Het water in goede banen: Romeinse infrastructuur en het water

Maastricht was met haar brug over de Maas een zeer strategische plek in de Romeinse tijd. De inname ervan door de Franken kon niet worden geduld!

Gegroet, barbaarse vrienden en vriendinnen! Het is me de maand wel weer geweest. Op 12 en 13 maart dat spannende gladiatorenfestival in Atuatuca Tungrorum (Tongeren) waar het wemelde van de Romeinen, Kelten en Germanen, terwijl ik mij ondertussen ook nog bezig moest houden met weer een nieuw onderzoekje over de Romeinen en het water. Want uiteraard weten jullie dat het thema van de Romeinenweek bekend gemaakt is!

Drusus kon het strategisch gelegen Flevomeer goed gebruiken, maar moest er wel naartoe kunnen varen.
Drusus kon het strategisch gelegen Flevomeer goed gebruiken, maar moest er wel naartoe kunnen varen.

Het water is een belangrijk deel van de Romeinse infrastructuur – de eerste die Nederland misschien wel gekend heeft. Zoals je misschien nog weet heb ik eerder verteld over de Romeinse vrachtschepen. En aangezien vervoer over water sneller en goedkoper was dan over land, waren de rivieren dus dankbare handelswegen. Van de andere kant heeft het ook zijn nadelen. Om te beginnen is stroomafwaarts reizen makkelijker dan stroomopwaarts, maar bovendien ben je afhankelijk van hoe de waterwegen lopen. Tenzij je natuurlijk zelf een nieuwe waterweg aanlegt! De eerste keer dat de Romeinen dat trucje hier toepasten was waarschijnlijk rond het jaar 12 v. Chr. In die tijd was het bevel hier in handen van Drusus, de stiefzoon van keizer Augustus. Hij had opdracht om de Romeinse macht achter de Rijn uit te breiden. Hiervoor was een verkenning van de noordkust erg verstandig, maar als het even kon vermeden de Romeinen de Noordzee zo lang mogelijk. Die was nu eenmaal veel grilliger dan ze gewend waren, door het grote verschil in eb en vloed, wat in de Middellandse Zee veel minder was. Bovendien vormde het grote meer in het noorden, het Flevomeer (drie keer raden wat er naar dat meer vernoemd is) een goede uitvalsbasis voor de vloot.

Misschien was er niet één Drususgracht, maar meerdere...
Misschien was er niet één Drususgracht, maar meerdere…

Het plan was dus om de Rijnvloot via het Flevomeer naar de Waddenzee te sturen. Om dit voor elkaar te krijgen liet Drusus een kanaal aanleggen, dat de Fossa Drusiana of Drususgracht wordt genoemd. Het was zwaar werk voor de soldaten: niet alleen moest er een waterloop worden aangelegd, maar er moesten ook kades en dijken langs de rand worden opgeworpen, zodat het land niet zou overstromen. Waar de Drususgracht precies lag weten we helaas niet meer. Misschien was het een kanaal tussen de Rijn en het meer, maar het kan ook tussen het Flevomeer en de zee gelegen hebben. Het zou zelfs kunnen dat Drusus meerdere kanalen liet aanleggen. Lang hebben mensen gedacht dat de IJssel zou zijn ontstaan doordat de rivier een overblijfsel van het kanaal zou zijn, of in elk geval de verbinding ervan met de Rijn. Dat is niet zo: de IJssel is op natuurlijke wijze ontstaan. Misschien werd de Drususgracht in het Vechtgebied aangelegd? Er bestaat een kans dat we er nooit meer achter zullen komen.

Bij Herwen splitst de Waal zich af van de Rijn. Lag daar wellicht de Drususdam?
Bij Herwen splitst de Waal zich af van de Rijn. Lag daar wellicht de Drususdam?

Zekerder zijn we van de locatie van de Drususdam: een waterkering die Drusus bij de splitsing van de Rijn en Waal liet aanleggen. Om de Rijn beter bevaarbaar te maken voor de vloot, was het belangrijk dat de rivier groot en diep genoeg was. Er vloeide echter wel erg veel water af in de Waal, dus door de aanleg van de dam werd dit minder. Het waterpeil van de Waal, die toch in Romeins gebied lag, zakte terwijl dat van de Rijn steeg. Waarschijnlijk lag de dam bij Herwen. De Romeinse legerplaats Carvio lag waarschijnlijk in de buurt van de dam. In 70 na Chr. werd de dam vernield door opstandige Bataven, zodat zij zich veilig achter de Waal konden terugtrekken voor de naderende Romeinse legermacht. Of de dam daarna weer opgebouwd is, weten we niet helemaal zeker.

De reden dat die Bataven zo veilig waren achter de Waal was dat ze ook de brug over de rivier gesloopt hadden. Dat was erg slim, want de Germanen waren goede zwemmers, maar de Romeinen juist helemaal niet! Het zou natuurlijk sowieso erg lastig zijn als je bij elke rivier die je onderweg in het rijk tegenkomt zou moeten gaan zwemmen, zeker omdat ze soms best sterk kunnen stromen. De ideale manier om een rivier over te steken was vaak in een ondiepe, doorwaadbare plaats. Een voorde heet dat ook wel. Een Romeinse hoofdweg liep dus vaak in rechte lijn van de ene voorde naar de andere. Sommige Romeinse plaatsnamen verwijzen hier nog naar. Bij de Maas lag bijvoorbeeld Mosae Traiectum: de doorwaadbare plaats van de Maas. Ook bij de Rijn lag een dergelijk Traiectum. Dat woord werd later Trecht of Tricht. Zo ontstonden dus de plaatsnamen Maastricht en Utrecht!

Romeinse bruggen zoals bij Maastricht zijn wereldberoemd.
Romeinse bruggen zoals bij Maastricht zijn wereldberoemd.

Maar droge voeten hebben is toch wel fijn, dus werden er, ook bij doorwaadbare plaatsen, vroeg of laat bruggen aangelegd. Tenminste, als dat verstandig werd geacht. Bij de Rijngrens zal men iets voorzichtiger zijn geweest, al was het zeker niet verboden om de rivier over te steken als je verder geen kwaad in de zin had. Zoals gezegd lag er dus zo’n Romeinse brug bij Noviomagus (Nijmegen), ongeveer op de plek waar tegenwoordig een spoorbrug staat. Ook zijn er wat bruggen over de Maas gebouwd, zoals bij Ceuclum (Cuijk) en Mosae Traiectum. Nog een ander voorbeeld van een Romeinse brug in jullie land is degene die bij Matilo (Leiden-Roomburg) stond.

Het Kanaal van Corbulo liep vermoedelijk van Leiden naar Naaldwijk.
Het Kanaal van Corbulo liep vermoedelijk van Leiden naar Naaldwijk.

De brug van Matilo liep niet over de Rijn, maar over de Fossa Corbulonis, het Kanaal van Corbulo. Dit kanaal liep door Zuid-Holland en verbond zo de Rijn en de Maas. Corbulo liet het kanaal waarschijnlijk rond 49 na Chr. aanleggen. Bij zijn aanstelling als gouverneur van Germania Inferior had Corbulo het aan de stok gekregen met allerlei plunderingen van Chaukische zeerovers, wat bijna tot een grote oorlog had geleid. Veroveringen ten noorden van de Rijn werden Corbulo door keizer Claudius verboden, maar in elk geval had hij de rivieren weer veilig gemaakt. De aanleg van het kanaal kan hier een rol in hebben gespeeld, maar volgens Tacitus gebeurde het ietsje later, toen de piratenjacht voorbij was en Corbulo zijn soldaten bezig moest houden. Toch zal er een militair plan achter gezeten hebben: Romeinse patrouille- en oorlogsschepen konden zo op en neer varen tussen de Rijn en de Maas zonder steeds die griezelige Noordzee op te hoeven. Maar de aanleg van het kanaal bleek ook heel nuttig voor de commerciële scheepvaart.

Forum Hadriani, aan het Kanaal van Corbulo, de tweede (officiële) Romeinse stad van Nederland.
Forum Hadriani, aan het Kanaal van Corbulo, de tweede (officiële) Romeinse stad van Nederland.

Makkelijk zal de aanleg van het 31 km lange kanaal niet zijn geweest, al liet Corbulo waarschijnlijk niet een heel kanaal aanleggen, maar bestaande stroompjes verbinden. Dat was alsnog niet zo eenvoudig, omdat de rivieren hun eigen stroomgebied hadden: de aanleg van het kanaal doorbrak de waterscheiding tussen deze stroomgebieden. Daarom liet Corbulo bij de voltooiing van het kanaal een dam aanleggen. Waarschijnlijk lag de dam bij Leidschendam. Het kanaal zelf liep tussen Leiden en Naaldwijk. Langs het kanaal werd het administratieve centrum van de Cananefaten geplaatst. De nederzetting groeide uit tot een echt Gallo-Romeins stadje en kreeg in 121 marktrechten van keizer Hadrianus, waarna de stad Forum Hadriani genoemd werd, de noordelijkste Romeinse stad op het vasteland. Hier ligt nu Voorburg.

De enorme Romeinse aquaducten zijn ook heel beroemd. Maar er stonden er hier maar heel weinig.
De enorme Romeinse aquaducten zijn ook heel beroemd. Maar er stonden er hier maar heel weinig.

Je kon dus het water indien nodig gewoon in goede banen leiden. Maar niet alleen voor de scheepvaart! Ook voor de aanvoer van drinkwater aan steden en grote nederzettingen was dat erg slim. In een groot badhuis, zoals ik laatst vertelde, had je stromend water nodig, maar in echte steden nog veel meer! Het kost veel werk om dit voor elkaar te krijgen, maar het idee is eigenlijk heel gemakkelijk. Rivieren stromen omdat ze vaak op een hoog punt ontspringen. Een rivier stroomt dus eigenlijk van naar beneden. Een trucje is dan ook om een waterbron op een hoog punt te vinden en het van daaruit naar de juiste plaats te leiden. Heel beroemd zijn de enorme Romeinse aquaducten, waarmee ze grote hoeveelheden water uit de bergen naar de steden. Rome zelf telde er wel 11, waarvan de een overigens wat frisser was dan de ander.

Het aquaduct naar de Hunnerberg was meer een reeks geulen. Sommige zijn nog te zien.
Het aquaduct naar de Hunnerberg was meer een reeks geulen. Sommige zijn nog te zien.

In Germania Inferior zullen de aquaducten wat minder imposant zijn geweest. De steden waren veel kleiner en er waren geen echte bergen in de buurt, zodat het water uit heuvels moest worden aangevoerd of uit een put werd gehaald: er was namelijk veel grondwater dat van goede kwaliteit was. Ook was een aquaduct bouwen een erg dure grap! Een voor dit land uniek voorbeeld van een Romeins aquaduct in Nederland liep tussen Groesbeek en de grote legerplaats op de Hunnerberg (Nijmegen-oost). Waarschijnlijk was dat omdat de duizenden soldaten in de legerplaats niet genoeg hadden aan de putten, of de grond op de heuvel te droog was. Het water van het aquaduct kwam uit meerdere bronnen: het werd niet over een groot bouwwerk aangevoerd, maar via geulen. Sommige hiervan, zoals het Kerstendal en het Louisedal, bestaan nog steeds. Met wat dammen werd het probleem van hoogteverschil tussen verschillende heuvels opgelost. Er werd zelfs een kunstmatig meertje aangelegd, bij de Watermeerwijk.

Tot zover mijn uitgebreide verslag van de Romeinse waterwerken. Ik heb er zelf dorst van gekregen! Als je meer wil weten over de Romeinenweek en het thema Romeinen en water kun je gewoon even kijken op www.romeinenweek.nl.
En vergeet niet mij te volgen op www.twitter.com/OctaviusRomein!

Onzekere tijden: Germania Inferior en de Limes in verval (180 t/m 280 na Chr.)

crisis van de derde eeuwZo rond het jaar 180 was de glorietijd van Germania Inferior duidelijk voorbij aan het gaan. Ondanks haar stadsrechten was Noviomagus economisch niet erg interessant meer, terwijl het ook duidelijk was dat de Rijngrens toch niet zo veilig was als men had gehoopt. Commodus, die in dit jaar keizer werd, liet het regeren vooral over aan enkele dienaren, die soms meer met hun eigen belangen dan met die van het rijk bezig waren. Zijn dood, op oudjaar 192, liet net als bij Nero een rijk zonder opvolger achter. Toen stadsprefect Pertinax, die rond het jaar 160 commandant van de Rijnvloot was geweest, keizer werd gemaakt om al snel door de Praetorianen vermoord te worden, was duidelijk dat er opnieuw een bestuurlijke chaos aan het uitbreken was. Didius Julianus, die zich in 172 verdienstelijk had gemaakt met het bestrijden van de Chauken en van 181 tot 183 gouverneur van Germania Inferior was geweest, kocht de loyaliteit van de garde en daarmee ook de troon. Het resultaat was een nieuwe burgeroorlog, zodat er een Vijfkeizerjaar uitbrak.

Keizer Septimius Severus. Onder hem begon de militarisering van het Romeinse rijk en het keizerschap.
Keizer Septimius Severus. Onder hem begon de militarisering van het Romeinse rijk en het keizerschap.

De winnaar van de strijd om de macht was Septimius Severus. Hoewel hij nog hetzelfde jaar Didius Julianus klein kreeg, kostte het hem nog ongeveer vijf jaar om twee andere tegenkeizers uit te schakelen, wat grote verwoestingen in Gallië tot gevolg had. Onder Severus werd de toon van het keizerschap veel militaristischer: de keizers hielden zich nu meer dan ooit zelf met de oorlogen bezig, terwijl Severus zijn zoons op zijn sterfbed adviseerde om zich alleen om het leger te bekommeren. Wat niet wilde zeggen dat Severus een onbekwaam keizer was. Net als Hadrianus hield hij inspectiereizen, waarbij hij ook Germania Inferior aandeed en het proces van de “verstening” van de castella voortzette en voltooide. Geen overbodige luxe, want de invallen van de Chauken, enkele decennia eerder, hadden enorme gevolgen gehad. In het meer zuidelijke Gallia Belgica waren tot dan nauwelijks troepen gelegerd, zodat dit gebied praktisch open lag voor de plunderaars. Meerdere steden waren verwoest of verlaten door hun vluchtende bevolking. Ook had men daarvoor al grote stadswijken moeten platbranden vanwege de Antonijnse Pest.

Het mini-fort van Ockenburgh, wat een kleine cavalerie-eenheid bevatte, diende ongetwijfeld om de westkust te beveiligen tegen de Chauken.
Het mini-fort van Ockenburgh, wat een kleine cavalerie-eenheid bevatte, diende ongetwijfeld om de westkust te beveiligen tegen de Chauken.

Didius Julianus was als gouverneur in elk geval verstandig genoeg geweest om te snappen dat er iets had moeten veranderen. Hij had meer forten langs de westkust laten bouwen. Meerdere hiervan waren tot in de 17e eeuw waarschijnlijk nog te zien op Walcheren, Goeree en Voorne. Bij Aardenburg, in Zeeuws-Vlaanderen, moet het zuidelijkste kustfort van Nederland hebben gestaan. Septimius Severus voltooide op zijn beurt de vernieuwing van de defensie dus. Ook hervormde hij de organisatie van de hulptroepen, die werden opgedeeld in numeri (infanterie) en cunei (cavalerie). In ons land werd zo bijvoorbeeld een Cuneus Frisiorum opgericht, waarin Frisii en Tubanten dienst deden. Deze werd gelegerd in Brittannia. In Matilo (Leiden) zat de Numerus exploratorum Batavorum. Verder aarzelde Severus niet om met preventieve aanvallen de volkeren aan de grens af te schrikken.

Caracalla's besluit om alle vrije mannen staatsburger te maken had een dubbele agenda. Op lange termijn bleek het echter averechts te werken.
Caracalla’s besluit om alle vrije mannen staatsburger te maken had een dubbele agenda. Op lange termijn bleek het echter averechts te werken.

Ondanks alle maatregelen kostte het veel moeite om de controle te herstellen. Er was definitief iets veranderd na de Antonijnse Pest en de daaropvolgende invallen. Vijandige invallen zouden hierna steeds frequenter worden. Ook Severus’ zoon Caracalla kreeg te maken met Germaanse invallen. Waarschijnlijk was dat de reden dat hij in 212 middels de constitutio Antoniniana invoerde, de wet die bepaalde dat alle vrije mannen in het rijk (dus geen slaven, halfvrijen, buitenlandse bondgenoten, lijfeigenen of vrouwen) tot staatsburger gemaakt werden. Staatsburgers betaalden vijf procent inkomstenbelasting, dus deze nieuwe wet bracht meer geld voor het dure leger in het laatje, terwijl hij ook de loyaliteit van de mensen aan de staat zou kunnen vergroten. Op lange termijn was de wet echter een misrekening: legionairs verdienden meer dan hulptroepen en alleen staatsburgers konden legionair worden. Wie staatsburger was moest dus wel gek zijn om bij de hulptroepen in plaats van de legioenen te gaan. Kans op staatsburgerschap was voor de vrije mannen in het rijk geen motivatie meer om bij de hulptroepen te gaan.

Met de dood van Severus Alexander begon de chaos in het Romeinse rijk pas echt.
Met de dood van Severus Alexander begon de chaos in het Romeinse rijk pas echt. En dat was slecht voor de Limes!

Na Caracalla’s dood in 217 volgde weer een labiele periode en een strijd om de macht, die gewonnen werd door de uiterst labiele Elagabalus, die het als keizer maar enkele jaren volhield. Zijn neef en opvolger, Severus Alexander, was stabieler en verstandiger, maar kreeg het opnieuw met invallers aan de stok. In 231 moet er een inval aan de Neder-Rijn hebben plaatsgevonden, die met moeite werd teruggeslagen door Legio I Minervia. In 235 reisde Alexander af naar Germania, maar werd hier door zijn ontevreden soldaten vermoord. Severus Alexander was niet populair geweest bij zijn soldaten, wat hem in deze militaristische tijden zuur opbrak. De legioenen in de regio schoven hun bevelhebber, Maximinus Thrax, naar voren als keizer: de eerste maal dat het keizerschap werd opgeëist door iemand van gewone komaf, een mogelijkheid geschapen door de wet van Caracalla, die meer staatsburger creëerde en het belang van een militaire carrière deed toenemen. Het resultaat was een halve eeuw aan politieke en militaire chaos: de soldaten schoven hun eigen keizers naar voren, maar aarzelden ook niet om hen uit ontevredenheid te vermoorden.

Soldaten uit de Crisis van de Derde Eeuw, herkenbaar aan hun ovalen schilden, langere zwaarden en meer dekkende Niederbieber-helmen.
Soldaten uit de Crisis van de Derde Eeuw, herkenbaar aan hun ovalen schilden, langere zwaarden en meer dekkende Niederbieber-helmen.

Tijdens deze Crisis van de Derde Eeuw ontbrak vrijwel elk centraal gezag in Germania Inferior. Invallen waren nauwelijks te stuiten en de economie stortte volledig in. De burgeroorlogen leidden namelijk tot een hoop verwoesting en een hogere belastingdruk. Bovendien hadden veel keizers al lange tijd de soldij betaalbaarder gemaakt door het gehalte van edelmetaal in de munten te verminderen, zodat het goedkoper werd om meer munten te slaan. Wanneer kooplui en bankiers dat doorkregen stegen de prijzen dus, zodat een carrière in het leger minder aantrekkelijk werd. Dus moest de soldij weer omhoog en dat kon alleen door het geld nog verder te devalueren. In de loop van de 3e eeuw steeg de graanprijs zelfs tot het honderdvoudige. Bijgevolg kwam de ruilhandel weer op terwijl oude munten opzij werden gezet of omgesmolten: geld gebruiken was voor de gewone man simpelweg niet meer rendabel!

Een votiefsteen van de Keltische of Germaanse godin Nehalennia uit het Rijksmuseum van Oudheden. Dergelijke votiefstenen zijn in grote hoeveelheden opgevist uit de Oosterschelde, doordat de tempel in de derde eeuw weggespoeld is.
Een votiefsteen van de Keltische of Germaanse godin Nehalennia uit het Rijksmuseum van Oudheden. Dergelijke votiefstenen zijn in grote hoeveelheden opgevist uit de Oosterschelde, doordat de tempel in de derde eeuw weggespoeld is.

Doordat de handel en geldeconomie instortten verloren de steden, die wat voedsel betreft niet zelfvoorzienend waren, sterk aan belang. Grote plattelandshoeves werden nu meer de economische centra van de streek. Versterkte hoeves, want van veiligheid was geen sprake meer in Germania Inferior. Niet alleen vanwege de invallen, want ook failliete boeren en andere lieden gingen in hun wanhoop op rooftocht. Ook ecologisch kampte men hier met ernstige problemen. De gemiddelde jaartemperatuur daalde rond deze tijd met een graad of 2, wat de opbrengst van de landbouw deed dalen (zodat de prijzen dus nog meer stegen). Door ongeremde cultivatie van veengrond in Zeeland en Noord-Nederland, was de grond hier letterlijk ingezakt, wat grote overstromingen tot gevolg had. Was Zeeland rond het begin van de Romeinse tijd nog vooral moerassige grond geweest, nu veranderde het langzaam maar zeker in een archipel van erg kleine eilanden (veel kleiner dan tegenwoordig). Veel gebouwen, ook de Nehalennia-tempel van Ganuenta (bij Colijnsplaat) werden weggespoeld. Ook de landbouwgrond van de Frisii begon steeds vaker door zoutwater overspoeld te raken. Dat kwam omdat de stroom tussen het Flevomeer en de Waddenzee verwijdde, wat resulteerde in een flinke vergroting van het meer. Op de bedorven landbouwgrond was niet meer te leven, zodat veel mensen wegtrokken.

De stammen in de regio tijdens de 3e eeuw. De groen gekleurde stammen gingen waarschijnlijk op in het verbond van de Franken.
De stammen in de regio tijdens de 3e eeuw. De groen gekleurde stammen gingen waarschijnlijk op in het verbond van de Franken.

Andere Germanen achter de Rijn verbonden zich in coalities, zodat zij minder onderling vochten en dus gevaarlijker werden voor de Romeinen. In 241 was er voor het eerst een aanval gekomen door een nieuwe coalitie van achter de Rijn: de Franken! Meerdere volkeren aan de IJssel en de Lahn vormden de basis van deze (overigens vrij losse) confederatie: de Saliërs, de Angrivariërs, de Chamaven, de Tubanten… Steeds meer stammen sloten zich aan. Ook oude vijanden van de Romeinen, zoals de Usipeten, de Tencteren en de Bructeren. De Chauken daarentegen gingen eind 3e eeuw mogelijk op in een ander stamverband, namelijk dat van de Saksen, die de rol van de Chauken als schrik van de Noordzee overnamen. Terwijl de Franken de Rijn regelmatig overstaken, zeker na bericht over leegstaande forten, teisterden de Saksen dus de Kanaalkusten. Keizer Gallienus was dan ook in 254 bij de Rijngrens geweest om oorlog tegen de Germanen te voeren. Om zijn macht te stabiliseren richtte hij een keurkorps op van enkele mobiele afdelingen, die hem overal zouden volgen en dus niet onder de invloed van een onbetrouwbare generaal zouden vallen.

Heerlen, bekend om haar fraaie Romeinse thermen, lag net als Maastricht aan de handelsroute Keulen-Boulogne.
Heerlen, bekend om haar fraaie Romeinse thermen, lag net als Maastricht aan de handelsroute Keulen-Boulogne.

Door manschappen weg te trekken voor burgeroorlogen hadden Gallienus en zijn voorgangers de grens flink verzwakt, dus nu was het maar goed dat hij een eigen leger meebracht. Meerdere keren gaf hij de Franken er behoorlijk van langs, hoewel ze ook telkens weer terugkwamen. Maar in 258 moest Gallienus zijn werkterrein noodgedwongen naar de Balkan verleggen om daar een tegenkeizer te verslaan, waarmee hij tal van soldaten met zich meenam. Om deze reden moet ook de zuidelijke helft van Nederland grotendeels ontvolkt zijn. Keizer Gallienus had rond die tijd de Limesforten leeg getrokken om deze soldaten in te zetten op de Balkan. Veel mensen trokken met hen mee omdat zij hun broodwinning of zelfs hun familie zagen vertrekken. Voor anderen was de veiligheid een goede reden om te gaan, want de Rijngrens was hiermee in de praktijk gewoon opgegeven. Wel erg belangrijk bleef de handelsweg tussen Colonia Agrippinensis (Keulen) en Gesoriacum (Boulogne-sur-Mer). De belangrijkste plaatsen op deze route in ons land waren Coriovallum (Heerlen) en Mosae Traiectum (Maastricht). De vestingen langs deze handelsweg zijn grotendeels in de 3e en 4e eeuw gebouwd. Ten noorden van de handelsweg was de Romeinse invloed echter veel minder merkbaar. Forum Hadriani en Noviomagus werden uiteindelijk ook verlaten.

Reconstructie van de tempel van Empel, het heiligdom van Hercules Magusanus. Daar vlakbij versloeg Postumus de Franken. Hij werd een fanatiek aanbidder van de godheid.
Reconstructie van de tempel van Empel, het heiligdom van Hercules Magusanus. Daar vlakbij versloeg Postumus de Franken. Hij werd een fanatiek aanbidder van de godheid.

Wel had Gallienus zijn minderjarige zoon Saloninus achtergelaten in Colonia Agrippinensis. De jonge onderkeizer viel onder toezicht van onder andere een generaal genaamd Marcus Cassianus Latinius Postumus. Postumus wist de Franken op de knie te krijgen, waarschijnlijk ter hoogte van het huidige Empel, waar een tempelcomplex stond voor de Bataafs-Romeinse meng-god Hercules Magusanus. Toen Saloninus echter de buit van de oorlog opeiste ontstond er onenigheid en belegerde Postumus de stad, die hij in 260 innam. Saloninus werd gedood en Postumus werd tot keizer uitgeroepen. Postumus, die ook van lage afkomst was en via een militaire carrière was opgeklommen, bleek nu een vrij bekwaam bestuurder te zijn. Hij heerste als keizer vooral over Gallië, waar hij zijn eigen regering en Senaat oprichtte zonder zich om de verdere verovering van het Romeinse rijk te bekommeren, wat de reden is dat zijn rijk vaak het Gallische Keizerrijk genoemd wordt, ondanks dat zijn rijk verder geen uitgesproken Gallisch karakter had. In elk geval sloten Brittannia en Hispania zich bij hem aan.

Een opvallend fraaie aureus met Postumus' beeltenis niet van opzij maar en profil. Postumus' munten waren in eerste instantie van vrij hoge kwaliteit.
Een opvallend fraaie aureus met Postumus’ beeltenis niet van opzij maar en profil. Postumus’ munten waren in eerste instantie van vrij hoge kwaliteit.

Postumus reorganiseerde de verdediging van de Rijngrens, waaraan hij bijna altijd verbleef. Uit Frankische krijgsgevangenen en huurlingen stelde hij nieuwe hulptroepen samen, die wisten hoe zij de Franken moesten bestrijden. Stadsmuren van de steden werden versterkt en er werden nu meer forten in het achterland aangelegd, zoals langs de Maas, zodat de bevolking een toevluchtsoord had in tijd van nood. De in het achterland aanwezige garnizoenen konden een eventuele aanval die door de grens heen wist te komen dan alsnog opvangen. Dit systeem van “verdediging in de diepte” was op dat moment wellicht de beste oplossing. Op lange termijn zou het minder succesvol worden, aangezien er na enkele decennia laksheid begon op te treden bij de troepen in de garnizoenssteden. Maar op dit moment was het een vakkundig uitgedacht systeem. Postumus was een sterk leider, die in tegenstelling tot Gallienus niet de grens onbewaakt achterliet om elders te gaan vechten, ofschoon Gallienus meerdere pogingen deed om deze separatist te verslaan. Ook een tegenkeizer in de vorm van ene Laelianus te Mogontiacum (Mainz) kreeg Postumus niet klein: het waren juist zijn eigen troepen die Postumus in 269 doodden nadat hij, toen Laelianus verslagen was, hen niet toestond om Mogontiacum te plunderen. Laelianus was zijn opstand echter wel begonnen nadat Postumus plotseling de muntwaarde opnieuw verlaagd had, voor de eerste keer in zijn regering.

Aurelianus noemde zich "hersteller van de wereld", maar zo gemakkelijk ging dat niet. Hij deed weinig om de problemen in Germania Inferior te verhelpen.
Aurelianus noemde zich “hersteller van de wereld”, maar zo gemakkelijk ging dat niet. Hij deed weinig om de problemen in Germania Inferior te verhelpen.

De dood van Postumus maakte dat er geen sterke man meer was om zich op de Rijngrens te concentreren. Zijn opvolgers regeerden maar kort. De laatste van hen, Tetricus, werd in 273 verslagen door Aurelianus, die keizer was geworden na de dood van Gallienus en zijn opvolger Claudius Gothicus. Tetricus en Aurelianus kwamen daarna in het geheim overeen dat Tetricus zich vrijwillig zou overgeven. De verovering liet echter een aardig uitgedund leger achter, wat de defensie geen goed gedaan zal hebben. De Germanen roken hun kans opnieuw en vielen opnieuw de Rijnforten aan. Postumus’ garnizoenen in het achterland konden blijkbaar maar weinig uitrichten en de vijand drong diep tot in Gallië door, waarbij zelfs Parijs in vlammen opging. Ook Mosae Traiectum moest het ontgelden. Het castellum bij Aardenburg werd rond deze tijd waarschijnlijk voorgoed verlaten, net als het achterland van Colonia Agrippinensis. Aurelianus leek zich hier weinig om te bekommeren. Toen de boeren op de Gallische westkust zich echter verenigden ter verdediging van hun land, werd dit afgedaan als rebellie.

Romeinse soldaat eind 3e eeuw. De uitrusting is tegen die tijd sterk veranderd.
Romeinse soldaat eind 3e eeuw. De uitrusting is tegen die tijd sterk veranderd.

Keizer Probus, die vanaf 276 regeerde, deed iets beter zijn best om niet alleen in naam een hersteller te zijn. Hij versterkte de grenssteden en bouwde een nieuwe Rijnvloot op. Tussen de garnizoenssteden in bouwde hij nieuwe forten. Ook kreeg hij voor elkaar dat een aantal Germaanse koningen gijzelaars leverden en Rome als hun suzerein erkenden. Een deel van de Franken kreeg in 277 toestemming om aan de Neder-Rijn te komen wonen als foederati, semi-autonome bondgenoten binnen het rijk. De verdediging van de Neder-Rijn werd dan ook voorlopig aan hen overgelaten. Vanaf dat moment waren de Rijndelta en de Betuwe de primaire uitvalsbasis van de Franken, waar zij tot 286 dankbaar gebruik van maakten. Toen ene Proculus een gooi naar het keizerschap deed en de hulp van de Franken inriep, leverden zij de tegenkeizer nog wel uit aan Probus. Maar echt betrouwbare bondgenoten waren zij daarmee nog niet.

Een afbeelding die een Frankische krijger voorstelt. Omdat het om een losse confederatie ging, konden de Romeinen slechts een deel van hen toestaan op Romeinse grond te gaan wonen, in de hoop dat dit hen verdelen zou.
Een afbeelding die een Frankische krijger voorstelt. Omdat het om een losse confederatie ging, konden de Romeinen slechts een deel van hen toestaan op Romeinse grond te gaan wonen, in de hoop dat dit hen verdelen zou.

Hoe gewelddadig de overname van het rivierengebied door de Franken precies verlopen is, is niet bekend. Vaststaat dat ons land voor 277 erg dunbevolkt moet zijn geweest. Het is mogelijk dat achterblijvende Bataven en Cananefaten uiteindelijk zijn opgenomen in de Frankische coalitie, zoals ook met de Chamaven gebeurd lijkt te zijn: deze stam, die vermoedelijk in Twente en de Achterhoek woonde, werd bijvoorbeeld in 298 aangeduid als Frankisch. Het is echter ook mogelijk dat de resterende Bataven en Cananefaten zijn verdreven, tot slaaf gemaakt of gedood. Een exact bewijs voor één van deze theorieën is er niet, zodat het tot op de dag van vandaag een raadsel blijft. In elk geval zijn de Bataven waarschijnlijk niet de voornaamste voorouders van de moderne Nederlanders. De beperkte Romeinse macht ten noorden van de handelsroute Keulen-Boulogne heeft vermoedelijk een sterke invloed op moderne Belgische taalgrens: de grens tussen de Franse (Romaanse) taal en de Nederlandse (Germaanse) taal. Ten noorden van de handelsweg was de Romeinse macht weliswaar niet volledig verdwenen, maar wel sterk verzwakt. Het gebied tot aan de Rijn werd nog steeds opgeëist als deel van het rijk, maar was nu veel meer een soort periferie. Het wegennetwerk en de Romeinse staat waren hier nog amper van invloed en de loyaliteit aan Rome was grotendeels verdwenen. De eigen, lokale omgeving was nu veel belangrijker. Alleen de naam Batavia, zoals het rivierengebied nu vaak genoemd werd, herinnerde nog aan de hier ooit woonachtige Bataven. Het verlaten terpenland in het noorden stond bekend als Frisia. Het zou nog lang duren voor hier nieuwe bewoners neerstreken.

De Pax Romana hernieuwd: Romeins hoogtij in de Lage Landen (70 t/m 180 na Chr.)

isingsDe eeuw na de Opstand der Bataven kan met recht als de zenit van de Romeinse tijd in Nederland worden omschreven. Misschien zelfs wel als de zenit van het hele Romeinse rijk, dat een stabiele omvang bereikte en een periode van relatieve vrede doormaakte. Nooit zou zo’n groot deel van Europa voor zo’n lange tijd onder het officiële bestuur van één enkele staat vallen. Nadat de opstanden in het rijk waren neergeslagen en Vespasianus keizer was geworden, werd de Januspoort in Rome gesloten, hetgeen het teken was van vrede, van de Pax Romana. De voorheen soms zo mobiele legioenen werden nu vooral als grensbewaking ingezet, samen met de steeds grotere hoeveelheid hulptroepen.

Vereniging Gemina Project beeldt al sinds 1987 de soldaten van Legio X Gemina uit.
Vereniging Gemina Project beeldt al sinds 1987 de soldaten van Legio X Gemina uit.

De Opstand der Bataven was van enorme omvang geweest en er werden vanzelfsprekend maatregelen genomen om herhaling te voorkomen. De opstandige legioenen (I Germanica, IV Macedonica en XVI Gallica) werden opgeheven en Legio II Adiutrix werd voorlopig in het land van de Bataven gevestigd, niet ver van de ruïnes van het vernietigde Oppidum Batavorum. Het jaar daarop vertrok het echter al: gouverneur Cerialis had een nieuwe benoeming gekregen als bevelhebber van Brittannia en nam zijn trouwe legioen met zich mee. Legio II werd als bewaker van de Bataven afgelost door Legio X Gemina, dat vanuit Hispania naar Germania was gemarcheerd om te helpen met het bestrijden van de opstand. De grote legerplaats of castra lag op de heuvel ten oosten van het Valkhof: op de Hunnerberg, waar Drusus 90 jaar geleden zijn grote troependepot had laten bouwen. Dat tijdelijke kamp was op 15.000 soldaten berekend geweest, dus is het onnodig te zeggen dat de nieuwe castra een stuk kleiner was. Desondanks werden er toch 4000 à 6000 soldaten permanent ondergebracht in het huidige Nijmegen-Oost. Tegelijkertijd werden de Bataafse en Cananefaatse rekruten voor alle zekerheid niet meer ingezet in eigen land. Bijgevolg kwamen sommige van hen tot in de verste hoeken van het rijk, zoals in Brittannia of aan de Donau. Als er aan de Rijngrens hulptroepen werden ingezet betrof dat dus hulptroepen van elders uit het rijk. Zo heeft er bijvoorbeeld een Iberisch cohort gediend in het castellum van Traiectum (Utrecht).

De castra van Noviomagus, gezien vanuit het oosten, met links het grote forum en bovenaan het amfitheater.
De castra van Noviomagus, gezien vanuit het oosten, met links het grote forum en bovenaan het amfitheater.

Op den duur was de aanwezigheid van zo’n grote legerplaats op de Hunnerberg voor veel mensen eerder een zegen dan een vloek. Aan een compleet legioen viel uiteraard een hoop klandizie te winnen, dus is het begrijpelijk dat het kampdorp rondom de castra aardig groeide. Ten zuidwesten van de castra werd op den duur zelfs een amfitheater gebouwd, voor zover bekend het enige dat de Romeinen ooit op Nederlandse bodem gebouwd hebben. Het bood plaats aan wel 12.000 toeschouwers, wat gezien het aantal inwoners in de omgeving zelfs wel wat overdreven was. De soldaten zullen de tribune goed gevuld hebben in hun vrije tijd (al zullen zij die nooit allemaal tegelijkertijd hebben gehad). Drie kilometer stroomafwaarts ontstond ondertussen een nieuwe nederzetting, gebouwd volgens het typische Romeinse “schaakbord-patroon”. Ook deze handelsnederzetting kende al snel een bloeitijd en groeide uit tot een volwaardige Gallo-Romeinse stad, die bekend kwam te staan onder de naam Noviomagus, wat Gallisch is voor “Nieuwe Markt”.

Gallo-Romeinse villa's en hoeves hoefden tussen 70 en 250 AD nauwelijks beveiligd te worden. (Deze Villa van Rijswijk-de Bult, nagebouwd als het Archeologiehuis in Alphen a/d Rijn, dateert uit de 3e eeuw.)
Gallo-Romeinse villa’s en hoeves hoefden tussen 70 en 250 AD nauwelijks beveiligd te worden. (Deze Villa van Rijswijk-de Bult, nagebouwd als het Archeologiehuis in Alphen a/d Rijn, dateert uit de 3e eeuw.)

Zo brak er een stabiele periode van vrede en rust aan. Ten zuiden van de Rijn was het zo veilig dat er villa’s en hoeves met landerijen werden gebouwd, zonder dat deze met een omheining en bewakers moesten worden beveiligd. Er werden geen pogingen genomen de stammen ten noorden van de Rijn nog bij het rijk in te lijven, maar contact via de handel was er des te meer. De Frisii leverden nog een kleine hoeveelheid soldaten, die met name in Britannia werden ingezet. Verder waren zij praktisch vrij van Romeinse politieke invloed, maar kwamen zij via de handel wel in contact met de Gallo-Romeinse cultuur. Ook met de andere stammen in het vrije Germania lijken geen ernstige problemen te zijn geweest. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat er niet met enige regelmaat een plundertocht of overval plaatsvond, maar dat hier zo weinig voorbeelden van bewaard zijn gebleven maakt in elk geval wel duidelijk dat dit niet meer dan incidenten waren, waarbij het eerdere om kleine bendes ging dan om grote krijgsmachten. Door het grote aantal castella langs de Rijn en alle wachttorens die daar tussenin stonden, kon het dichtstbijzijnde garnizoen altijd snel worden geïnformeerd en ingrijpen.

Hoewel slechts door een paar man bezet waren de wachttorens, zoals hier nagebouwd bij Vechten, cruciaal in het bewaken van de Rijngrens en de limesweg.
Hoewel slechts door een paar man bezet waren de wachttorens, zoals hier nagebouwd bij Vechten, cruciaal in het bewaken van de Rijngrens en de limesweg.

Het beste voorbeeld van een gewapende actie van Legio X Gemina in deze periode was in het jaar 89. In dat jaar werd Antonius Saturninus, de gouverneur van Germania Superior, door zijn troepen tot keizer uitgeroepen. Zijn collega in Germania Inferior, Lucius Appius Maximus Norbanus, koos echter de kant van de toenmalige keizer Domitianus en schakelde zijn legioenen en vloot in om Saturninus te verslaan. Die had gerekend op hulp van de Chatten, die de bevroren Rijn zouden oversteken, maar de invallende dooi haalde een streep door de rekening, zodat Saturninus uiteindelijk alleen stond en verslagen werd. Bij wijze van beloning kregen Maximus’ troepen de erenaam pia fidelis Domitiana.

Keizer Domitianus durfde het aan om Germania Inferior en Superior tot echte provincies te verheffen.
Keizer Domitianus durfde het aan om Germania Inferior en Superior tot echte provincies te verheffen.

Mogelijk speelde deze gebeurtenis een rol in het wijzigen van het bestuur van de provincies. Voorheen waren beide Germania’s vooral een soort aan elkaar gekoppelde militaire districten geweest, bestuurd door een militair opperbevelhebber, waarbij de gebieden min of meer als “subprovincie” van Gallia Belgica golden. Nu werden zij eindelijk als twee volwaardige en aparte provincies erkend, met een burgerlijk bestuur. Dat kan dus ten dele geweest zijn om de macht van de generaals in te dammen. Men moet echter zeker niet vergeten dat de opbouw van een infrastructuur en goed functionerend bestuur in deze tijd erg veel tijd kosten, omdat men begon vanuit een stadium waarin dergelijke zaken niet of nauwelijks bestonden. Mede daarom kan het inrichten van een fatsoenlijke volwaardige provincie ook gewoon een traag proces zijn geweest. Bovendien moest men zeker weten dat de grenzen stabiel genoeg waren en dat de plaatselijke bevolking ook koest genoeg was, hetgeen na de Bataafse opstand natuurlijk weer een lange tijd flink onzeker bleef. Dat Domitianus de stap durfde te zetten is dus een zeer gunstig teken. Colonia Agrippinensis werd door hem definitief tot de hoofdstad van de provincie gemaakt.

Colonia Ulpia Traiana, oftewel Xanten, werd door keizer Trajanus gesticht.
Colonia Ulpia Traiana, oftewel Xanten, werd door keizer Trajanus gesticht.

Het was in deze stad dat gouverneur Marcus Ulpius Traianus in 98 hoorde dat keizer Nerva overleden was. Daar Nerva hem als zijn zoon had geadopteerd betekende dit nieuws dat Trajanus de nieuwe keizer zou worden en hij begaf zich dan ook naar Rome. Dit deed hij in het gezelschap van een Bataafse lijfwacht, hetgeen wel aantoont dat het vertrouwen in de Germaanse bevolking weer hersteld was. Dat Trajanus weer Bataven als keizerlijke lijfwacht in dienst nam is zeker een interessant teken, al was het niet ongebruikelijk om dergelijke lijfwachten juist van ver te halen, opdat zij weinig op zouden hebben met de politiek van Rome. Belangrijker is het feit dat Trajanus met deze troepen vanuit Colonia Agrippinensis vertrok, wat betekent dat zij alweer in hun eigen provincie werden ingezet. Trajanus stichtte ook een tweede Romeinse colonia in Germania Inferior, namelijk bij het administratieve centrum van de Cugerni. Het in de opstand verwoeste Castra Vetera was vervangen door een nieuwe castra, maar nu werd daar vlakbij een nieuwe, volwaardige Romeinse stad gesticht, wat eigenlijk erg ongebruikelijk was. De stad werd naar de keizer genoemd: Colonia Ulpia Traiana (Xanten). De bewoners van de streek zouden op den duur steeds meer bekend staan als de Traianensen.

Noviomagus was beduidend kleiner dan Colonia Agrippina of Traiana. Maar van alle Romeinse steden in Nederland was het de grootste. (Illustratie door Peter Nuyten)
Noviomagus was beduidend kleiner dan Colonia Agrippina of Traiana. Maar van alle Romeinse steden in Nederland was het de grootste. (©Illustratie door Peter Nuyten)

Ook Noviomagus werd niet vergeten door Trajanus. Rond het jaar 100 werd er ten oosten van de castra een groot forum omringd door winkels opgericht, nadat de legerplaats marktrechten gekregen had van de keizer. Het fraaie marktgebouw was echter niet lang van nut. Dat er zoveel rust en vrede in Germania Inferior was, maakte dat de legioenen elders nuttiger konden worden ingezet. In 104 werd Legio X Gemina overgeplaatst naar de Donau, waar Trajanus zich concentreerde op de verovering van Dacië. Het legioen werd vervangen door een klein detachement van Legio IX Hispana; voortaan zouden er nog steeds legionairs op de Hunnerberg verblijven, maar wel in een veel kleinere hoeveelheid. Zonder twijfel was dit een economische ramp voor de mensen die rondom de vesting woonden. Ook voor de bewoners van de stad zal het niet prettig zijn geweest, al schonk Trajanus de stad vooralsnog marktrechten in 106. Niet voor niets werd de stad nadien Ulpia Noviomagus Batavorum genoemd, naar Trajanus’ familienaam Ulpius.

Keizer Hadrianus hechtte veel waarde aan de band met zijn leger en aan het optimaliseren van de efficiëntie ervan.
Keizer Hadrianus hechtte veel waarde aan de band met zijn leger en aan het optimaliseren van de efficiëntie ervan.

Trajanus’ opvolger Hadrianus was de keizer die een keurkorps van ruiters instelde als speciale lijfwacht, de equites singulares, waar veel Bataven in gediend moeten hebben. Verder werkte hij hard aan de hervorming van het leger en de ambtenarij. Het bestuur werd meer hiërarchisch ingedeeld, met de keizer aan de top. De legers in de provincie moesten voortaan vooral worden aangevuld met lokale rekruten en de benoeming van officieren moest meer berusten op bekwaamheid en minder op afkomst. Ook legde Hadrianus de nadruk meer op defensie dan op de aanval: waarschijnlijk werden in zijn tijd de eerste forten “versteend”, waarbij de houten muren werden afgebroken en vervangen door stenen. Hadrianus reisde het hele rijk door om het leger en bestuur te inspecteren en waar nodig op de schop te nemen. Door zijn sobere militaire uitdossing en deelname aan zware marsen vergrootte hij zijn band met het leger en werkte hij het moreel in de hand.

Forum Hadriani, aan het Kanaal van Corbulo, de tweede (officiële) Romeinse stad van Nederland.
Forum Hadriani, aan het Kanaal van Corbulo, de tweede (officiële) Romeinse stad van Nederland.

Ook ons land deed hij aan, waarschijnlijk in het jaar 121. Het kanaal van Corbulo werd uitgebaggerd en er werd een nieuwe weg langs de Rijn aangelegd. De aan dat kanaal gelegen hoofdplaats van de Cananefaten kreeg marktrechten van hem, wat dan ook resulteerde in de naam Forum Hadriani: de Markt van Hadrianus (Voorburg). Rond diezelfde tijd kreeg Noviomagus waarschijnlijk ook de status van een municipium, een erkende hoofdplaats van een lokale gemeenschap, waarin beperkt burgerrecht gold. Waarschijnlijk kreeg Forum Hadriani die status rond 160: het stadje werd derhalve ook wel Munipium Aelium Cananefatum genoemd, verwijzend naar Hadrianus’ familienaam Aelius. Het werd de noordelijkste Romeinse stad op het Europese vasteland. Vermoedelijk begon Hadrianus ook met de aanleg van forten langs de westkust, zoals in de duinen van Ockenburgh, in Den Haag. Dit om de handel met Brittannia te bewaken.

Onder Marcus Aurelius begint duidelijk te worden dat de glorietijd van Germania Inferior voorbij aan het gaan is.
Onder Marcus Aurelius begint duidelijk te worden dat de glorietijd van Germania Inferior voorbij aan het gaan is.

Het bewaken van de zee bleek uiteindelijk toch geen overbodige luxe. In 167 plunderden de Chaukische zeerovers massaal het Rijn-Scheldegebied. Dit was tijdens de regering van Marcus Aurelius en Lucius Verus, wat achteraf wel eens gezien wordt als de de periode waarin de eerste tekenen van verval zich aandeden. Deze periode was een keerpunt omdat er voor het eerst Germaanse invallen waren die tot diep in het rijk doordrongen en Italië bedreigden, waaruit bleek dat veel van die zogenaamde bondgenoten ten noorden van de Rijn helemaal niet zo betrouwbaar waren. De grote invallen waren waarschijnlijk een indirect gevolg van de Antonijnse pest (vermoedelijk de pokken) die de legers van Lucius Verus hadden meegebracht uit het Midden-Oosten. De epidemie had een hoog dodental tot gevolg, zodat men op zowel economisch als militair terrein met een ernstig gebrek aan mankracht zat. Dat nauwe contact met de volkeren van over de grens werd nu noodlottig omdat het nieuws van de problemen daardoor uitlekte. Dat was zeker problematisch omdat veel van deze volkeren ook hulptroepen en huurlingen leverden, die ook de oorlogvoering en bijkomstige zwakheden van het Romeinse leger kenden.

Een standbeeld voor keizer Trajanus op het naar hem vernoemde plein in Nijmegen herinnert ons aan de Romeinse hoogtijdagen.
Een standbeeld voor keizer Trajanus op het naar hem vernoemde plein in Nijmegen herinnert ons aan de Romeinse hoogtijdagen.

De inval van de Chauken kan misschien in hetzelfde licht verklaard worden, daar dit rond dezelfde tijd plaatsvindt. Men was nog een paar jaar bezig de plunderaars te bestrijden: ene Didius Julianus was nog in 172 actief bezig met het terugslaan van de Chauken. Toch werd de castra van Noviomagus rond 175 definitief ontruimd. Het werd blijkbaar niet langer nodig geacht om deze ingeslapen uithoek bezet te houden. In plaats daarvan werd Fectio, als vlootbasis, het belangrijkste commandocentrum in ons land. Niet lang daarna, rond 180, werd Noviomagus grotendeels in de as gelegd. Waardoor de brand ontstond is niet duidelijk. Het kan een vijandige actie, maar ook gewoon een ongeluk zijn geweest. De stad werd herbouwd en leefde voort. Haar economische glorietijd was echter al decennia voorbij.

Corbulo: piratenjacht, een kanaal en de limes (46 t/m 51 na Chr.)

aanvalOf de militaire onderneming van keizer Caligula nu een dolkomisch fiasco of slechts een voorbereidende oefening was, de rust in ons land leed er niet onder. Caligula zelf kwam het jaar daarop al gruwelijk aan zijn einde toen zijn eigen lijfwacht zich tegen hem keerde. Hoewel het principaat hiermee eventjes wankelde, werd de republiek uiteindelijk niet hersteld en kwam Caligula’s timide en intellectuele oom op de troon. De nieuwe keizer, Claudius, was een broer van de vroegere veldheer Germanicus en dus ook een zoon van Drusus. In 43 na Chr. begon Claudius zich alsnog op te maken voor de Romeinse invasie van Brittannia. De onderneming werd een succes en de Romeinen stootten ver op het eiland door. Ook dit zou effect hebben voor de bevolking van ons land, waar immers veel mannen bij de hulptroepen dienden. Zeker wat betreft de Bataven, die wel acht cohorten aan infanterie leverden en een ruiterafdeling! Geen wonder dan ook dat zij van verdere belasting waren vrijgesteld. De Cananefaten daarentegen leverden weliswaar veel minder hulptroepen, maar toch… En hoewel veel van deze hulptroepen gewoon dienden bij de grensbewaking en militaire acties van Germania Inferior, wat in feite nog een militair district was, zouden op den duur meerdere van hen ook deelnemen aan expedities in Brittannia. Manschappen genoeg en in Germania Inferior was het toch rustig… dacht men.

chauci
Stammen rond de Noordzee in 150 na Chr. Een groot verschil met een eeuw eerder is dat de Ampsivariërs rond 50 na Chr. nog als buren van de Chauken golden. (De moderne kustlijn is weergegeven. In de Romeinse tijd was deze met name op Nederlands terrein zeer anders.)

Enkele jaren later werd de rust in de Rijndelta ernstig verstoord door een dreiging vanaf zee. Het land van de Chauken, het gebied rondom de Eemsmonding in het tegenwoordige Oost-Friesland, stond bekend als een waar piratennest. Vrij regelmatig voer er een ploeg zeerovers uit, vermoedelijk in kano’s, niet alleen om schepen aan te vallen, maar vooral ook om de dorpen te plunderen die langs de kust stonden. Ook nederzettingen langs de rivieren konden op het programma staan. Het was dan ook niet voor niets dat er af en toe Romeinse schepen als een soort waterpolitie op de rivieren patrouilleerden. Maar in het jaar 47 waren de plunderingen erger dan ooit. Het ging blijkbaar om een flink grote troep van Chaukische en ook Friese zeerovers, onder leiding van ene Gannascus. Gannascus was zelf geen Chauk of Fries maar een Cananefaat uit de hulptroepen. Toen in 46 na Chr. de Romeinse legaat Sanquinus Maximus overleed, was hij gedeserteerd en naar het noorden gevlucht. Daar had hij handig gebruik gemaakt van het tijdelijke machtsvacuüm en zijn kennis van alle waterwegen in de delta. Bovendien kende hij, net als Arminius, natuurlijk de Romeinse strategieën en de sterke en zwakke punten daarvan. Dat maakte deze troep piraten veel gevaarlijker en driester dan ooit tevoren. Het castellum Praetorium Agrippinae (Valkenburg) werd waarschijnlijk zelfs door hen platgebrand!

De zogenaamde "pseudo-Corbulo" uit de Centrale Montemartini. Het is niet bekend wie deze buste voorstelt, maar jarenlang is hij ten onrechte aan Corbulo toegeschreven.
De zogenaamde “pseudo-Corbulo” uit de Centrale Montemartini. Het is niet bekend wie deze buste voorstelt, maar jarenlang is hij ten onrechte aan Corbulo toegeschreven.

Uiteraard kon zoiets niet ongestraft blijven. De plunderaars hadden hun hand overspeeld en toen de opvolger van Sanquinus arriveerde liet hij dat merken ook. Gnaeus Domitius Corbulo, wiens dochter vele jaren later de vrouw van keizer Domitianus zou worden, werd de nieuwe legatus Augusti pro praetore (provinciale bevelhebber) en ging zo snel hij kon over tot actie. Om de wateren helemaal vrij van piraterij te maken, liet hij ze helemaal uitkammen. De kleinere schepen werden de kreken, zijriviertjes en wadden op gestuurd, terwijl de grotere schepen van de Rijnvloot opdracht kregen de Rijn af te varen. Zo werden de nog aanwezige piraten verjaagd of te grazen genomen. Verder deed Corbulo alles om de blijkbaar nogal ingeslapen troepen wakker te schudden, middels veel training en streng optreden. Twee soldaten die bij de zware opbouw van een dagmarskamp hun zwaarden hadden afgedaan zouden zelfs door hem geëxecuteerd zijn. Nadat de waterwegen gezuiverd waren trok Corbulo namelijk noordwaarts met vloot en leger. Het land van de Frisii werd weer bezet, waarbij de stam opnieuw gedwongen werd het Romeinse oppergezag te erkennen en gijzelaars te leveren. Het Friese grondgebied werd officieel afgebakend, er werd een nieuw fort gebouwd (wellicht op de plaats waar Flevum gestaan had, al is dit niet zeker) de hoofdmannen werden afgezet en er werd een Romeins ambtelijk bestuur en rechtssysteem ingevoerd. In feite was de onderwerping van de Frisii hernieuwd.

Wellicht gebruikten Gannascus en zijn mannen dit soort zeewaardige kanos'.
Wellicht gebruikten Gannascus en zijn mannen dit soort zeewaardige kano’s.

Gannascus was echter niet op zijn achterhoofd gevallen en hij was dan ook niet in onveilig gebied blijven hangen. In plaats daarvan had hij zich op het Chaukische grondgebied teruggetrokken. Corbulo zond de stam bericht dat hij ook hun onderwerping eiste. Hun hoofdmannen en Gannascus verklaarden zich toen bereid tot onderhandelen en Corbulo stuurde dan ook een afvaardiging naar de Chauken toe. Toen bleek echter dat de Romeinen niet erg eervol omsprongen met een deserteur en piraat: de onderhandelingen bleken een vals voorwendsel om het gebied binnen te komen en de booswicht te pakken te krijgen. Gannascus werd dan ook door de afgezanten vermoord. In Corbulo’s ogen was deze actie wellicht te rechtvaardigen, maar de Chauken waren woedend. Volgens zowel Germaanse als Romeinse gebruiken waren onderhandelaars en afgezanten in feite onschendbaar, zodat deze moord gezien kon worden als een grove wandaad en belediging. Onnodig te zeggen dat elke vorm van onderhandelingen werden afgebroken. Corbulo maakte zich op voor een grote strafexpeditie tegen de Chauken. Maar toen werd hij tegengehouden.

De Classis Germanica (Rijnvloot) bevatte een groot aantal oorlogsschepen om de zeerovers mee te bestrijden.
De Classis Germanica (Rijnvloot) bevatte een groot aantal oorlogsschepen om de zeerovers mee te bestrijden.

Keizer Claudius wenste een stabiele Rijngrens. De verovering van Brittannia had prioriteit en hij kon zich niet veroorloven dat de rijksgrens bedreigd zou worden. Dat kon immers grote gevolgen hebben voor de situatie in Gallië en dat was allerminst een prettig vooruitzicht. Corbulo werd dan ook teruggefloten en kon niet anders dan gehoorzamen. Na zijn offensieve daden ging hij nu terug naar een defensief beleid. De Frisii werden vermoedelijk niet langer bezet, omdat Claudius de Rijn als grens verkoos. Wel hebben zij vermoedelijk een soort vazalstatus gehad: de Romeinse instellingen hielden er geen stand, maar wel leverden zij nog wat schatting en hulptroepen, waarbij overigens niet duidelijk is hoe lang dit precies heeft standgehouden. Het drama onder Gannascus indachtig, versterkte Corbulo de Rijngrens in het westen, van de kust tot aan Fectio. Ten oosten daarvan was de toestand aanzienlijk stabieler, mede door de beperkte bewoning van de Veluwe, zodat dit hier nog niet nodig werd geacht.

Door de ligging aan het kanaal is het zeer waarschijnlijk dat Corbulo verantwoordelijk is voor de bouw van het castellum in Leiden-Roomburg.
Door de ligging aan het kanaal is het zeer waarschijnlijk dat Corbulo verantwoordelijk is voor de bouw van het castellum in Leiden-Roomburg,waar tegenwoordig een openbaar park aan het fort herinnert.

In het westen werd de grenscontrole echter versterkt door massale houtkap en de bouw van castella op strategische punten, zoals bij watersplitsingen of grote bochten in de Rijn. Elk castellum bevatte een cohort van zo’n 500 hulptroepen, met uitzondering van Fectio dat de vlootbasis was en derhalve een stuk groter was. De castella werden verbonden door de Romeinse hoofdweg die langs de Rijn liep. Die hoofdweg werd bewaakt door wachttorens, doorgaans met een onderlinge afstand van zo’n 800 à 1500 meter, bemand door minimaal vier soldaten. Zo ontstond er een netwerk van posten die elkaar in geval van nood snel konden waarschuwen. Kleine bendes konden door de cohorten gemakkelijk worden tegengehouden. Vermoedelijk was deze grensverdediging, die wij de Romeinse limes noemen, in de tijd van Corbulo nog niet zo optimaal als een halve eeuw later, maar de basis was nu definitief gelegd. De Romeinen zelf spraken overigens niet van een limes maar van de ripa Rheni (Rijnoever).

Vermoedelijke loop van het Kanaal van Corbulo.
Vermoedelijke loop van het Kanaal van Corbulo.

Het beroemdste werk van Corbulo werd echter zijn kanaal, ook wel de Fossa Corbulonis of Corbulogracht genoemd. Het Kanaal van Corbulo diende om de Rijn en de Maas in Zuid-Holland te verbinden, zodat Romeinse schepen de woelige Noordzee zoveel mogelijk konden vermijden. Volgens Tacitus deed Corbulo dit vooral om de soldaten bezig te houden, wat impliceert dat dit dus na de veldtocht in het noorden gebeurde. Het lijkt er echter ook op dat het wel degelijk gaat om de efficiëntie van de grensbewaking te verhogen en het is niet ondenkbaar dat het een onderdeel was van zijn strijd met de piraten. Door het kanaal konden immers niet alleen handelsschepen maar ook militaire schepen sneller heen en weer. Dit voor schepen die goederen of materiaal aan de forten af kwamen leveren, maar uiteraard ook voor de Romeinse marine.

Standbeeld van Corbulo in Voorburg.
Standbeeld van Corbulo in Voorburg.

Waarschijnlijk liep het kanaal van Matilo (Leiden-Roomburg) naar Helinium (mogelijk Naaldwijk). Het betrof geen volledig nieuwe waterweg, maar eerder de verbinding van al bestaande beken en zijriviertjes. Niet alleen was het goed voor de militaire logistiek, maar ook voor de handel! Het administratief centrum van het Cananefaats grondgebied werd aan het kanaal ingericht, waar het uiteindelijk tot een klein Gallo-Romeins stadje zou uitgroeien, op de plaats waar nu Voorburg ligt. Piraterij en kleine invallen waren niet voorgoed uitgebannen, maar de middelen om het te bestrijden waren veel effectiever aan het worden. Corbulo zelf werd voor zijn werk als triomfator in Rome onthaald. Zijn carrière zou hem later naar het oosten van het rijk voeren, waar hij de Parthen met succes bevocht. Helaas kwam hij ongelukkig aan zijn einde. Toen in 67 een opstand in Judaea uitbrak, stuurde keizer Nero Vespasianus erheen en riep Corbulo juist terug. Nero was hem namelijk gaan wantrouwen omdat zijn eigen schoonzoon bij een samenzwering betrokken was geweest. Na zijn ontmoeting met de keizer werd de veldheer gedwongen tot zelfmoord.

Hadrianus, de bouwende keizer

hadrianusHij was de tweede Adoptiefkeizerde eerste met een baard en bovenal meer van consolidatie dan van expansie. Zijn opvolging is misschien aan een politieke truc te wijten, maar hij was een zeer bekwaam bestuurder, die vooral kritiek heeft geoogst vanwege zijn privéleven. Hij gaf afgelegen gebieden op en bouwde een muur in Brittannia. Hij reisde het hele rijk door en gaf zijn naam aan de stad die nu Voorburg heet. Zijn naam was Publius Aelius Hadrianus.

Verder lezen Hadrianus, de bouwende keizer