Wie waren de Bataven?

BatavenNaast militairen en ambtenaren in dienst van het Romeinse rijk was er ook een inheemse of lokale bevolking aanwezig in Romeins Nederland en omstreken. De Romeinen verdeelden hun provincie Germania Inferior, waar een groot deel van het zuiden van Nederland bij hoorde, in verschillende civitates of administratieve stamgebieden. De bekendste stam in Romeins Nederland is natuurlijk die van de Bataven, die zelfs zo beroemd zijn dat hun naam (of het daarvan afgeleide “Batavieren”) door veel mensen met heel Nederland geassocieerd wordt. Terecht is dat niet, want de Bataven bewoonden lang niet heel Nederland. Waarschijnlijk zaten zij vooral in het rivierengebied. Dat zij “oorspronkelijke” bevolking zouden zijn is ook niet juist.

De Bataven (of hun elite) kwamen uit de omgeving van de Wezer en trokken uiteindelijk het Nederlandse rivierengebied binnen.
De Bataven (of hun elite) kwamen uit de omgeving van de Wezer en trokken uiteindelijk het Nederlandse rivierengebied binnen.

De Bataven zouden zijn afgesplitst van de Chatten, een stam die rondom het gebied van Hesse-Kassel in Duitsland woonde, bij de Wezer. Een onderling conflict leidde er blijkbaar toe dat de verliezende partij zich uit zelfbehoud naar het westen verplaatste en toenadering bij de Romeinen zocht. Wanneer dit gebeurde is niet zeker: in elk geval na het einde van de Gallische oorlog in 50 v. Chr. en vóór het begin de Germaanse veldtochten van Drusus in 12 v. Chr. Bekend is dat Marcus Vipsianus Agrippa als gouverneur van Gallië in 37 v. Chr. de Romeinsgezinde Ubiërs toestemming gaf om op de linkeroever van de Rijn te komen wonen nadat zij samen met Agrippa ten strijde waren getrokken tegen de Sueben. Misschien speelde de Suebische agressie een rol in de Chattische burgeroorlog, waarbij de verliezers waarschijnlijk de kant van de Romeinen hadden gekozen. Wat de exacte oorzaak van de migratie ook was, de Bataven kregen toestemming om in het Nederlandse rivierengebied te gaan wonen, in het land tussen Rijn, Waal en Maas. Daar moet bij gezegd worden dat Julius Caesar al over een Insula Batavorum (“Bataveneiland”) sprak, wat impliceert dat hier al bevolking woonde die “Batavi”  genoemd werd. Die naam zou dan weer op vruchtbare grond duiden.

De Bataven zouden via de Rijn bij Lobith Nederland in zijn getrokken. Maar Lobith en Nederland bestonden nog niet...
De Bataven zouden via de Rijn bij Lobith Nederland in zijn getrokken. Maar Lobith en Nederland bestonden nog niet…

Omdat de naam Bataven veelal aan de Betuwe verbonden wordt, worden de Bataven traditioneel hiermee geassocieerd. Op zich is dat juist, maar hun grondgebied kan zich nog wel daarbuiten uitgestrekt hebben, zeker als men bedenkt dat het bestuurscentrum van hun civitas in het tegenwoordige Nijmegen lag. In traditionele schoolboekjes zouden ze de Rijn zijn afgezakt en “bij Lobith” Nederland binnengetrokken zijn. Ook dit beeld is niet helemaal zeker: afgezien van het feit dat Lobith nog niet bestond (evenmin als de grens tussen Nederland en Duitsland) is het ook onzeker of er werkelijk over de Rijn gevaren werd in deze trektocht. Bovendien is het de vraag of de Bataven wel allemaal bij de Chatten vandaan kwamen of dat er sprake was van een vermenging met al aanwezige bevolking. Een mogelijkheid is dat het hier gaat om voormalige onderdanen of vazallen van de Eburonen, een stam ergens ten zuiden van de Rijn van wie Julius Caesar beweerde ze te hebben uitgemoord. Pollenonderzoek ontkracht de door Caesar beweerde ontvolking, maar er is ook geopperd dat in werkelijkheid de politieke elite van de Eburonen werd uitgemoord, waarna de lokale bevolking van haar leiders beroofd was. De Bataven zouden dus, net als de Tungri en andere stammen, in dit machtsvacuüm gesprongen kunnen zijn. Evengoed is de aanduiding “Germaans” misleidend omdat de Romeinen die voor alle volkeren van achter de Rijn gebruikten, ongeacht taal, cultuur of etniciteit. Van de Chatten zijn er vermoedens van een Keltisch taalverwantschap. En andere theorie is die van het Noordwestblok, volgens welke de bevolking van de Lage Landen en omstreken Keltisch noch Germaans was, ondanks een sterke culturele invloed uit beide richtingen.

Een weergave van het mogelijke uiterlijk van een Bataafse ruiter met lichte helm en gezichtsmasker, in Museum het Valkhof.
Een weergave van het mogelijke uiterlijk van een Bataafse ruiter met lichte helm en gezichtsmasker, in Museum het Valkhof.

De Bataven vestigden zich in elk geval met Romeinse toestemming in het rivierengebied en droegen hiermee bij aan de bewaking van de Romeinse Rijngrens. Dubbel en dwars want naast de Ala Batavorum, een cavalerie-eenheid, leverden de Bataven nog eens acht cohorten infanterie als Romeinse hulptroepen. Dat was zo ongewoon veel dat de Bataven van elke andere vorm van belasting waren vrijgesteld. Samen met hun aanduiding als bondgenoten heeft dit tot het fabeltje geleid dat de Bataven gelijkwaardige, onafhankelijke bondgenoten van de Romeinen waren. Dat is niet juist: gelijkwaardige bondgenootschappen bestonden in de tijd van het Romeinse keizerrijk niet of nauwelijks, terwijl onderwerpingen vaak genoeg zonder wapengekletter plaatsvonden. De Bataven waren dus wel degelijk onderworpen, maar aanvankelijk waren zij misschien meer autonome vazallen aan de grens, zoals wel vaker voorkwam bij de Romeinen. Naarmate Gallia Belgica (dat aanvankelijk tot aan de Rijn kwam) werd geïntegreerd als volwaardige provincie en de Romeinse periferie verder naar het noorden werd uitgebreid, werden de Bataven onderdanen van het Romeinse rijk. Sommige Bataafse soldaten wisten het tot de Praetoriaanse Garde in Rome te schoppen!

Bataafse ruiters onder leiding van Chariovalda streden in 16 na Chr. mee in het leger van Germanicus.
Bataafse ruiters onder leiding van Chariovalda streden in 16 na Chr. mee in het leger van Germanicus.

De Bataven speelden een rol in de veldtochten die vanaf de regering van keizer Augustus in Germania werden ondernomen. Al in 19 v. Chr. was er een groot troependepot op de Hunnerberg bij Nijmegen gebouwd en vanaf 12 v. Chr. plande Drusus vanuit dit gebied zijn expedities. Ook Tiberius en Germanicus maakten gebruik van onder andere Bataafse hulptroepen. De Bataven stonden vermaard om hun ruiters en om hun zwemkunsten. Die wilden ze wellicht iets te graag laten zien: tijdens een tocht over de Waddenzee verdronk een deel van de achterhoede toen deze door de vloed overvallen werd. De successen in Germania waren beperkt: ondanks een poging om er Romeins bestuur in te richten leden de legioenen onder Varus een grote nederlaag in het Teutoburgerwoud in 9 na Chr. en in 16 na Chr. werd besloten om de veldtochten in Germania niet voort te zetten. Het troependepot op de Hunnerberg werd niet meer in gebruik genomen. Wel was het ernaast gelegen fort op het Kops Plateau herbouwd. Voortaan zou de Ala Batavorum hier gehuisvest worden. Er worden in deze oorlogen weinig Bataafse namen genoemd, behalve ene Chariovalda die in 16 na Chr. een ruiterkorps leidde. Toen Germanicus zijn ruiters de Wezer liet oversteken, liet hij dit Chariovalda op de plek doen waar de stroming het sterkst was. Chariovalda en zijn ruiters liepen echter in een val van de Cheruskische leider Arminius, het brein achter de Varusslag, waarbij Chariovalda sneuvelde voor de Bataven hulp kregen.

Museum het Valkhof staat in feite in hartje Batavodurum, zoals ook staat op het aanwezige kunstwerk dat gebaseerd is op de Nijmeegse godenpijler.
Museum het Valkhof staat in feite in hartje Batavodurum, zoals ook staat op het aanwezige kunstwerk dat gebaseerd is op de Nijmeegse godenpijler.

De exacte omvang van het Bataafse gebied is niet helemaal duidelijk, hoewel het ongetwijfeld grote delen van de Betuwe en dus ook het midden-Nederlandse rivierengebied in beslag nam. De Rijn was ongetwijfeld de noordgrens van hun civitas, maar waar de oost-, zuid- en westgrens lagen is minder duidelijk. Vermoedelijk waren de Cananefaten directe buren in het westen en de Cugerni in het zuidoosten. De kern van het Bataafse gebied situeerde zich in elk geval rondom Nijmegen, mede omdat de Romeinen hier het bestuurscentrum hadden ingericht. Omdat veel Bataafse officieren na een carrière in de hulptroepen op Romeinse stijl wilden wonen, ontstond er bij dit machtscentrum een Gallo-Romeinse stad op de heuvel die nu het Valkhof heet. Beide stadsnamen zijn ook Keltisch van aard, namelijk Batavodurum (“Batavenmarkt”) en Oppidum Batavorum (“Burcht der Bataven”).  De stad nam in zijn hoogtij een plattegrond van ongeveer 1000 bij 300 meter in beslag. De rijkste ex-officieren, vaak van Bataafse adel, bezaten vaak echter ook aanzienlijke landerijen op het platteland, al dan niet samen met een stadswoning.

De samenzwering van Claudius Civilis (1661), door Rembrandt van Rijn. Het (gefantaseerde) tafereel was bedoeld voor het stadhuis van Amsterdam (nu het Paleis op de Dam) omdat de Bataafse opstand vaak met de Nederlandse Opstand vergeleken werd. Het doek werd afgekeurd omdat de stijl te ontraditioneel bevonden werd.
De samenzwering van Claudius Civilis (1661), door Rembrandt van Rijn. Het (gefantaseerde) tafereel was bedoeld voor het stadhuis van Amsterdam (nu het Paleis op de Dam) omdat de Bataafse opstand vaak met de Nederlandse Opstand vergeleken werd. Het doek werd afgekeurd omdat de stijl te ontraditioneel bevonden werd.

Dat de Bataafse onderwerping geen gelijkwaardig bondgenootschap was, blijkt uit de opstand die in 69 na Chr. uitbrak. Groeiende ontevredenheid tijdens de crisisperiode die het Vierkeizerjaar heet, leidde uiteindelijk tot een opstand onder leiding van de in ongenade gevallen ex-officier Julius Civilis, een Bataafse edelman wiens naam duidelijk Romeins staatsburgerschap aantoont. Middels een listige strategie was de opstand aanvankelijk succesvol en sloten verschillende stammen aan beide zijden van de Limes zich aan. Civilis was namelijk ervaren in de Romeinse krijgskunst en probeerde zijn mannen in dezelfde opstellingen en discipline te krijgen, hetgeen misschien toch makkelijker gezegd dan gedaan was, zelfs nadat de Bataafse hulptroepen zich aangesloten hadden. Op het hoogtepunt van de opstand was de Germaanse Limes tot in de buurt van de Alpen in handen van de rebellen, terwijl er zelfs een paar muitende legioenen overgelopen waren naar de opstand en in Gallië zelfs geprobeerd werd een onafhankelijk keizerrijk te stichten. Het succes was echter ook te wijten aan een onderbezetting van de legioensforten vanwege de Romeinse burgeroorlog: in het voorjaar van 70 was die echter grotendeels voorbij en kon de nieuwe keizer Vespasianus versterkingen sturen. In de loop van het jaar werden de rebellen teruggedreven naar het noorden, tot ze uiteindelijk niet anders konden dan de Batavenburg ontruimen. De stad werd, zoals indertijd gebruikelijk was, bij evacuatie in brand gestoken. Na een mislukte uitval moesten de rebellen ten slotte zelfs de Rijn over trekken. Civilis zag zich uiteindelijk gedwongen tot onderhandelen. Zijn lot wordt in de Romeinse verslagen niet vermeld.

Een indrukwekkende keizerzuil geeft de locatie van het marktgebouw ten oosten van het Hunnerbergfort aan. De naam van het fort is niet duidelijk.
Een indrukwekkende keizerzuil geeft de locatie van het marktgebouw ten oosten van het Hunnerbergfort aan. De naam van het fort is niet duidelijk.

Opvallend genoeg leidde de opstand voor zover bekend niet tot harde strafmaatregelen in het land van de Bataven. Het lijkt erop dat de oude verdragen grotendeels hersteld werden op enkele punten na: de Bataafse hulptroepen werden niet langer in hun eigen land ingezet, maar zouden voortaan forten in andere delen van het rijk bemannen. Verder werd de militaire bewaking van het gebied opgeschroefd. Veel Rijnforten in Gelderland zijn misschien pas na de opstand gebouwd, terwijl er op de Hunnerberg een legioen werd gevestigd om de Bataven onder de duim te houden. Dat duurde niet eeuwig: begin 2e eeuw werd het legioen nuttiger geacht op de Balkan, waar keizer Trajanus zich op de verovering van Dacia richtte. Tot die tijd had de economie rondom het fort goed geboerd, terwijl er een paar kilometer stroomafwaarts een nieuwe hoofdstad verrezen was: Noviomagus of “nieuwe markt”, waar later nog de naam Ulpia aan werd toegevoegd, naar keizer Ulpius Trajanus. Hoewel de economie van het Bataafse land nu misschien over haar hoogtepunt heen was, hield Noviomagus het nog lange tijd vol. De stad liep in de tweede helft van de 3e eeuw pas leeg, toen de Crisis van de Derde Eeuw haar hoogtepunt (of dieptepunt) bereikte. Het gebied was te onveilig geworden. Het voornaamste dat tijdens de Crisis verder van hen wordt vernomen is de aanbidding van de Bataafs-Romeinse oppergod Hercules Magusanus door de Gallische keizer Postumus. Zijn vaak aangenomen Bataafse identiteit ligt daarmee echter niet vast.

De eenheid van de Batavi, uitgebeeld door reenactors. (Bron: Wikimedia commons, CC-BY-SA-3.0
De eenheid van de Batavi, uitgebeeld door reenactors. (Bron: Wikimedia commons, CC-BY-SA-3.0

Hoewel de Bataven waarschijnlijk niet massaal uit hun land zijn weggetrokken, verdwenen zij op den duur wel op geheimzinnige wijze uit de geschiedenis. Melding van de Bataven komt nog wel voor rond 355, hoewel de Betuwe toen al prijsgegeven was aan de Salische Franken, waar Postumus het een kleine eeuw eerder al mee aan de stok had. Het is mogelijk dat de achterblijvers in die Saliërs zijn opgegaan, zoals de afsplitsing van de Chatten enkele eeuwen daarvoor de al aanwezige bevolking was gaan domineren. Wellicht trokken deze oude Bataven later met de Saliërs mee naar het meer zuidelijke Toxandrië (Noord-Brabant), waarna de Frankische Chamaven de Betuwe binnentrokken. Dominantie door nieuwkomers zal de Bataafse identiteit langzaam hebben doen oplossen in of versmelten met die van de Franken. In de Laat-Romeinse tijd leefde de naam Bataven nog wel voort in een afdeling van de Romeinse infanterie in de 4e en 5e eeuw, die letterlijk de Batavi genoemd werd. Op de Peutinger kaart, een middeleeuws kopie van een Laat-Romeinse kaart, wordt het land bij de Rijngrens ook Patavia genoemd.

De Bataven verdwenen uiteindelijk nogal roemloos uit de geschiedenis. Maar dat heeft menig Nederlander er niet van weerhouden trots op hen te zijn.
De Bataven verdwenen uiteindelijk nogal roemloos uit de geschiedenis. Maar dat heeft menig Nederlander er niet van weerhouden trots op hen te zijn.

Hoewel de Bataven dus eigenlijk nogal stilletjes zijn opgegaan in de grotendeels Frankische bevolking die in de Vroege Middeleeuwen het zuiden van Nederland bewoonde, werd de naam er niet minder beroemd op. In de 17e eeuw werd men des te enthousiaster omdat men een parallel trok tussen de Opstand der Bataven en de Nederlandse Opstand (begin van de Tachtigjarige Oorlog), wat beide gezien werd als een onafhankelijkheidsstrijd tegen een buitenlandse bezetter. Zo werd de Bataafse Mythe geboren, want hoewel beide opstanden voortkwamen uit onvrede over een streng beleid (overdadige rekrutering bij de Bataafse opstand, torenhoge belasting, protestantenvervolging en opschorten van privileges en gewoonterecht bij de Nederlandse) zijn beide regeringen niet echt vergelijkbaar. Bovendien is het zeer onjuist om de Bataven met geheel Nederland te associëren. Desondanks schilderde Rembrandt van Rijn De Samenzwering van Claudius Civilis [sic] voor het stadhuis van Amsterdam: de eenogige Civilis en de stamhoofden leggen boven een kelk een eed af tijdens hun heilig banket, zoals Tacitus omschrijft. In de 19e eeuw beweerden de eerste echte Nederlandse historici zelfs dat de Opstand der Bataven het begin van de Nederlandse natie was. De Bataafse Mythe wordt vandaag de dag door de wetenschap gelukkig naar het rijk der fabelen verwezen. Maar de beroemde stam en haar grote opstand blijven tot de verbeelding spreken…

De Romeinse Reisgids – hoofdstuk 8: de Romeinse kust

Er zijn meerdere vondsten die erop wijzen dat de Nederlandse westkust – althans het deel ten zuiden van de Rijnmonding – ook een keten van Romeinse castella kende. Vermoedelijk is de eerste aanzet hiervoor al genomen door keizer Hadrianus, die rond 121 de Germaanse grens inspecteerde. Waarschijnlijk zijn een hoop van de kustforten erbij gebouwd of verder versterkt aan het eind van de tweede eeuw, na een grootscheepse aanval van Chaukische plunderaars rond 170.

Zuid-Holland

Reisgids kust ZHIn Zuid-Holland liep waarschijnlijk een Romeinse weg die vanaf Praetorium Agrippinae parallel met de kustlijn liep. Er zijn twee forten aan deze route ontdekt, maar gezien de ruimte ertussen lagen er mogelijk nog twee forten aan deze weg. Dat is alsnog opvallend ver van de daadwerkelijke kust af, wat het vermoeden oproept dat er dichter aan de kust een tweede rij van nog een paar forten lag, misschien met wat wachttorens ertussen.

Katwijk Calla1. Castellum Lugdunum (Katwijk) en Praetorium Agrippinae (Valkenburg)
Locatie: respectievelijk de Uitwateringssluis in Katwijk en het Castellumplein in Valkenburg
Praetorium Agrippinae werd, zoals meer Zuid-Hollandse Rijnforten rond het jaar 40 gebouwd. Lugdunum is vermoedelijk een stuk later pas uit de grond gestampt, ergens begin 2e eeuw. Waarom de Romeinen de Rijnmond niet prompt veilig stelden is niet zeker. Misschien werd het fort bij Valkenburg voldoende geacht.

2. Vicus Kleine Pan
Locatie: De Kleine Pan
In 1903 werd bij de aanleg van een waterleiding door de Haagse Duinen een nederzetting ontdekt met resten van zowel Romeins als inheems aardewerk, waaronder terra sigillata. Daarnaast waren er fibula’s, dakpannen, munten, kralen en benen voorwerpjes. Waarschijnlijk was het een burgerlijke nederzetting van niet al te geringe status.

0233. Castellum Scheveningseweg
Locatie: onzeker
Het castellum aan de Scheveningseweg in Den Haag was er vrijwel zeker, maar de locatie ervan is nog niet achterhaald. Aan de Scheveningseweg zijn in elk geval veel vondsten gedaan die op militaire aanwezigheid duiden. Misschien stond er tussen dit fort en Praetorium Agrippinae nog een fort, maar daar is niets van teruggevonden.

20160410_1157214. Fort Ockenburgh
Locatie: Vakantiepark Kijkduinen
Fort Ockenburgh is een kustfort waar veel meer bekend over is. Het was een vrij klein fortje, dat eigenlijk vooral bestond uit een groot gebouw in u-vorm met een omheining en gracht eromheen. De ruimte was in theorie groot genoeg voor 37 soldaten, maar aangezien een deel ervan nodig was voor de paarden zal het mini-fort precies één turma (16 ruiters) hebben bevat. Net als Scheveningseweg moet mini-fort Ockenburgh al in de 3e eeuw verlaten zijn.

©audiovisueel centrum Vrije Universiteit Amsterdam; CC BY-SA 3.0
©audiovisueel centrum Vrije Universiteit Amsterdam; CC BY-SA 3.0

5. Castellum Helinium (Naaldwijk?)
Locatie: onzeker
De weg vanuit Praetorium Agrippinae zal ten zuidwesten van Fort Ockenburgh bij het Helinium, de Maasmonding, zijn gekomen. Als er een parallelle weg dichter langs de kust liep, eindigde die waarschijnlijk met een fort in de buurt van Hoek van Holland. Een weg tussen dit speculatieve fort en castellum Helinium, de vermoedde vlootbasis bij Naaldwijk, zou nog een derde fort aan het zuideinde van de weg uit Praetorium Agrippinae kunnen hebben gekend, al kan hier ook een toren gestaan hebben.

©J. Lendering; CC BY-SA 3.0
©J. Lendering; CC BY-SA 3.0

6. Castellum Oostvoorne of Zeeburg
Locatie: onzeker
Ten zuiden van het Helinium lag vermoedelijk een fort ter hoogte van Oostvoorne. Het bestaan van dit fort is nog altijd niet definitief aangetoond, maar gezien de vermoedelijke breedte van de Maasmonding is het wel logisch dat er een fort aan de zuidkant van dit water stond. Waarschijnlijk was het van steen en bleven de ruïnes lange tijd overeind, alvorens door de zee weggespoeld te worden. De Zeeburg werd in 1752 waargenomen bij extreem laag water.

7. Havenplaats Goedereede-Oude Oostdijk en castellum “Oude Wereld”
Locatie: onzeker
Vermoedelijk stroomde er nog geen Haringvliet ten noorden van Goeree-Overflakkee in de Romeinse tijd. Het bevatte gegarandeerd een nederzetting en waarschijnlijk ook een haven, maar misschien ook een kustfort. Resten van een fort zijn er in 1618 waargenomen en werden “Oude Wereld” genoemd. Dat de resten zo lang bewaard bleven betekent waarschijnlijk dat dit fort nog een stenen bouwfase kende.

Zeeland

Reisgids kust ZeelandRomeins Zeeland bevatte een aanmerkelijk ander landschap dan tegenwoordig. Het was nog niet zozeer een archipel: Zeeland was in feite meer land dan zee. Wel bevatte de rivierendelta van de Schelde veel veengrond. Toen die grond uitgeput raakte trad er verzakking op, wat ernstige problemen gaf toen de zeespiegel in de derde eeuw steeg. Zeeland behoorde voor het grootste deel niet tot Germania Inferior: de Schelde was waarschijnlijk de grens tussen eerstgenoemde provincie en Gallia Belgica, waar Germania Inferior aanvankelijk een grensdistrict van was. Als bewoners worden de Marsaci of Marezaten vaak genoemd. Het zou echter ook kunnen dat de Frisiavonen er woonden of de Menapiërs. De Frisiavonen werden waarschijnlijk onder Germanen gerekend en zouden dan dus boven de Schelde gewoond hebben. De andere stammen waren volgens de Romeinen eerder Kelten of Belgen.

Te Colijnsplaat is een tempel nagebouwd, zoals die van Nehalennia eruit gezien kan hebben.
Te Colijnsplaat is een tempel nagebouwd, zoals die van Nehalennia eruit gezien kan hebben.

1. Ganuenta (Colijnsplaat)
Locatie: Oosterschelde, ten zuiden van zandbank de Vuilbaard
Het eerste vermoeden van een tempel voor de inheemse godin Nehalennia ontstond toen vissers in de Oosterschelde votiefstenen in hun net ontdekten. De tempel ligt waarschijnlijk op 25 meter diepte. De nederzetting Ganuenta zou 125 meter ten oosten ervan kunnen liggen. Over de stad is weinig bekend, maar er lag vast en zeker een haven bij. Volgens sommigen was Ganuenta misschien een door de Romeinen ingericht bestuurscentrum voor een civitas (stam-gemeenschap) zoals Nijmegen dat voor de Bataven was. Dat is echter niet bewezen.
Bezienswaardigheden: Reconstructie Nehallenia-tempel aan de Visserijweg

2. Castellum de Roompot
Locatie: onzeker, vermoedelijk bij Kamperland
Romeinse dakpannen die gevonden werden in vakantiepark De Roompot, in Kamperland, doen vermoeden dat hier ook een kustfort stond. Het ligt op ongeveer 10 kilometer afstand van Colijnsplaat en kan gediend hebben om te voorkomen dat plunderaars de rivier op konden varen om de stad aan te vallen. Waarschijnlijk kreeg ook dit fort een stenen bouwfase in de vierde eeuw.

nehalennia3. Tempel van Domburg
Locatie: vermoedelijk in zee
In 1647 werden 25 votiefstenen voor Nehalennia na een storm op het strand van Domburg gevonden. Dat zijn opvallend veel votiefstenen om verdwaald te zijn van de tempel van Ganuenta, wat doet vermoeden dat er nog een heiligdom was, dat echter in zee verdwenen is. De meeste votiefstenen gingen in 1848 echter verloren toen de kerk waarin ze waren opgeslagen in vlammen op ging. Slechts drie stenen overleefden de brand. Van de rest zijn tekeningen bewaard.
Bezienswaardigheden: beeld van Nehalennia op bankje aan de Badstraat

4. Kalkbranderijen Koudekerke en Oost-Souberg
Zowel in Koudekerke als Oost-Souberg stonden schelpkalkbranderijen. Uit de aan de kust gevonden schelpen werd op deze manier kalk gewonnen. Andere belangrijke industrie aan de Romeins-Zeeuwse kust was zoutwinning, door zeewater te verdampen in een turfbranderij.

aardenburg rodanum5. Castellum Rodanum (Aardenburg)
Locatie: Burchtstraat, Aardenburg
Zeeuws-Vlaanderen was in de Romeinse tijd waarschijnlijk Menapische grond. Het castellum van Aardenburg werd hier in de tweede helft van de 2e eeuw gebouwd. Het lag aan een rivier die de Rudanna genoemd werd en dankt daar waarschijnlijk de naam Rodanum aan. Het kende waarschijnlijk geen houten bouwfase maar kreeg meteen stenen muren. Nog veel ongewoner is de aanwezigheid van een tempeltje in het fort. Het is mogelijk dat er in de derde eeuw wat minder soldaten en dus meer burgers in het fort zaten, omdat castellum Oudenburg niet zo ver weg lag. Eind derde eeuw werd Rodanum verlaten zoals de meeste forten in ons land. De muren werden verwoest om te voorkomen dat vijanden het fort konden gebruiken.
Bezienswaardigheden: Fundering toren zichtbaar aan de Burchtstraat; Archeologisch Museum Aardenburg; fundering tempel in de tuin van het museum

zeeuwsA. Zeeuws Museum
Locatie: Abdij, Middelburg
Het Zeeuws Museum in Middelburg biedt uitgebreide aandacht aan allerlei zaken die op Zeeland slaan, inclusief de Romeinse geschiedenis. Daarbij horen vondsten uit Colijnsplaat en elders.
Speciaal in de Romeinenweek: Tentoonstelling “Romeinse kust” (elke dag behalve maandag, 11:00-17:00); Romeinse buideltjes maken (28-29 april, 1-4 mei en 6 mei, 13:30-16:00); familierondleiding Romeinse schatten (28-29 april, 1-4 mei en 6 mei, 13:30-14:30)

Romeinen en mobiliteit: de waterwegen

alphen schipGegroet, goeiige geweldenaren! Als rondreizende Romeinse soldaat geef ik doorgaans de voorkeur aan de benenwagen, maar dat is niet altijd haalbaar. Vorig jaar moest ik een paar keer mijn toevlucht nemen tot wat snellere vervoermiddelen. Daarbij is het één natuurlijk sneller dan het ander. Een koets of ossenwagen schelen de passagier een hoop energie, maar gaan niet buitengewoon snel. Te paard of met een renwagen ga je veel sneller, maar kun je weer minder bagage meenemen. Snelheid en draagkracht kun je allebei vinden op een boot, die als enige nadeel heeft dat je alleen kunt komen waar er (voldoende) water is. Ondanks dat nadeel zijn de rivieren eigenlijk de snelwegen van mijn tijd.

Als rivierdelta was Nederland rijk aan waterwegen (en nu nog steeds).
Als rivierdelta was Nederland rijk aan waterwegen (en nu nog steeds).

De belangrijkste rivier in Romeins Nederland en heel Germania Inferior is natuurlijk de Rijn, die niet alleen de grens van het Romeinse rijk was maar ook als een belangrijke handelsroute gold. Dat was des te meer zo omdat de Rijn natuurlijk allerlei zijrivieren heeft. Bij castellum Carvo (Herwen) takte de Waal af van de Rijn: hij nam dusdanig veel water mee dat de Romeinse veldheer Drusus er zelfs een dam aanlegde om dit te verminderen, want een hogere Rijn is niet alleen een groter obstakel voor invallers, maar ook veel beter begaanbaar voor schepen. De Lek bestond ook al, maar was toen nog een zijriviertje – in jullie tijd is het de grote hoofdstroom terwijl de Oude en Kromme Rijn een zijriviertje zijn geworden. Via zowel de Waal als de Lek kon je uitkomen in het Helinium, de grote wijde riviermonding waar ook de eveneens zeer belangrijke Maas uitkwam. Laten we ook de Schelde trouwens niet vergeten, die de grens tussen Germania Inferior en Gallia Belgica vormde. Een andere belangrijke zijrivier van de Rijn was de Fectio of Vecht, die naar het Flevomeer in het noorden leidde. Vanuit het Flevomeer kon je via de rivier het Flevum (het Oer-IJ) of wat meer noordelijke stromen als het Vlie naar de Noordzee varen.

Storm en zandbanken maakten een tocht langs de noordkust in de herfst een riskante onderneming!
Storm en zandbanken maakten een tocht langs de noordkust in de herfst een riskante onderneming!

Wij Romeinen vermeden de Noordzee liever, want die was ruw en gevaarlijk. Bovendien is het verschillen tussen de getijden hier veel sterker dan in de Middellandse Zee, wat de Noordzee of Germaanse Zee in onze Romeinse ogen extra onvoorspelbaar maakt. Aan de Waddenzee hebben we slechte herinneringen omdat troepen van veldheren als Drusus en Germanicus hier vaak ellende kregen als ze in de herfst terug probeerden te keren van hun expedities. Stormen en zandbanken zorgden voor ernstige problemen of zelfs schipbreuk. Als het even kan vermijden wij die zee dus liever. Reden voor sommige opperbevelhebbers om enkele kanalen aan te leggen. Zo liet Drusus in 12 v. Chr. één of meerdere kanalen graven om naar het Flevomeer en de Waddenzee te komen. Waar zo’n Drususgracht gelegen heeft is niet bekend. Sommigen denken aan een verbinding tussen de Rijn en Oude IJssel, maar die ontstond pas veel later vanzelf. Misschien lag het kanaal wel heel ergens anders. Veel zekerder zijn we van het kanaal dat Corbulo in 47 na Chr. liet graven in Zuid-Holland tussen de Rijn en het Helinium.

Het Kanaal van Corbulo liep door het westen van Zuid-Holland, van de Rijn naar de Maasmonding.
Het Kanaal van Corbulo liep door het westen van Zuid-Holland, van de Rijn naar de Maasmonding.

Corbulo liet zijn kanaal met een goede reden graven. Niet alleen handelsschepen konden hierdoor gemakkelijk oversteken van de Rijn naar de Maas, maar ook militaire schepen. De kanalen van Drusus hadden al als doel gehad om de Rijnvloot of Classis Germanica naar het noorden te laten varen voor verkenningstochten en oorlogen, waarvoor Drusus ook al de dam bij Carvo had laten bouwen. Corbulo kreeg bij zijn aantreden als gouverneur van Germania Inferior te maken met plunderingen door zeerovers uit het land van de Chauken, bij de Eemsmonding. Deze rovers voeren langs de kust naar het rivierengebied en hielden hier lelijk huis, waar Corbulo mee moest afrekenen. Behalve oorlogsschepen zette Corbulo ook kleinere patrouilleschepen in om de rivieren uit te kammen. Door kleine stroompjes met elkaar te verbinden kon Corbulo een enorm kanaal aan laten leggen zodat zijn vloot gemakkelijk van rivier naar rivier kon zonder die verraderlijke Noordzee op te hoeven.

Door platbodems of Zwammerdamschepen door ondiep water te bomen konden grote ladingen vervoerd worden.
Door platbodems of Zwammerdamschepen door ondiep water te bomen konden grote ladingen vervoerd worden.

Hoewel de militaire Romeinse schepen vaak galeien met roeiers waren, voeren er ook veel vrachtschepen van kooplui af en aan. In de Rijndelta waren dat meestal platbodems, die niet erg diep lagen en zo geen last hadden van de modderige oevers. Deze schepen werden niet geroeid maar geboomd, oftewel voortgestuwd door ze met lange stokken af te zetten tegen de bodem. Op de schepen werden vrachten vervoerd zoals voedsel en bouwmaterialen voor de grote hoeveelheid Romeinse forten aan de Rijn, Maas en kustgebieden. Ook belangrijke handelsplaatsen aan het water, zoals Noviomagus en Forum Hadriani, werden natuurlijk veelvuldig door vrachtschepen aangedaan. Sommige kooplui waagden zich ook regelmatig de zee over, naar Brittannia. Misschien dat daarom de inheemse godin Nehalennia enkele Gallo-Romeinse heiligdommen kreeg bij de Schelde en de westkust. Deze tempels stonden bij Colijnsplaat (in de Romeinse tijd Ganuenta) en Domburg. Waarschijnlijk was Nehalennia een Menapische godin die stond voor vruchtbaarheid en het bewaken van de handelaren. Geen wonder dat zoveel dankbare kooplui een votiefsteen aan haar schonken, als dank voor hun veilige overtocht.

De beroemde Romeinse bruggen kunnen de waterwegen met de landwegen kruisen. Bewoners van zo'n plek konden er flink aan verdienen!
De beroemde Romeinse bruggen kunnen de waterwegen met de landwegen kruisen. Bewoners van zo’n plek konden er flink aan verdienen!

Romeinen en water was een paar jaar geleden al het thema van de Romeinenweek, maar het sluit eigenlijk prachtig aan op de Romeinse mobiliteit, die dit jaar het thema zal zijn. De rivieren en kanalen waren geen belemmeringen, maar handelsroutes! En voor wie toch liever te voet ging was er altijd nog wel een brug te vinden om over te steken, haha! Dat komt mij in de Romeinenweek straks vast des te beter uit!

L. Octavius Barbatus

www.twitter.com/OctaviusRomein

Castellum Rodanum: Romeinse aanwezigheid in Aardenburg

Aardenburg_Principia-en-tempel_klein-940x297Nog net in Nederland, niet ver van de grens, ligt Aardenburg. Het bevat één van de best bewaarde castella van Nederland en is tekenend voor de Romeinse aanwezigheid in Zeeuws-Vlaanderen, destijds een deel van het leefgebied van de Menapiërs, een Belgische stam en dus deel van de Romeinse provincie Gallia Belgica. Aardenburg of Rodanum is de zuidelijkste stop op onze tocht langs de Romeinse kustforten in Nederland.

De Romeinse nederzettingen en forten aan en nabij de kust.
De Romeinse nederzettingen en forten aan en nabij de kust.

De bouw van het castellum te Aardenburg vond plaats in de tweede helft van de 2e eeuw, wat duidelijk maakt dat de aanvallen door Chaukische piraten in de jaren 60 en 70 van die eeuw een rol speelden. De Rijndelta en de Schelde moesten het ontgelden, evenals de kust van Gallia Belgica. De plunderingen zijn de geschiedenis ingegaan als een definitieve verandering, al lijkt het erop dat de piraten uiteindelijk door gouverneur Didius Julianus verjaagd werden en hun succes toch niet zo groot was. Wel zijn de aanvallen te plaatsen in een breder kader van afnemende veiligheid tijdens de regering van Marcus Aurelius, waarin de uitbraak van de Antonijnse pest de legers uitdunde zodat grensvolkeren hun kans roken en hun bondgenootschappen met Rome verbraken. Het was duidelijk dat de westkust net zozeer versterking nodig had als de Rijngrens, zodat er meerdere forten aan de kust gebouwd werden, van Katwijk tot en met West-Vlaanderen.

Maquette van het castellum van Aardenburg.
Maquette van het castellum van Aardenburg.

Eén zo’n fort werd bij de oostelijke oever van een rivier genaamd Rudanna uit de grond gestampt, waar nu Aardenburg ligt. Het fort in kwestie zou Rodanum geheten kunnen hebben. De muren van het castellum werden vrijwel meteen gebouwd in natuursteen, aangevoerd vanuit de Eifel en uit Tornacum (Doornik). Het fort was van flinke omvang, want het mat 150 bij 240 meter en bood onderdak aan een soldaat of duizend. Hoe de twee cohorten in het fort heetten is onbekend, al zijn er dakpannen gevonden met inscripties die duidelijk maken dat beide cohorten het nummer 2 droegen en dat de bijgevoegde namen ervan respectievelijk met A en S begonnen. Afgaande op aardewerk moet één van de garnizoenen in elk geval bij de Rijn en de Moezel gezeten hebben.

De fundering van één van de torens is nog zichtbaar in Aardenburg.
De fundering van één van de torens is nog zichtbaar in Aardenburg.

Tot voor de bouw van Rodanum had de lokale Menapische bevolking weinig directe contacten met de Romeinse cultuur, zodat er nu een hoop veranderde. De snelle verspreiding van koopwaar uit verschillende delen van het rijk, maar ook de verplichting om voedsel aan de soldaten te leveren, maakte dat de economie ingrijpend veranderde en meer vergelijkbaar werd met die rondom de forten aan de Rijn. In het fort zijn namelijk ook allerlei sporen gevonden van plaatselijk aardewerk, evenals van vis en schelpdieren.

De tempel van Aardenburg (illustratie door Mikko Kriek)
De tempel van Aardenburg (illustratie door Mikko Kriek)

Opvallend is de aanwezigheid van een tempeltje in het fort, wat niet erg gebruikelijk is voor een Romeins castellum. Het is mogelijk dat vanaf 225, de militaire aanwezigheid enigszins beperkt werd zodat de meeste soldaten aanwezig waren in het niet veraf gelegen Oudenburg. Misschien werd het fort nu grotendeels veranderd in een burgerlijke nederzetting. Als dat zo was, heeft dat in elk geval niet eeuwig geduurd, want na het jaar 260 werd het fort opnieuw versterkt in opdracht van Postumus, de keizer die tijdens de Crisis van de Derde Eeuw zijn eigen rijk in Gallië bestuurde en erin slaagde de grenzen opnieuw onder controle te krijgen. Rond 274, na de dood van Postumus, ging het Gallische Rijk echter zijn ondergang tegemoet en werd heroverd door keizer Aurelianus, die met zijn strijd de grenslegers volledig uitdunde. Het castellum werd volledig verlaten, waarschijnlijk na een aanval door Saksische piraten. Tegelijkertijd nam door klimaatverandering en verzakking van de bodem het gevaar van de zee toe, wat een extra reden was om de kustforten te evacueren. Om ervoor te zorgen dat de Saksen het fort niet konden gebruiken werden de muren verwoest. De tempel ging in vlammen op, al is niet bekend of dat bij de evacuatie gebeurde.

Personages uit de Romeinse tijd (en andere tijdperken) geven het leven in de geschiedenis van Aardenburg weer.
Personages uit de Romeinse tijd (en andere tijdperken) geven het leven in de geschiedenis van Aardenburg weer.

Rodanum werd weer bewoond in de Middeleeuwen, waarin het bekend kwam te staan als Rodanburg, wat uiteindelijk verbasterd werd tot Aardenburg. In Aardenburg is een gemeentelijk archeologisch museum ingericht, vol voorwerpen die gesitueerd zijn rondom verschillende personen uit de historische maatschappij. Achter het museum ligt een grote tuin, met daarin de zichtbare fundering van het tempeltje. Aan de Burchtstraat is de fundering van een toren van het castellum zichtbaar gemaakt.