Van Bunnik tot castellum Rijswijk: veel vondsten en veel raadsels

e67eed1cc66da078a504eda60a3ff7b0ce3bb1e1Tot nu toe hebben we plaatsen behandeld waarvan is aangetoond dat er een Romeins castellum gestaan heeft, van Katwijk tot Vechten. Ten oosten van Vechten wordt de situatie heel wat minder duidelijk. Al eerder kwamen we castella tegen zonder duidelijke naam of waarvan slechts een klein deel teruggevonden was, zoals in Bodegraven. Maar het oostelijke deel van de Limes is nog lastiger, want hoewel het een schat aan vondsten bevat, zijn van alle castella die hier op de Peutinger kaart vermeld staan slechts enkele daadwerkelijk teruggevonden.

De in 1997 geplaatste mijlpalen wijzen je de weg langs de Limes in de provincie Utrecht. (De naam Levefanum werd toen nog aan Wijk bij Duurstede toegeschreven.)
De in 1997 geplaatste mijlpalen wijzen je de weg langs de Limes in de provincie Utrecht. (De naam Levefanum werd toen nog aan Wijk bij Duurstede toegeschreven.)

Hoewel het in het gebied van Bunnik tot aan Wijk bij Duurstede wemelt van de teruggevonden nederzettingen, is het merendeel hiervan onbepaald, dus van onduidelijke datering en aard. Het aan de Rijn gelegen Bunnik heeft echter wel een paar interessante vondsten in de vorm van Romeinse keramiek en een wachttoren. De wachttoren in kwestie moet zich aan de Schoudermantel bevonden hebben, niet zo heel ver van waar tegenwoordig de Kromme Rijn stroomt. Meer westelijk wordt een wachttoren vermoed te Rhijnauwen, waar de Kromme Rijn een scherpe bocht maakt zodat dit een uiterst strategische positie is, maar de toren zelf is nog niet gevonden. Als deze wachttoren heeft bestaan zou hij precies tussen de toren van Bunnik en Castellum Fectio liggen: in beide richting is de afstand een slordige Gallische mijl of Leugas (ca. 2,2 km). Wachttorens stonden immers bij rivierbochten, over een dusdanige afstand dat er snel berichten konden worden doorgestuurd.

De Romeinse weg met resten van beschoeiingen, zoals ontdekt bij de Rietsloot. (Bron: Vici.org)
De Romeinse weg met resten van beschoeiingen, zoals ontdekt bij de Rietsloot. (Bron: Vici.org)

De kronkelige stroom van de Kromme Rijn maakt dat de Limesweg (of één van de Limeswegen) een stuk ten zuiden van bovengenoemde wachtposten ligt, waarschijnlijk om in een zo recht mogelijk richting naar het tegenwoordige Wijk bij Duurstede te gaan. Dat de weg zo gelegen moet hebben bleek in augustus 2013, toen de weg ontdekt werd bij de Rietsloot, tussen Bunnik en Houten. De hier aangelegde asfaltweg heet dan ook toepasselijk de Limesbaan. De Romeinse weg was, net als in Vleuten-De Meern, als een soort dam of dijk aangelegd, aan beide kanten beschoeid met houten palen. De wegen werden waarschijnlijk zo aangelegd omdat het in het moerassige landschap van die tijd onmogelijk was om gewoon even een paadje te maken zonder dat je het risico liep dat dit onder zou lopen. Een deel van het teruggevonden hout had veel weg van een moerasbruggetje, een type Romeinse weg dat ook voorkwam. Het is mogelijk dat de weg ongeveer parallel loopt met de huidige Achterdijk.

De onderdelen van de grafpijler van de Zure Maat bevinden zich tegenwoordig in het Rijksmuseum van Oudheden.
De onderdelen van de grafpijler van de Zure Maat bevinden zich tegenwoordig in het Rijksmuseum van Oudheden.

Wie de Achterdijk volgt, bijvoorbeeld aan de hand van de mijlpalen langs de weg (want die staan er), komt in feite door een gebied vol nederzettingen en enkele villa’s. Aan de Tuurdijk, nabij ’t Goy (ruim ten zuiden van de route), werd een villa gevonden met dikke funderingen en pleisterwerk. De Achterdijk zelf leidt naar Werkhoven, waarna je de Hollendewagenweg volgen moet. Aan deze weg moet een grote nederzetting hebben gelegen met mogelijke steenbouw. Al in 1839 en 1844 zijn hier grafresten gevonden bij de Zure Maat, waarvan de exacte locatie helaas verloren gegaan is. Zo’n opvallende grafpijler met fraaie decoraties maakt des te duidelijker dat de Limesweg hier gelopen zal hebben en dat er een nederzetting van belang in de buurt kan hebben gestaan: zo’n monument stond niet zomaar ergens! Nog wat verderop ligt Cothen, waar in 1972 resten van een mogelijk Romeins schip gevonden zijn, vlak aan de Kromme Rijn en dus ten noorden van de Limesweg. Een stukje ten zuiden van de weg vinden we de stenen villa van Cothen-De Zemelen, die 9 bij 30 meter in omtrek moet zijn geweest. Tussen Cothen en de Limesweg moet een grote nederzetting hebben gestaan. Hier zijn munten, mantelspelden, spijkers, slingerkogels en zelfs een oorbel gevonden.

Inheemse nederzettingen bestonden oorspronkelijk vooral uit boerderijen, zoals de IJzertijdboerderij in Dongen. Andere onderdelen waren spiekers (zoals hier links te zien) voor de opslag van voedsel, en werkplaatsen.
Inheemse nederzettingen bestonden oorspronkelijk vooral uit boerderijen, zoals de IJzertijdboerderij in Dongen. Andere onderdelen waren spiekers (zoals hier links te zien) voor de opslag van voedsel, en werkplaatsen.

Zo landen we uiteindelijk aan bij Wijk bij Duurstede, waar de Lek zich van de Rijn afsplitst. De Kromme Rijn mag nu een smal slootje lijken vergeleken bij de Lek, maar we moeten niet vergeten dat de Lek in de Romeinse tijd nog geen hoofdstroom van de rivier was, zodat de Rijn aardig breder zal zijn geweest. De splitsing zal de plaats erg strategisch gemaakt hebben, zowel militair als economisch (het is niet voor niets dat Dorestad in de Vroege Middeleeuwen tot één van Europa’s belangrijkste handelssteden uitgroeide). Dat blijkt bijvoorbeeld uit de inheemse nederzetting van Wijk bij Duurstede-De Geer, die opvallend welvarend lijkt gezien het kostbare aardewerk en de bronzen haarspelden die er gevonden zijn. De nederzetting had vermoedelijk een centraal gebouw omringd door boerderijen. Wallen en palissaden beschermden de nederzetting tegen overstromingen uit het omringende, lager gelegen land. Wijk bij Duurstede bevat nog wel meer nederzettingen, soms met bijbehorende grafvelden. De woonwijk De Horden bevatte een grote nederzetting die al sinds de bronstijd bewoond moet zijn geweest. Tussen al het inheemse aardewerk bevonden zich ook wat Romeinse producten en zelfs wat militaire spullen. In de loop van de tweede eeuw werden de nederzettingen van De Horden en De Geer opgenomen in een grote verkaveling, zodat de landbouw een meer Romeins systeem ging volgen.

Eén van de helmen uit Rijswijk, waarschijnlijk uit een grafveld dat bij het castellum of de nabijgelegen vicus hoorde.
Eén van de helmen uit Rijswijk, waarschijnlijk uit een grafveld dat bij het castellum of de nabijgelegen vicus hoorde.

De ligging van Wijk bij Duurstede maakt het aannemelijk dat er zich in de omgeving een castellum bevond, maar dat is tot op heden niet teruggevonden. Als het bestaan heeft, lag het fort mogelijk bij Rijswijk, aan de overzijde van de Lek (niet te verwarren met Rijswijk in Zuid-Holland). Een gevonden stempel van Cohors I Thracum equitata, een ruitereenheid uit Bulgarije, doet dit vermoeden. Er zijn echter ook aanwijzingen over de aanwezigheid van het Cohors civium Romanorum, een cohort Romeinse staatsburgers, wat uit een teruggevonden helm blijkt. De teruggevonden namen van manschappen zijn bovendien zo duidelijk Romeins dat het hier vast en zeker om Romeinse burgers gaat. De meeste vondsten zijn gedaan bij kleiwinning voor steenfabriek De Roodvoet. Zowel in 1950 als in 2011 is er Romeins hout teruggevonden, waarbij het om beschoeiing van de oever of de weg zou kunnen gaan. Hoewel het fort dus nog steeds niet honderd procent is aangetoond, zijn de vermoedens erover sterk. Het fort is vermoedelijk na de Bataafse opstand aangelegd, toen de Rijngrens ten oosten van Fectio meer riskant geacht werd. Het fort is vermoedelijk na de Romeinse tijd in gebruik gebleven, zodat hier het tolpunt van Dorestad ontstond.

In het pittoreske Museum Dorestad zijn vondsten uit de omgeving van verschillende periodes te zien. Sommige kun je als voorbijganger op straat al bekijken!
In het pittoreske Museum Dorestad zijn vondsten uit de omgeving van verschillende periodes te zien. Sommige kun je als voorbijganger op straat al bekijken!

De naam van het castellum bij Rijswijk in Gelderland blijft onduidelijk. Lange tijd is de naam Levefanum hieraan toegeschreven omdat dit op de Peutinger Kaart het eerste fort ten oosten van “Fletio” is. De cijfers op de kaart impliceerden een afstand van 8 mijlen, meende men, maar nieuwer onderzoek wijst uit dat men naar het verkeerde cijfer keek en de afstand tussen Fletio en Levefanum veel groter zou moeten zijn. Levefanum is dus vast en zeker niet de naam van castellum Rijswijk. Hoe dit wel heette zal de tijd ons moeten leren…

Laurium: Woerden

004 - WoerdenWij volgen de Limes oostwaarts en trekken verder het land in. Stonden de afgelopen drie castella, van Alphen, Zwammerdam en Woerden, opvallend dicht op elkaar, het volgende ligt een ietsje verderop. Wemelde het rondom Leiden en Katwijk nog van de nederzettingen, hier zijn er veel minder teruggevonden. Wellicht speelt de destijds zo moerassige bodem daar een rol in? Maar na zo’n 11 kilometer staan we in het centrum van Woerden. Opnieuw de plaats van een castellum, dat Laurium of Laurum heette. En opnieuw zijn er allerlei vondsten in en om het fort gedaan.

Betonnen tegels in het centrum van Woerden geven de omtrek van Laurium aan. Op de tegels staat uitleg over de geschiedenis van het castellum.
Betonnen tegels in het centrum van Woerden geven de omtrek van Laurium aan. Op de tegels staat uitleg over de geschiedenis van het castellum.

De reden dat de naam van het castellum verschillend gespeld wordt is de wijze waarop dit op de Peutinger Kaart vermeld staat. Er lijkt Laurum te staan, maar middenin het woord zit een opvallend gaatje in de kaart, precies op de plek waar nog een letter zou kunnen hebben gestaan. Een naam als Laurium ligt derhalve voor de hand. Deze naam werd in eerste instantie nog niet aan Woerden verbonden, daar een castellum lange tijd enkele vermoed werd in verband met de schepen die hier gevonden zijn. Pas in 1999 en 2000 werd de exacte ligging van het castellum ontdekt toen men de omwalling terugvond. De contouren zijn nu terug te zien rondom de Petruskerk, met tekst en afbeeldingen op het tegelwerk. De gebouwen binnen de muren zijn tot op heden nooit uitgebreid onderzocht. Het opvallendste aspect van het fort is de houten damwand van de gracht, die elders niet voorkomt.

Maquette van hoe Laurium er uitgezien kan hebben, in het Stadsmuseum Woerden. Hoe de gebouwen er werkelijk uitzagen en welk gebouw welke functie had is (nog) niet bekend.
Maquette van hoe Laurium er uitgezien kan hebben, in het Stadsmuseum Woerden. Hoe de gebouwen er werkelijk uitzagen en welk gebouw welke functie had is (nog) niet bekend.

Het castellum werd vermoedelijk op last van keizer Caligula gebouwd rond 40 na Chr. Al snel raakte men er echter in de problemen toen de Rijn buiten zijn oevers trad en ook nog eens van loop veranderde. De eerste versie van Laurium werd dan ook snel verlaten, waarna gouverneur Corbulo rond 47 na Chr. een nieuw fort liet bouwen. Waar Caligula’s vesting een keurige ligging had op noord en zuid, lag dit nieuwe fort iets “schever”. Zoals de meeste Limesforten overleefde Laurium de Bataafse opstand niet, maar werd het daarna herbouwd. De meeste huizen van de nabijgelegen vicus zijn uit deze tijd.

De Nederlandse levende geschiedenisvereniging Pax Romana beeldt o.a. soldaten van het Cohors XV uit.
Cohors XV zat ook enige tijd in Matilo (Leiden) gelegerd. Vereniging Pax Romana beeldt soldaten van dit cohort uit.

Inscripties op dakpannen uit de 2e eeuw tonen aan dat het Cohors XV Voluntariorum Civium Romanorum in Laurium heeft gezeten. Fase 4, de verstening van de muren, werd waarschijnlijk eind 2e eeuw ingezet, waarvoor men met schepen de rivier op en af moest varen om stenen uit de Eifel en ander bouwmateriaal te leveren. Een werkelijke vondst van stenen muren ontbreekt in Woerden, maar wordt aangenomen omdat dit voor de meeste castella gold en het proces rond het jaar 200 overal was afgerond. Bovendien is er natuursteen in de omgeving aangetroffen. In die tijd was het fort bezet door het Cohors III Breucorum, uit de Balkan. Rond 274 werd Laurium waarschijnlijk opgegeven en verlaten. Muntvondsten in de omgeving duiden echter op een vijfde fase, daar het munten uit de regeringen van o.a. Constantijn de Grote en Theodosius de Grote betreft. De laatste stierf in 395, dus zou Laurium vrij laat in de 4e eeuw nog in gebruik kunnen zijn geweest. Een deel van de bouwstenen zijn later gebruikt voor de aanleg van de Petruskerk.

De Woerden 7, zoals opgegraven is in 2003. (Afbeelding: Hazenberg Archeologie Leiden)
De Woerden 7, zoals opgegraven is in 2003. (Afbeelding: Hazenberg Archeologie Leiden)

Scheepsvondsten waren de eerste aanwijzing van een castellum in Woerden. Net als in Zwammerdam zijn hier tal van schepen teruggevonden. De “Woerden 1” was een 25 meter lang een graanschip, wat blijkt uit het feit dat er bij de vondst in 1978, aan de Groenendaal, nog graan aan boord was. Het houtwerk kwam uit 169, waarna het schip begin 3e eeuw waarschijnlijk gezonken is. Het werd gebruikt om graan uit het zuiden van België aan te voeren naar het castellum. Ook de “Woerden 2/6” (voor het eerst ontdekt in 1988, maar herontdekt en opgegraven in 1998) is een platbodem of zogenaamd Zwammerdamschip en was zo’n 20 meter lang.

De Romeinse schepen in de haven van Woerden varen echt! Ze zijn echter gebaseerd op schepen uit De Meern.
De Romeinse schepen in de haven van Woerden varen echt! Ze zijn echter gebaseerd op schepen uit De Meern.

Vervolgens werden er ook enkele boomstamkano’s ontdekt: de Woerden 3 en 5. “Woerden 3” werd in 1988 ontdekt aan de Oranjestraat, waar ook de “Woerden 2/6” lag. Laat u niet misleiden door het woord kano: het schip had een verhoogd plankenboord met een mastgat en de boot was zo’n 12 meter lang. De “Woerden 5” werd in 1998 niet ver daarvandaan ontdekt, maar van dit scheepje is veel minder bewaard. De “Woerden 7” werd in 2003 ontdekt aan de Meulmansweg en was weer een platbodem. Waarschijnlijk ging het schip in 163 voor het eerst te water en diende het om bouwmaterialen aan te voeren. Een los spant in het ruim ervan was van een heel andere bouwtechniek en duidt op een “Woerden 8”. Het meest geheimzinnig is echter de “Woerden 4”, die in 1576 werd aangetroffen bij de aanleg van het Holle Bolwerk, in het noordoosten van de oude binnenstad. De vondst is niet bewaard gebleven.

Het mini-museum in Parkeergarage Castellum.
Het mini-museum in Parkeergarage Castellum.

Natuurlijk zijn de vondsten in Woerden niet beperkt tot het castellum en schepen. In 1999 werd bij het uitbaggeren van de singel een prachtige helm, vermoedelijk van een ruiter van rond 200 na Chr., aangetroffen. Deze bevindt zich nu in het Stadsmuseum Woerden, waar ook tal van andere zaken te zien zijn, zoals aardewerk en andere gebruiksvoorwerpen. Erg interessant is een altaarsteen gewijd aan de Syrisch-Romeinse zonnegod Heliogabalus, wiens verering in ons land zeldzaam was, en de godin Minerva. Hoewel Heliogabalus (een Romeinse vorm van El Gebal) het bekendst is van vermelding uit de 3e eeuw, verwijst de tekst naar keizer Antoninus Pius, die regeerde van 138 t/m 161. De steen vermeld zoals zo vaak de naam van de schenker: Lucius Terentius Bassus, signifer (vaandeldrager) van Cohors III Breucorum, wat ook iets zegt over de troepen die in Laurium gelegerd waren. De oudste vondst in het museum zijn twee molenstenen, die in 1590 aan de Bodegraven-Kruittorenweg werden gevonden.

Vaandeldrager Lucius uit Woerden geeft interessante informatie in de Bibliotheek van Woerden.
Vaandeldrager Lucius uit Woerden vertelt in de bibliotheek van Woerden interessante verhalen aan je.

Naast het stadsmuseum zijn er nog veel andere bezienswaardigheden in Woerden. Aan de Meulmansweg bevindt zich een Limeszuiltje met hierin een stuk terra sigillata, terwijl de hier aangelegde parkeergarage de naam Parkeergarage Castellum gekregen heeft en er binnenin een soort museum, in de vorm van grote afbeeldingen met uitleg, gemaakt is. In Woerden zijn ook twee varende reconstructies van Romeinse schepen te vinden. De Per Ad Mare Laurium is een reconstructie van het vrachtschip “De Meern 1”. Het andere schip, de Fiducia, is een reconstructie van de kleine punter “De Meern 6”. In de bibliotheek is een altaartje met soldaat Lucius uit Woerden te vinden, die op interactieve wijze vertelt over verschillende voorwerpen die in Woerden gevonden zijn. Lucius is gebaseerd op de vaandeldrager van de altaarsteen en heeft zijn eigen twitter- en facebookpagina. Ook is er rondom hem de interactieve app Legend of Lvcivs gemaakt, waarin de speler een misdaad moet oplossen aan de hand van een aantal verdachten in en om Romeins Woerden (gemaakt met behulp van opnames in onder andere Museumpark Orientalis en Eindhoven Museum). De app is niet alleen een leuk spel, maar ook leerzaam omtrent de verschillende figuren in de samenleving van de Limes.

Venster op de Romeinse Limes, aan de Barwoutswaarder richting Woerden.
Venster op de Romeinse Limes, aan de Barwoutswaarder richting Woerden.

Tot slot zijn er enkele kunstwerken in en om Woerden te vinden die aan de Romeinen herinneren. Voor de ingang van het Brediusbos staan letters in de vorm van de naam Laurium zoals op de Peutingerkaart, dus met een gat op de plek van de “I”. Op de brug aan de Breeveld zijn twee Romeinse schoenen geplaatst, gemaakt van klei uit de omgeving zoals de Romeinen voor dakpannen gebruikt zullen hebben. Een speeltuin aan de Barwoutswaarder toont blokken in de vorm van een enorme voetafdruk, verwijzend naar de noppen van Romeins soldatenschoeisel. Wie vanuit het westen langs de Rijn naar Woerden trekt komt bovendien een afbeelding van het landschap uit de Romeinse tijd tegen, evenals een bord met de naam Laurium.

Trotse barbaren en het elitaire Rome (ca. 58 na Chr.)

zwammerdam_400_c_ugTijdens de regering van keizer Nero (vanaf 54 AD) was de Rijngrens definitief bepaald. De rivier gold als grens en handelsroute, bewaakt (met name in het westen) door een keten van forten en wachttorens. En hoewel er nog wel sprake was van Romeinse invloed ten noorden van de rivier, moet er zeker sprake zijn geweest van contrast tussen beide helften. Ten zuiden van de Rijn lag een gecentraliseerde staat met ambtenaren en geschreven wetten; de bevolking was heterogeen en de defensie werd geregeld door een georganiseerd beroepsleger. Ten noorden van de Rijn woonden stammen die verwant waren qua taal, cultuur en religie, maar die verder geen overkoepelend gezag hadden. De economie van het zuiden werkte veel met muntgeld, wat in het noorden nog steeds een zeldzaamheid was. Ten zuiden van de Rijn was er sprake van elite in villa’s met vloerverwarming, terwijl de aristocratie in het noorden, zelfs al wie zich koning kon noemen, het vaak moest doen met een grote versterkte hoeve met een open vuurplaats onder een rookgat.

In de naam van Keulen, de hoofdstad van Germania Inferior, vinden we de benaming van een Romeinse stad of colonia nog terug.
In de naam van Keulen, de hoofdstad van Germania Inferior, vinden we de benaming van een Romeinse stad of colonia nog terug.

Natuurlijk betekent dit niet dat de bevolking in het zuiden plotsklaps alle Romeinse zaken overnam. Ook de bewering dat de Romeinen “de beschaving” hebben gebracht is erg kort door de bocht, want de Germanen beschikten wel degelijk over ontwikkelde vaardigheden zoals de smeedkunst en textielproductie. Men beschikte er echter ook gewoon over minder middelen. Bij gebrek aan steengroeves was het voor die mensen welhaast onmogelijk om aan betaalbare steen voor een villa te komen, zelfs al zou men dat hebben gewild. In het zuiden lag dit allemaal eenvoudiger: er was een duidelijke infrastructuur, die bovendien uiterst veilig was. Wie een villa of hoeve liet bouwen, hoefde deze niet te beveiligen met een enorme muur en een privélegertje.

Schaalmodel van het praetorium in Keulen, waar de gouverneur-bevelhebber van Germania Inferior zetelde.
Schaalmodel van het praetorium in Keulen, waar de gouverneur-bevelhebber van Germania Inferior zetelde.

Maar wie bouwden dergelijke villa’s dan? De Romeinen, zult u denken. Maar de waarheid is dat er maar weinig echte Romeinen naar ons land kwamen. Wie het klimaat van Italië gewend was, moet immers niet erg enthousiast hebben gereageerd voor het koudere en vochtigere Germania Inferior, dat bovendien erg moerassig was en er in de ogen van de Romeinse elite woest moet hebben uitgezien. Tacitus merkte ooit op dat je alleen vrijwillig naar Germania ging als het je vaderland was. De Romeinen in deze provincie bleven dus beperkt tot ambtenaren en soldaten, waarvan we rustig kunnen zeggen dat er anno 54 maar weinig in ons land zelf kwamen. De hoofdstad lag namelijk op het gebied van de Ubiërs, in het tegenwoordige Duitsland. De oude hoofdplaats van de Ubische gemeenschap was onder Claudius verheven tot Colonia Claudia Ara Agrippinensum (Keulen), waarmee het de hoogste stadsstatus had behaald die een plaats in de provincie krijgen kon, namelijk die van een colonia, een volwaardige Romeinse stad, opgericht om woonplaats te bieden aan de veteranen. Geen enkele plaats in ons land zou die status ooit krijgen. De Ubiërs zouden op den duur bekendstaan als de Agrippinensen.

Castra Vetera I, gekenmerkt door een amfitheater en een kampdorp dat welhaast op een eigen stadje begon te lijken. Niet zo vreemd met een heel legioen vlakbij.
Castra Vetera I, gekenmerkt door een amfitheater en een kampdorp dat welhaast op een eigen stadje begon te lijken. Niet zo vreemd met een heel legioen vlakbij.

De oprichting van een dergelijke stad duidt er in elk geval wel op dat Germania Inferior steeds meer werd geïntegreerd in het Romeinse rijk. Zo ontstonden er dus steeds meer nederzettingen die op steden begonnen te lijken. Een belangrijke factor hiervoor was de zogenaamde romanisering: een nogal misleidende term, omdat die enkel overname van Romeinse cultuur door de onderworpenen impliceert. In werkelijkheid was er meer sprake van een uitwisselingsproces, waarbij de cultuur Germaanse, Gallische en Romeinse trekken begon te vertonen. Op eenzelfde wijze begonnen Romeinse soldaten in de regio ook plaatselijke gewoontes als klederdracht over te nemen en werden de goden ook vermengd. Er is dan ook allerminst sprake van opgedrongen Romeinse cultuur: de overname van culturele elementen ging waarschijnlijk meer uit eigen beweging.

De Romeinse nederzetting in Archeon stelt een vicus voor: een plaats zonder stadsrechten of nabij legerkamp. Het badhuis en de tempel (beide gebaseerd op vondsten uit plaatsen zonder stadsrecht) geven wel aan wat voor proporties zo'n plaatsje kon aannemen.
De Romeinse nederzetting in Archeon stelt een vicus voor: een plaats zonder stadsrechten of nabij legerkamp. Het badhuis en de tempel (beide gebaseerd op vondsten uit plaatsen zonder stadsrecht) geven wel aan wat voor proporties zo’n plaatsje kon aannemen.

Wel speelde het Romeinse staatsstelsel, dat meer op vastgelegde systemen dan op ongeschreven gewoonten rustte, een rol in het ontstaan van de steden. Stamgebieden werden afgebakend, waarbij elk gebied geacht werd zijn eigen administratieve centrum te hebben, voor zaken zoals bestuur en belasting, zoals Oppidum Batavorum (Nijmegen). Geen wonder dat de lokale elite zich rondom dat centrum schaarde. Tot slot speelt de ontwikkeling van de limes en de infrastructuur een grote rol: bij elk fort waren op den duur wel canabae (kampdorpen) te vinden van ambachtslieden, kooplui, kroegbazen en bordelen die wisten dat er te verdienen viel aan de grote hoeveelheid soldaten. Zo kon de omgeving van een legerplaats, waar de Romeinse invloed zeer sterk kon zijn, al snel uitgroeien tot een stadje, zoals bij Castra Vetera (bij Xanten) het geval was. Een fort was namelijk niet alleen een militair maar ook een bestuurlijk centrum, zeker als men bedenkt dat Germania Inferior nog vooral als een militair district gold. De bewoners van dergelijke canabae streefden ondertussen naar Romeins burgerrecht en richtten hun eigen bestuursraad op, met een curator aan het hoofd. Maar ook langs kruispunten en handelswegen waren nederzettingen te vinden die soms stedelijke proporties aan konden nemen, zoals Coriovallum (Heerlen), Mosae Traiectum (Maastricht) en Helisthe (Elst). Dergelijke nederzettingen telden vaak genoeg een badhuis of zelfs een grote tempel.

Bataafse cavalerie, zoals hier uitgebeeld door Stichting HEI, was een geducht deel van de hulptroepen.
Bataafse cavalerie, zoals hier uitgebeeld door Stichting HEI, was een geducht deel van de hulptroepen.

De Romanisering had ook te maken met de bijdrage die de bevolking leverde aan de verdediging van het rijk. De meeste troepen in deze provincie waren hulptroepen, waarvan de Bataven een uitzonderlijk grote hoeveelheid leverden. Waren hulptroepen in eerste instantie niet veel meer dan “barbaren” die aan Romeinse zijde meestreden, op den duur zou het uiterlijke verschil bijna onzichtbaar worden. De Bataafse hulptroepen stonden met name bekend om hun capabele ruiterij die geduchte stormaanvallen kon uitvoeren, maar eigenlijk leverden zij nog veel meer infanterie. Wie zijn diensttijd bij de hulptroepen volbracht, was dus aardig onder invloed van de Gallo-Romeinse cultuur gekomen en had bovendien wat spaargeld opgebouwd. Veel van dergelijke veteranen streken neer rondom het bestuurscentrum van hun stam, zoals in Oppidum Batavorum. De allerrijksten, die vaak uit de plaatselijke aristocratie stamden en/of een officiersrang hadden gehad, konden het zich veroorloven om een grote Gallo-Romeinse villa te laten bouwen op het platteland. Zo vormde zich dus een nieuwe elite, die zich meer en meer Romeins begon te gedragen. Indien er Romeins burgerrecht verkregen was, nam een dergelijke veteraan namelijk ook een Romeinse naam aan, bij voorkeur eentje die verwees naar de keizer. Onder Augustus en zijn eerste opvolgers was Julius bijvoorbeeld een heel populaire naam onder dergelijke veteranen, terwijl later de naam Claudius in opkomst kwam.

De Gallo-Romeinse villa van Groesbeek-Plasmolen is de grootste die in ons land is teruggevonden. Maar dit formaat is wel heel uitzonderlijk.
De Gallo-Romeinse villa van Groesbeek-Plasmolen is de grootste die in ons land is teruggevonden. Maar dit formaat is wel heel uitzonderlijk.

De grootgrondbezitters waren verschrikkelijk rijk. Grondbezit gaf natuurlijk al vermogen en status, maar het bezit van landerijen van dergelijke omvang maakte bovendien dat zij veel geld aan de handel verdienen konden. Het Romeinse leger was de grootste afnemer van graan en varkensvlees. Wie hele velden vol graan bezat kon daar dus goud geld aan verdienen, terwijl men zich in het rivierengebied meer bezighield met veeteelt en het fokken van paarden. In het huidige Zeeland (destijds meer land dan zee) begon men de veenmoerassen te ontginnen en turf te steken, zowel als brandmateriaal als voor de huizenbouw in de vorm van plaggen. Veel huizen hadden namelijk nog wel degelijk houten of rieten daken. Ook waren de oude Germaanse nederzettingen niet ineens verdwenen: op het platteland bleven tal van deze dorpen gewoon bestaan, terwijl dezelfde dorpen ten noorden van de Rijn nog altijd de hoofdmoot vormden. De armste bevolkingsgroep kwam ook uit dergelijke dorpen: dit waren de dagloners, die geen enkele garantie had op werk en eten. In feite konden slaven (die relatief zeldzaam waren in deze provincie) beter af zijn dan zij: sommigen van hen bouwden zoveel spaargeld op dat ze zelfs als geldschieter konden dienen.

Inheemse nederzettingen op de noordoever van de Rijn, zoals degene die bij Koudekerk a/d Rijn is teruggevonden, werden na de instelling van de Rijngrens niet langer geduld.
Inheemse nederzettingen op de noordoever van de Rijn, zoals degene die bij Koudekerk a/d Rijn is teruggevonden, werden na de instelling van de Rijngrens niet langer geduld.

De tegenstelling tussen noord en zuid moet dus ook weer niet worden overschat. Er stonden in het noorden geen enorme villa’s met witte muren, maar deze waren in het zuiden ook voor lang niet iedereen weggelegd. Bovendien was er nog altijd contact via de handel. Romeinse kooplui verkochten luxeproducten zoals Romeins aardewerk en godenbeeldjes aan de Frisii. Via hun land waren er handelscontacten met gebieden verder in het noorden, tot Denemarken aan toe. De Rijngrens was geen “ijzeren gordijn” waar niemand door mocht, integendeel. Wel waren er strenge regels wat betreft het wonen aan die grens. De noordoever van de Rijn moest onbewoond blijven. Het gebied dat er direct aan grensde werd door de Romeinen opgeëist. Niet alleen omdat zij het voor militaire oefeningen konden gebruiken, maar ook omdat je over een verlaten en ontbost terrein gemakkelijk een beweging mensen kon zien aankomen. Ergens middenin de eerste eeuw (volgens Plinius in het jaar 58) gebeurde er dan ook iets dat tegen de zin van de Romeinen was. Een groep Friese boeren was zuidwaarts getrokken en had zich gevestigd in het ontvolkte gebied aan de Rijn. Waar deze Frisii precies vandaan kwamen (Noord-Nederland of Noord-Holland) is niet helemaal duidelijk. Het is bekend dat rond dezelfde tijd de Chauken de Ampsivariërs bij de Eemsmonding verdreven hadden, maar er wordt nergens vermeld dat beide gebeurtenissen verband hielden. Het motief voor de migratie zou een reeks slechte oogsten in het noorden zijn geweest.

Het boek Lang geleden, door Arend van Dam en Alex de Wolf (bekroond met de Zilveren Griffel 2008) verteld de Nederlandse geschiedenis aan de hand van verhalen voor kinderen. Malorix en Verritus ontbreken hierbij niet.
Het boek Lang geleden, door Arend van Dam en Alex de Wolf (bekroond met de Zilveren Griffel 2008) verteld de Nederlandse geschiedenis aan de hand van verhalen voor kinderen. Malorix en Verritus ontbreken hierbij niet.

Omdat het gebied aan de Rijn verlaten was, moeten de Frisii gedacht hebben dat het van niemand was. Bij gebrek aan gewapende strijd zullen de Frisii de Romeinen ook niet hebben gevreesd: gouverneur Pompeius Paulinus had zich vooral beziggehouden met vreedzame projecten, zoals verdere afdamming van de Waal. Paulinus’ opvolger, Lucius Dubius Avitus, beval de Frisii echter alsnog om te vertrekken. Daar zaten deze mensen natuurlijk ook weer niet echt op te wachten, maar in plaats van naar de wapens te grijpen, trachtte men de kwestie met woorden op te lossen. De Frisii besloten officiële toestemming te vragen om het gebied te bewonen. De hoofdmannen Malorix en Verritus zouden naar Rome afreizen om dit met keizer Nero zelf te bespreken. Avitus had blijkbaar niet de volmacht om een dergelijke beslissing te nemen of de Frisii trachtten in hoger beroep te gaan.

Bij hun ontvangst in Rome werden de twee als diplomatieke delegatie ontvangen en geheel in stijl van een modern staatsbezoek getrakteerd op allerlei bezienswaardigheden. Wellicht uit beleefdheid, wellicht om hen de glorie en superioriteit van het beschaafde Rome te tonen. Hierbij hoorde ook een bezoek aan het Theater van Pompeius, waar zij een toneelstuk te zien kregen. Daar zij niet veel begrepen van het stuk, waren zij vooral geïnteresseerd in hoe de verschillende banken van het theater voor verschillende standen en rangen zoals de ridders en senatoren gereserveerd waren. Tacitus vermeldt hier het volgende over:

"Geen sterveling overtreft  de Friezen in dapperheid of trouw." Afbeelding van het verhaal van Malorix en Verritus in de Statenzaal van het Friese provinciehuis. Waarschijnlijk droegen de hoofdmannen in werkelijkheid geen beestenvellen maar wollen kleding.
“Geen sterveling overtreft de Friezen in dapperheid of trouw.” Afbeelding van het verhaal van Malorix en Verritus in de Statenzaal van het Friese provinciehuis. Waarschijnlijk droegen de hoofdmannen in werkelijkheid geen beestenvellen maar wollen kleding.

‘Terwijl zij hier rondhingen – van het spektakel konden ze niet genieten omdat zij daar niets van begrepen, onwetend als zij waren – stelden zij vragen over het publiek dat op de banken zat, over het onderscheid van de standen, wie de edelen waren, waar de senatoren zaten, toen zij plots mannen in buitenlandse klederdracht zagen die op de banken van de senaat zaten. Op hun vraag wie dat wel mochten zijn, kregen zij ten antwoord dat deze eer te beurt viel aan gezanten van volkeren die uitblonken in moed en vriendschap voor Rome. Zij riepen dat geen mens de Germanen overtrof in krijgskunst of int rouw. Daarop liepen zij naar beneden en gingen tussen de senatoren zitten. Het publiek moedigde hen hartelijk aan. Het herkende in hun handelswijze het enthousiasme en het eergevoel van een primitief volk.’

Als we dit verslag zo lezen lijkt het erop dat het gebeuren dus niet op een relletje uitliep, maar eerder op een sensationeel nieuwtje dat in deze tijden alle social media rond zou gaan. Later, bij hun bezoek aan keizer Nero, bleek dat die de stunt ook wel kon waarderen. Malorix en Verritus werden netjes ontvangen en kregen van hem het Romeinse burgerrecht toegewezen. Traditioneel werd dat gezien als een teken van waardering voor hun daad, maar een politieke zet is ook niet ondenkbaar, evenmin als een superioriteitsgevoel. Het beschaafde Rome was superieur aan deze eenvoudige barbaren, die zich derhalve zo een beetje aan Rome gebonden zouden voelen en het wel zouden gehoorzamen. Want ook Nero stond erop dat de Frisii de Rijnoever verlieten. Romeinsgezinde hulptroepen verdreven hen uiteindelijk van het door de Romeinen geclaimde land, terug naar het noorden. Wie weerstand bood werd gedood of gevangengenomen.

De strip Malorix, door Bert Bus, dankt de naam van de hoofdpersoon aan de Friese hoofdman die met zijn collega naar Rome ging.
De strip Malorix, door Bert Bus, dankt de naam van de hoofdpersoon aan de Friese hoofdman die met zijn collega naar Rome ging.

Het verhaal van Malorix en Verritus is vooral beroemd vanwege Tacitus’ vermelding ervan en het gebruik ervan door de Friese nationalisten (ondanks dat er geen bewijs is dat de Frisii en moderne Friezen verwant zijn, dit is de zogenaamde Friese Mythe). Eigenlijk was het niet meer dan een incidentje, dat met een sisser afliep. Ernstiger was de eerdergenoemde migratie van de Ampsivariërs, die met een voltallige stam naar de Rijnoever trokken. Toen de Romeinen hen de toestemming om daar te wonen weigerden, hadden de Ampsivariërs bovendien hulp van bondgenoten ingeroepen. Alleen door het snel verzamelen van de legermacht en deze als afschrikmiddel te gebruiken, wist Avitus een echte oorlog toen te voorkomen. Toestemming om in Twente te gaan wonen kregen de Ampsivariërs ook niet, zodat zij berooid door Germanië zwierven tot vrijwel ieder van hen gedood of gevangen werd, zodat de stam als politieke eenheid ophield te bestaan. Veel deerde dat de Romeinen waarschijnlijk niet. De vrede in het rijk was gewaarborgd en daar ging het om. Maar die vrede zou niet eeuwig duren…