsdienst, zodat zij hem regelmatig om advies vroegen en hem medezeggenschap in de benoeming van de hogepriester gaven.

De Joodse opstand (66 – 73) (en daarna)

De brand in Rome resulteerde ook in vervolging van christenen als zondebokken. Petrus zou ondersteboven gekruisigd zijn.

Na de grote brand van Rome in 64 gingen de belastingen in het rijk flink omhoog, wat bijdroeg aan de onrust in sommige provincies. Toen de procurator in 66 de tempelkas van Jeruzalem in beslag nam, barstte in Judea de bom. De Joodse bevolking kwam massaal in opstand, zodat de hulptroepen van de procurator tekort schoten. Versterkingen uit Syria werden ook verslagen. Nero stuurde hierop Vespasianus naar Iudaea met meerdere legioenen. Samen met zijn zoon Titus wist Vespasianus in korte tijd de westkust en Galilea onder controle te krijgen. Onder leiding van de fanatieke Zeloten trokken de rebellen zich terug in Jeruzalem. Al wie wilde onderhandelen werd gedood.

Het bijna onneembare Massada, met op de achtergrond de Dode Zee (©Godot13, CC BY-SA 4.0)

Vespasianus wist op bekwame wijze op te rukken, maar moest in 69 plotseling zijn aandacht verleggen toen het Vierkeizerjaar uitbrak. Na een opstand tegen Nero (gevolgd door diens zelfmoord) had Galba de macht gegrepen, alleen om vermoord te worden door zijn medestander Otho. De Rijnlegioenen waren tegen Galba en hadden hun legaat Vitellius tot keizer uitgeroepen, waarna die Otho versloeg en de macht greep. De bij Nero uit de gratie gevallen Vespasianus werd nu naar voren geschoven door Vitellius’ vijanden, waarop hij de oorlog in Judea aan Titus overliet. Vespasianus nam Alexandrië, de graanschuur van Rome, in terwijl zijn medestanders vanaf de Balkan naar Rome trokken. Titus belegerde Jeruzalem terwijl zijn vader het keizerschap in handen kreeg. Op 29-30 december 70 viel de stad en sindsdien is dit Tisja be’Aaw, de rouwdag van het Jodendom. Hoewel Titus de tempel had willen sparen werd deze, met een groot deel van de stad, verwoest. Titus kon zich nu in alle rust bij zijn vader in Rome voegen, terwijl andere generaals het werk afmaakten en de laatste schuilplaatsen van de rebellen uitkamden. Het laatste fort, het aan de Dode Zee gelegen Massada, viel in 73. Na Vespasianus’ dood regeerde Titus korte tijd alvorens ook te sterven. Zijn broer en opvolger Domitianus bouwde een triomfboog voor hem, waar de plundering van Jeruzalem op afgebeeld werd.

De triomftocht van Titus voerde kostbare schatten uit de Tempel van Jeruzalem mee, zoals hier afgebeeld op de Boog van Titus.

Na de opstand ging het bestuur van Iudaea flink op de schop. Voortaan was het gebied (dus Judea, Galilea, Idumea, Samaria en Peraea) één Romeinse provincie, bestuurd door een legaat van senatoriale stand. Legio X Fretensis, dat had gevochten tegen de rebellen, werd op de westelijke heuvel van Jeruzalem gelegerd, op grond die gedeeltelijk overlapte met het oude paleis van Herodes. De legaat bleef echter zetelen in Caesarea. Hierna bleef het lange tijd relatief rustig in Iudaea. De Kitosoorlog, in 116 en 117, was in feite een opstand in de Joodse diaspora. In Cyrene, Egypte, Cyprus en Syrië braken opstanden uit onder de Joodse gemeenschappen. De angst dat dit door zou slaan naar het Joodse thuisland was daarbij echter niet onlogisch. Voor alle zekerheid werd er nog een legioen geplaatst bij Meggido. Achteraf sloeg de Kitosoorlog niet over naar Iudaea, waar alles vrij rustig bleef.

De opstand van Bar Kochba: het einde van Iudaea (132-136)

Hoewel Hadrianus onder de Vijf Goede Keizers gerekend wordt, beging hij in Judea een aantal gevoelige misstappen die de lont in het kruitvat gooiden.

De vrede in Iudaea hield echter niet eeuwig aan. De grotere aanwezigheid van de Romeinen na de eerste opstand en de Kitosoorlog resulteerde in toename van spanningen in het gebied, met name omdat de Kitosoorlog het Joodse nationalisme opnieuw aanwakkerde terwijl de gouverneurs van Iudaea zich in de tijd van keizer Hadrianus steeds strenger met de Joden omsprongen. Volgens sommigen zou Hadrianus zelf in 130 Jeruzalem bezocht hebben en hier hebben toegezegd om op de ruïnes van de tempel een nieuwe tempel te bouwen. De Joodse bevolking zag deze droom al snel in duigen vallen toen bleek dat Hadrianus echter van plan was om de tempel niet aan Jahweh maar aan Jupiter Capitolinus te wijden. In 131 begon het werk aan de herbouw van Jeruzalem onder de Romeinse naam Aelia Capitolina, terwijl Legio VI Ferrata een oogje in het zeil hield. Om de nieuwe stad te stichten werd een Romeins ritueel gebruikt waarbij de stad middels een ploeg werd afgebakend. Een misrekening, want het “omploegen van de tempel” werd door de bevolking als grove heiligschennis gezien. Volgens de Historia Augusta zou Hadrianus ook besnijdenis hebben verboden, omdat hij dit als verminking zag; deze claim is echter een stuk twijfelachtiger.

Een zilveren tetradrachme van Simon bar Kochba (©Classical Numismatic Group, CC BY-SA 3.0)

Hoe het ook zij: de spanningen leidden tot een derde Joods-Romeinse oorlog. Ditmaal werd de opstand echter zorgvuldig gepland in de hoop te leren van de vorige keren. Aan het hoofd schaarden zich rabbi en schriftgeleerde Eleazar van Modi’im en zijn neefje Simon ben Kosevah, die al snel bekend kwam te staan als Bar Kochba (“zoon van de ster”, een verwijzing naar Numeri 24:17). Vanuit Modi’im, 30 km ten westen van Jeruzalem, openden de rebellen de aanval en isoleerden zo het garnizoen van Jeruzalem, Legio X Fretensis. Toen Legio X en VI de handen ineensloegen stonden er, met de hulptroepen erbij, zo’n 20.000 soldaten klaar, maar vooralsnog wist men de rebellen niet klein te krijgen, omdat deze voor guerrilla gingen in plaats van voor de openlijke aanval. De opstand was zo succesvol dat het gerucht begon te gaan dat Simon bar Kochba de door God beloofde Messias was, de verlosser van het Joodse volk. Bar Kochba noemde zich vorst van Israël en liet eigen munten slaan. Wie weigerde zich aan te sluiten werd gedood.

In de Bar Kochba-oorlog vocht ook Legio X Gemina, dat van 71 tot 103 in Nijmegen gevestigd had gezeten.

De Romeinen merkten dat veldslagen er niet in zaten en besloten de rebellen met hun eigen wapens te bestrijden. Guerrilla-oorlog is alleen mogelijk als er goede uitvalbases zijn waarin men zich snel terug kan trekken. In plaats van te hopen op een open oorlog, gingen de Romeinen nu voor de belegering van de Joodse vestingen. Onder veel steden lagen echter uitgebreide grotten en gangen, die door de rebellen als schuilplaatsen werden gebruikt. Toen duidelijk werd dat het niet opschoot, besloot keizer Hadrianus feller in te grijpen. Hij stuurde Sextus Iulius Severus als legatus naar Iudaea met drie legioenen (waaronder X Gemina) evenals enkele detachementen en enkele tientallen auxilia-eenheden, zodat het aantal Romeinse troepen in Iudaea verdubbelde. Met ergens tussen de 60.000 en 120.000 soldaten had Severus misschien wel een derde van heel het Romeinse leger ter beschikking. Dit keerde het tij zodat Bar Kochba uit moest wijken naar Herodium, ten zuiden van Jeruzalem.

Ruïnes van Betar, de laatste schuilplaats van Simon bar Kochba (©Bukvoed, CC BY-SA 4.0)

Het zag er nu slecht uit voor Bar Kochba, want het enorme Romeinse leger rukte op en vernietigde elke plaats die het innam: ditmaal werd er niet onderworpen maar verwoest. Bar Kochba vluchtte naar Betar met de resten van zijn leger, maar de Romeinen sloegen in de zomer van 135 beleg op rond het fort. Volgens Joodse literatuur zou Bar Kochba hier Eleazar op verdenking van verraad gedood hebben, wat hem de steun van God zou hebben gekost. Betar zelf zou gevallen zijn op de Tisja be’Aaw, de rouwdag waarop de verwoesting van de tempel herdacht wordt. Iedereen die de Romeinen er te pakken kregen werd gedood. Of Bar Kochba onder de slachtoffers was is onduidelijk – er is ook geopperd dat hij op natuurlijke wijze stierf tijdens het beleg, of als valse messias gedood werd door het Sanhedrin. Ook de omgeving werd uitgekamd en alle dorpen werden verwoest. Tegen 136 was de opstand ten einde. Volgens Cassius Dio waren er meer dan een half miljoen doden gevallen.

Resten van Aelia Capitolina (©Olivier Lévy, CC BY-SA 3.0)

Hadrianus nam drastische maatregelen om herhaling te voorkomen, voor zover dat nog mogelijk was. Elke vorm van Joods nationalisme moest met wortel en tak worden uitgeroeid. Provincie Iudaea werd opgeheven en ingelijfd bij Syria, dat nu werd omgedoopt tot Syria Palaestina: zelfs de naam mocht niet aan het Joods nationalisme herinneren. De herbouw van Jeruzalem als Aelia Capitolina werd voltooid en op de plaats van de oude tempel liet hij een beeld van Jupiter en van zichzelf plaatsen. Joden mochten de stad niet meer in, behalve op de Tisja be’Aaw. De Torah-wetten en de Hebreeuwse kalender werden verboden. Dit droeg sterk bij aan de Joodse diaspora: eerdere deportaties en inlijvingen hadden geleid tot verspreiding, maar nu werd het aantal Joden buiten Judea significant groter. In Galilea, Golan en andere gebieden rondom het werkelijke Judea bleven Joodse gemeenschappen in stand, terwijl verbanning en krijgsgevangenschap grotere gemeenschappen buiten Palestina creëerden.

Joden in het laat-Romeinse rijk

Keizer Julianus was de laatste polytheïsche keizer, maar gunde de Joden ook wat vrijheid.

Pas in de 4e eeuw laaide er weer geweld op onder de Joden van Galilea, misschien mede dankzij de opkomst van het christendom. De opstand tegen Constantius Gallus vond plaats in 351 een 352, maar eindigde opnieuw met een Romeinse overwinning en de verwoesting van enkele steden. Keizer Julianus, die de niet-christelijke godsdiensten meer kansen gunde, beval in 363 de herbouw van de Joodse tempel, wat hem de bijnaam “Julianus de Helleen” opleverde onder de Joden. Het project kwam echter niet van de grond en na Julianus’ dood kwamen er opnieuw christelijke keizers aan de macht. Hoewel keizer Theodosius in 393 alle niet-christelijke godsdiensten verbood, stond keizerin Eudoxia in 438 weer toe dat Joden mochten bidden op de Tempelberg. Hoewel er even werd gehoopt voor een einde aan de diaspora, was het resultaat beperkt omdat de christelijke bewoners van Jeruzalem hier niet op zaten te wachten.

Palaestina Prima en Secunda (en een deel van Tertia) in de Laat-Romeinse en Byzantijnse tijd. (©Haldrik, CC BY-SA 3.0)

In 390 werd Palaestina weer afgesplitst van Syria en opgedeeld in Palaestina Prima en Secunda. Prima bevatte Judea, een deel van Samaria en het werkelijke Palestina (rond de Gaza-strook). Secunda omvatte Galilea, Peraea en de rest van Samaria. Een derde provincie, Palaestina Tertia of Salutoris, omvatte het gebied van Idumaea tot aan de Rode Zee, inclusief Petra. In Palaestina Prima braken in de 5e en 6e eeuw opstanden uit onder de Samaritanen. Waarschijnlijk namen er ook Joden deel aan de opstand van 556, want ook Justinianus was het Jodendom niet gunstig gezind. Deze opstanden waren geen succes en maakten dat de Samaritanen bijna uitgeroeid werden. Succesvoller was aansluiting zoeken bij de Sassanidische Perzen, die de aartsvijanden van de Romeinen in het Midden-Oosten waren. Met Perzische hulp wist Nehemiah ben Hushiel Jeruzalem te veroveren in 614. Kort daarna werd hij echter vermoord en braken er christelijke opstanden in de stad uit. De Perzen trokken zich uiteindelijk weer terug zodat de Joden zich rond 628 weer aan de Romeinen of Byzantijnen over moesten geven. Belust op wraak keerde de fanatiekste christenen zich nu met geweld tegen hen, zodat er bloedbaden volgden en de meeste overlevenden naar Egypte vluchtten. Pas in 634 raakten de Romeinen de controle over het Beloofde Land voorgoed kwijt toen het kalifaat van de Rashidun het veroverde. De Romeinse heerschappij over het Midden-Oosten kwam in deze tijd grotendeels ten einde. Diezelfde heerschappij had het grootste deel van het Joodse volk echter van hun thuisland beroofd en verspreid over het Europa en het Middellandse Zeegebied.

Colonia Claudia Ara Agrippinensium: niet op één dag gebouwd

keulenDat de Rijn de grens van het Romeinse rijk vormde blijkt wel uit alle forten en wachttorens die erlangs liggen. Tussen Xanten en Keulen, in Duitsland, vinden we castella zoals Asciburgium (Asberg), Gelduba (Gellep) Durnomagus (Dormagen), het legioenskamp Novaesium (Neuss) en meerdere wachtposten en mini-forten. Sommigen vatten alle militaire versterkingen op als een teken dat de Romeinse tijd vrij oorlogszuchtig en onveilig was, zodat er continue bewaking nodig was. Zij vergeten dat de bewaking eerder als voorzorg diende en dat uitgerekend de hoofdstad van deze provincie, Germania Inferior, aan diezelfde Rijn lag. Want ten zuiden van bovengenoemde forten vinden we Colonia Claudia Ara Agrippinensium, oftewel Keulen: de hoofdstad van Germania Inferior en van de gemeenschap van de stam der Ubiërs.

Marcus Vipsianus Agrippa gaf de Ubiërs toestemming om de westoever van de Rijn te bewonen en had hiermee een belangrijke rol in het ontstaan van Keulen.
Marcus Vipsianus Agrippa gaf de Ubiërs toestemming om de westoever van de Rijn te bewonen en had hiermee een belangrijke rol in het ontstaan van Keulen.

De Ubiërs stuurden waarschijnlijk al gezanten naar Caesar tijdens de Gallische Oorlog. Toen tijdens deze oorlog meer Germaanse stammen van achter de Rijn probeerden om Gallië binnen te komen, zaten de Ubiërs in een lastig pakket en vroegen Caesar om hulp tegen de Sueben. Toen Caesar de Eburonen in 54 v. Chr. ervan langs gaf, onderwierpen de Ubiërs zich nogmaals aan hem. Marcus Agrippa  gaf in 39 of 38 v. Chr. toestemming aan de Ubiërs om op de linkeroever van de Rijn te komen wonen, tussen de Rijn en de Ruhr. Hun nieuwe stad werd Oppidum Ubiorum (“burcht der Ubiërs”) of Ara Ubiorum (“altaar de Ubiërs”) genoemd. Wanneer de stad precies gesticht werd is onduidelijk, maar de jaartallen 37 en 19 v. Chr. zijn de voornaamste kandidaten. Bij de stad lag een brug over de Rijn. Al vroeg in de eerste eeuw werd aan de overzijde het fort Divita gesticht, groot genoeg voor 1000 soldaten, om de stad te beschermen.

De Romeinse havenstraat, nu nog te zien in het Römisch-Germanisch Museum.
De Romeinse havenstraat, nu nog te zien in het Römisch-Germanisch Museum.

Aanvankelijk werden er bij Ara Ubiorum twee legioenen geplaatst. Na de Varusslag in 9 na Chr. waren dit Legio I Germanica en Legio XX Valeria Victrix. Dit bleef echter niet zo. Vanaf 28 na Chr. werd de omgeving van Ara Ubiorum niet langer als militaire basis gebruikt, op een vlootbasis in het zuiden na. De belangrijkste militaire plaats in Germania Inferior werd hiermee Castra Vetera, bij Xanten, waar nog wel twee legioenen geplaatst zaten. Ara Ubiorum daarentegen werd de hoofdstad van Germania Inferior gemaakt en werd hiermee het centrum van zowel het militaire als burgerlijke bestuur. Pas in 54 na Chr. werd de stad waarschijnlijk uitgeroepen tot Colonia Claudia Ara Agrippinensium (CCAA), in veel boeken kortweg Colonia Agrippina of Colonia Agrippinensis genoemd. De bewoners werden op den duur niet zozeer Ubiërs maar eerder Agrippinensen genoemd.

Het capitool van Keulen, ontworpen als een kleinere versie van het beroemde Capitool in Rome.
Het capitool van Keulen, ontworpen als een kleinere versie van het beroemde Capitool in Rome.

Als colonia moet CCAA als een kleine versie van Rome zijn ontworpen. Er zal dus een Capitool geweest zijn, een heiligdom waar de Capitolijnse Drieëenheid (Jupiter, Juno en Minerva) werd vereerd. Dit was gebouwd op een kunstmatige heuvel, waar nu de Sint-Maria im Kapital staat. Een ander zeer belangrijk gebouw was het praetorium, het hoofdkwartier van de troepen in Germania Inferior, dat in deze tijd nog een militair grensdistrict was en derhalve militaristischer van aard. Met 3,5 hectare was het praetorium één van de grootste gebouwen in heel Germania Inferior, waarvan de oostelijke muur op de Rijn uit keek. Het was in ditzelfde gebouw dat gouverneur Vitellius in januari 69 tot keizer werd uitgeroepen, waarop hij met zoveel mogelijk troepen naar Rome marcheerde.

Schaalmodel van het praetorium in Keulen, waar de gouverneur-bevelhebber van Germania Inferior zetelde.
Schaalmodel van het praetorium in Keulen, waar de gouverneur-bevelhebber van Germania Inferior zetelde.

De Ubische bevolking leed in de herfst van 69 onder invallen van Germaanse stammen van achter de Rijn, zoals de Chatten en Mattiaci, toen die zich bij de Bataafse opstand aansloten. Weliswaar wist men CCAA nog een tijdje veilig te stellen, maar wellicht creëerde dit een vals gevoel van veiligheid, zodat er begin 70 een heuse samenzwering in een woonhuis van de stad werd opgezet: de Treverische commandanten Julius Tutor en Julius Classicus en de Lingonische hoofdman Julius Sabinus kwamen hier met wat vertegenwoordigers van de Ubiërs en Tungri bijeen om te bespreken hoe zij zich zo listig mogelijk bij de opstand konden aansluiten. Sabinus droomde hierbij zelfs van een Gallisch keizerrijk met hemzelf aan het hoofd. Toen de Romeinse officier Gaius Dillius Vocula lucht kreeg van de samenzwering trok hij in zijn eentje naar de stad, maar ontmoette daar tot zijn verrassing Claudius Labeo, de neef van Julius Civilis, die aanbood om hem te helpen de opstand tegen te werken.

Met behulp van een list wisten de Agrippinensen de rebellen die hun stad bezetten in de val te lokken.
Met behulp van een list wisten de Agrippinensen de rebellen die hun stad bezetten in de val te lokken.

De plannen mochten niet baten, want in de weken daarna wonnen de rebellen alleen maar aan terrein, tot Classicus uiteindelijk voor de poorten stond en de stad dwong trouw te zweren aan het Gallische rijk. Kort daarna hadden de rebellen bijna alle forten veroverd. De Germaanse bondgenoten achter de Rijn drongen aan op plundering van CCAA, erop wijzend dat de bevolking zijn Germaanse afkomst verraden zou hebben door in deze zeer Romeinse stad te wonen die van Germaanse reizigers die de stad in wilden een tol eiste en hen verbood wapens te dragen. Civilis en Classicus zagen hier echter geen heil in omdat dit de steun voor de opstand in de streek kon doen afbrokkelen en omdat Civilis’ zoon zich nog als gijzelaar in de stad bevond. Van de Tencteren moesten de muren in elk geval worden afgebroken, maar de Agrippinensen zeiden tactvol dat ze de tol op zouden heffen en dat de muren beter konden blijven staan om een beleg van Romeinse heroveringstroepen te weerstaan. De Agrippinensen speelden het spel slim, want toen de Romeinse legioenen van Cerialis naar het noorden oprukten, waren ze erin geslaagd de Friese en Chaukische krijgers die de stad bezetten dronken te voeren en op te sluiten in een gebouw dat vervolgens in brand gestoken werd. Tevens konden ze de vrouw en zuster van Civilis en de dochter van Classicus, alle drie achtergelaten als gijzelaars, aan Cerialis uitleveren.

CCAA in haar gloriedagen. Middenin het forum, herkenbaar aan zijn halve cirkelvorm. Ten oosten daarvan, bij de Rijn, ligt het praetorium.
CCAA in haar gloriedagen. Middenin het forum, herkenbaar aan zijn halve cirkelvorm. Ten oosten daarvan, bij de Rijn, ligt het praetorium.

De Agrippinensen hadden op de juiste kaarten ingezet, want uiteindelijk verloren Civilis en zijn rebellen de strijd. CCAA had zware klappen gehad maar had overleefd en bloeide hierna op als nooit tevoren en bereikte op zijn hoogtepunt een omvang van bijna een vierkante kilometer. Toen Germania Inferior in de jaren 80 van de eerste eeuw tot “echte” provincie verheven werd, werd het praetorium van de opperbevelhebber omgedoopt tot het paleis van de voortaan civiele gouverneur. De stad bevatte tempels voor onder andere Mars, Mithras, Isis, Serapis, Rhenus (de Rijn) en Portunus, de god van de havens en rivierhandel. Als knooppunt tussen de Rijn en de Via Belgica, een belangrijke handelsweg die vanuit Boulogne naar het oosten liep, was CCAA de rivier dan ook veel verschuldigd. Vanuit de Belgische en Limburgse lössgrond werden er grote hoeveelheden graan en ander voedsel aangevoerd om via de Rijn naar de militaire versterkingen verspreid te worden. Verder bevatte de stad waarschijnlijk een gokhuis en was het de enige stad in Germania Inferior die naast een amfitheater ook een daadwerkelijk theater had voor toneelstukken. Daarnaast wemelde het er al van de ambachtslieden. Er werd zelfs al een soort eau de Cologne geproduceerd!

Postumus kwam bij Keulen in opstand tegen onderkeizer Saloninus en riep zijn eigen keizerrijk uit.
Postumus kwam bij Keulen in opstand tegen onderkeizer Saloninus en riep zijn eigen keizerrijk uit.

De stad raakte opnieuw in de problemen tijdens de Crisis van de Derde Eeuw, hoewel het de enige stad in Germania Inferior was die in die eeuw nog groei doormaakte en 25000 inwoners telde. In 260, toen de troepen van generaal Postumus in opstand kwamen tegen onderkeizer Saloninus, werd de stad waarin de laatstgenoemde zich bevond belegerd. Men zegt wel dat er zodoende twee Gallische keizerrijken in Keulen zijn uitgeroepen, maar dat is niet echt waar: het eerste Gallische keizerrijk kwam sowieso nooit echt van de grond en het tweede werd in zijn eigen tijd nooit zo genoemd, maar staat enkel bekend omdat de machtsbasis zich in Gallië concentreerde zonder zich ooit op de verovering van Rome te richten. In plaats daarvan werden er residenties in de Gallische provincies gebouwd, waaronder in CCAA.

Een stuk stadsmuur van CCAA, nog steeds zichtbaar in het hedendaagse Keulen.
Een stuk stadsmuur van CCAA, nog steeds zichtbaar in het hedendaagse Keulen.

Het Gallische rijk viel in 276 toen keizer Aurelianus het heroverde – een zet die de grensprovincie lelijk uitdunde. Hoewel Colonia Agrippina bleef bestaan, was het achterland van de stad aanzienlijk dunner bevolkt. In 280 probeerden twee officieren genaamd Bonosus en Proculus het werk van Postumus dunnetjes over te doen door vanuit Keulen hun eigen onafhankelijke rijk uit te roepen, maar dit was van korte duur. Tussen deze tijd en de vroege 4e eeuw zal er voor het eerst christendom zijn opgedoken in Keulen, wat hiervoor al vele cultussen uit verschillende delen van het rijk kende. Goden als Isis, Serapis en Mithras waren populair onder Romeinse veteranen, waar het in de stad van wemelde, maar Constantijn de Grote maakte in een decreet interessant genoeg ook melding van een aanzienlijke Joodse minderheid.

In de loop van de 5e eeuw kwam Keulen in Frankische handen terecht. De Romeinen waren niet sterk genoeg om er directe controle over te houden.
In de loop van de 5e eeuw kwam Keulen in Frankische handen terecht. De Romeinen waren niet sterk genoeg om er directe controle over te houden.

Ondanks dat Keulen groot en belangrijk bleef kreeg de stad in de vierde eeuw enkele gevoelige klappen, vaak als er weer Germaanse invallers zoals de Franken of Alemannen het rijk binnendrongen. Rond 355 was de stad in Germaanse handen, maar de nieuwe onderkeizer Julianus wist hem te heroveren. Hoewel de stad weer in Romeinse handen was en van groot belang bleef, was dit wel een keerpunt. De rijke economie herstelde hierna niet meer helemaal. Een halve eeuw hierna verloren de Romeinen alle controle over de Rijngrens, hoewel men aanspraak op Keulen bleef maken. In de vijfde eeuw leed de stad onder invallen van de Bourgonden en Hunnen: niet de Romeinen maar de Franken ontzetten Keulen. In 456 zag de Romeinse generaal Aegidius zich gedwongen om toe te geven dat Keulen een Frankische stad was geworden. Toch bleef de Romeinse erfenis hangen. Keulen werd een aartsbisdom waarvan de kerkprovincie tot in de 16e eeuw over de hele Lage Landen reikte; de aartsbisschop bestuurde de stad zelf en had zelfs de titel van keurvorst. Tot op de dag van vandaag zijn er resten van de Romeinse stadsmuren te zien.

Romeinse plaatsen in Nederland: van dorp tot stad


xantenHa, die Barbaartjes!
Als deze Romeinse soldaat door jullie land wandelt, komt hij een hoop monumenten tegen voor de plaatsen waar het rijk waar ik voor werk zoveel betekent heeft. Wat me wel opvalt is dat het meestal gaat om de militaire versterkingen, dus de forten en de wachttorens. Terwijl er natuurlijk ook een hoop burgerlijke nederzettingen waren. Goed, van een paar van die plaatsen is nog wel wat te vinden, maar van de rest al veel minder. Het lijkt me dus goed dat ik hier eens wat over uit de doeken doe.

Met zijn sobere voorkomen lijkt een inheemse nederzetting op een paar armzalige hutjes. Vergis je niet: het waren stevige boerderijen!
Met zijn sobere voorkomen lijkt een inheemse nederzetting op een paar armzalige hutjes. Vergis je niet: het waren stevige boerderijen!

De meeste nederzettingen in Romeins Nederland waren waarschijnlijk inheems, met name natuurlijk ten noorden van de Rijn, wat immers buiten het Romeinse gezag viel. Dit zullen dus dorpen zijn geweest die bestonden uit een aantal flinke boerderijen: niet die armzalige hutjes waar veel mensen aan denken, maar stevige woningen van aardige omvang. Meestal waren dit boerendorpen waar de mensen van landbouw leefden, al kwamen er vast ook wel eens ambachten voor, zoals een smid.

Een Romeinse vicus kan in grootte variëren van een Gallo-Romeins dorpje tot een ware stad.
Een Romeinse vicus kan in grootte variëren van een Gallo-Romeins dorpje tot een ware stad.

Wanneer we naar de meer Romeinse nederzettingen gaan kijken, is het misschien verstandig om toch een beetje voorzichtig te zijn met dat “Romeinse”. Veel van de bewoners waren eigenlijk alsnog inheems en hoewel de Romeinse invloed in zowel bouwstijl als levensstijl duidelijk te zien zullen zijn geweest, zullen er een hoop dingen anders geweest zijn dan in Rome zelf. Vooral de gewone man zal toch nog sterke Keltische en Germaanse elementen hebben gehad, zodat het misschien slimmer is om van een Gallo-Romeinse nederzetting te spreken. Wel waren deze nederzettingen soms minder agrarisch, zodat je qua economie al wat meer van een stadje zou kunnen spreken. Het waren dan ook vaak handelsnederzettingen, die dan ook vaak op een gunstige plaats ontstonden, zoals een kruispunt van twee belangrijke wegen of een oversteekpunt in een rivier (in feite ook een handelsweg, maar dan voor de schepen). Zo’n Romeinse nederzetting noemen we een vicus, waaruit uiteindelijk het Nederlandse woord “wijk” uit ontstaan is (je sprak het oorspronkelijk uit als “wiekoes”).

De handelsnederzetting van Coriovallum, bekend om het grote badhuis, ging aardig op een stad lijken.
De handelsnederzetting van Coriovallum, bekend om het grote badhuis, ging aardig op een stad lijken.

Een officiële stadsstatus hadden deze nederzettingen bijna nooit, maar daar moet bij gezegd worden dat echte stadsrechten pas lang na de Romeinse tijd (in de middeleeuwen) werden begonnen. Er was dus niet zoiets als een document dat zei dat de plaats een officiële stad was en daar bepaalde rechten aan verbond. De erkenning als stad zat vaak meer in de functie en omvang van de plaats. Wel bestond er zoiets als marktrechten. Maar zelfs een plaats zonder marktrecht kon qua grootte en economie al verdraaid veel weghebben van een stad, zelfs als er geen muur om het geheel heen stond. De vicus van Coriovallum (Heerlen) was in feite een simpele handelsnederzetting, maar de hoeveelheid huizen en de omvang van het enorme badhuis maken wel duidelijk dat dit een behoorlijk interessante plaats was. Ook de vicus van Mosae Traiectum (Maastricht) was van groot belang, vooral in de Laat-Romeinse tijd. Beide plaatsen lagen dan ook aan een zeer belangrijke handelsroute, waarbij Mosae Traiectum ook nog eens aan de Maas lag en in de Laat-Romeinse tijd bij twee forten!

Afhankelijk van hoe groot een fort is, kunnen de canabae uitgroeien tot een stad op zich, zoals bij Nijmegen het geval was.
Afhankelijk van hoe groot een fort is, kunnen de canabae uitgroeien tot een stad op zich, zoals bij Nijmegen op de Hunnerberg een tijdje het geval was.

Ja, ook de militaire plaatsen zijn van het belang in het ontstaan van nederzettingen en stadjes in Germania Inferior. Vrijwel altijd ontstond er een burgerlijke nederzetting bij een Romeins fort. Een vicus bij zo’n fort noemen we ook wel canabae of kampdorp. In eerste instantie, als een kamp slechts tijdelijk werd aangelegd (bijvoorbeeld ter voorbereiding van een veldtocht of als voorpost in de zomermaanden) waren de canabae ook een soort tijdelijk burgerkamp, maar naarmate de troepen meer permanent gevestigd werden en hun tenten door barakken vervingen, werden de kampdorpen ook meer vaste nederzettingen met huizen. Dat er zoveel burgers met de soldaten meetrokken is niet vreemd. Ten eerste hoorde een deel wellicht (direct of indirect) bij het leger, maar dan meer als specialist, kleermaker of een ander soort non-combattant (dus zonder mee te hoeven vechten). Ten tweede kwamen er allerlei kooplui, kroegbaasjes en “vrouwen van plezier” op af omdat er best aan dat leger te verdienen viel. Ten derde kon het zijn dat sommige soldaten allang een liefje hadden of zelfs een gezin, dat uiteraard in de buurt wilde wonen. Hoe groter de aanwezige troepen, hoe groter en meer bruisend de kampdorpen.

Nijmegen voor de Bataafse opstand. Op dit kaartje ziet de Batavenstad er erg rommelig uit, maar waarschijnlijk had de stad een vierkante plattegrond.
Nijmegen voor de Bataafse opstand. Op dit kaartje ziet de Batavenstad er erg rommelig uit, maar waarschijnlijk had de stad een vierkante plattegrond.

Van twee plaatsen in Nederland weten we vrij veel over hun status als Romeinse stad: Nijmegen en Voorburg. Nijmegen heeft bijna elke variant van een Romeinse plaats gezien. Het begon met de inrichting van een tijdelijk kamp op de Hunnerberg, waar 15.000 soldaten werden gehuisvest, met nog wat tijdelijke kampen eromheen en dus ook een aanzienlijk kampdorp. Wat verderop, op het Kops Plateau volgde een tweede kamp dat uiteindelijk meer permanent werd. Een stukje naar het westen ligt een derde heuvel, het Valkhof, waar een soort burgerlijke stad ontstond. De Romeinen hadden de plek namelijk uitgekozen als bestuurscentrum van de Bataafse gemeenschap (civitas) en dat maakte het voor de Bataafse elite, met name veteranen uit de hulptroepen, interessant om rondom dat centrum te gaan wonen. Zo ontstond daar dus een Gallo-Romeinse stad, die meestal Batavodurum (Keltisch voor “Batavenmarkt”) of Oppidum Batavorum (Latijn voor “Batavenstad” of “Batavenburg”) werd genoemd. Ondanks de naam was het dus geen inheemse burcht met een plattegrond in organische vorm. Oppidum Batavorum was gebouwd in een keurig zelfde schaakbord-patroon als veel Romeinse steden en forten: de straten waren keurig recht en vormden zo een mooie rechthoek.

Noviomagus was beduidend kleiner dan Colonia Agrippina of Traiana. Maar van alle Romeinse steden in Nederland was het de grootste.
Noviomagus was beduidend kleiner dan Colonia Agrippina of Traiana. Maar van alle Romeinse steden in Nederland was het de grootste.

Zowel het fort op het Kops Plateau als Oppidum Batavorum werden bij de Bataafse Opstand verwoest door de rebellen. In het laatste geval was dat pas toen ze zich moesten terugtrekken, om hun stad niet prijs te geven aan de Romeinen. Na de opstand werd er een legioen gevestigd op de Hunnerberg en het kampdorp daaromheen zal dus een levendige plaats zijn geweest: er stond zelfs een amfitheater! Een paar kilometer ten westen van de oude Batavenstad ontstond bovendien een nieuwe nederzetting, aan de Waal. Deze handelsnederzetting groeide uit tot de stad die we kennen als Noviomagus, “Nieuwe Markt”. Die naam is toepasselijk, want de regio had al recht om markten te organiseren sinds de 1e eeuw v. Chr. Toch denkt men vaak dat keizer Ulpius Trajanus deze rechten aan de stad gaf en dat daarom de stad zijn naam ging gebruiken als Ulpia Noviomagus Batavorum. De naam is echter meer een eerbetoon aan de keizer of een uiting van trots van de stadsbewoners.

Zichtbare restanten van een Laat-Romeinse vloerverwarming op de Waalkade in Nijmegen.
Zichtbare restanten van een Laat-Romeinse vloerverwarming op de Waalkade in Nijmegen.

Rond diezelfde tijd werd het legioen overgeplaatst en vervangen door een klein detachement, zodat de markt in het kampdorp flink inzakte. Noviomagus bleef wat langer bruisen, maar verloor in de loop van de 2e eeuw aan betekenis, om in de 3e eeuw grotendeels verlaten te worden. Begin 4e eeuw ontstond er echter een nieuw gelijknamig handelsstadje aan de Waalkade bij het Valkhof, waar in die tijd een nieuw castellum werd gebouwd. Aan de Waalkade in Nijmegen kun je nog resten van de stadsmuur en van een hypocaustum (een Romeinse vloerverwarming) vinden. Hoewel het late Noviomagus dus veel kleiner was, woonden er wel degelijk mensen die rijk genoeg waren voor zo’n verwarming.

Zo zou Forum Hadriani er op zijn hoogtepunt kunnen hebben uitgezien. Erg groot was het eigenlijk niet.
Zo zou Forum Hadriani er op zijn hoogtepunt kunnen hebben uitgezien. Erg groot was het eigenlijk niet.

Voorburg of Forum Hadriani was op zijn hoogtepunt veel kleiner dan Noviomagus in zijn glorietijd. Toch moet het een tijdje de grootste Romeinse plaats in Zuid-Holland geweest zijn. Zoals Nijmegen het bestuurscentrum van de Bataven was, kozen de Romeinen deze plaats op den duur als bestuurscentrum van de Cananefaatse civitas. De stad ontstond halverwege het Kanaal van Corbulo, dat de Rijn en monding van Maas en Waal verbond. Het was dus een echt handelsstadje. De naam betekent “Markt van Hadrianus”, maar waarschijnlijk heette het stadje oorspronkelijk Municipium Cananefatum (een municipium is zoveel als een stad of gemeenschap). Opnieuw heeft de naamswijziging in Forum Hadriani tot de conclusie geleid dat keizer Hadrianus marktrechten aan de stad gaf, maar ook hier weer is het een gek idee dat een hoofdstad dat nog niet gehad zou hebben. Bovendien wordt de stad op mijlpalen van meer dan een eeuw later weer aangeduid als Municipium Aelium Cananefatum (wat opnieuw duidt op keizer Aelius Hadrianus). Een bekende theorie is dat de naam municipium op zou gaan voor een stad met beperkt stadsrecht, maar echt bewezen is dit niet.

Colonia Claudia Ara Agripinnensis, die grote stad. Met vier letters schrijft men dat. (Namelijk: CCAA)
Colonia Claudia Ara Agripinnensis, die grote stad. Met vier letters schrijft men dat. (Namelijk: CCAA)

Zoals ik al zei: waarschijnlijk bestond er geen echt Romeins stadsrecht. Vaak is de colonia aangeduid als de status van een hoogste Romeinse stad, maar in feite is dit vooral een direct gestichte Romeinse stad, met de bedoeling om hier veteranen en andere staatsburgers te huisvesten. Een soort kolonie dus, zoals de naam al doet vermoeden! Zulke steden kwamen in Romeins Nederland niet voor, maar wel elders in Germania Inferior. We kennen Colonia Ulpia Traiana (Xanten) en Colonia Claudia Ara Agrippinensium (Keulen) waar opnieuw namen van Romeinse keizers en hun familie in doorklinken. (Maar ook deze steden hebben niet altijd zo geheten!) Merk je trouwens dat je in de naam van Keulen het woord colonia nog vaag terug hoort?

Forum Hadriani lag ter hoogte van Park Arentsburgh in Voorburg.
Forum Hadriani lag ter hoogte van Park Arentsburgh in Voorburg.

Dat beeld van die enorme steden vol marmer, goud en prachtige kolossale gebouwen moet je voor Romeins Nederland in elk geval niet op laten gaan. De meeste plaatsen waren geen echte steden en zelfs de steden waren relatief klein, al voor de Romeinse tijd. En dat van die stadsrechten… Tja, dat is toch een soort mythe of misverstand.

L. Octavius Barbatus

www.twitter.com/OctaviusRomein

De Romeinse soldaat door de eeuwen heen

Etruskische helmBeste barbaarse burgers, wat kom ik toch vaak mensen tegen die vragen of ik voor Julius Caesar werk. Of misschien ik moet vechten tegen de Franken of Bataven. Die mensen moesten eens weten dat dit hele verschillende periodes zijn en dat je aan mij kunt zien uit welke periode ik kom. Of aan welke Romeinse soldaat dan ook. De Romeinen hebben immers een hele lange tijd bestaan. Je snapt dat er daarom flink wat veranderde in de loop der eeuwen. Zeker voor de Romeinse soldaten, want zodra je op een tegenstander stuitte die een nieuw trucje had, moest je je oorlogvoering en uitrusting daarop aanpassen om te kunnen winnen!

De eerste Romeinse soldaten (of eigenlijk meer krijgers) werden mogelijk sterk beïnvloed door omringende Italische stammen.
De eerste Romeinse soldaten (of eigenlijk meer krijgers) werden mogelijk sterk beïnvloed door omringende Italische stammen.

In de eerste eeuwen van Rome, de legendarische koningstijd, zullen de uitrustingen van de Romeinse krijgers beïnvloed zijn door de omringende oude Italische culturen, zoals de Etrusken en de Villanova-cultuur.  De helmen beschermden vooral de bovenkant van het hoofd en een bronzen plaat beschermde de borst. De meeste pantsers en wapens waren nog van brons. Tegen 500 v. Chr. (volgens de Romeinen begon de Romeinse Republiek 9 jaar daarvoor) waren er via de Etrusken en Griekse koloniën in Zuid-Italië steeds sterkere Griekse invloeden gekomen, zodat er ook echte hoplieten actief waren bij de Romeinen: zwaar bepantserde soldaten met een bijna 2,5 meter lange lans en een rond schild dat hoplon heet. Dat schild was sterk maar ook erg zwaar, want het was van hout met een laag brons erop. De voornaamste formatie waarin gevochten werd was natuurlijk de Griekse falanx.

Het Romeinse leger nam ook een tijdje de Griekse hoplieten-uitrusting en de falanx over.
Het Romeinse leger nam ook een tijdje de Griekse hoplieten-uitrusting en de falanx over.

Geleidelijk aan ontwikkelden de Romeinen steeds meer een eigen stijl. De zware hoplieten-uitrusting hield geen stand en werd langzaam vervangen door een andere uitrusting. De schilden werden meer ovaal, half gebogen om beter te beschermen en steviger te zijn. Via de Galliërs of Kelten in Noord-Italië (en later ook in het Gallisch gebied achter de Alpen) maakten de Romeinen kennis met een praktische bronzen helm, die de moderne archeologen een montefortino-helm noemen, al bleef een variant op de Griekse helm ook in gebruik, maar dan eentje die je gezicht niet afdekte. Het legioen bevatte in die tijd drie klassen infanterie. Of eigenlijk vier: voorop, voor de keurige formaties uit, gingen de velites, jonge soldaten die zeer licht bepantserd waren en als voornaamste taak hadden de vijand te provoceren, oftewel met snelle aanvallen met slingers en speren zoveel mogelijk schade aanrichten voor de legers elkaar troffen.

Romeinen uit de Vroege Republiek in gevecht met buren. Let op de helm in Griekse stijl en de Keltische helm.
Romeinen uit de Vroege Republiek in gevecht met buren. Let op de helm in Griekse stijl en de Keltische helm.

Als de vijand te dicht naderde weken de 1200 velites opzij en trad het echte legioen naar voren, opgesteld in manipels (blokken van 2 centuries van elk 60 of later 80 man). De voorste tien manipels heetten de hastati, wat lijkt te verwijzen naar de hasta of stootlans. De hastati (ook 1200 man) gebruikten echter wel degelijk de pilum of werpspeer, want waarschijnlijk betekende hasta oorspronkelijk gewoon speer, zonder dat het uitmaakte welke soort. De tweede rij van tien manipels bestond uit de 1200 principes: ondanks dat hun naam “eersten” betekent, stonden ze dus op de tweede plaats, maar ze waren dan ook meer ervaren en beter bepantserd dan de hastati. Als de vijand dus tussen de hastati doordrong was het aan de principes om de aanval op te vangen. Als het meezat hoefden de 600 triarii, de achterste klasse die bestond uit echte veteranen, dus niet veel werk te doen. Omdat zij achteraan stonden werden ze met hastae in plaats van pila uitgerust. Niet voor niets bestond in het oude Rome de uitdrukking dat iets “tot de triarii doorgedrongen” was als het sterk uit de hand liep.

De hastatus draagt nog een vrij lichte uitrusting en is een jaar of 20. De principus en triarius zijn veel meer ervaren.
De hastatus draagt nog een vrij lichte uitrusting en is een jaar of 20. De principus en triarius zijn veel meer ervaren.

De uitrusting van de soldaten kon verschillen, zowel op grond van persoonlijke rijkdom als in welk manipel je opgesteld was. Een dure lorica hamata of maliënkolder (ook een Keltische uitvinding) was voor een triarius gemakkelijker te betalen dan voor een hastatus, die vaak genoegen moest nemen met een eenvoudiger borstpantser, in de vorm van een kleine rechthoekige plaat. Van de andere kant kreeg hij vaak wel een scheenplaat op zijn linkerbeen om daar in slagorde (waarin dat been voorstond) wat minder kwetsbaar te zijn. De velites kwamen qua bepantsering niet verder dan een helm en schild, soms met een wolvenvel op de helm. Als zwaard kwam de Hispania afkomstige gladius in gebruik: een steekzwaard dat oorspronkelijk ongeveer een halve meter lang was, maar later korter werd.

De velites zijn echt uit de tijd van de republikeinse milities. Na de hervormingen van Marius verdwenen zij.
De velites zijn echt uit de tijd van de republikeinse milities. Na de hervormingen van Marius verdwenen zij.

Zoals je kan begrijpen was het dus moeilijk voor de gewone man om zijn uitrusting te kunnen betalen. Dat gaf in eerste instantie niet, want het Romeinse leger kende aanvankelijk dienstplicht met een vermogensgrens, zodat je alleen werd opgetrommeld om in milities te vechten als je jezelf in een uitrusting steken kon. Op den duur werkte dit echter niet meer. Er waren te veel oorlogen, zodat de Romeinse boeren en andere dienstplichtigen te vaak van huis waren en daardoor hun echte beroep niet meer konden beoefenen. Resultaat was dat het aantal armen dus steeg: veel boeren werden gedwongen hun grond te verkopen en moesten als proletarii of dagloners bij de dag leven, vaak in een armoeiig appartementje in de stad. Het leger kampte dus met een ernstig rekrutentekort, terwijl de overgebleven dienstplichten dus nog meer werk kregen, zodat hen hetzelfde probleem wachtte en het aantal dienstplichten nog verder afnam.

Ze zeggen dat de barse generaal Marius het Romeinse leger drastisch hervormde. Of zou het meer geleidelijk zijn gegaan?
Ze zeggen dat de barse generaal Marius het Romeinse leger drastisch hervormde. Of zou het meer geleidelijk zijn gegaan?

Eind 2e eeuw v. Chr. kwam hier een einde aan dankzij wat handige hervormingen, toegeschreven aan consul Marius. Het legioen werd een beroepsleger, waarin de soldaten dienst namen voor minimaal 20 (later 25) jaar. Je kreeg voortaan betaald en na je pensioen wachtte je een woonplaats in de provincies, misschien een fraai appartement of een woonhuis in een colonia (een voor Romeinse staatsburgers gestichte stad) of zelfs een stuk grond met genoeg ruimte voor je eigen boerderij! De uitrustingen werden meer gelijk geschakeld: er was nog steeds geen uniform, maar een goed pantser en goede bewapening moest er voor elke soldaat zijn! Wie dat niet betalen kon hoefde niet in paniek te raken: het bedrag dat je het leger nog schuldig was werd in etappes ingehouden op je soldij. Het onderscheid tussen de manipels verdween hiermee: de namen werden vooral nog gebruikt om de verschillende centuries uit elkaar te houden binnen de nieuwe cohorten: eenheden van zes centuries. Tien cohorten vormden een legioen.

Bronzen helmen met grote pluimen en veel maliënkolders. Dat zijn de soldaten uit de tijd van Julius Caesar!
Bronzen helmen met grote pluimen en veel maliënkolders. Dat zijn de soldaten uit de tijd van Julius Caesar!

Zo komt het dat in de tijd van Julius Caesar (rond 50 v. Chr.) de meeste legionairs een stevige bronzen helm en een maliënkolder of schubbenkolder (lorica squamata of lorica squamea) dragen als bepantsering. Rond die tijd maakten de Romeinen echter ook kennis met ijzeren helmen die sommige Galliërs droegen, vaak voorzien van wat handige verstevigingen. De Kelten stonden namelijk ook niet stil en nog lang nadat de Romeinen Gallië veroverd hadden kwamen hun beste helmen nog steeds uit Gallië. Rond de tijd van keizer Augustus waren er al ijzeren helmen in omloop (maar ook bronzen) en hadden veel Romeinse helmen een stevige nek-klep gekregen. Om hun middel droegen de soldaten in deze periode twee met metaal beslagen soldatenriemen (eentje voor het zwaard en eentje voor dolk) waar op den duur bovendien de cingulum, het schort van leren riempjes, aan verscheen. Waar dat laatste onderdeel nu voor diende is nog steeds niet duidelijk.

De stevig bepantserde legionair van rond het jaar 200.
De stevig bepantserde legionair van rond het jaar 200.

Zo komen we uiteindelijk op het bekende plaatje van een Romeinse soldaat. Vanaf het midden van de 1e eeuw worden er naast maliënkolders en schubbenpantsers ook plaatharnassen gedragen (lorica laminata of lorica segmentata), terwijl om het middel op den duur nog maar één riem gedragen werd. Zo’n soldaat van eind eerste of begin tweede eeuw ben ik. Maar ook dat plaatje houdt niet eeuwig stand. Al rond die tijd beginnen de soldaten bijvoorbeeld vaker dichte schoenen te dragen in plaats van hun beroemde caligae, wat in het noorden van het rijk ook wel te begrijpen is, net als de opkomst van de braccae, de soldatenbroek. Dat het Romeinse leger nog steeds innoveerde bleek begin 2e eeuw wel, toen tijdens de Dacische oorlog de ijzeren helmen razendsnel verstevigd moesten worden omdat de Dacische falx hier veel te gemakkelijk een gat in sloeg. In de tweede eeuw wordt de manica, een bepantsering voor de rechterarm, ook populairder, al wil dat niet zeggen dat elke soldaat hem droeg. Ondertussen werden de helmen steeds groter en steviger. En werd de uitrusting steeds meer gericht op flexibele formaties: de gladius verdween en werd vervangen door de spatha, het lange slagzwaard. Ook raakte de pilum uit de mode en gingen de legionairs in plaats daarvan over op de hasta of een korte werpspeer. De plaatpantsers verdwenen ook weer.

Laat-Romeinse soldaten, met een lange hasta, spatha en Berkasovo-helm.
Laat-Romeinse soldaten, met een lange hasta, spatha en Berkasovo-helm.

Een legionair van rond het jaar 200 zag er dus duidelijk anders uit dan eentje van 100 jaar eerder zoals ik, maar toch zullen jullie hem nog wel als Romein herkennen. Eind 3e eeuw wordt dat wellicht moeilijker. Meer ronde helmen uit de Balkan en uit Perzië komen dan in opkomst, zoals de Intercisa-helm of de Berkasovo-helm, terwijl de rechthoekige, gebogen schilden worden vervangen door ronde. In plaats van door een beugel op het voorhoofd werd de neus nu soms (zoals bij de Berkasovo) beschermd door een directe neusbeschermer, terwijl veel soldaten ook beenkappen droegen. Bovendien werd in de 4e eeuw de hasta flink langer gemaakt, zodat het bereik groter was. Een ander nieuw wapen in de Laat-Romeinse tijd zijn de plumbata, de werppijlen. De strakke formaties uit mijn tijd gaan dan allang niet meer: het Romeinse leger heeft een veel minder hecht gelid en is nu vooral op mobiliteit gericht. De troepen werden verdeeld over een grensleger (limitanei) en een mobiel veldleger in het achterland (comitatenses). De indeling van de legioenen uit deze tijd is wat onduidelijker, maar in elk geval waren de legioenen veel kleiner. In plaats van vijf- of zesduizend man telde een legioen nu een soldaat of duizend.

peelEn natuurlijk bleef er tot ver in de 15e eeuw een rijk bestaan in het oosten dat zichzelf nog steeds als het Romeinse rijk beschouwde. Maar laat ik niet nog al die Byzantijnse uitrustingen behandelen, want dan wordt het verhaal wel erg lang. Als je maar bedenkt dat het Romeinse leger altijd in ontwikkeling was. In de loop van een paar decennia konden er een paar details veranderen, in de loop van een eeuw al veel meer. Er ging immers veel tijd voorbij en de tijd doet dingen veranderen. Tempus fugit…

L. Octavius Barbatus

twitter.com/OctaviusRomein

Romeinenweek 2017, dag 4 (2 mei): “Rare jongens die Romeinen? Ontdek het zelf!” in Eindhoven

boerderijBeste barbaren, mijn hele hartelijke groeten. Gisteren heb ik een lange reis gemaakt, nadat ik in Leidschendam een nieuw raadsel opgekregen had: “Ga naar Grinnes en dan naar het zuiden! Ga daar naar een dorp vol Romeinen, Germanen en Kelten! Zoek de vrouw uit de hoofdstad!” Zo gezegd, zo gedaan, dus maakte ik te paard een lange tocht, tot ik tegen het vallen van de nacht eindelijk Grinnes bereikte. Grinnes of Grinnibus is een plaats aan de Waal, mogelijk ter hoogte van de plaats die jullie Rossum noemen. Van daaruit trok ik naar het zuiden in de hoop het vreemde dorp uit het raadsel te vinden. Daarbij trok ik ook langs Empel, waar de tempel van Hercules Magusanus stond.

Aha! Er zijn hier Romeinen!
Aha! Er zijn hier Romeinen!

Na een paar uur rijden kwam ik terecht bij een plek waarvan ik vrijwel meteen dacht dat ik er niet moest zijn: het was een grote, drukke plaats, die absoluut geen dorp genoemd kon worden. Eindhoven, zo vertelde men mij… Maar net toen ik deze vreemde plaats links wilde laten liggen, stuitte ik op een plek die preHistorisch Dorp genoemd werd. Al uit de verte vielen de huisjes in de voor mij zo bekende stijl erg op. Toen ik er uit nieuwsgierigheid even ging kijken zag ik er zelfs affiches hangen met de tekst “Rare jongens, die Romeinen?” Ik wilde al bijna naar binnen stormen om er iets van te zeggen, maar toen viel het vraagteken me op. Er was duidelijk iets met Romeinen aan de hand hier. Kon het zijn dat ik het juiste dorp gevonden had? Een blik door de omheining maakte me in elk geval duidelijk dat er wel degelijk Romeinse soldaten op het terrein waren.

Hercules Magusanus, een vermenging van de Romeinse halfgod met de Bataafse god Magusanus.
Hercules Magusanus, een vermenging van de Romeinse halfgod met de Bataafse god Magusanus.

Het preHistorisch Dorp blijkt niet voor niets zo te heten (dus met “pre” in het klein naast “Historisch”) omdat het verschillende perioden uit de geschiedenis behandelt, al moet je even goed zoeken naar de volgorde. Vanuit de ingang kwam ik op een pleintje uit de 16e of 17e eeuw terecht, maar ik kwam al snel wegwijzers tegen die me naar huizen uit andere tijdperken leidden. Het Romeins-inheemse gedeelte lag rechts van het pleintje en bevatte een bescheiden inheemse boerderij met een dak met spanten erop, waar intussen ook een schuur bij inbouw was. Verder waren in het prehistorische gedeelte van het dorp allerlei Romeinse spelletjes te vinden, zoals het Deltaspel en natuurlijk Mola. Ook trof ik er een schrijn aan voor Hercules Magusanus.

Hard aan de slag om een nieuw leger op te leiden!
Soldaat Bassianus is hard aan de slag om een nieuw leger op te leiden!

Aan de andere zijde van het preHistorisch Dorp, eigenlijk in een vroegmiddeleeuws gedeelte, bevonden zich de Romeinse soldaten van Legio II Augusta, die ik door de omheining heen gezien had. Behalve deze heren waren ook Romeinse burgers aanwezig evenals wat inheemse dames en heren. Bovendien had Legio II Augusta zijn eigen Keltische afdeling meegebracht! Het was me dus duidelijk dat ik de juiste plek gevonden had! Te zien en te doen was er genoeg. De soldaten hadden hun eigen kamp opgeslagen en vertelden aan iedereen die het maar horen wilde over hun uitrusting en hun leven. Een Germaanse smid was druk in de weer en liet zo zijn smeedkunst zien, terwijl een veldarts vertelde over de gruwelijke verwondingen die hij en zijn assistenten moeten behandelen. Veel minder gruwelijk waren de Romeinse dames die zich bezighielden met textiel en het geven van Romeinse massages. De Kelten en Germanen waren ook druk bezig met hun ambachten, onder andere in de vorm van potten boetseren (dus zonder draaischijf) en het vlechten van matjes.

De Romeinse soldaten en Keltische krijgers trekken gezamenlijk ten strijde.
De Romeinse soldaten en Keltische krijgers trekken gezamenlijk ten strijde.

Ja, ik keek mijn ogen uit. Een aanwezige Romeinse wapenmeester had een hele voorraad helmpjes en oefenwapens meegenomen om zoveel mogelijk jonge rekruten te trainen in de Romeinse vechtkunst met zwaard en schild. Daarbij verdeelde hij de groepen in tweeën, waarbij de ene helft de andere moest zien te raken terwijl de ander de verdediging met het schild oefende. De echte soldaten lieten ook hun kunsten zien, in de vorm van een exercitie waarbij ook formaties als de schildpad werden uitgevoerd. Het was een klein groepje, maar dat maakte het er niet minder indrukwekkend op. Uitleg over de wapenrusting werd in deze opvoering niet vergeten. De Kelten kregen ook gelegenheid om te tonen hoe hun wapens in elkaar zaten en welke verschillende klassen hun maatschappij kende. En natuurlijk dat de Belgen het dapperst waren van de drie grote groepen in Gallië. Wel was het stamhoofd wat wantrouwend in mijn richting: ‘Die Romein maakt al de hele dag foto’s van ons,’ bromde hij wijzend.

De schildmuur werd daadwerkelijk met pijlen beschoten om te laten zien hoe effectief hij kan zijn.
De schildmuur werd daadwerkelijk met pijlen beschoten om te laten zien hoe effectief hij kan zijn.

Bij het rondvragen werd me nog niet duidelijk wie ik zoeken moest, want ik vroeg aan alle aanwezige Romeinen, Kelten en Germanen of ze wellicht een vrouw uit Rome hadden gezien. Iedereen zei nee, dus was het duidelijk dat het woord “hoofdstad” in het raadsel niet aan Rome refereerde. Misschien de hoofdstad van de Cananefaten dan? Het raadsel kwam immers van Gannascus, een Cananefaat. Maar er was ook niemand uit Forum Hadriani geweest. Ik stond net op het punt om op te geven toen een schrandere knul opmerkte dat ik nog een hoofdstad vergeten was: die van deze provincie, Germania Inferior! Die hoofdstad is natuurlijk Colonia Claudia Ara Agrippinensum! (Voor wie dat te lastig vindt: in jullie tijd heet die stad Keulen.) CCAA is door de Romeinen gesticht als een colonia, een stad voor Romeinse staatsburgers (met name veteranen), de hoogste status die een stad in de provincie bereiken kan.

Dag 4 Claudia Sacrata
Ondanks haar naam in Romeinse stijl was Claudia Sacrata afkomstig uit de stam der Ubiërs, die woonden in het zuidoosten van Germania Inferior.

Inderdaad was er iemand langs geweest uit Keulen of in elk geval uit de omgeving daarvan! Haar naam was Claudia Sacrata. Ondanks haar duidelijk Romeinse naam was Claudia Ubisch van geboorte, maar de Romeinse naam is niet zo vreemd als men bedenkt dat veel veteranen Romeins burgerrecht kregen en in steden gingen wonen. De Ubiërs waren daar geen uitzondering in: zij werden zelfs Agrippinensen genoemd vanwege hun sterke romanisering. Toch zijn nooit alle inheemse elementen verdwenen. Soms nemen de soldaten in deze provincie die zelfs over: mijn eigen Keltische armband, van zwart smeedijzer, is daar een goed voorbeeld van. Het was dan ook deze armband die ik terugvond in het dorp, met daarbij een brief van Claudia met een nieuw raadsel: ‘Stap in de reiswagen en zoek de man die mij beminde, in de burcht tussen grafveld, villa en altaar.’

Mijn van oorsprong Keltische armband was in een hoekje neergelegd.
Mijn van oorsprong Keltische armband was in een hoekje neergelegd.

Wat voor vreemd spel er met mij gespeeld wordt is me nog steeds niet duidelijk, maar ik krijg steeds meer het idee dat er sprake is van afgesproken werk: er stond inderdaad een Romeinse reiswagen klaar (eentje uit Keulen, goh) die mij wel mee wilde nemen in de goede richting. Op hoop van zegen ben ik toch maar weer ingestapt. Waar de reis precies heen zal leiden is mij niet erg duidelijk, maar ik weet wel dat we over een tijdje halt zullen houden en dan morgen verder zullen rijden. Ik ben heel benieuwd…

L. Octavius Barbatus

www.twitter.com/OctaviusRomein