Gegroet, mijn vrienden! Na mijn bezoek aan Eindhoven ben ik gisteren in een geheimzinnige reiswagen gestapt om naar mijn volgende bestemming gebracht te worden. De bestemming kende ik niet, maar een raadsel van Claudia Sacrata vertelde er als volgt over: ‘Stap in de reiswagen en zoek de man die mij beminde, in de burcht tussen grafveld, villa en altaar.‘ Over de identiteit van de man die Claudia Sacrata beminde hoefde ik niet lang na te denken, maar de locatie was allerminst duidelijk.
Op de Molenberg in Wijchen trof ik dit informatiebord aan. Het vertelt over de Gallo-Romeinse boerderijen waar de elite hier in woonde.
Vanmorgen reed de reiswagen verder. Het duurde tot het einde van de ochtend en al die tijd kon ik weinig anders doen dan nadenken. Uiteindelijk zette de koetsier mij af vlakbij de Maas, die ik met een grote brug over moest steken. Volgens de koetsier hoefde ik daarna alleen maar noordwaarts de weg te blijven volgen. Zo kwam ik uiteindelijk in een nederzetting terecht die Wijchen genoemd werd. Wijchen bevatte twee grafvelden, een villa en een altaar voor de godin Minerva, dus leek het erop dat ik de juiste plaats gevonden had. En uiteindelijk trof ik een burcht aan. Een informatiebord op de Molenberg bevestigde dat. Nou ja… soort van. Het was geen oppidum in Keltische of Germaanse stijl, noch een Romeins fort. In plaats daarvan was het een kasteel uit een tijd die voor mij in de verre toekomst ligt. Maar er was blijkbaar wel een Romeinenmiddag aan de gang!
Een glaasje wijn voor Julius Caesar, die zo te zien geheel incognito was.
De vrijwilligsters van het museum hadden zich voor de gelegenheid in Romeinse jurken gestoken, compleet met een paar sieraden zelfs. Ook kregen de kinderen voor wie de Romeinenmiddag georganiseerd was de gelegenheid om een tunica te dragen. Eén van de jongetjes was echter al voorbereid en kwam binnen met een mantel om zijn schouders en een zwaard aan zijn zijde. Wie hij was? “Caesar natuurlijk!” Dat was in elk geval wel duidelijk. Zowel de kleine Caesar als alle andere jonge Romeintjes kregen gelegenheid om plaats te nemen op een Romeinse bank. Daarbij stond een klein buffetje, waar de mogelijkheid was om in Romeinse stijl een druifje of stukje brood te proeven. Uiteraard was er ook wijn. Maar dan opvallend zoete, zonder alcohol.
Ik mocht deze fraaie Romeintjes even vastleggen. Nou alleen nog netjes op je linkerzij gaan liggen.
De Romeinenmiddag was echter meer dan alleen verkleden en hapjes proeven. Op de binnenplaats van het kasteel waren ook enkele spelletjes ingericht. Het waren geen ingewikkelde spellen als duodecim scriptum of mola, maar snelle simpele spelletjes die ook voor kleine kinderen gemakkelijk te begrijpen waren, zoals blikjes gooien en sjoelen, maar dan met de draai dat de punten aan de hand van Romeinse cijfers te lezen waren. Dat daagde de kinderen in elk geval uit om de Romeinse cijfers te begrijpen. Zo werd op een simpele manier toch nog wat bijgeleerd. Voor wie wat creatiever wilde zijn was er ook gelegenheid om wat creatiever te zijn. Bijvoorbeeld door het maken van een mozaïekje. Niet van kostbaar marmer en beton, maar door kleine vierkante stukjes plastic, met een plakkende onderkant, op een doosje te plakken. Natuurlijk moest het doosje ook zelf in elkaar gezet worden, dus iedereen was wel even zoet.
Het is wel duidelijk wat dit gaat worden!
Een mogelijkheid tot schilderen was er ook, want daar deden de Romeinen natuurlijk ook aan met hun fresco’s. De schilderingen betroffen van alles: boten, varkentjes, je kon het zo gek niet bedenken… Maar het meest opvallend vond ik het werk van één jonge artiest. Ik zag hem met grote nauwkeurigheid een rode rechthoek schilderen, met daarin een een grote, gele streep van boven naar beneden, als een versteviging. ‘Wordt dit een Romeins schild?’ vroeg ik. Een bijna overbodige vraag. Vooral toen er ook nog een gouden helm bij verscheen waar met grote precisie een rode kam op geschilderd werd. Zou het een portret van mij zijn geworden?
Quintus Petilius Cerialis, die in 70 AD de Opstand der Bataven neersloeg. Later maakte hij nog meer carrière in Brittannia.
Zoals ik zei was het niet veel denkwerk om te raden wie de persoon was die dit keer een voorwerp voor mij had achtergelaten. Quintus Petilius Cerialis uiteraard! Cerialis werd in het voorjaar van 70 na Chr. naar Gallië en Germania gestuurd om af te rekenen met de Bataafse Opstand. Met acht legioenen tot zijn beschikking slaagde hij hier ook in, al was het geen eenvoudige klus. Zeker omdat hij zijn vijanden een paar keer ernstig onderschatte. In september 70 werd zijn kamp aangevallen in de nacht, toen de wachtposten in slaap gevallen waren. De tenten werden over de slapende soldaten heen gegooid en het vlaggenschip van Cerialis’ vloot werd gekaapt. De Germanen hadden gedacht dat Cerialis zich op het schip bevond, maar een nachtelijk avontuurtje had zijn leven gered: Cerialis bevond zich heel ergens anders omdat hij in bed lag met Claudia Sacrata!
Mijn buidel… een beetje voller dan hij was toen ik hem kwijtraakte!
Cerialis bleek als echte opperbevelhebber, die dus ook verantwoordelijk is voor de soldij, mijn buidel of marsuppium te hebben achtergelaten, met wat extra zakgeld erin. Ook hij had een raadsel achtergelaten: ‘Ga naar het bos van de dux. De dame uit het graf vertelt je meer.’ Daar moest ik even flink mijn hoofd over breken, maar toen realiseerde ik mij dat het woord dux, dat oorspronkelijk stond voor Keltische en Germaanse aanvoerders, later een titel wordt voor commandanten van Romeinse provincies en zo in de middeleeuwen het Latijnse woord voor “hertog” wordt. Het bos van de hertog: ‘s-Hertogenbosch! Meteen ging ik op pad. Ik ben nu ongeveer halverwege, ter hoogte van Oss. Kijken wat ik morgen in Den Bosch aantref!
Na de Slag bij Adrianopel in 378 ging het West-Romeinse rijk zijn laatste eeuw in. In ons land was de Romeinse macht al lange tijd flink tanende, maar nu zou deze vrijwel onmerkbaar worden in enkele decennia. Het traditionele beeld van deze laatste eeuw is dat van de “Grote Volksverhuizing”, die zou zijn losgebarsten nadat de Hunnen rond 370 de Wolga overstaken en de Goten op de vlucht joegen, gevolgd door vele andere Germanen. De zaak ligt uiteraard veel ingewikkelder dan dat. Invallen van Germanen en andere “barbaren” in het Romeinse rijk waren niets nieuws, zelfs niet in hevige mate. De Marcomannen, Quaden en Sarmaten hadden keizer Marcus Aurelius tussen 166 en 180 al hevig het leven zuur gemaakt. Eeuwen daarvoor hadden de Cimbren en Teutonen al op hevige wijze door Europa rondgetrokken en daarmee Italië bedreigd. Het vreemde is vooral dat zulke enorme bewegingen tussen 100 v. Chr. en 166 na Chr. zo weinig leken voor te komen, of in elk geval niet op een dusdanige manier dat de Romeinen er last van hadden. [Zie voor aanvullingen op dit artikel ook de reacties beneden!]
De Germaanse krijgscultuur leidde tot een hoop strijd, maar creëerde ook steeds moeilijkere tegenstanders voor de Romeinen.
Dergelijke Wanderlust hangt waarschijnlijk samen met de permanente onveiligheid van een dergelijke krijgscultuur. Tal van stammen, volkeren en chiefdoms leefden in een vijandige omgeving, waarin het soms gewoonweg eten of gegeten worden was. Er was dus continu behoefte aan nieuwe krijgers, zodat er dus zoveel mogelijk kinderen geboren moesten worden. Dat had weer overbevolking tot gevolg, dus om aan de vraag voor voedsel en leefruimte te voorzien moest er geëxpandeerd worden, wat onvermijdelijk tot nieuwe strijd leidde en dus de onveiligheid in stand hield zodat alles weer van voor af aan begon. Deze vicieuze cirkel van permanente onveiligheid kon alleen worden doorbroken door weg te trekken.
De Bataven waren een bekend voorbeeld van Germanen die in het rijk werden toegelaten om te helpen met de verdediging ervan. Hun opstand is een vroeg voorbeeld van het effect van een Romeinse burgeroorlog en het daarvoor leeghalen van de grenzen.
Tegelijkertijd lag daar dan dat grote, indrukwekkende Romeinse rijk, dat volgens de verhalen vast vol prachtige schatten was. En soms leek dat rijk helemaal niet zo sterk meer. Bijvoorbeeld toen de Antonijnse Pest onder Marcus Aurelius het leger flink had uitgedund. Of tijdens de Crisis van de Derde Eeuw, terwijl de Romeinen met elkaar overhoop lagen en daardoor de grenzen verwaarloosden. Hevige invallen waren toen het gevolg, zodat de keizers handen tekort kwamen. De instortende economie (mede door klimaatproblemen) deed een duit in het zakje, omdat dit het onderhouden van een duur leger bemoeilijkte. Zelfs als een keizer zich van zijn positie wist te verzekeren, zoals Gallienus, moest hij noodgedwongen grenstroepen van de ene provincie overplaatsen om een inval in een andere provincie te bestrijden, zodat de grens in de eerste provincie dan ook weer open lag. Vanaf Diocletianus, die dit probleem trachtte op te lossen door een administratieve splitsing van het rijk, vielen de invallen weer een tijdje mee, zodat het rijk op adem kon komen. Maar meerdere keren raakten de Romeinse keizers toch weer slaags en vaak genoeg had dat toch weer opportunistische invallen tot gevolg.
Het Romeinse rijk was eind 4e eeuw opgedeeld in twee rijkshelften, elk weer opgedeeld in twee prefecturen, die elk weer waren opgedeeld in enkele diocesen. Hoewel de Balkan op dat moment het meest onder vuur lag, was het verarmde Gallië het meest kwetsbaar.
Gallië, inclusief de Germaanse provincies, leed misschien wel het allerzwaarst. In tegenstelling tot Brittannia, dat door de zee moeilijker te bereiken was, hoefde je enkel de Rijn over te steken om het binnen te komen. Bovendien was Gallië in de burgeroorlogen ook vaak de pineut geweest: oogsten waren verwoest en de grensforten waren vaak leeg getrokken of zelfs aangevallen. Het was een zwak en verarmd deel van het rijk geworden, zodat het een gemakkelijke prooi leek. Bovendien concentreerden veel keizers zich steeds meer op het oosten van het rijk: Diocletianus resideerde daar al en Constantijn de Grote liet er zelfs een nieuwe hoofdstad bouwen. De poging van tegenkeizer Magnentius om Constantius II af te zetten leidde opnieuw tot het leeg trekken van de grens. Dat Julianus’ veldtocht naar het oosten, waar hij als keizer ook bleef, niet tot nieuwe invallen leidde is noemenswaardig. Misschien had hij toch iets geleerd van zijn voorgangers. Maar vanaf de Slag bij Adrianopel lijkt er opnieuw iets blijvend veranderd…
De Hunnen worden traditioneel uitgebeeld als het stereotype Aziatische horde, vergelijkbaar met de Mongolen in de middeleeuwen. Over hun werkelijke uiterlijk is niet zo heel veel zekerheid.
Door bovenstaande uitleg mag het duidelijk zijn dat de komst van de Hunnen zeker niet de oorzaak van de grote invallen vanaf 370 was. Het betrof hier hooguit een aanleiding. Het binnenhalen van Germanen en andere “barbaren” was ook niet nieuw, zeker niet als we terugdenken aan de Bataven en de Ubiërs, die met Romeinse toestemming op de linkeroever van de Rijn waren gaan wonen. In de 3e eeuw kwam hier de status van foederati bij, waarbij Germanen als min of meer autonome bondgenoten in het rijk mochten komen wonen. Dit werd weliswaar geprobeerd middels een verdeel-en-heers-tactiek (slechts een deel van de Franken mocht bijvoorbeeld op de Betuwe neerstrijken) maar op lange termijn leidde het niet echt tot een oplossing. Menige partij achter de grens zag een andere groep invallers min of meer beloond voor hun inval, dus waarom niet proberen om dit trucje na te doen?
Het Romeinse leger bestond in de 5e eeuw steeds vaker uit Germaanse huurlingen en uit foederati. Die foederati bleken niet altijd even betrouwbare bondgenoten.
De Volksverhuizing heeft dus een veel diepere oorzaak en is zeker niet een massale inval van meerdere volkeren die op de vlucht gedreven waren. Het is zelfs nog maar de vraag of het hier etnisch afgebakende bevolkingsgroepen betreft. Groter is de kans dat het hier om variërende, losse coalities van verschillende groepen gaat, allemaal verenigd onder een bepaalde leider of elite als een groot Gefolgschaft. De groep die als Visigoten via de Balkan in het Romeinse rijk binnengekomen was was dus een vrij kleine Gotische kern omgeven door wisselende componenten, die met veel getouwtrek uiteindelijk toch de status van foederati kregen. Dat het oosten veel sterker en stabieler was dan het West-Romeinse rijk verklaart ook waarom deze foederati zich niet tegen het oosten keerde, ondanks dat zij daar veel dichterbij waren. Bij onderling conflict tussen oost en west aarzelde Constantinopel niet om dergelijke foederati in te zetten tegen Rome.
Keizer Magnus Maximus, die vanuit Trier regeerde. Zijn poging om de keizer in Milaan uit te schakelen had weer een vervelende gevolgen voor de grens.
Germania Secunda zal ver zijn gebleven van de toestanden op de Balkan en rondom de twee hoofdsteden, maar dat wil natuurlijk niet zeggen dat het er zoveel veiliger was. Nadat keizer Valens bij Adrianopel gesneuveld was, werd de latere keizer Theodosius teruggeroepen als generaal om orde in de chaos op de Balkan te scheppen. In het westen regeerden onderwijl Valens’ neefjes Gratianus en Valetinianus II. De laatste was nog minderjarig en de eerste was verre van populair bij het leger. In 383 kwam er dan ook een opstand van de troepen in Brittannia, die hun aanvoerder uitriepen tot keizer Magnus Maximus. De tegenkeizer voer naar het vasteland voor een confrontatie met Gratianus, die uiteindelijk door zijn eigen troepen gedood werd. De Frank Merobaudes, die in die tijd als militair opperbevelhebber van Gratianus diende, werd gedwongen tot zelfmoord, waarna Maximus de oude hoofdstad Trier als zijn regeringszetel nam. Maximus slaagde er weliswaar in om zich te laten erkennen door de overgebleven keizers Valetinianus en Theodosius, maar maakte in 383 de fout alsnog naar Italië te trekken om Valentinianus af te zetten, hetgeen leidde tot een ingrijpen door Theodosius. Maximus overleefde zijn drieste poging niet.
Theodosius de Grote stelde Arbogast aan als opperbevelhebber van Gallië. Spoedig had hij hem niet meer in de hand.
Dat Maximus de grens links had laten liggen leidde opnieuw tot invallen: de Ripuarische Franken en de Saksen vielen Gallië binnen, onder leiding van Gennobaudes, Marcomer en Sunno. Maar helemaal onbewaakt was de boel niet. Nannenus, die als comes eerder de Saksen had bevochten, was opgeklommen en stond nog steeds paraat, samen met zijn collega-bevelhebber Quintus. Bij Tourniacum, oftewel Doornik, sloegen zij de Franken en Saksen terug. Nannenus keerde daarna terug naar Mainz, maar Quintus trok de Rijn over om de Ripuariërs een gevoelig lesje te leren. Dat had hij beter niet kunnen doen, want zijn troepen werden een moerasgebied in gelokt en daar verslagen. Het gevolg was dat een nieuwe inval, in het jaar daarop, bijna niet te stuiten was. Maar Theodosius had inmiddels orde op zaken gesteld in Italië: hij had Arbogastes aangesteld als opperbevelhebber in Gallië. Arbogastes of Arbogast was van Frankische komaf en had onder Gratianus en Theodosius carrière gemaakt. Hij was niet de eerste Frank die Romeinse troepen leidde en bovendien was zijn voorganger in Gallië zijn eigen oom Bauto geweest. Nu hield hij de zwakker Valentinianus II mooi onder controle, wat hem de machtigste man van het West-Romeinse rijk maakte.
Eugenius, de laatste tegenkeizer van Theodosius, was in feite een marionet van de machtige Arbogast.
Arbogast behaalde in 389 de nodige successen: hij verwoestte het gebied van de Bructeren en Chamaven. Hij slaagde er ook in om te Trier een verdrag te sluiten met Marcomer en Sunno. Zij leverden gijzelaars en kregen een gebied aan de Romeinse zijde van de Rijn toegewezen. Ondertussen plaatste hij Franken op enkele hoge posten en kreeg voor elkaar dat zij vooral trouw aan hém waren, en dus niet zozeer aan het rijk of de keizer. Valentinianus kreeg waarschijnlijk het gevoel dat Arbogast veel te machtig werd, maar toen hij ingreep was het te laat. In 392 kwam de keizer naar Vienne en onthief Arbogast middels een schriftelijk bevel van zijn functies. Arbogast verscheurde het bevel ter plekke, in bijzijn van Valentinianus, die zijn zwaard trok en het bijna tegen Arbogast of zichzelf gebruikt had. Een paar dagen later werd de jonge keizer dood gevonden. Arbogast zette hierop ene Eugenius op de troon, tegen de wens van Theodosius. Blijkbaar voelde Arbogast zich niet langer gebonden aan het gezag van een ander. In de winter van 392 tot 393 trok hij de Rijn weer over voor een confrontatie met Marcomer en Sunno, maar in plaats van een gevecht kwam het tot een verdrag. Keizer Eugenius en Arbogast hielden ook een grote wapenschouw aan de Rijn om vriend en vijand te imponeren.
Ondanks zijn Vandaalse achtergrond was Stilicho erg trouw aan de Romeinse zaak. Helaas zat het hem op den duur wel erg tegen.
De wapenschouw was bluf. Eugenius en Arbogast hadden bijna al hun grenstroepen nodig om in 394 naar Italië te gaan voor de confrontatie met Theodosius. Hoewel zij eerst een overwinning boekten, werden ze uiteindelijk verslagen. Arbogast pleegde zelfmoord en Eugenius werd ter dood gebracht. Men zegt wel dat de slag aan de Frigidus meer een veldslag van Franken tegen Goten was dan van Romeinen tegen Romeinen. Theodosius bekommerde zich verder niet veel om Gallië. Het bevel erover gaf hij aan Stilicho (vaak een Vandaal genoemd vanwege zijn voorouders, hoewel hij zichzelf gewoon als Romein zag). Net als in de tijd van Arbogast zou voortaan vooral de opperbevelhebber de macht hebben in het West-Romeinse rijk, zeker na de dood van Theodosius in 395. Stilicho werd in de geschiedschrijving verguisd vanwege zijn Germaanse afkomst en zijn pogingen om vrede met de Germanen te bewaren, al was dat in deze tijden misschien niet eens zo’n slecht idee. Toen Marcomer in 398 van verdragsbreuk werd verdacht, moest hij in Milaan voor Stilicho verschijnen. Sunno wilde in reactie hierop een oorlog beginnen, maar zijn eigen onderdanen beletten dit en doodden hem. Vrede smaakte blijkbaar naar meer. Ondanks alles was de toestand aan de Rijn op dit moment gunstiger dan hij lange tijd was geweest. Marcomer werd naar Etrurië verbannen.
De plundering van Rome door de barbaren in 410, door Joseph-Noël Sylvestre (1890). In tegenstelling tot wat de kunstenaar uitbeeldt moet het niet zijn gegaan om een verwoesting door onbeschaafde barbaren, maar om een vrij gedisciplineerde plundering door goed getrainde krijgers.
402 is het jaartal wat men tegenwoordig vaak als einde van de Romeinse tijd in Nederland aanmerkt, al is dat waarschijnlijk te eenzijdig. Tegen die tijd waren het Oost- en West-Romeinse rijk zodanig uit elkaar gedreven dat er flinke spanning was ontstaan. Zoals gezegd kreeg het oosten de Visigoten van Alaric zover om naar Italië te trekken. Stilicho zag zich voor de verdediging hiertegen genoodzaakt om de troepen van de Rijngrens en Brittannia naar Italië te verplaatsen. Hij moet geweten hebben wat voor enorm risico dit was, want het machtscentrum in Gallië werd tegelijkertijd van Trier naar Arles overgeplaatst, wat veel minder dicht bij de grens lag. Zijn zorgen waren terecht, want de Salische Franken kregen nu min of meer vrij spel en zouden vanaf dit moment geleidelijk aan naar het zuiden expanderen. Dat de Hunnen rond dezelfde tijd naar Midden-Europa trokken maakte de toestand er niet rooskleuriger op, omdat dit soortgelijke effecten als drie decennia eerder op de Balkan gaf. Germaanse stammen als de Vandalen, Quaden, Bourgonden en Gepiden bewogen zich richting Gallië, evenals de Indo-Iraanse Alanen, die in het kielzog van de Hunnen Europa binnengegaan waren.
Nadat de Goten eind 4e eeuw het rijk via de Balkan waren binnengekomen, volgden in 406-407 o.a. de Vandalen en Alanen via de Rijn. Dat zij later verder trokken naar Spanje en zelfs Afrika gaf de Franken en andere stammen mooi gelegenheid om in Gallië uit te breiden.
Bij gebrek aan goede defensie en een sterk Romeins leger werden alle beschikbare bondgenoten en foederati ingeschakeld. Hoewel de Franken de Vandalen eerst wisten te stuiten, gooide een bondgenootschap tussen de Vandalen en Alanen roet in het eten. Op 31 december 406 leden de Ripuarische Franken een beslissende nederlaag in de slag bij Mainz. De Vandalen, Sueven, Alanen en Bourgonden overschreden hierna en masse de Rijn. Hele steden werden verwoest of ingenomen. En ditmaal waren het geen snelle plundertochten: de Germanen hadden de intentie om in Gallië te gaan wonen en deze keer kregen ze dat ook echt voor elkaar! Ze riepen hun eigen koninkrijk uit en probeerden tegelijkertijd deel te zijn van de Romeinse orde, zoals de Franken hadden gedaan. Stilicho probeerde hierin mee te gaan, omdat een gewapende strijd vrijwel onmogelijk leek. Dat deed hem uiteindelijk uit de gratie vallen en kostte hem in 408 letterlijk de kop. Alleen een opstand van de Romeinse troepen in Brittannia bracht verandering, toen na een lange wisseling van machthebbers ene Flavius Claudius Constantinus werd uitgeroepen tot keizer Constantijn III en naar het vasteland ging. De Vandalen en hun bondgenoten weken uit naar het zuiden en gingen naar Spanje. Stammen als de Franken, Alemannen en Bourgonden maakten van het vacuüm gebruik door hun territorium in Gallië uit te breiden.
Tussen 400 en 440 expanderen de Salische Franken flink zuidwaarts. De Ripuarische Franken maken ook gebruik van het machtsvacuüm dat de Romeinen achterlaten.
Of we nu 402 of 406 kiezen als het einde van de Romeinse tijd in Nederland, in beide gevallen is het wat te kort door de bocht. De Romeinse macht in Germania Inferior of Germania Secunda was al vanaf 259 sterk verminderd en was op den duur steeds verder afgekalfd. Meerdere keizers en generaals hadden op den duur geprobeerd de orde te herstellen, maar het centraal gezag was nooit meer zo sterk als in de 1e en 2e eeuw geworden. Frankische stammen als de Saliërs en de Chamaven hadden op den duur steeds meer vrij spel gekregen, tot ze zich vrijwel niets meer van de Romeinen aantrokken, terwijl de gewone man zich al sinds de 3e eeuw meer aan zijn lokale identiteit dan aan het overkoepelend gezag gebonden voelde. Toch werden de binnen de oude grenzen ingerichte koninkrijken nog lange tijd ondergeschikt aan de keizer geacht, hetgeen het concept van een keizer als hogere monarch dan een koning verklaart. In de rond 394 opgestelde Notitia dignitatum geen melding gemaakt van de Franken of van Germania Secunda, al zegt dat niet al te veel. Er zullen nog enkele kleine afdelingen van troepen zijn geweest in steden als Tongeren en Keulen, maar misschien was dit niet meer dan een kleine stadswacht. Dat Brittannia, na Constantijns overtocht verlaten door Romeinse troepen en bestuurders, geleidelijk aan werd overrompeld door Saksen, Angelen, Denen en Picten, sneed de graantoevoer naar de paar overgebleven kustforten ook af.
De vroeg-middeleeuwse burchten hebben soms veel weg van uit hun krachten gegroeide Romeinse wachttorens. Laat-Romeinse soldaten lijken in sommige opzichten ook meer op soldaten uit het jaar 1000 dan uit het jaar 1.
Zo was het herstellen van de Rijngrens dus uiteindelijk onmogelijk geworden. De West-Romeinse keizer (of degene die uit zijn naam regeerde) had zijn handen vol aan de verdediging van Italië en had bovendien de middelen niet meer om Gallië te heroveren. De aanwezige huurlingen in steden als Xanten en Nijmegen zijn de keizer wellicht nog een tijdje trouw gebleven, maar de meeste commandanten waren hun burchten meer als privé-eigendom gaan zien, daar zij in de praktijk niet meer werden aangestuurd of gecontroleerd door een overkoepelende macht, waar zij overigens ook niet afhankelijk van waren door de kleinschaligere, meer lokale economie. Pogingen om te behouden wat nog in Romeinse handen was, werden wel ondernomen, zoals in 428 toen opperbevelhebber Flavius Aetius een stokje stak voor de Frankische inname van Trier. Verder kreeg hij het aan de stok met een Bourgondische inval in Belgica Prima in 435, waarna de Franken in 440 Keulen en Trier weer innamen. In 446 versloeg Aetius de Ripuarische Franken en kort daarna ook de Salische, wier koning Chlodio als de eerste Merovinger beschouwd wordt. Chlodio kreeg heel het moderne België onder zijn gezag, dat tot aan de Somme in Frankrijk reikte.
Attila’s verwoestende veldtocht door Gallië. Ook het tegenwoordige België was de klos. Gezien zijn route zullen Limburgse steden als Maastricht en Heerlen ook niet veilig geweest zijn.
Chlodio was nu een bondgenoot van Aetius en werd opgevolgd door zijn zoon of schoonzoon Merovech, de naamgever van de dynastie. Ongetwijfeld zagen de Romeinen hen als vazallen, hoewel de Franken zelf hun koning waarschijnlijk als soeverein beschouwden. Over Merovech is niet veel duidelijk, maar in elk geval regeerde hij toen Attila de Hun in 451 Gallië binnenviel en hij en zijn bondgenoten tal van steden verwoestten. Ook Keulen, Tongeren en Doornik moesten het ontgelden, maar het huidige Nederland lijkt grotendeels gespaard te zijn, met uitzondering wellicht van Zuid-Limburg. De Salische Franken schaarden zich met de Saksen, Visigoten en vele anderen aan Romeinse zijde in het conflict en versloegen de coalitie van Attila op de Catalaunische Velden. De overwinning en Attila’s dood in 453 brachten geen rust. In 455 werd Aetius vermoord en werd Rome geplunderd door de Vandalen en Alanen, die vanuit Noord-Afrika de Middellandse Zee onveilig maakten. Merovechs zoon Childerik erfde in 458 dan ook een sterk koninkrijk omringd door chaos. Keulen en Trier nam hij in, maar trachtte tegelijkertijd een waardige staat op te zetten, waardoor de bevolking zich niet zozeer bezet voelde door een “barbaarse” vijand.
Het zogenaamde “Koninkrijk Soissons” waarover dux Syagrius nog steeds het bevel voerde tot 486. Clovis maakte een einde aan deze Romeinse stuiptrekking.
Hiermee verdwenen de laatste resten van het Romeinse gezag in onze regio. Van het afzetten van de laatste keizer in Rome, in 476, moet men hier vrijwel niets gemerkt hebben. De Frankische koning Clovis versloeg in 486 Syagrius, die als laatste Romeinse bevelhebber stand hield in Gallië. Hierna veroverde hij nog veel meer gebied en bij zijn triomfen hulde hij zich in Romeinse stijl in het purper. Kleinere Frankische koninkrijkjes, zoals dat van de Ripuariërs, werden onverbiddelijk ingelijfd. Dat de keizer in Constantinopel nog beweerde suzerein te zijn werd enkel nog erkend op ceremoniële wijze. Koning Theudebert lapte dit definitief aan zijn laars toen hij in 539 Italië binnenviel om de daar strijdende Ostrogoten en Oost-Romeinen te beoorlogen. Vanaf dat moment toonden de Frankische munten de beeltenis van de koning.
In tegenstelling tot wat het tv-programma Welkom bij de Romeinen laat zien was de “Germaanse” maatschappij van na de Romeinse tijd veel meer dan wat armetierige hutjes met kerels in beestenvellen. De elite bewoonde flinke houten burchten.
Nederland bij het einde van de Romeinse tijd is beduidend anders dan in de Late IJzertijd. Men kan de veranderingen echter overschatten en onderschatten. Nog steeds werd het land bewoond door los georganiseerde Germaanse stammen, die nauwelijks lazen of schreven en vooral een gewoonterecht hanteerden. Menigeen stelt het zich voor alsof de Germanen het gebied “terug” veroverden, eraan voorbijgaand dat er geen sprake was van Germaanse eenheid. De namen en coalities waren na 400 jaar flink veranderd, al wil dat niet zeggen dat er in de loop der tijden geen oude bevolking was opgegaan in de nieuwe stammen of coalities. Het oosten werd bewoond door de Saksen, het zuiden behoorde tot de Frankische machtssfeer en de mensen van de kustprovincies (dus Zeeland, Noord- en Zuid-Holland en Noord-Nederland) werden Friezen genoemd, naar de vroegere bewoners van de streken. Deze “Nieuwe Friezen” spraken overigens een aan het Angelsaksisch verwante taal, waar het moderne Westerlauwers Fries uit ontstaan is (terwijl wij van de oude Frisii niet weten welke taal zij spraken).
De indeling van ons land in de Vroege Middeleeuwen. De machtige Franken expandeerden tegen die tijd behoorlijk, maar de (Nieuwe) Friezen hielden stand in de kustprovincies.
Vaak wordt de toestand in de Vroege Middeleeuwen als een abrupte terugval in “beschavingsniveau” gezien. Opnieuw veel te kort door de bocht. Ten eerste waren economie en veiligheid al geïmplodeerd in de 3e eeuw, wat het centrale gezag ook had doen afkalven. Wie vooral toegang heeft tot de lokale middelen van Nederland, kan nu eenmaal niet zomaar een rustieke villa met vloerverwarming en beschilderde muren bouwen. Maar bovenal was het veiliger om een versterkte houten burcht te bouwen. De bevolking mag dan een vrij simpele, lokale economie gehanteerd hebben, maar voor het bestuur en de militaire organisatie was er toch een vage herinnering aan de Romeinen die blijvend effect had. Zeker toen vorsten zoals Karel de Grote, die zijn macht over de hele Lage Landen wist uit te breiden, het gezag ietwat gingen systematiseren en wetten in het Latijn lieten opstellen. Comes en dux keerden daarbij ook weer terug als graaf en hertog. Het Germaanse Gefolgschaft mondde uit in het middeleeuwse feodalisme, waar de Laat-Romeinse situatie ongetwijfeld aan bijdroeg, doordat boeren aan de grond gebonden werden en de onveilige toestand de positie van de lokale elite versterkte. Tot slot herinnerden de middeleeuwse kerkprovincies aan de Romeinse tijd. Een groot deel van de Lage Landen viel tot in de 16e eeuw onder de kerkprovincie Keulen, zoals deze stad het bestuurscentrum was geweest van Germania Inferior. De Romeinse geschiedenis in ons land mocht dan ten einde zijn, maar de gevolgen zouden voor altijd merkbaar blijven…
De Crisis van de Derde Eeuw wordt vanaf het jaar 285 geacht afgelopen te zijn. Voor het eerst sinds tijden kwam er een sterke alleenheerser op de troon die een langdurig en stabiel regime wist te handhaven. De drastische bestuurshervormingen die keizer Diocletianus hierbij hanteerde veranderden de aard van het keizerschap, dat een meer monarchale en sacrale rol kreeg: het zogenaamde Dominaat. Tevens verdeelde hij het rijk in twee bestuurshelften, wat op lange termijn de splitsing van het Romeinse rijk ten gevolg zou hebben. Provincies werden hervormd en in 292 uitgebreid heringedeeld: Gallia Belgica werd opgedeeld in Belgica Prima en Belgica Secunda. Germania Inferior wordt vanaf deze periode vaak Germania Secunda genoemd.
Diocletianus’ vriend en uiteindelijke medekeizer Maximianus. Samen hervormden zij op draconische wijze het Romeinse rijk, met vergaande gevolgen.
Diocletianus werkte hard aan de hervormingen van het rijk. Ook het belastingstelsel werd hervormd. Daarbij werd er met harde hand geëist dat de boeren hun land bewerkten en bleven bewerken. Het was de eerste stap naar het erfelijk worden van de boerenstatus, wat in de middeleeuwen zou uitmonden in horigheid en lijfeigenschap. Nodeloos te zeggen dat de regering en het leger niet populair waren bij de boerenbevolking. Het leger had de laatste decennia de nodige verwoesting aangericht en het platteland had hier zwaar onder geleden. Omdat handel en bescherming sterk gelokaliseerd waren, was de loyaliteit aan de staat flink gedaald. Het leger had ondertussen geen binding meer met de staat, mede omdat de senatoren niet meer mochten functioneren als opperofficieren en steeds meer manschappen buitenlandse huurlingen waren. Toen Diocletianus de regering van de westelijke rijkshelft overliet aan Maximianus, werkte deze hard aan de hernieuwing van de grenslinie en het verslaan van de Bagauden, een troep van rondzwervende opstandige Gallische boeren.
De stammen in de regio tijdens de 3e eeuw. De groen gekleurde stammen werden door de Romeinen als Frankisch aangemerkt. Bij de Wezer de Saksen.
Zoals gezegd werd een groot deel van de bevolking van ons land in deze tijd geacht te vallen onder het losse verbond van de Franken. De etnische en politieke eenheid van deze Germanen moet niet worden overschat. Nog tot laat in de 5e eeuw is er sprake van tal van kleine koninkrijkjes: de Romeinen hadden in de loop der eeuwen wel vaker arbitraire verzamelnamen gebruikt voor bepaalde bevolkingsconcentraties (“Germanen” en “Belgen” zijn hier al voorbeelden van). De Franken waren dus geen Germaanse stam of een hechte coalitie, maar meer een verzamelnaam van stammen die op een bepaald punt als een verbond gezien waren, ofschoon zij in de loop der eeuwen nog vaak genoeg verdeeld waren. Maximianus kreeg het in elk geval al vroeg in zijn keizerlijke carrière aan de stok met deze mensen. Aan de Neder-Rijn, nabij Colonia Agrippinensis, moest hij een taaie strijd leveren met een groep Franken van achter de Rijn. Hoewel hij hen niet wist te onderwerpen, slaagde hij erin hen buiten het rijk te houden.
Zeeroversvolken uit Noordwest-Europa werden door de Romeinen vaak bij de Saksen ingedeeld.
De bevolking in de Lage Landen was in de loop van de 3e eeuw flink in “beweging”. Niet alle mensen die deze kant op kwamen werden door de Romeinen onder de Franken gerekend. De meer noordoostelijke bevolking werd door de Romeinen vaak als onderdeel van de Saksen aangeduid. Maar of men nu als Frank of als Saks werd aangemerkt: beide groepen konden een gevaar vormen voor de Romeinen. De Saksen waren beruchte zeerovers op het Kanaal en de Noordzee, waar de Franken overigens ook wat van konden. Rond 285 waren de zogenaamde Salische Franken bovendien onder Saksische druk de IJssel overgestoken en op de Veluwe neergestreken. Niet-onderworpenen zo dicht bij de Rijn konden een aardige bedreiging vormen voor de scheepvaart. Om van opstandige onderworpenen nog maar helemaal te zwijgen, want de Frankische foederati op de Betuwe konden soms vrij onbetrouwbaar uit de hoek komen.
De Salische Franken (in het groen) kwamen uiteindelijk in de Nederlandse Rijndelta te wonen als foederati.
In 287 beoorloogde Maximianus dan ook Gennobaudes, de oudste Frankische vorst die nog bij naam bekend is. Gennobaudes en zijn chiefdom werden niet verdreven: in plaats daarvan werd hij als vazal onderworpen en officieel door Maximianus tot koning verheven, zoals de Romeinen wel vaker met Germaanse vazallen gedaan hadden. Een dergelijke eer maakte de kans op loyaliteit van de vorst iets groter, terwijl zijn mensen op deze manier ook aan hem alleen gebonden bleven. Dat betekende echter nog niet dat de groep Franken onder zijn controle betrouwbaar was. Als er opstand of iets dergelijks uitbrak, was Germania Secunda een ideaal doorgangsgebied naar het zuiden, in welke richting de Frankische invloed zich langzaam maar zeker zou uitbreiden. Om de piraterij op het Kanaal te verminderen werd een grote nieuwe vloot opgebouwd en gestationeerd in Gesoriacum (Boulogne). Hier ontstonden echter nieuwe problemen mee toen vlootcommandant Carausius, vermoedelijk een Romeins-Menapische militair, ervan werd beschuldigd de piraten hun gang te hebben laten gaan om vervolgens de buit in te pikken. Carausius reageerde op zijn doodvonnis door naar Brittannia te varen en zichzelf hier tot keizer uit te roepen. Buiten het eiland vond hij minder aanhang, maar hij was genoeg geïsoleerd en verdedigd met Frankische en Saksische huurlingen om het nog jaren vol te houden. Met wat steun uit Gallië wist hij voorlopig bovendien het Kanaal te beheersen.
Constantius Chlorus werkte hard aan het bestrijden van Frankische en Saksische vijanden.
Diocletianus en Maximianus hadden er geen trek in om de tijd van de Soldatenkeizers en het Gallische Keizerrijk weer te zien terugkeren, dus stelden zij de Tetrarchie in, waarin naast iedere Augustus (keizer) een Caesar (troonopvolger en onderkeizer) werd aangesteld, met zijn eigen leger en bestuurlijke gebied. Hierbij kreeg Constantius Chlorus de controle over Gallië toegewezen. Constantius was minder hard en koppig dan Maximianus, dus koos hij voor een subtielere aanpak van Carausius. Eerst nam hij middels een beleg Gesoriacum in, de enige stad op het vasteland die duidelijk aan Carausius’ kant stond. Vervolgens trok hij in 293 naar Batavia, de Rijndelta, om de Frankische hulp aan Carausius af te snijden. Constantius wist de hier woonachtige stammen wat gevoelige klappen uit te delen. Hij herstelde wat oude vestingen en liet een hoop van de verslagen Germanen naar verlaten streken in Gallië verplaatsen. Gennobaudes en de zijnen mochten op de Betuwe neerstrijken. In het verslag van deze oorlog worden de Frisii en Chamaven overigens ook genoemd, alsof zij nu onder de Frankische verzamelnaam vallen. Constantius’ overwinning betekende nog niet het einde van de oorlog, evenmin als de moord op Carausius in 294. Carausius’ opvolger Allectus, die achter de moord zat, zou nog drie jaar lang een lastpak zijn, terwijl er hetzelfde jaar nog Germanen over de bevroren Rijn het rijk binnenvielen. Opnieuw werden zij verslagen en werden meerdere van hen gedeporteerd.
Een Romeinse comitatus, een mobiel veldleger, werd gekenmerkt door zware cavalerie, naar voorbeeld van de Perzische katafrakten.
Onderwijl werd er nog steeds hard gewerkt aan de hervorming van staat en leger. Zoals gezegd waren de provincies heringedeeld in 292. De verdediging in de diepte werd geperfectioneerd: grenslegers stonden onder bevel van een dux, een benaming die in de Romaanse talen en de Engelse taal doorklinkt in de vertaling van “hertog” (waarbij de Nederlandse term voortkomt uit de benaming voor een Germaanse vorst of bevelhebber). Bij invoering van de titel in de middeleeuwen had een hertog immers een soortgelijke rol van opperbevelhebber. Het leger in het achterland stond onder bevel van een comes, wat weer doorwerkt in de Romaanse benaming voor een graaf. Een dergelijke legereenheid, een comitatus, was veel mobieler en bevatte onder andere zware cavalerie, naar Perzisch voorbeeld.
Munt van Carausius, van het Britse Keizerrijk. Vermoedelijk was hij een Menapische Romein, dus afkomstig uit het westen van Vlaanderen.
Tegen 296 achtte Constantius leger en vloot sterk genoeg om Brittannia aan te vallen en Allectus te verslaan. Kort hierna moest hij zijn aandacht alweer op Gallië richten, want een groep Chamaven en Friezen probeerde de Rijn over te steken om het Scheldegebied te plunderen. Nadat de onderkeizer deze invallers verslagen had, werden de meeste krijgsgevangenen als slaven verkocht. Bij oude vestingplaatsen als Bonna en Novaesium liet hij nieuwe forten bouwen, maar er zijn geen aanwijzingen dat dergelijk “herstel” ook in ons land plaatsvond. Het is zelfs mogelijk dat Constantius de Betuwe eerder liet ontruimen dan dat hij er nieuwe forten liet bouwen. In 297 moet hij veel Chamaven, Franken en Friezen uit dat gebied verjaagd hebben. Daarna volgen een lange tijd weinig berichten over deze streken, wat wellicht betekent dat zich een stabiele periode aandeed. Constantius kreeg volwaardig keizerschap in 305, toen Maximianus en Diocletianus aftraden.
Constantijn de Grote wist de Rijngrens weer voor een poos te stabiliseren.
Constantius stierf echter al snel, in 306 te Eboracum (York). Op 25 juli riepen de troepen aldaar zijn zoon Constantinus (alias Constantijn de Grote) tot keizer uit, ondanks dat deze buiten de regering gehouden was. Costantijn speelde het spel echter tactvol en nam genoegen met de titel van Caesar. Vrij snel moest hij de strijd aanbinden met een nieuwe Frankische inval, die hij wist te stuiten, waarna hij Augusta Treverorum (Trier) als zijn residentie nam. De Frankische koningen Ascarius en Merogaisus werden krijgsgevangen gemaakt in Treverorum voor de wilde beesten geworpen. Een zwaardere dobber had Constantijn aan Maxentius, de zoon van Maximianus, die in Rome door de Praetorianen tot keizer uitgeroepen was. Een bijeenkomst van alle keizers, inclusief Maximianus en Diocletianus, in 308, tegen Maxentius, bood geen oplossing. In 309 trachtte Maximianus Constantijn zelfs van de troon te stoten. De Franken maakten van de verwarring gebruik om opnieuw een aanval te wagen. Constantijn reageerde met een grote tegenaanval en trok de Rijn over. Krijgsgevangenen werden gedwongen om soldaat of horige te worden, of eindigden in de arena. Toen Constantijn in 311 echter naar Italië trok om Maxentius te verslaan dreigde er echter meteen weer een Frankische inval en werd de Gallische kust geplunderd.
Op de Waalkade in Nijmegen zijn nog sporen te zien van een hypocaustum en stadsmuur van de nieuwe stadskern, vlakbij het Valkhof.
Toen Constantijn in 313 Maxentius klein gekregen had, was het dus tijd voor represailles tegen de grensvolkeren. Constantijn lokte de Franken in de val door hen de Rijn over te laten trekken, waarna hij hun land binnenviel en grote verwoesting aanrichtte. “Francia” (in dit geval het Frankisch gebied achter de Rijn) werd nu als vazalstaat aangeduid en Constantijn kon zich op zijn gemak op andere zaken richtte. Na 314 kwam hij nog maar weinig in Gallië en naar Germanië ging hij nooit weer. In plaats daarvan liet hij in Gallië zijn zoons optreden als zijn vertegenwoordigers. Zijn oudste zoon Crispus deed dit in 321 toen hij de Franken versloeg – of eigenlijk liet verslaan door een generaal die in zijn opdracht handelde. Tegelijkertijd werd het gezag op de Betuwe hersteld. Op het Valkhof, de heuvel waar vroeger Oppidum Batavorum had gelegen, werd een nieuwe vesting gebouwd, waar Frankische hulptroepen in gelegerd werden. Daar vlakbij, op de Waalkade, verrees een nieuwe stadskern, al was deze veel kleiner dan die van het oude Noviomagus. Andere castella, zoals Praetorium Agrippina en meerdere kustforten, werden ook hersteld. De garnizoenssteden in het achterland kregen versterkte muren en er werd ook een castellum gebouwd bij de brug van Mosae Traiectum (Maastricht).
Het noorden van Gallië na de provinciale herindeling.
Een gevolg van de voltooiing van de verdediging in de diepte was dat het achterland ook militariseerde. Zowel grens als achterland in Germania Secunda werden nu gekenmerkt door een sterke militaire aanwezigheid, terwijl er aanzienlijk minder boeren waren. Voor het voedsel waren de garnizoenen dus van import afhankelijk. Een nadeel van het nieuwe systeem was dat er ondanks alles beduidend minder troepen aan de grens zaten: in het slechtste scenario konden de grenstroepen weinig anders doen dan zich in hun fort terugtrekken en wachten op versterking, zodat de invallers vrij spel hadden tot de comitati uit het achterland kwamen opdagen. Van de andere kant was de kans dat een doorbraak aan de grens het hele rijk openstelde voor de invallers nu veel kleiner. Blijkbaar werkte het systeem, want zolang Constantijn nog regeerde was er relatieve rust in ons land. Het vertrouwen in de geldeconomie krabbelde weer een beetje overeind. De Franken kregen een steeds grotere rol in het leger: ene Botinus kreeg een hoge positie van hem toegewezen.
De Basilica van Constantijn in Trier. Oorspronkelijk heette het de Aula Palatina en was het de troonzaal van Constantijn. Het was bepleisterd en met mozaïeken versierd. Nadat de ruïne in de middeleeuwen herbouwd werd als burcht is het nu een kerkgebouw.
Pas na de dood van Constantijn de Grote, in 337, begonnen er weer echt grote moeilijkheden met de Franken te komen. Echt helemaal tembaar en trouw leken zij hierna niet meer te worden, ofschoon er geen sprake was van een Frankische eenheid. De Saliërs woonden op de Betuwe als foederati, terwijl vele anderen die ook onder de Frankische noemer geplaatst werden nog buiten het rijk woonden. Dat de keizer vanaf Constantijns regering regelmatig in Treverorum resideerde, dus vrij dichtbij, kon soms echter nog het nodige gezag afdwingen bij de Germanen. Constantijn II zetelde hier enige tijd, maar raakte in 340 al in conflict met zijn broers en sneuvelde. De Franken maakten van zijn veldtocht naar Italië meteen weer gebruik voor een inval, maar werden door Constans, die nu het hele westen beheerde, teruggedreven. Er werden wat vazalkoningen aangesteld en een aantal Franken werd als foederati in het rijk toegelaten.
Keizer Constantius II wist lang te regeren, maar was niet erg behulpzaam voor de Rijngrens.
Dat het militair belang van de Franken sterk was toegenomen, blijkt wel uit de rol van ene Silvanus, een zoon van Botinus. Silvanus had al onder Constantijn II een greep naar de macht geprobeerd te doen en was mogelijk ook betrokken in de opstand van Magnus Magnentius, die in 350 als tegenkeizer opstond tegen Constans. Dat kostte Constans het leven, maar zijn broer Constantius II liet het uiteraard niet bij zitten. Magnentius wierf een hoop Frankische en Saksische huurlingen voor de strijd, die bij Mursa (Osijek, in Kroatië) werd uitgevochten. Silvanus was tegen die tijd alweer overgelopen naar Constantius. Magnentius verloor, maar de burgeroorlog was een ramp voor Gallië, daar hij de oude fout had gemaakt om troepen van de Rijngrens weg te halen. Dat Constantius de Germaanse Alemannen had opgestookt om zijn vijand af te leiden, maakte de zaak nog erger en Constantius deed na zijn overwinning zelf niet veel aan deze plunderingen. Uiteindelijk stelde hij Silvanus aan als bevelhebber over Gallië, zodat die de Alemannen uiteindelijk terugdreef. Het succes steeg hem blijkbaar naar het hoofd: zoals menig generaal de afgelopen 125 jaar had gedaan riep hij zich in Colonia Agrippinensis tot keizer uit. Dat was van korte duur: al na 28 dagen werd Silvanus hier vermoord.
De Alemannen vallen aan! Wie kan hen stoppen? De nieuwe Caesar Julianus misschien?
De dood van Silvanus bracht echter geen rust. Er was een sterke bevelhebber aan de grens mee weggevallen, zodat Gallië de zwaarste invallen sinds tientallen jaren te wachten stond. Franken, Alemannen en Saksen begonnen massaal aan te vallen. Ook de Salische Franken kwamen in opstand en de steden langs de Rijn werden met gemak bezet. Colonia Agrippinensis werd in 355 ingenomen na een kort beleg. Gallië werd zover binnengedrongen dat meerdere Germanen erover begonnen te denken zich er permanent te vestigen. Constantius had ondertussen geen kinderen, dus moest hij zijn opvolging elders zoeken. Hij vond deze in de vorm van zijn neef Julianus. Op 6 november 355 benoemde hij hem tot Caesar en stuurde hem naar Gallië…
Na het uitsterven van de Theodosiaanse dynastie werd het bestuur van het West-Romeinse rijk steeds chaotischer. De ooit zo machtige keizers waren met grote regelmaat niet meer dan een marionet van de opperbevelhebber en moesten lijdzaam toezien hoe hun rijk, verzwakt door al het interne geknok en de mede daardoor ingestorte economie, grote stukken land verloor aan allerlei invallers, terwijl ook veel interne bondgenoten of foederati zich steeds minder van het Romeinse gezag gingen aantrekken, een voorbeeld dat de paar overgebleven gouverneurs ook steeds meer volgden. De term “Val van Rome” is in deze context erg bekend, al is deze bij veel moderne wetenschappers niet erg populair. Dat komt vooral omdat de term een beeld oproept van een machtig Romeins rijk dat vrij abrupt ten onder gaat aan barbaarse plunderingen en de Grote Volksverhuizing. In feite waren de invallers niet zozeer volkeren maar krijgscoalities en waren de invallen zelf eerder het gevolg dan de oorzaak van de verzwakking. Maar bovenal ging enkel het West-Romeinse rijk ten onder en zelfs dat ligt op papier toch weer anders. Zelfs nadat in 476 de zogenaamde laatste keizer was afgezet, waren er nog altijd enkelen die de titel opeisten, zoals Julius Nepos.
Tarasicodissa als keizer Zeno. Zijn regering was niet geheel onbetwist, maar stabiliseerde uiteindelijk wel.
Flavius Julius Nepos was waarschijnlijk rond 430 geboren, maar zijn afkomst is nogal troebel. Vaak gaat men ervan uit dat zijn vader generaal Nepotianus was, die voor keizer Majorianus actief was in Gallië en Spanje. Nepos’ moeder, wier naam wij niet kennen, was de zuster van Marcellinus, de bevelhebber van Dalmatia onder Leo I, die in 454 in opstand was gekomen tegen Valentinianus III. Daar Julius Nepos getrouwd was met de nicht van Leo I zou dit zijn naam kunnen verklaren, want nepos betekent “neef”. Waarschijnlijk was deze familieband de reden voor Leo om Nepos in 473 tot keizer van het West-Romeinse rijk te benoemen. Leo was het er niet mee eens dat de westelijke magister militum Gundobad ene Glycerius op de troon had gezet en beschouwde zichzelf als bevoegd om te bepalen wie er op de westelijke troon kwam. Nepos was op dat moment gouverneur van Dalmatia, zoals zijn oom voor hem geweest was. Het gebied viel officieel nog onder het westen, maar was in de praktijk min of meer onafhankelijk, waarbij de invloed uit Constantinopel eigenlijk groter was. Vanuit dat gebied was het gemakkelijk om Italië snel te bereiken, al lijkt Nepos dit toch via zee te hebben willen doen. Zijn vertrek werd dan ook enige maanden uitgesteld, tot de havens weer open waren. Toen Julius Nepos in 474 Ravenna bereikte, waar Glycerius resideerde, was Leo I al overleden en was hij opgevolgd door zijn kleinzoon Leo II. Omdat deze pas 7 jaar was, werd zijn vader Tarasicodissa op 9 februari gekroond tot keizer Zeno. Glycerius trad in elk geval zonder wapengekletter af ten gunste van Nepos, waarna deze hem wegstuurde naar de Dalmatische hoofdstad Salona (tegenwoordig een ruïne nabij Solin, in Kroatië), waar hij de bisschopszetel toegewezen kreeg.
De Romeinse wereld rond het jaar 475. De paarse gebieden vielen onder Romeinse controle en formeel onder de West-Romeinse keizer. Maar dat laatste was niet meer dan formeel.
Alles weer rust en vrede? Nou, vergeet het maar! Allereerst was het West-Romeinse rijk op dit moment niet meer dan een schaduw van wat het ooit was, afgekloven door alle Germaanse koninkrijken die zich erin en erom gevormd hadden en uitgehold door alle interne problemen. Na Afrika, Brittannia en het Iberisch Schiereiland, waren er ook steeds meer Gallische gebieden aan de Romeinse controle ontworsteld door het sterkere plaatselijke bestuur van onder andere de Franken en Bourgonden. Ook Sardinië en Corsica gingen verloren, zodat de Romeinse controle ophield bij Italië, Sicilië, de Alpenlanden, Dalmatië en het noorden van Gallië. Maar ook hier bedriegt de schijn. Zoals gezegd was Dalmatië in de praktijk onafhankelijk van het keizerlijk gezag en het noorden van Gallië, afgesneden van de rest van het West-Romeinse rijk, begon ook steeds meer op een eigen staatje te lijken, nadat Aegidius in 461 het keizerschap van Libius Severus niet erkend had. Hoewel hij in 464 verslagen en gedood werd nam Aegidius’ zoon Syagrius gewoon zijn positie in, die vanuit Novidunum (Soissons) zijn eigen rijkje regeerde.
De Balkan in de 5e eeuw, met in het blauw Dalmatia, waar Julius Nepos controle behield, net als zijn oom voor hem.
Julius Nepos had dus op zijn beurt een sterke en betrouwbare opperbevelhebber nodig om zijn macht te consolideren. Alleen als dat lukte kon hij eventueel weer controle krijgen over de afvallige gebieden. Gundobad, die in deze functie niet betrouwbaar zou zijn geweest, was inmiddels teruggekeerd naar Gallië waar hij zijn overleden vader opvolgde als koning der Bourgondiërs. Of zijn vertrek daadwerkelijk met de komst van Nepos samenhangt is niet geheel duidelijk, maar in elk geval bleef Gundobad koning tot zijn overlijden in 516. Julius Nepos nam derhalve een nieuwe magister militum in de persoon van Orestes, een Romeinse aristocraat uit Pannonia, waarschijnlijk met Germaanse voorouders. Toen Pannonia in handen van de Hunnen was gekomen, was Orestes aan het hof van hun koning Attila gaan werken en daar opgeklommen tot secretaris, waarbij hij in 449 naar Constantinopel was gestuurd als gezant. Een bekwaam man die zijn sporen wel verdiend had dus. Maar ook een ambitieuze. Eenmaal in Ravenna nam Orestes leiding van de foederati en slaagde op 28 augustus 475 erin een staatsgreep te plegen. Julius Nepos trof hetzelfde lot als zijn voorganger: zonder gevecht werd hij afgezet en naar Dalmatië gestuurd. Maar Orestes begreep dat hij niet zelf op de troon plaats kon nemen. Wellicht had hij geleerd van het nieuws uit Constantinopel waar Zeno, die na het overlijden van Leo II in november 474 de enige keizer was geworden, vanwege zijn als barbaars beschouwde komaf niet populair was geworden bij Senaat en elite. Zijn schoonmoeder Verina had zich tegen hem gekeerd en zijn zwager Basiliscus was in opstand gekomen, zodat Zeno in januari 475 naar zijn geboorteland Isauria was gevlucht, waarna Basiliscus zichzelf tot keizer had uitgeroepen. Orestes, die vanwege zijn komaf of carrière niet als goede Romein werd beschouwd, had geen zin om dezelfde problemen te krijgen en zoontje Romulus op de troon op 30 oktober.
Keizer Romulus, die ironisch genoeg zijn naam deelt met de legendarische eerste koning van Rome. Ironisch omdat hij traditioneel (maar niet geheel terecht) als de laatste westelijke keizer beschouwd wordt.
Romulus was vermoedelijk in het jaar 461 geboren en was bij zijn aanstelling dus nog minderjarig. Vandaar dat zijn keizerlijke naam Romulus Augustus door de historici is veranderd in Romulus Augustulus, waarbij de laatste naam een verkleinwoord is en dus zoveel betekent als “keizertje”. Zowel Zeno als Basiliscus erkenden de kind-keizer niet, maar konden vanwege hun burgeroorlog nog niets tegen hem beginnen. In hun ogen was Julius Nepos echter nog steeds de rechtmatige keizer en hij regeerde zo goed en zo kwaad als het ging Dalmatië, waarschijnlijk vanuit Salona, waar hij Glycerius vermoedelijk weer ontmoette. Ook ontving hij hier nog de nodige tributen van buiten Italië, wat impliceert dat menig bestuurder hem nog als keizer erkende. Orestes kon in elk geval in alle rust Italië besturen… dacht hij. Voor de machtsovername had hij namelijk op handige wijze gebruik gemaakt van Germaanse huurlingen, met name de Skyriërs en de Herulen. Hij had hen van tevoren een derde beloofd van het land in Italië als beloning, maar ging nu niet op hun eisen in. Het resultaat was een opstand onder leiding van de geheimzinnige Odoaker.
Romulus Augustulus treedt af ten overstaan van Odoaker, hier afgebeeld als een stereotype Wagneriaanse Germaan.
Odoakers vermoedelijke geboortejaar was 433. Over zijn etnische komaf weten we nog veel minder. Vaak ging men ervan uit dat hij een Germaan was, wellicht een Skyriër, Rugiër of Heruul, maar moderne historici zijn hier niet zo zeker van. Het beeld dat veel mensen van Odoaker hebben is sowieso onjuist, daar de popcultuur hem vaak neerzet als een woeste barbaar die met zijn krijgers Italië binnenvalt en Rome verwoest. In feite was Odoaker een officier in het Romeinse leger, als dan niet als buitenlandse huurling. Volgens Johannes van Antiochië was hij in dienst bij Ricimer en volgens Procopius zelfs lid van de keizerlijke lijfwacht. Er was immers geen sprake van een inval, maar van een opstand van de Germaanse huurlingen in het Romeinse leger. De opstandelingen riepen Odoaker op 23 augustus 476 uit tot hun leider of zelfs koning en begonnen muitend en plunderend door het noorden van Italië te trekken. Orestes vluchtte naar Ticinum (Pavia) waar de bisschop hem asiel gaf, maar wist op het nippertje te ontkomen toen Odoakers mannen de stad binnendrongen. In de tussentijd wist hij echter zijn troepen (of wat daar nog van over was) te verzamelen om slag te leveren. Orestes bleek als veldheer onervaren en zijn soldaten waren slecht voorbereid, zodat zij werden weggevaagd. De verslagen bevelhebber werd op 28 augustus geëxecuteerd. Niet veel later bereikten de muiters Ravenna. Odoaker dwong Romulus tot aftreden op 4 september. Tegen die tijd had Zeno Constantinopel ingenomen en Odoaker stuurde de keizerlijke regalia dan ook naar het oosten met het verzoek een einde te maken aan de tweedeling van oost en west en Odoaker tot gouverneur en opperbevelhebber van Italië te benoemen. Een slimme zet, want zo kon hij Italië direct besturen. Romulus het keizertje mocht in Campanië gaan wonen en kreeg volgens sommige schrijvers zelfs een jaargeld van 6000 solidi. Hij moet hier rond 507 nog in leven zijn geweest.
Odoaker op een muntstuk uit Ravenna, ca. 477. Opvallend is zijn grote snor, die destijds als typisch barbaars gold.
Zeno was bereid om aan Odoakers verzoeken te voldoen en erkende hem als machthebber in Italië, maar wel met de nadrukkelijke eis dat Odoaker Julius Nepos als keizer zou moeten erkennen en zijn volmachten dus van hem moest ontvangen. Zodoende liet Odoaker munten slaan met de beeltenis van Nepos erop, als blijk van zijn erkenning van diens keizerschap. In de praktijk regeerde hij Italië gewoon zelf als zijn eigen koninkrijk en had Nepos er amper iets te vertellen. Odoaker versterkte in alle rust zijn positie en kreeg de Vandalenkoning Geiseric zo ver dat hij Sicilië afstond, waarna Geiseric in 477 overleed. Het zal ondertussen niemand verbazen dat Julius Nepos waarschijnlijk niet zo blij was met deze regeling. In 479 begon hij plannen te smeden om Italië weer in handen te krijgen. Odoaker moet echter ook lont geroken hebben, want in het voorjaar van 480 werd Julius Nepos in zijn villa doodgestoken. Mogelijk had Glycerius, die zijn kans op wraak gevonden had, hem verklikt. Het bewind werd na de moord waargenomen door een generaal genaamd Ovida, maar dat duurde niet lang. Odoaker wierp zich nu op als de rechtvaardige heerser die de moord kwam wreken en viel Dalmatië binnen. Daarbij was hij zo pienter om de Senaat een wat sterkere positie te geven, zodat er niemand zou terugverlangen naar het keizerschap. Glycerius werd op tactvolle wijze bisschop van Milaan gemaakt. Zijn macht was zo voldoende beveiligd en Odoaker aarzelde derhalve niet langer om zichzelf openlijk koning te noemen.
Het zogenaamde “Koninkrijk Soissons” waarover dux Syagrius nog steeds het bevel voerde tot 486. Buitenstaanders noemden hem koning van de Romeinen.
Was hiermee nou de Romeinse tijd definitief ten einde? Nou, het Romeinse rijk als zodanig in elk geval niet. Zeno regeerde nog steeds in Constantinopel en had nog steeds directe controle over de oorspronkelijk oostelijke helft. Maar ook in Gallië bestuurde Syagrius nog steeds het Romeinse rompstaatje als dux (hertog of provinciaal bevelhebber), waarbij de omringende Germaanse koningen hem steeds vaker de “koning der Romeinen” noemden. Er was met het afzetten van Romulus Augustulus dan ook geen politieke aardverschuiving gekomen. Buiten Italië was de macht van West-Romeinse keizer in de loop van de 5e eeuw steeds verder afgekalfd, zodat het verdwijnen van het westelijke keizerschap tegen 476 of 480 eerder een bevestiging van de realiteit dan iets wereldschokkends was. De gewone man in gebieden als Spanje of de Rijndelta zal er in feite niets van gemerkt hebben. Wie beweert dat het Romeinse rijk in 476 ineens instort en ophoudt te bestaan, stelt de zaken dus niet goed voor. Ten eerste werd met Romulus Augustulus een volkomen machteloos heerser afgezet, die bovendien als tegenkeizer beschouwd kan worden, wat dus zou betekenen dat niet Romulus maar Julius Nepos de laatste West-Romeinse keizer is. Dat de historici dit in vroeger tijden anders zagen, lag wellicht aan het feit dat Nepos in ballingschap verkeerde en Italië nu in “barbaarse” handen was. Bovendien deelt keizertje Romulus zijn naam met de eerste koning van Rome, wat een romantische ironie oproept bij het idee dat hij de laatste keizer zou zijn. Maar zelfs als men het bestuur van Nepos doorrekent en Syagrius niet als keizer beschouwt, dan nog zou men kunnen betogen dat er sprake was van een West-Romeinse keizer, daar Zeno na de dood van Nepos formeel de algehele Romeinse keizer werd. Bovendien regeerde Zeno nog lang na de dood van Syagrius, die in 486 door de Frankische koning Clovis I verslagen werd, waarna de Visigotische koning Alarik II hem een jaar later uitleverde aan de Franken.
De Romeinse glorie herleeft! Justinianus de Grote herovert grote delen van het Middellandse Zeegebied in de 6e eeuw. Maar erg lang weet Constantinopel die macht niet te behouden.
Met Odoaker liep het niet veel beter af. Nadat Zeno in 488 had afgerekend met de laatste opstanden en intriganten stuurde hij de Ostrogotische koning Theodorik de Grote naar Italië. Odoaker had teveel praatjes gekregen en werd niet langer als betrouwbaar gezien. De inval in Italië leidde in 493 tot een patstelling bij Ravenna, waarna beide koningen overeenkwamen het land samen te gaan regeren. Een list, want op 15 maart werd Odoaker tijdens een banket vermoord door Theodorik, waarna deze zijn eigen koninkrijk in Italië inrichtte, wat hij regeerde tot zijn dood in 526. Kort daarna leefde de oude Romeinse macht nog één keer op. Tussen 527 en 565 werd het (Oost-)Romeinse rijk geregeerd door Justinianus de Grote. Deze keizer heroverde Dalmatië, Italië, grote delen van Noord-Afrika en zelfs gebieden in Spanje. Het rijk der Vandalen werd vernietigd en ook de Ostrogoten moesten het onderspit delven. Toch was dit niet meer dan een tijdelijke opleving. Zijn beleid putte de schatkist uit en veel van het heroverd gebied ging niet lang na zijn dood (of zelfs al ervoor) weer verloren. Tijdens de oorlog met de Ostrogoten in Italië kwam er bovendien een derde partij om de hoek kijken in de vorm van de Franken. Clovis had grote delen van Gallië veroverd en na zijn dood was het koninkrijk opgesplitst tussen zijn zoons. Theudebert I, een kleinzoon van Clovis, liet door zijn bemoeienis in Italië en het slaan van munten met zijn eigen beeltenis merken dat hij de keizer in Constantinopel niet langer als zijn suzerein beschouwde. Hiermee eindigt dus de Romeinse invloed in het westen.
Constantijn XI Palaiologos, de laatste keizer van Byzantium en daarmee de laatste officiële Romeinse keizer, sneuvelde in 1453.
Toch bleef dat rijk in het oosten, dat zichzelf officieel nog steeds het Romeinse rijk noemde, nog lange tijd bestaan. Dat wij dit rijk het Byzantijnse rijk noemen, dient vooral om verwarring te voorkomen, daar de Romeinen veelal geassocieerd worden met de Oudheid en de cultuur van het overgebleven rijk overwegend Grieks en christelijk was. Voor het overgrote deel van zijn bestaan zou dit rijk echter vooral Griekse en Klein-Aziatische gebieden omvatten. De rest ging met vallen en opstaan. In 717 bezat het nog nauwelijks Griekse gebieden, met wat strategische territoria in en om Italië, maar in 1025 omvatte het weer vrijwel de gehele Balkan en in 1081 vooral Griekenland en Bulgarije. Het Byzantijnse rijk ging voor het eerst ten onder in 1204 toen de kruisvaarders Constantinopel veroverden en hun eigen Latijnse Keizerrijk stichtten, terwijl zich in ballingschap ook opvolgers aandeden in de vorm van Keizerrijk Nicea, Keizerrijk Trebizonde en het despotaat Epirus. De herovering van Constantinopel in 1261 door Nicea leidde tot de wederopstanding, maar net zoals met Rome was het niet meer dan een klein eiland omringt door vijanden. De komst van de Turken naar Klein-Azië en de Balkan maakte korte metten met de laatste resten van het Romeinse rijk. Constantinopel viel in 1453, toen de Ottomanen met hun kanonnen de Theodosiaanse muren verwoestten. Trebizonde volgde in 1461. De Ottomaanse sultans beschouwden zich sindsdien, tot hun val in 1922, als de opvolgers van het Byzantijnse rijk. De grootvorst van Moskou, Ivan IV, noemde zich vanaf 1547 tsaar van Rusland en claimde hiermee (als kleinzoon van een nicht van de laatste Byzantijnse keizer) ook opvolger te zijn van de Byzantijnen, waarbij Moskou het Derde Rome genoemd werd.
Een goed voorbeeld van translatio imperii: Karel de Grote op een munt uit 814 afgebeeld op een manier die aan een Romeinse keizer doet denken, compleet met lauwerkrans en de afkortingen voor Imperator Augustus.
Dergelijketranslatio imperii was vanaf 800 ook weer in het westen ontstaan toen de Frankische koning Karel de Grote door de paus tot Imperator Romanum gekroond werd (tot onvrede van Constantinopel). Door de splitsing van het Frankische rijk kwam de keizerskroon terecht bij de oostelijke, Duitse koning, wiens rijk dan ook het Heilige Roomse Rijk werd genoemd, wat in zijn laatste eeuwen volgens Voltaire niet heilig, niet Romeins en ook geen rijk was. Toch bleef er in West-Europa lange tijd maar één enkele keizer, als hoogste vorst van allemaal, een overblijfsel uit de Laat-Romeinse tijd waarin de Germaanse koningen werden geacht vazallen te zijn van de Romeinse keizer. Napoleon, dit het Heilige Roomse Rijk ontbond, kroonde zichzelf tot keizer der Fransen om de glorie van Karel de Grote over te nemen. De voormalige Duitse keizer reageerde door zijn landen tot Keizerrijk Oostenrijk te verheffen. En toen in 1870 het Duitse Keizerrijk werd opgericht, was dit nog altijd een federatie van meerdere staten, waaronder enkele koninkrijken.
In de educatieve strip Van Nul Tot Nu (door Thom Roep en Co Loerakker, 1982) zien we het beeld dat bijna iedereen bij het jaar 476 heeft: een brandend Rome, door woeste barbaren in puin gelegd, waarna hun beestachtige hoofdman de keizer afzet. Helaas moet dit beeld dus naar de prullenbak verwezen worden, zelfs als men Romulus Augustulus als laatste keizer zou beschouwen. (Nog afgezien van de anachronistische kostuums.)
Al deze “opvolgers” van het Romeinse keizerschap verdwenen echter één voor één, net als soortgelijke keizerstitels in Mexico, Brazilië en India. De Japanse monarch die wij keizer noemen, ontleent zijn titel niet aan het Romeinse keizerschap, het keizerschap dat in eerste instantie werd neergezet als een soort presidentschap. Toen betrof het een monarchale dictatuur waarbij vooral bestuurlijke bekwaamheid belangrijk werd geacht. Keizers die zich in die tijden meer autoritair of monarchaal hadden willen opstellen, waren gruwelijk aan hun einde gekomen, terwijl de meer bescheiden keizers vaak jaren leefden. De onrust na de dood van Commodus deed de militarisering van het rijk echter toenemen en daarmee ook van het keizerschap, dat zich niet kon veroorloven de steun van het leger te verliezen. Na de chaosperiode van de Soldatenkeizers had zich een meer monarchaal en theocratisch keizerschap aangedaan, met een keizer als levende god op Aarde. Maar ook een meer praktisch keizerschap waarbij het normaal was om meerder keizers tegelijk te hebben. De verzwakking van het West-Romeinse rijk door falende economie en onderlinge burgeroorlog maakten het keizerschap ook zwakker en kwetsbaarder, zeker toen er onbekwame zwakkelingen op de troon kwamen, zodat de laatste West-Romeinse keizers overschaduwd werden door hun opperbevelhebber, die bij het wegvallen van de keizer een nieuwe marionet op de troon plaatste. Het verdwijnen van het West-Romeinse keizerschap was daardoor geen wereldschokkende zaak meer. Toch bleef het idee van de keizer als hogere autoriteit aanwezig, tot in de wonderlijkste verhalen over machtige keizers die een sterrenrijk regeren. De titel blijft blijkbaar tot de verbeelding spreken, zeker in Romeinse stijl. Maar hiermee komen onze verslagen over de Romeinse keizers tot een eind.
De komst van de Hunnen rond 370 was voor veel stammen en federaties in Oost-Europa een aanleiding om hun oude aanvallen op het verzwakte Romeinse rijk te vernieuwen. Rome was geen regeringszetel meer en het rijk werd geregeerd door meerdere keizers, waarvan de grootste militair echter in de chaos ten onder ging. Tot zich een nieuwe keizer aandeed die orde in de chaos wist te scheppen en nog heel even in zijn eentje het rijk regeerde, als allerlaatste. De keizer die het christendom staatsgodsdienst maakte. Theodosius de Grote.
Theodosius maakte een aantal belangrijke stappen in zijn carrière op de Balkan. Moesia is geel omrand.
Flavius Theodosius werd geboren op 11 januari 347 in Gallaecia, de Romeine provincie die nu ongeveer samenvalt met Galicië. Hij droeg de naam van zijn vader, een militair en grootgrondbezitter, afkomstig uit een Niceens christelijke familie. Over de jeugd van Theodosius, wiens naam zoveel betekent als “door God gegeven”, is vooral bekend dat hij zich bezighield met historische studies. Daarna maakte hij militaire carrière tegen de invallende Germanen, mede dankzij zijn vader, aan wiens zijde hij in eerste instantie werkte, zoals in 368 toen de oude Theodosius naar Brittannia ging om het Romeins gebied aldaar te redden. In 370, toen zijn vader al magister equitum, opperbevelhebber van de cavalerie, nam de jonge Theodosius deel aan de oorlog tegen de Alemannen. Op de Balkan bestreed hij in 372 en 373 de invallende Sarmaten en kreeg hij uiteindelijk de aanstelling van dux (bevelhebber) over de provincie Moesia Superior. Waarschijnlijk was dit aan de invloed van vaderlief te danken, want in die tijd een gebruikelijke manier was om carrière te maken. Ook in 374 versloeg Theodosius de Sarmaten.
Aelia Flavia Flaccilla, de eerste vrouw van Theodosius. Ze werd maar 30 jaar oud. Ze stierf in 386, net als hun dochter Pulcheria.
In 373 ging vader Theodosius naar Africa om hier een opstand neer te slaan. De opstand was uitgebroken door de grote ontevredenheid over de corruptie van de gouverneur Romanus. Toen Theodosius senior ook een onderzoek naar Romanus instelde, werd hij echter plotseling gearresteerd en begin 376 in Carthago ter dood gebracht. De reden voor deze veroordeling is niet duidelijk, maar mogelijk spelen politieke intriges na de dood van Valentinianus I, een paar maanden eerder, hier een rol in. Na de executie van zijn vader brak Theodosius in 376 abrupt zijn carrière af, al dan niet gedwongen, en trok zich terug op zijn landgoederen in Hispania. Daar trouwde hij met Aelia Flaccilla, met wie hij in 377 een zoon kreeg die Arcadius genoemd werd. Verder hield Theodosius zich in die tijd vooral bezig met het beheer van zijn landgoed. Het leek erop dat zijn rol in het leger was uitgespeeld. En toen gebeurde het… Op 9 augustus 378 werden de troepen van de oostelijke keizer Valens bij Adrianopel verpletterend verslagen door de Visigoten en hun bondgenoten. Met Valens ging twee derde van het inlandse leger ten onder, zodat de Romeinse Balkan open lag voor de Goten en alle anderen die het rijk in wilden. Alleen de snelle formatie van een burgermilitie wist te voorkomen dat Constantinopel gevaar liep.
Het Romeinse rijk was eind 4e eeuw opgedeeld in vier prefecturen, die elk weer waren opgedeeld in enkele diocesen.
De westelijke keizer Gratianus was militair onbekwaam en durfde de strijd niet aan. In plaats daarvan droeg hij de ervaren Theodosius op zijn wapenrusting uit de mottenballen te halen en de strijd aan te voeren, als opperbevelhebber van de Balkan. Opnieuw versloeg Theodosius daar de Sarmaten. Ergens rond die tijd werd hij uitgeroepen tot keizer van het oosten. De omstandigheden zijn onduidelijk: het is mogelijk dat Theodosius zichzelf tot keizer uitriep, maar in elk geval steunde Gratianus hem, ook omdat er geen betere kandidaat beschikbaar was. Er was nog wel een andere keizer in de vorm van zijn broertje Valentinianus II, maar dit was nog een kind en dus niet in staat om het woelige oosten te beheersen. Gratianus verhief Theodosius op 19 januari 379 tot Augustus, waarbij Theodosius echter wel ondergeschikt zou blijven aan de Valentiniaanse broers. Kort daarna kreeg Theodosius niet alleen de Balkan, maar ook de prefectuur van het Oosten toegewezen. Om strategische redenen vestigde de verse keizer zich in deze tijd nog in Thessaloniki, van waaruit hij het oostelijke leger kon hervormen. Het percentage barbaarse huurlingen werd verhoogd, al bleef het grootste deel van de troepen Romeins. Dat wilde niet zeggen dat de oorlog van een leien dakje ging. Hoewel zijn campagne tegen de Goten in 380 eerst goed verliep, leed Theodosius uiteindelijk een nederlaag. Hij vroeg hulp aan Gratianus, die zijn Frankische generaals Bauto en Flavius Arbogastes, alias Arbogast stuurde, waarbij Theodosius enkele Balkangebieden weer aan Gratianus overdroeg. Datzelfde jaar werd Theodosius ziek en vreesde voor zijn leven, zodat hij zich snel liet dopen.
Romeinse soldaat in de 4e eeuw. Wie herkent hier het stereotype legionair nog in?
Met veel moeite wist men in 382 een verdrag met de Visigoten van Fritigern te sluiten, waarna zij alsnog de status van foederati kregen, oftewel van in het rijk wonende bondgenoten die deel zouden nemen aan de grensbewaking. Zij zouden zich ten zuiden van de Donau vestigen. Een belangrijke opmerking bij dit zogenaamde Gotenvertrag, dat in de loop der eeuwen vaak als een keerpunt en ernstige misrekening is afgedaan, is dat er geen contemporaine bronnen voorhanden zijn, wat de vraag doet rijzen of er sprake is van een daadwerkelijk verdrag op papier. Hoewel de Goten nu in het rijk woonden werden hen nog wel bepaalde beperkingen opgelegd, zodat de militaire kracht van het rijk niet verzwakte. Het was ook de beste optie, want de Goten waren bijna onmogelijk nog te verdrijven. Theodosius ging regeren vanuit Constantinopel, dat nu definitief de hoofdstad van het oosten werd.
Keizer Magnus Maximus. Naar aanleiding van legenden uit Wales is hij als Britse koning opgenomen in Geoffrey van Monmouths Historia Regum Brittanniae.
Als Theodosius’ keizerschap is ontstaan door een greep naar de macht is het wel opvallend dat Gratianus ermee akkoord ging, misschien omdat het de enige manier was om de Balkan weer onder controle te krijgen. Bovendien verbleef Gratianus in Gallië en was er waarschijnlijk ook een bestuurder in het oosten nodig. Maar in 383 deed een nieuwe pretendent zich aan, in de vorm van Magnus Maximus. Deze generaal was geboren in Spanje en was destijds met Theodosius’ vader naar Africa gegaan. Ook had hij in 376 aan de Donau gediend om oog te houden op de migratie van de Goten. Rond 380 was Maximus benoemd tot comes van Brittannia, waar hij de Scoten en de Picten versloeg. Dit maakte hem populair bij zijn troepen, die steeds minder tevreden waren over Gratianus. Dat Gratianus zich met Alanen omringde was ook tegen het zere been en in 383 werd Maximus door zijn soldaten tot keizer uitgeroepen. Hij viel Gallië binnen en zijn leger ontmoette dat van Gratianus bij Parijs. Toen bleek wel hoe impopulair de militair onkundige keizer was, want zijn eigen leger liep prompt over naar Maximus! Gratianus sloeg op de vlucht, maar men zette de achtervolging in en doodde hem in Lyon. Maximus beheerste nu Brittannia en Gallië, terwijl ook Hispania zich bij hem aansloot. Hij trok naar Trier, dat al eerder hoofdstad geweest was, en richtte hier zijn regering in, waarna hij voorbereidingen begon te maken om Italië binnen te vallen en ook af te rekenen met Valentinianus II. Bisschop Ambrosius van Milaan, die een sterke invloed had op Valentinianus, ging echter met Maximus onderhandelen, terwijl Bauto, die inmiddels magister militum (algeheel opperbevelhebber) was, de Alpenpassen versterkte. Men kwam uiteindelijk overeen dat alle partijen de status quo zouden erkennen. Waarschijnlijk had Maximus tevergeefs gehoopt dat Theodosius zich bij hem zou aansluiten, Maximus’ band met zijn vader indachtig. Theodosius benoemde zijn 6-jarig zoontje Arcadius echter tot medekeizer, waarmee hij aangaf dat hij van plan was zijn dynastie voort te zetten. Maximus reageerde door in 384 zijn zoontje ook tot keizer te benoemen.
Een belangrijke vertrouweling van Theodosius was Stilicho, hier op een tweeluik afgebeeld met zijn gezin.
Theodosius richtte zich in alle rust op het bestuur van zijn deel van het rijk. Hij bestreed de corruptie, maar slaagde er niet in om de bureaucratie volledig onder controle te krijgen. Een grote hervorming van economie of belasting kreeg hij er ook niet door. Toch werd een deel van de administratie wat efficiënter gemaakt. Om hier zo gemakkelijk mogelijk mensen voor te werven bevoordeelde hij de aristocratie, ongeacht godsdienst. Constantinopel maakte een grote bloei door, waarbij paleis en forum flink werden uitgebreid. Met oorlog hield hij zich in deze periode zo min mogelijk bezig. Ondanks zijn eerdere overwinningen nam hij geen erenaam zoals Gothicus aan. De vrede waarborgen voor zolang het duurde was hem blijkbaar liever. Waarschijnlijk was het in 387 dat hij tot een verdrag over Armenië kwam met de Sassaniden, waarbij slechts een vijfde deel van het land Romeins werd en de rest naar Perzië ging. Dat was slimmer dan het leek, omdat het de oostgrens toch meer veiligstelde. Dat jaar hertrouwde Theodosius, want zijn eerste vrouw was al in 385 overleden. Hij nam Flavia Galla, de zus van Valentinianus II, tot vrouw.
Replica van de schijf van Theodosius.
De vrede duurde niet eeuwig. Magnus Maximus kon blijkbaar toch niet overweg met de ongemakkelijke overeenkomst die hij met Valentinianus en Theodosius gesloten had en viel in het najaar van 387 alsnog Italië binnen. Valentinianus vluchtte naar Constantinopel, en Theodosius kon nu niet langer afwachten. In een grote veldslag bij de Sava werd het leger van Maximus verslagen en werd de tegenkeizer gevangengenomen, waarna hij ter dood gebracht werd. Hiermee ging de laatste machtige keizer van het westen ten onder. Valentinianus werd weliswaar weer op de troon gezet, maar Theodosius stuurde Arbogast naar het westen als magister militum, om het beleid waar te nemen. In 389 hield Theodosius een triomf in Rome, waar Valentinianus heel nadrukkelijk geen deel aan nam. In Rome trachtte Theodosius goede banden op te bouwen met de senatoriale kringen, want ondanks dat de raad buiten de stad vrijwel niets in te brengen had waren deze families nog erg belangrijk. Om hen te paaien deelde hij enkele benoemingen uit. Tot 390 bleef hij in Rome, daarna vertrok Theodosius naar Milaan, waar hij echter al snel in botsing kwam met Ambrosius.
Sint-Ambrosius en keizer Theodosius, door Anthoon van Dyck. De schilder werd niet gehinderd door kennis van historische klederdracht. De kleding van de keizer en zijn gevolg lijkt uit een eerdere periode, die van de bisschop en zijn gevolg van een veel latere.
Ambrosius had zich intensief met de regering van Gratianus en Valentinianus II bemoeid, wat voor Theodosius uiteindelijk een reden was om laatstgenoemde uit Milaan weg te zenden. Wellicht verklaart dat de spanning tussen keizer en bisschop, temeer daar Ambrosius niet aarzelde om Theodosius op de vingers te tikken. Daar was dan ook een reden voor. In 390 liep het in Thessaloniki ernstig mis nadat hier generaal Butherik vermoord was. De Gotische Butherik had een populaire wagenmenner ter dood gebracht nadat deze seksuele omgang met een schenker van Butherik zou hebben gehad. Butherik was hierop door woedende supporters vermoord en Theodosius dat Butheriks Gotische troepen opdracht gegeven de moordenaars te doden. De vergelding liep echter volledig uit de hand: volgens de overlevering werden er wel 7000 mensen gedood. Hoewel dat wel erg veel lijkt, staat vast dat er sprake was van een bloedbad. Ambrosius wierp hem dit voor de voeten en droeg hem op boete te doen. Zolang de keizer hier niet aan toe kwam zo hij uitgesloten worden van de eucharistie, het nuttigen van het heilig brood en de heilige wijn in de kerk. Theodosius nam de boetedoening echter zo deemoedig als hij kon op zich, precies zo dat zijn waardigheid neit werd aangetast. Dat gaf hem een behoorlijk aanzien onder de christelijke gemeenschap.
Reliëf aan de voet van de obelisk van Theodosius, in het hippodroom van Constantinopel waarop de keizer de eventuele winnaar een krans aanbiedt. De Olympische Spelen spaarde hij echter niet.
Theodosius was lange tijd tolerant gebleven ten opzichte van niet-christelijke ereplaatsen en cultussen, ook uit politieke overwegingen. Maar na de boetedoening veranderde zijn houding. Vanaf 392 verbood Theodosius alle heidense godsdiensten, evenals het uitoefenen van openbare ambten door heidenen. Het christendom werd staatsgodsdienst – het Niceense christendom dat geloofde in de Heilige Drieëenheid wel te verstaan, want in tegenstelling tot zijn voorgangers begunstigde Theodosius het Arianisme niet. Juridisch gezien kon voortaan zelfs het bezit van een klein huisaltaartje of godenbeeldje al tot de doodstraf leiden. In de praktijk pakte Theodosius echter de niet-Niceense christenen vooral erg hard aan, zoals de aanhangers van het Arianisme. Wel werden tal van tempels vernietigd of tot kerken omgedoopt. De jaarlijkse Olympische Spelen, die officieel ter ere van de Griekse oppergod Zeus werden gehouden en dus heidens waren, werden in 393 formeel afgeschaft. Formeel, want de spelen werden enerzijds al enkele jaren flink belemmerd door een toename in oorlogen op de Balkan, terwijl er anderzijds ook bewijs is gevonden dat bepaalde sporten ook na het verbod nog wel degelijk beoefend werden.
Eugenius, de laatste tegenkeizer van Theodosius.
Misschien is die verandering te wijten aan de politiek van 392. Datzelfde jaar werd Valentinianus dood aangetroffen in zijn paleis in Vienne, waarbij het onduidelijk blijft of hij zichzelf had opgehangen of dat dit in scène is gezet door Arbogast, die in conflict met de jonge keizer gekomen was. Wel verzocht Arbogast Theodosius om een nieuwe keizer in het westen te benoemen. Toen Theodosius dit niet deed riep Arbogast een hofbeambte genaamd Eugenius uit tot keizer. De christelijke bisschoppen, onder leiding van Ambrosius, gingen niet met hem in zee, waarop Eugenius meer toenadering zocht tot de senatoren, die nog altijd grotendeels heidens waren. De sterke christelijke politiek valt hier dus uit te verklaren, mede omdat de heidense aristocratie in Rome er nog altijd voor lobbyde om de invloed van de christenen te verminderen, ondanks dat Eugenius zich totaal niet anti-christelijk opstelde. Ook deed Eugenius zijn best om door Theodosius erkend te worden, waarbij hij munten met de beeltenis van Theodosius liet slaan, in een poging deze als zijn meerdere te erkennen. Na enige bedenktijd ging Theodosius echter toch niet akkoord.
De obelisk van Theodosius in Istanboel. Van oorsprong was dit een obelisk van farao Toetmozes III (1481-1425 v. Chr.) die door Theodosius naar het hippodroom van Constantinopel werd verplaatst.
Op 23 januari 393 stelde Theodosius zijn jongere zoon Honorius aan als keizer van het westen. Hij trok naar het westen met een groot leger, inclusief Gotische huurlingen en Theodosius’ speciale vertrouweling Stilicho. Begin september kwam het tot een treffen in de Vipava-vallei, in het tegenwoordige Slovenië. De overwinning van Theodosius werd nadien dan ook gezien als een overwinning van het christendom op het heidendom. Eugenius werd geëxecuteerd en Arbogast pleegde zelfmoord. Het West-Romeinse leger kreeg een klap die het nooit meer te boven zou komen. Door de overlevende troepen van Eugenius vergiffenis en een deel van de buit te bieden, in ruil voor hun trouw, wist Theodosius de politieke wonden echter te helen. Ook met de heidense elite in Rome wist hij zich te verzoenen door wat tactische ambten te verlenen. Zo werd hij de enige keizer in het Romeinse rijk, de eerste sinds jaren, maar ook de laatste van allemaal. Theodosius zelf stierf in 395 aan hartfalen. Het rijk werd, zoals zijn wens was geweest, verdeeld onder zijn zoons Honorius en Arcadius. Niemand zag aankomen dat dit een definitieve splitsing zou betekenen. Laat staan dat het niet het oosten, maar juist het westen was dat binnen een eeuw ten onder zou gaan.