Atuatuca Tungrorum: het Romeinse Tongeren

Tongeren AmbiorixNa afgelopen jaar de Romeinse plaatsen in Nederland te hebben behandeld, zullen we in elk geval de belangrijkste steden uit de rest van Germania Inferior, waar het grootste deel van Romeins Nederland toe behoort, behandelen. Tot deze Romeinse provincie behoorden ook Duitsland ten westen van de Rijn (van Remagen tot aan Nederland) en het noordoosten van België. Vanuit de hoofdstad Keulen liep een belangrijke weg naar het westen, de zogenaamde Via Belgica. Wie deze weg vandaag de dag volgt zal daarbij door Zuid-Limburg trekken, om via Maastricht aan de grens met België te komen. Daar kun je, via de Maastrichtersteenweg, in een uur of 3 aankomen in de stad die bekend staat als de oudste van België, namelijk in Tongeren.

Gouden munt van de Eburonen, met op de keerzijde een paard in Keltische stijl. Door hun edelmetaal om te smelten en er munten van te slaan konden de Eburonen bondgenootschappen kopen en hun bezit veiligstellen.
Gouden munt van de Eburonen, met op de keerzijde een paard in Keltische stijl. Door hun edelmetaal om te smelten en er munten van te slaan konden de Eburonen bondgenootschappen kopen en hun bezit veiligstellen.

De naam Atuatuca lijkt te verwijzen naar de Atuatuci of Aduatieken, een Belgische stam die Caesar in zijn verslag van de Gallische oorlog noemt als verslagen tegenstanders. De naam Atuatuca gebruikt Caesar echter voor het oppidum waar hij de Eburonen onder Ambiorix verslagen had, een paar jaar later. Waar het Eburoonse machtscentrum zich exact bevond is niet duidelijk en het is nog maar de vraag of het latere Atuatuca, waar Tongeren nu ligt, er wel mee overeenkomt. Regio’s als Nederlands Zuid-Limburg of zelfs Noord-Brabant zijn ook gesuggereerd. Er zijn overigens ook theorieën dat de term Atuatuca gewoon het inheemse woord voor een burcht was.

Het gebied van de Tungri moet zich vooral in Belgisch Limburg en Nederlands Zuid-Limburg geconcentreerd hebben.
Het gebied van de Tungri moet zich vooral in Belgisch Limburg en Nederlands Zuid-Limburg geconcentreerd hebben.

Caesar beweerde de stam der Eburonen volledig uitgeroeid te hebben, al wijst pollenonderzoek in de regio hier helemaal niet op. Vermoedelijk gaat het dus vooral om het uitschakelen van de politieke elite, degenen die zich blijkbaar als Eburonen zagen. Dit biedt ook enige discussie over de aard van de Tungri, die in de eerste eeuwen na Christus de Belgische provincie Limburg en de omgeving ervan bewoonden. Het zou net als bij de Bataven en Ubiërs een groep van achter de Rijn kunnen betreffen die met Romeinse toestemming het gebied binnentrok en de achtergebleven bevolking absorbeerde, maar het zou ook kunnen dat de Tungri behoren tot de overlevenden van de opstand van Ambiorix. Weliswaar worden de Tungri door de Romeinen onder Germanen gerekend, maar dit gold ook al voor de Eburonen. Tacitus beweert dat Tungri een nieuwe naam voor de Germanen was, maar hoe hij dit precies bedoelt is erg onduidelijk.

De Gallo-Romeinse tempel van Tongeren, gereconstrueerd in het Gallo-Romeins Museum.
De Gallo-Romeinse tempel van Tongeren, gereconstrueerd in het Gallo-Romeins Museum.

Hoe het ook zij, na de Gallische Oorlog werd er mogelijk een legerkamp opgericht op de plaats waar Tongeren nu ligt, hoewel het bewijs hiervoor moeilijk te vinden is. De oudste sporen van bewoning gaan terug op 30 v. Chr. Als er een legerkamp gestaan heeft werd dit waarschijnlijk ontruimd rond 15 v. Chr., toen keizer Augustus besloten had om Gallië verder te integreren in het rijk en om te expanderen in Germania. Rond die tijd vestigden veel Tungri zich op de plek waar het kamp gestaan had. Hierdoor waren er al verdedigingswerken gereed en stonden er al straten in dambordpatroon. Zodra de Tungri hun eigen civitas kregen, werd de stad als hoofdplaats hiervan aangewezen en bestempeld als Atuatuca Tungrorum, het Atuatuca (al dan niet “de burcht”) van de Tungri!

De werkelijke funderingen van het tempelcomplex.
De werkelijke funderingen van het tempelcomplex. De tempel was ouder dan de stadsmuren zelf.

Door de strategische positie aan de Via Belgica en de Jeker, evenals de status van hoofdstad van een civitas, floreerde Atuatuca behoorlijk. Wie de Via Belgica zuidwestwaarts volgde kon Bagacum (Bavay) en uiteindelijk Gesoriacum (Boulogne-sur-Mer) bereiken, terwijl de route in oostelijke richting naar Mosae Traiectum en uiteindelijk naar Colonia Agrippina ging. Daarnaast kruisten er nog wat wegen met de Via Belgica in Atuatuca. Richting het westen liep een weg die waarschijnlijk naar het land van de Menapiërs in West-Vlaanderen ging. Er waren ook twee zuidelijke wegen, waarvan eentje richting Augusta Treverorum (Trier).

Een zichtbaar deel van de Romeinse stadsmuur in de Cesarlaan.
Een zichtbaar deel van de Romeinse stadsmuur in de Cesarlaan.

In 70 na Chr. werd dit korte tijd lelijk verstoord door de Bataafse opstand. Toen de Tungri weigerden zich aan te sluiten bij de rebellen, moesten zij dit bekopen met een grote aanval op de stad, die vaak als verwoesting uitgelegd is. Daar moet bij gezegd worden dat de stad na de opstand nog steeds bestond en gewoon doorzette. In de tweede eeuw werd de stad steeds vaker Municipium Tungrorum genoemd, wat veel mensen net als bij Nijmegen en Voorburg zien als een soort beperkte stadsstatus, maar wat vermoedelijk niet meer is dan een wijziging in taalgebruik. Dat er qua status dus geen vernieuwing was en de stad een periode van vrede en voorspoed doormaakte, weerhield Atuatuca er niet van om stevige muren te hebben van twee meter dik, met een totale lengte van vier kilometer. Delen ervan zijn nog steeds te zien.

De Jupiterzuil van Tongeren. De schubbige structuur van de zuil inspireerde dezelfde vorm voor de Jupiterzuil in Archeon, waar Jupiter echter op een troon zit.
De Jupiterzuil van Tongeren. De schubbige structuur van de zuil inspireerde dezelfde vorm voor de Jupiterzuil in Archeon, waar Jupiter echter op een troon zit.

Binnen de stad lagen typische gebouwen, zoals een badhuis op de plek waar nu de Onze-Lieve-Vrouwebasiliek staat. Daar vlakbij, op de Grote Markt, zou het forum gelegen kunnen hebben. Er lagen ook meerdere tempels. zoals eentje aan de noordwest-zijde van de stad. Een speciale vondst uit Tongeren is de top van een Jupiterzuil, die Jupiter uitbeeldt als een ruiter die een Gigant bevecht. Dat is opvallend, want Romeinse goden worden zelden te paard afgebeeld, wat doet vermoeden dat de afbeelding is beïnvloed door een inheemse god. Rondom de stad wemelde het van de grafvelden en villa’s. Ook liep er een aquaduct vanuit het westen naar de stad. In feite was dit aquaduct een 6 kilometer lange aarden wal.

Een klein standbeeld voor Julianus in Tongeren herinnert aan zijn grote rol in de Romeinse strijd met de Franken aldaar. De stad onderging veel schade door de oorlogen.
Een klein standbeeld voor Julianus in Tongeren herinnert aan zijn grote rol in de Romeinse strijd met de Franken aldaar. De stad onderging veel schade door de oorlogen.

De Crisis van de Derde Eeuw maakte een einde aan de voorspoed, maar in tegenstelling tot Forum Hadriani en Noviomagus was dit blijkbaar geen doodssteek voor Atuatuca. Wel werden er in de vierde eeuw nieuwere, stevigere muren gebouwd, met de voor die tijd zo typisch halfcirkelvormige torens. Atuatuca werd nu een garnizoensstad, waar een ploeg ruiters werd gelegerd die in geval van nood aan de grens razendsnel kon uitrukken om te hulp te schieten. Als economisch centrum van de regio werd Atuatuca echter langzaam aan door Mosae Traiectum overschaduwd. Een interessant wapenfeit is de ontmoeting tussen de leiders van de Salische Franken en onderkeizer Julianus in 358. Hoewel deze onderhandelingen op niets uitliepen, zijn ze een belangrijk onderdeel in de campagnes van Julianus, die kort erna een verrassingsaanval opende op de Franken. Julianus is in Tongeren dan ook niet vergeten. Later in diezelfde eeuw liet bisschop Servatius de eerste bekende christelijke kerk bouwen in Tongeren.

Het Gallo-Romeins Museum staat niet voor niets in Tongeren. En er is een hoop moois te zien!
Het Gallo-Romeins Museum staat niet voor niets in Tongeren. En er is een hoop moois te zien!

Wie heden ten dage naar Tongeren gaat, kan her en der nog duidelijk delen van de oude stadsmuren zien. Veel vondsten uit de stad, maar ook uit andere delen van België, zijn te zien in het Gallo-Romeins Museum. De naam van Julianus is verwerkt in een klein winkelcentrum. Een klein standbeeldje voor de keizer staat in de Maastrichterstraat. Dat valt echter in het niet bij het enorme standbeeld van Ambiorix op de Grote Markt. Het uiterlijk van het beeld is pure fantasie, al maakt dat de aanblik niet minder indrukwekkend. Wel ironisch dat het beeld schittert in de stad die genoemd is naar de Tungri, die eigenlijk profiteerden van zijn grote nederlaag.

Castellum Kessel-Lith: mysterie aan de Maas

kesselIn ons vorige artikel over Romeinse plaatsen aan de Maas deden we Empel aan. De bouwmaterialen van de tempel van Empel zijn, nadat de tempel zelf verwoest was, gebruikt voor andere bouwwerken, waaronder een castellum dat ongeveer 12 kilometer verderop aan de Maas werd gebouwd, om precies te zijn bij Kessel, in de gemeente Oss. Maar de Romeinse geschiedenis van dat gebied gaat misschien nog wel vele eeuwen terug, tot het begin van de Romeinse tijd in Nederland. Het zou het door Tacitus genoemde Vada, dat samen met Grinnes aangevallen werd in de Bataafse opstand, kunnen zijn.

Doorboorde schedels gevonden bij Kessel, vermoedelijk slachtoffers van Caesars aanval.
Doorboorde schedels gevonden bij Kessel, vermoedelijk slachtoffers van Caesars aanval.

De vondst van een grote hoeveelheid menselijke resten van rond het jaar 55 v. Chr. hebben de theorie doen ontstaan dat Kessel de locatie zou kunnen zijn van een veldslag tussen de Romeinen enerzijds en de Usipeten en de Tencteren anderzijds. Volgens Nico Roymans was dit het beruchte bloedbad waar Julius Caesar in zijn Commentarii de Bello Gallico over schrijft. De Usipeten en de Tencteren, door Caesar aangeduid als Germaanse stammen, waren in 56 v. Chr. het noorden van Gallië binnengevallen in de hoop gebruik te maken van de onrust om er een plaats te verwerven, na door de Sueben van hun eigen grond verjaagd te zijn. Toen de Usipeten en Tencteren hun oog lieten vallen op het gebied van de Ubiërs, in de buurt van Keulen maar ten oosten van de Rijn, riep deze stam echter Romeinse hulp in. Hierna trachtten de Usipeten en Tencteren de Rijn over te steken om zich in zuid-Nederland en Vlaanderen te vestigen.

Zwaardfragmenten uit Kessel wijzen op rituele begrafenissen
Zwaardfragmenten uit Kessel wijzen op rituele begrafenissen

Niet alleen zat Caesar niet op Germaanse invallen te wachten, maar bovendien dreigden de stammen naar het zuiden door te treken, wat Caesar overigens mooi gebruiken kon om zichzelf neer te zetten als verdediger van Gallië. Hij trok in 55 v. Chr. naar het noorden en sprak met de Germaanse afgezanten, die vroegen om vrede en woonruimte ongeacht waar in Gallië. Caesar wees het verzoek af omdat hij niet op onrust in Gallië zat te wachten en gaf hen opdracht zich bij de Ubiërs te vestigen. Caesar stelde zich in het conflict op als havik: verzoeken om wapenstilstand en om niet verder op te rukken wees hij af en toen de Germaanse leiders met Caesar kwamen praten om excuses te maken voor een schermutseling tussen hun mensen en de Romeinen, nam hij de gezanten gevangen, een daad die eigenlijk tegen het oorlogsrecht was. Vervolgens opende hij naar eigen zeggen een verrassingsaanval op de twee stammen, waarbij hij zijn ruiterij de vrouwen en kinderen liet aanvallen. De meeste vluchtende Usipeten en Tencteren zouden zijn gedood bij het punt waar Rijn en Maas samenvloeiden.

Reconstructietekening van de tempel van Kessel, met afmetingen erbij. Welke godheid er aanbeden werd is onbekend.
Reconstructietekening van de tempel van Kessel, met afmetingen erbij. Welke godheid er aanbeden werd is onbekend. (© tekening; Bert Brouwenstijn, ACASA, Vrije Universiteit Amsterdam)

Aangezien vlakbij Kessel en Lith de Maas en Waal samenvloeien, meent Nico Roymans dat dit de door Caesar beschreven locatie moet zijn. De grote hoeveelheid gevonden botten zijn van mannen, vrouwen en kinderen en van in elk geval een deel ervan kan worden aangetoond dat zij door geweld om het leven zijn gekomen. Bovendien zijn er wapens bij hen begraven. Meerdere van de gevonden zwaarden lijken opzettelijk verbogen of gevouwen, wat een rituele begrafenis impliceert. Of Kessel de daadwerkelijke locatie van het door Caesar aangerichte bloedbad was, is hiermee nog niet honderd procent vastgesteld. Wel staat het vast dat Kessel ook voor de inheemse bevolking een belangrijke locatie was. Er zijn namelijk ook resten van een Gallo-Romeinse tempel aangetroffen, misschien wel de grootste van Noordwest-Europa. Dit zou kunnen betekenen dat Kessel het centrum van de cultus van Hercules Magusanus was of wellicht van de cultus Julius Caesar, die na zijn dood immers vergoddelijkt werd.

De Lithse Ham, het water dat misschien nog meer resten van de tempel, het castellum en het grafveld herbergt.
De Lithse Ham, het water dat misschien nog meer resten van de tempel, het castellum en het grafveld herbergt.

De resten van de tempel werden in de vierde eeuw, samen met resten van de Tempel van Empel, gebruikt om een stenen fort te bouwen, wat past in de zogenaamde “verdediging in de diepte”, die vanaf de regering van Postumus in de 3e eeuw werd geïntroduceerd en in de 4e eeuw vaste vorm kreeg. Er waren in deze periode wat minder castella langs de Rijn in gebruik, maar daar stond tegenover dat er ook castella aan de Maas en Waal werden gebouwd, zodat een eventuele inval altijd nog kon worden opgevangen. Hoe het castellum ten onder is gegaan is onduidelijk, maar wellicht is het onder water komen te staan. Het blijft net zo goed een beetje een mysterie of de grote hoeveelheid menselijke resten en wapens daadwerkelijk het resultaat van een veldslag of bloedbad zijn, laat staan of dit die beruchte plek is waar Julius Caesar over schrijft. De tempel en het castellum zijn in elk geval vastgesteld. Zichtbaar zijn de restanten ervan niet voor de voorbijganger: alle drie de plaatsen liggen nu onder water in de Lithse Ham. Het is een begraven mysterie.

Hoe Romeins is het Romeinse leger?

Als ene Lucius uit de familie Octavius nogal bebaard is kan hij bijvoorbeeld Lucius Octavius Barbatus genoemd worden.

Beste barbaarse burgers! Het is al bijna maart en de Romeinenweek komt steeds dichterbij. Op de website ervan kun je al kennismaken met wat collega’s en vrienden van mij, met de vraag in hoeverre zij nu eigenlijk wel of niet Romeins zijn. Want dat ligt natuurlijk ingewikkeld in zo’n groot rijk. Dat begint eigenlijk al bij mijzelf, als Romeinse soldaat. Veel mensen zijn geneigd te denken dat het Romeinse leger alle wapens, uitrustingen en tactieken zelf bedacht had. Maar was dat ook zo? Was het Romeinse leger wel 100% Romeins?

Etruskische helm in het British Museum. De Etruskische cultuur heeft een sterke invloed op het vroege Rome gehad.
Etruskische helm in het British Museum. De Etruskische cultuur heeft een sterke invloed op het vroege Rome gehad.

In de eerste eeuwen van haar bestaan was Rome niet heel veel meer dan een stadstaatje. Al in die tijd onderging het natuurlijk veel invloed van de andere stammen, culturen en rijkjes in Italië. Dit begint al bij de Romeinse taal, Latijn, die niet naar Rome maar naar de nabijgelegen streek Latium is genoemd. Ook van zeer sterke invloed op de vroege Romeinen waren de machtige Etrusken, die op hun beurt weer Griekse invloed ondergingen. De eerste Romeinse wapenrustingen waren dus sterk beïnvloed door de Etrusken. Dit met name in de helmen en wapenrustingen. Andere sterke invloeden waren de Samnieten en natuurlijk ook de Grieken in directe zin. DAt laatste gold trouwens ook weer voor de taal, want Grieks was nog lange tijd de taal van de Romeinse elite en bleef in het oosten van het rijk de internationale taal. Vroeg-Republikeinse legionairs zullen veel op Griekse hoplieten (zwaar bewapende soldaten) geleken hebben. Deze soldaten werden gekenmerkt door een curas, speer, dekkende helm en een rond schild.

Romeinse soldaten in de 5e eeuw v. Chr. hadden nog zeer andere uitrustingen dan die in de vroege keizertijd.
Romeinse soldaten in de 5e eeuw v. Chr. De meeste invloed komt hier van de Grieken en van Italische buurvolkeren.

Dat wilde natuurlijk niet zeggen dat de Romeinen de wapenrustingen en stijlen van hun buren blindelings overnamen. Er werd regelmatig gewerkt aan verbetering van tactieken en materialen, zodat de Romeinen wel degelijk een eigen stijl ontwikkelden. De Griekse falanx, een starre formatie gekenmerkt door het naar voren steken van uiterst lange speren, lag de Romeinen niet zo goed. Hun eigen opstelling in manipels en centuries (en later cohorten) bleek veel flexibeler en leverde hen uiteindelijk de overwinning op. Van de ene kant konden buren, zelfs vijandige, dus een hoop leerzaam materiaal opleveren, maar van de andere kant was het verstandig om zelf na te blijven denken aan de hand van de sterke en zwakke punten van zowel de tegenstander als het Romeinse leger zelf. Op een zelfde manier leerden de Romeinen ook veel van de Carthagers. De Romeinse marine stelde voor de Punische Oorlogen zeer weinig voor, maar op grond van Griekse en Carthaagse voorbeelden kwam hier snel verbetering in.

De plundering van Rome door de barbaren in 410, door Joseph-Noël Sylvestre (1890) In tegenstelling tot wat de kunstenaar uitbeeldt moet het niet zijn gegaan om een verwoesting door onbeschaafde barbaren, maar om een vrij gedisciplineerde plundering door goed getrainde krijgers.
De Germanen en Kelten waren, in tegenstelling tot wat je op veel schilderijen ziet, geen mislukte holbewoners zonder kleren. Het waren goed geoefende krijgers!

Een patroon dat je in dit verhaal snel zult zien is dat het hier tot nu toe nog steeds om tegenstanders gaat die we al snel zullen associëren met de term “oude beschavingen”. Misschien waren niet alle stammen in Italië even ver ontwikkeld, maar hoewel het niet allemaal om grote, sterke rijken ging, hadden belangrijke tegenstanders als de Etrusken, Grieken, Macedoniërs en Carthagers in elk geval een duidelijke staat en beheersten zij het schrift. De Grieken waren hier het meest invloedrijk geweest door hun sterk ontwikkelde cultuur en het feit dat zij vanwege overbevolking en handel over de hele Middellandse Zee waren uitgezwermd. Al deze sterke tegenstanders waren hierdoor beïnvloed en worden dus als gehelleniseerd beschouwd. Maar uiteindelijk vielen al deze tegenstanders en raakten de Hellenistische vijanden dus “op”. Dus toen waren de belangrijkste tegenstanders onbeschaafde barbaren, die als een ongeorganiseerde meute erop los knokten met speren en knotsen, gekleed in hooguit een beestenvelletje… dacht je!

Een Keltische elitekrijger. Voor een "barbaar" ziet hij er anders best ontwikkeld uit, niet?
Een Keltische elitekrijger. Voor een “barbaar” ziet hij er anders best ontwikkeld uit, niet?

Niets is minder waar, want al lang voor de laatste Hellenistische tegenstanders verslagen waren hadden de Romeinen kennis gemaakt met de Keltische cultuur in West-Europa. De eerste kennismaking was allesbehalve prettig geweest, namelijk toen de Galliërs uit de Po-Vlakte door Italië trokken en Rome in 387 v. Chr. zelfs innamen! Maar ook nog lang daarna bleken die Kelten zo gek nog niet. De Romeinse gladius, het korte steekzwaard, was bijvoorbeeld overgenomen van een Keltiberische versie, die in eerste instantie overigens iets groter was. Deze gladius zou uiteindelijk het primaire wapen van de legioensoldaten worden. Ook erg interessant was een pantser van duizenden kleine metalen ringetjes, dat gedragen werd door de Keltische elitekrijgers. Dat dit voor de meeste Kelten niet was weggelegd was logisch, want door het enorme productieproces en de grote hoeveelheid metaal was zo’n maliënkolder ontzettend duur! Tegelijkertijd was het echter praktischer dan de simpele metalen borstplaten van de vroege Romeinen, die maar een beperkt deel van de romp beschermden. Bovendien was het flexibeler en eenvoudiger te onderhouden dan een schubbenpantser.

Deze Kelten bewaken zelfs een Romeinse poort. De linker zit zo te zien zelfs bij de Romeinse hulptroepen.
Deze Kelten bewaken zelfs een Romeinse poort. De linker zit zo te zien zelfs bij de Romeinse hulptroepen.

Ook de bronzen Keltische helm, die archeologen de montefortino noemen, werd overgenomen. Maar waar zwaarden en bepantsering bij de Kelten alleen door de elite gedragen werden, werd het bij de Romeinen standaarduitrusting na de legerhervormingen van Marius! Zelfs in de Gallische oorlog, onder Julius Caesar, staken de Romeinen nog het een en ander op van de Kelten, die tegen die tijd ook ijzeren helmen bleken te dragen, die door een rondere vorm en wat meer reliëf net wat steviger waren gemaakt. Nog lang na de verovering van Gallië werden hier de beste legionairshelmen geproduceerd, die ondertussen maar bleven ontwikkelen. Helmproducties van buiten Gallië zouden op den duur ook in kwaliteit toenemen, maar waren in eerste instantie eigenlijk vooral goedkope imitaties.

Een Dacische muts en Germaanse schildknop, in het Laat-Romeinse leger.
Een Dacische muts en Germaanse schildknop, in het Laat-Romeinse leger.

De Romeinse uitrusting bleef ondertussen natuurlijk gewoon doorontwikkelen omdat er steeds nieuwe dingen werden bedacht om de strijd te kunnen blijven winnen. De Romeinen maakten nu kennis met de Germanen in het noorden en de Parthen en later Perzen in het oosten. Hoewel de Romeinen meerdere keren ver in deze gebieden doordrongen en er overwinningen behaalden, bleven de gebieden niet bezet. De beruchte Varusslag uit 9 na Chr. toont wel aan dat de Germanen, waarvan net als bij de Kelten het overgrote deel slechts een speer, schild en mes had en geen pantser droeg, helemaal geen domme jongens waren. In het woud waren ze bijna onmogelijk te verslaan omdat ze hier de weg kenden en met hun lichte uitrustingen razendsnel konden aanvallen en terugtrekken, terwijl de Romeinen hier niet in staat waren om hun formaties aan te nemen door de beperkte ruimte. De Germanen bleken geduchte tegenstanders en koene krijgers, die regelmatig stonden te dringen om het in hun ogen zo welvarende Romeinse rijk binnen te vallen. Een oplossing hiervoor was een verdeel-en-heerstactiek, waarbij bepaalde Germanen werd toegestaan in het rijk te wonen in ruil voor een bijdrage aan de grensbewaking. Als er tekorten waren werd het Romeinse leger bovendien vaak met Germaanse huurlingen aangevuld. Zo werd het Romeinse leger steeds Germaanser. Maar de meest zichtbare invloed op de uitrusting was de schildknop met ronde rand.

De Laat-Romeinse helmen waren beïnvloed door modellen uit Perzië en uit de Balkan.
De Laat-Romeinse helmen waren beïnvloed door modellen uit Perzië en uit de Balkan.

De Parthische en Perzische aartsvijanden in het oosten waren vooral bekend om hun gebruik van katafrakten, zwaar bepantserde ruiters, die soms wel van top tot teen bedekt waren en dus heel moeilijk te raken. Dat zette de Romeinen flink aan het denken, zodat zij in de 4e en 5e eeuw ook hard werkten om een zware cavalerie te maken. In de praktijk werd deze cavalerie echter niet veel ingezet tegen de Perzen – die waren te goed! Naast de inspiratie voor katafrakten waren sommige Laat-Romeinse helmontwerpen ook van de Perzen afgekeken. Een voorbeeld hiervan is de Peel-helm in het Rijksmuseum van Oudheden. Andere helmen waren juist gebaseerd op modellen uit de Balkan, want ook hier ondervonden de late Romeinen sterke invloed. Het Laat-Romeinse leger wordt namelijk ook gekenmerkt door zogenaamde Dacische mutsen. Ook de Laat-Romeinse drakenvaandels zijn uit Dacië (Roemenië) afkomstig.

Het overlopen van de Ala Batavorum, de elitaire Bataafse cavalerie, moet een gevoelige klap voor de Romeinen geweest zijn.
Deze ruiter zou een Bataaf moeten zijn. Toch vind ik zijn uitrusting niet zoveel verschillen van de Romeinse…

Kortom, is dat Romeinse leger wel 100% Romeins? Ik zeg van wel. En dat terwijl tal van uitrustingen en wapens gebaseerd zijn op die van andere volken. En dat terwijl het Romeinse leger etnisch ook niet echt Romeins was: meer dan de helft ervan bestond uit hulptroepen, geleverd door onderworpen volkeren en vazallen, terwijl het Laat-Romeinse leger steeds Germaanser in samenstelling werd. Allemaal waar, maar het is en blijft natuurlijk het leger van de Romeinen. De Romeinen namen tal van ideeën over, maar bleven hier aan werken zodat zij op den duur hun eigen versies ontwikkelden. En bovendien, wat is etnisch gezien nu een echte Romein in zo’n groot rijk? Ik kom zelf niet eens uit Rome, terwijl ik een Romeins staatsburger ben en optio ben in het legioen!

Lucius Octavius Barbatus

www.twitter.com/OctaviusRomein

De opstand der Eburonen (55 t/m 51 v. Chr.)

Peuples_gauloisIn het jaar 55 voor Christus had Julius Caesar het grootste gedeelte van Gallië weten te onderwerpen. Dat wilde echter niet zeggen dat alle Kelten, Belgen en Germanen in deze regio het Romeinse gezag meteen accepteerden. Zelfs een vrijwillige, geweldloze onderwerping gaat niet per se van harte. Bedenk dat een onderwerping altijd de erkenning van andermans oppergezag inhoudt, waarmee in feite het zelfbestuur wordt opgegeven. Indien dit vrijwillig gebeurt zal dit toch vooral uit een gevoel van noodzakelijkheid gebeuren. Dat gevoel kan gemotiveerd zijn uit het zoeken van bescherming, zoals bij de Germaanse Ubiërs het geval was, maar ook puur op grond van de wetenschap dat de veel sterkere suzerein de onderwerping desnoods met geweld kan afdwingen, waardoor de schade niet te overzien kan zijn of de zwakkere tegenstander zelfs volledig vernietigd kan worden. In dat geval kan de vrijwillige onderwerping dus alsnog met frisse tegenzin plaatsvinden. En zelfs als dat niet het geval is, kunnen meningen altijd nog veranderen. Bovendien kan het individu een andere mening hebben dan de groep, zodat de visie van de groep kan veranderen zodra de oppositionele individuen de leiding krijgen.

De belangrijkste stammen van Belgica in de tijd van de Gallische Oorlog. De Treveri in het zuidoosten werden traditioneel niet tot de Belgen gerekend, al zou hun grondgebied later wel bij de provincie Belgica worden ingedeeld.
De belangrijkste stammen van Belgica in de tijd van de Gallische Oorlog. De Treveri in het zuidoosten werden traditioneel niet tot de Belgen gerekend, al zou hun grondgebied later wel bij de provincie Belgica worden ingedeeld.

Zo’n onderworpen stam in Belgica (waar in deze context ook het zuiden van Nederland onder gerekend wordt) was die van de Eburonen. Volgens Julius Caesar waren deze lieden Germani cisrhenani, “Germanen aan deze kant van de Rijn” (de Gallische kant dus). Een aantal stammen die ten westen en zuiden van de Rijn leefden waren volgens Caesar geen Belgen maar Germanen, waarbij overigens niet duidelijk is of deze stammen voor zichzelf ook de verzamelnaam Germanen gebruikten. De Eburonen zaten vermoedelijk in het oosten van het tegenwoordige België en het zuiden van Nederland. Caesar omschrijft hun woonplaats als “tussen Maas en Rijn”, waarbij zij waarschijnlijk woonden op de Kempen en de regio’s rondom Tongeren en Maastricht, misschien zelfs tot in de Belgische provincie Luik. Zij moeten daar geleefd hebben van landbouw en veeteelt. Versterkte nederzettingen zoals de Gallische oppida bezaten zij niet. Enkel hoeves en dorpen. Aan de vooravond van de Gallische oorlog of tijdens de aanvang ervan, moeten zij een soort vazalstatus hebben gehad ten opzichte van de Atuatuci. Nadat deze stam verslagen was, werd de politieke macht ervan echter gebroken, waarop de Eburonen zich aan de Romeinen onderwierpen. Na deze onderwerping bleef er wel sprake van onrust in de regio. De inval van de Usipeten en Tencteren in Belgica bracht hun leefgebied ernstig in gevaar. Een aantal Gallische staten zou volgens Caesar de Usipeten zelfs hebben getracht over te halen om naar het zuiden te trekken, zodat het land van de Eburonen ook bedreigd werd.

Het rivierengebied van de Rijn, Schelde en Maas. De Eburonen leefden waarschijnlijk rondom de Maas. Ten westen van hen, bij de riviermondingen, woonden de Menapiërs.
Het rivierengebied van de Rijn, Schelde en Maas. De Eburonen leefden waarschijnlijk rondom de Maas. Ten westen van hen, bij de riviermondingen, woonden de Menapiërs.

Na Caesars veldtochten naar Brittannië, in 54 v. Chr., begon duidelijk te worden dat een aantal misoogsten de Gallische bevolking aan het morren bracht. De Romeinen, die veel graan confisqueerden om hun legioenen te voeden, werden er in dergelijk omstandigheden namelijk niet populairder op. Met het oog op de voedselschaarste moest Caesar zijn leger in dat najaar over meer kampen verdelen dan gewoonlijk, waarbij de meeste soldaten werden ondergebracht in Belgica, dat het meest onrustig was. Anderhalf legioen werd in oktober bij de Eburonen gehuisvest, onder leiding van Lucius Aurunculeius Cotta en Quintus Titurius Sabinus. De Eburonen stonden op dat moment onder leiding van Ambiorix (“rijke koning”) en de oude Catuvolcus, die volgens Caesar een gedeeld koningschap voerden. Caesar beweert in zijn verslag van de oorlog dat de Atuatuci de neef en zoon van Ambiorix in gijzeling hadden gehouden (hetgeen in die tijd een zeer gebruikelijke manier was om de trouw van een naburige stam zeker te stellen), wat Caesar door het verslaan van de Atuatuci ongedaan gemaakt zou hebben. Ook zou de Eburonen geen schatting zijn opgelegd. Bij aankomst van de troepen van Sabinus en Cotta werden beide bevelhebbers dan ook vriendelijk tegemoet gereisd door Ambiorix. Zij zouden hun kamp hebben opgeslagen bij het oude Atuatuca. De exacte locatie hiervan is onzeker, maar wellicht lag dit bij Tongeren, Thuin of op de Keutenberg bij Valkenburg.

De Keutenberg in Limburg is één van de mogelijke locaties van Atuatuca. Maar wel één van de velen.
De Keutenberg in Limburg is één van de mogelijke locaties van Atuatuca. Maar wel één van de velen.

Caesar spreekt niet voor niets over deze zaken. De Eburonen waren zeer vriendelijk behandeld en mochten de Romeinen wel dankbaar zijn. Des te meer redenen om hard met hen af te rekenen toen zij in opstand kwamen (foei, foei!). De Eburonen waren in het geheim echter verbonden aan de Treveri, een Germaanse of Keltische stam die woonachtig was in het gebied van de Eifel, Trier en Luxemburg. Deze sterkere stam stond onder leiding van koning Indutiomarus, die de Romeinen allesbehalve gunstig gezind was. Indutiomarus was plan de Romeinen middels een list in de val te lokken. Eerst moesten de Eburonen de kastanjes uit het vuur halen door de opstand te beginnen. Pas als deze dan een succes zou blijken zouden de Treveri kleur bekennen en zich plotseling tegen de Romeinen keren. Ambiorix was niet op zijn achterhoofd gevallen en begreep ook dat zomaar openlijk tot de aanval overgaan gelijk kon staan met zelfmoord. In plaats daarvan koos hij in eerste voor een tactiek die meer weghad van guerrilla: een groep hout sprokkelende Romeinen, uit het kamp bij Atuatuca, werd onverwachts door een aantal Eburonen overvallen en gedood. Slechts een paar soldaten ontsnapten en bereikten het kamp weer. Ambiorix trok vervolgens naar het kamp, maar kon dit niet innemen, omdat de aanwezige Spaanse ruiters een succesvolle uitval deden.

'Na weken en weken slavernij hadden we er onze buik vol van!' Het stripalbum Asterix en de Belgen, zet de (fictieve) opstandige Belgae neer als grote eters met plezier in de strijd, uiteraard gecombineerd met wat moderne Belgische zaken zoals spruitjes, kant en het idee om patat te bakken.
‘Na weken en weken slavernij hadden we er onze buik vol van!’ Het stripalbum Asterix en de Belgen (1979, door René Goscinny en Albert Uderzo) zet de (fictieve) opstandige Belgae neer als grote eters met plezier in de strijd, uiteraard gecombineerd met wat moderne Belgische zaken zoals spruitjes, kant en het idee om patat te bakken. Het was het laatste album waar Goscinny aan meewerkte.

Ambiorix vroeg nu om een onderhoud met Sabinus en Cotta, maar die waren zo wijs om in hun plaats een staflid genaamd Gaius Arpinius te sturen, samen met Quintus Iunius, een onderhandelaar die al eerder met Ambiorix gesproken had. Ambiorix stelde zich nu allerminst vijandig op: hij bewonderde de Romeinen om hun weldaden en was blij met hun komst, die tenminste naburige stammen weg deed blijven uit het Eburoonse gebied. De aanval? Ach, die was ontstaan door de onstuimigheid van zijn mannen. Nee, die vijandige buurstammen, die waren het werkelijke gevaar! Deze Galliërs en Belgen waren namelijk van plan om op een afgesproken dag alle kampementen tegelijk aan te vallen, zo beweerde hij. En ja, daar had hij ook aan deelgenomen, maar hij had het zich nu eenmaal niet kunnen veroorloven om zich aan de afspraak te onttrekken, zonder zich de vijandigheid van alle anderen op de hals te halen. Ja, die andere stammen waren het gevaar, net als een grote horde Germanen die klaarstonden om de Rijn over te steken en over twee dagen bij Atuatuca zouden arriveren. Het verstandigste besluit zou zijn om dit kamp te ontruimen en zo snel mogelijk naar een meer veilige locatie te verkassen. Misschien naar het kamp in de Ardennen van Titus Labienus, Caesars onderbevelhebber. Of naar het kamp bij het moderne Brussel, onder leiding van Quintus Tullius Cicero, wiens broer Marcus de zo befaamde Romeinse senator was. Sabinus en Cotta vonden het verhaal blijkbaar niet onwaarschijnlijk klinken. Hoe realistisch zou het immers zijn dat één enkele stam in opstand zou zijn gekomen, zonder hulp van bondgenoten? Maar welke actie ze zouden ondernemen, dat was een hele andere zaak. Cotta wilde in het kamp blijven en wachten op Caesars bevelen, maar Sabinus vond het veiliger om te vertrekken. Het werd een felle discussie die tot diep in de nacht duurde. Maar uiteindelijk sloeg Sabinus met zijn vuist op tafel en zei op cynische wijze dat het niet zijn schuld zou zijn als ze zouden blijven en afgeslacht werden.

Reliëf van het Luikse paleis van de Prins-bisschoppen waarop is afgebeeld hoe Ambiorix met zijn mannen de Romeinen aanvalt. Let op hoe de krijger rechts van hem bewapend is met een slinger.
Reliëf van het Luikse paleis van de Prins-bisschoppen waarop is afgebeeld hoe Ambiorix met zijn mannen de Romeinen aanvalt. Let op hoe de krijger rechts van hem bewapend is met een slinger.

De volgende ochtend stonden de troepen klaar en vertrokken. Een kilometer of 3 verderop hadden de Eburonen hun hinderlaag gelegd. Toen de Romeinen een keteldal doortrokken doken er plotseling van twee kanten krijgers op, die het leger in de tang namen. De voorhoede kon niet voorwaarts de heuvels in vluchten en de achterhoede kon zich niet terugtrekken! Uitvallen waren zinloos: de lichtbewapende Eburonen weken razendsnel achteruit, zodat het bijna onmogelijk was om hen zware verliezen toe te brengen. De Eburonen waren dus slim genoeg om de sterke en zwakke kanten van zowel hun eigen uitrusting als die van de vijand uit te buiten. Ze vermeden het om man tegen man te vechten en vielen in plaats daarvan aan met hun slingers. Sabinus raakte in paniek, maar Cotta had zich beter voorbereid en probeerde voor elkaar te krijgen dat de soldaten zich in een kring opstelden. Daardoor hielden de Romeinen het toch nog tot in de middag vol.

Romeinse soldaten zagen er in de tijd van de Gallische oorlog nog niet helemaal uit zoals het klassieke beeld is. Kenmerkend zijn nog iets eenvoudigere bronzen helmen en meer ovale schilden. Het platenharnas was nog niet in gebruik, zodat de meeste legionairs een maliënkolder droegen.
Romeinse soldaten zagen er in de tijd van de Gallische oorlog nog niet helemaal uit zoals het klassieke beeld is. Kenmerkend zijn nog iets eenvoudigere bronzen helmen en meer ovale schilden. Het platenharnas was nog niet in gebruik, zodat de meeste legionairs een maliënkolder droegen.

Toen ging het echter fout. Enkele voorname officieren waren in de loop van het gevecht uitgeschakeld en nu raakte ook Cotta gewond door een slingerkogel. Sabinus probeerde het commando over te nemen, maar was zo in paniek dat hij nauwelijks wist wat te doen. Toen merkte hij Ambiorix in de verte op en stuurde zijn tolk naar hem toe om te onderhandelen. Deze werd teruggestuurd met de woorden dat als Sabinus wilde onderhandelen hij zelf maar komen moest. Sabinus probeerde Cotta nog over te halen, maar deze was er fel op tegen om Ambiorix nog eens te vertrouwen. Hij had gelijk. Sabinus vertrok ongewapend met zijn staf en escorte om nooit meer terug te komen. Ambiorix liet nog één keer de aanval los op de Romeinen, die grote verliezen leden en op de vlucht sloegen. Ook Cotta sneuvelde. De overlevenden wisten Atuatuca weer te bereiken, waarbij de standaarddrager zelfs zijn legioensadelaar over de omheining wierp, het kamp in. De paar mannen in het kamp hielden stand tot de nacht viel. Tegen die tijd hadden ze alle hoop verloren en doodden elkaar. Slechts een paar mannen overleefden de strijd en vluchtten naar Labienus.

Gouden munt van de Eburonen, met op de keerzijde een paard in Keltische stijl. Door hun edelmetaal om te smelten en er munten van te slaan konden de Eburonen bondgenootschappen kopen en hun bezit veiligstellen.
Gouden munt van de Eburonen, met op de keerzijde een paard in Keltische stijl. Door hun edelmetaal om te smelten en er munten van te slaan konden de Eburonen bondgenootschappen kopen en hun bezit veiligstellen, zoals een muntvondst in Limburg heeft laten zien.

Anderhalf legioen was afgeslacht en er was een legioensadelaar buitgemaakt: één van de grootste Romeinse nederlagen in de Gallische Oorlog. Op lange termijn kon dit ook zeer ernstig zijn omdat andere Belgen en Galliërs nu misschien zouden denken dat de Romeinen gemakkelijker te verslaan waren dan men aanvankelijk had gedacht, zodat de opstand zou kunnen groeien. Ambiorix rook inderdaad de geur van de overwinning en trok snel zuidwaarts, waar hij de Atuatuci en de Nerviërs overhaalde om zich aan te sluiten. Deze twee grote stammen brachten een hoop bondgenoten mee, zodat tegen het begin van 53 v. Chr. er een enorme opstand in Belgica gaande was. Vervolgens marcheerde Ambiorix met zijn bondgenoten naar het winterkamp van Cicero. Die bleek echter niet zo gemakkelijk bij de neus te nemen en sloeg de aanval af. Pas na een dag of tien vernam Caesar wat er aan de hand was en trok noordwaarts om Cicero te ontzetten, nadat hij de Senaat op theatrale wijze gezworen had de Belgische opstandelingen te vernietigen. Labienus zat ondertussen echter ook in de knoei, want de Treveren hadden zich inmiddels ook openlijk opstandig getoond en hadden zijn kamp aangevallen. Toch bleken zij niet zo taai als gedacht. Zodra Indutiomarus hoorde van Caesars overwinning stuurde hij zijn manschappen snel weer naar huis. Maar gedane zaken namen geen keer: Indutiomarus had zijn ware aard getoond en Caesar wist dat hij voorkomen moest dat zijn vijand aanhang wierf. Niemand mocht verder de wapens nog opgenomen hebben, maar er hing desalniettemin oorlog in de lucht. Doordat er in Gallië echter sprake was van kleine stamstaten zonder een overkoepelende, algehele leiding, kon Caesar de verschillende stamhoofden tegen elkaar uitspelen in de Gallische raad die hij in Samarobriva (Amiens) bijeenriep.

Reconstructie van een Treverische nederzetting in Altburg, in Duitsland.
Reconstructie van een Treverische nederzetting in Altburg, in Duitsland.

Indutiomarus werd zodoende geïsoleerd en de vorst zag zich gedwongen om nogmaals de wapens op te nemen en Labienus aan te vallen. Van Gallische hulp was geen sprake meer en de Germanen van achter de Rijn weigerden ook te helpen. Deze werd echter tijdig gewaarschuwd door Cingetorix, Indutiomarus’ schoonzoon, die in een volksvergadering door de vorst tot landverrader verklaard was. Labienus schakelde derhalve zoveel mogelijk ruiters uit de omgeving in, zodat Indutiomarus verslagen en gedood werd. Zoals hij was omgekeerd bij het nieuws van Ambiorix’ nederlaag tegen Caesar, zo keerden de Eburoonse en Nervische versterkingen om zodra ze van Indutiomarus’ dood hoorden. De opstand in Belgica zelf was echter nog lang niet gebroken. Caesar werkte de rest van de winter dan ook hard aan het regelen van versterkingen: hij verzocht Pompeius om het nieuwe Eerste Legioen te sturen en wist door te ronselen zelf nog twee legioenen op te richten. Begin maart viel Caesar met in totaal vier legioenen het grondgebied van de Nerviërs binnen en onderwierp hen weer. Op een nieuwe Gallische raad werd de Romeinse troepenmacht getoond en alle stammen die geen vertegenwoordiging zonden werden afgestraft. Nu was het tijd om af te rekenen met de Eburonen. Met een enorme legermacht trok Caesar noordwaarts.

Reconstructie van een Menapische boerderij in Destelbergen. Ambiorix zal als stamhoofd of koning in een aanzienlijk groter huis gewoond hebben. Van luxe villa's of paleizen was nog geen sprake.
Reconstructie van een Menapische boerderij in Destelbergen. Ambiorix zal als stamhoofd of koning in een aanzienlijk groter huis gewoond hebben. Van luxe villa’s of paleizen was nog geen sprake.

Caesars doel was de Eburonen in te sluiten, zodat ze niet konden vluchten naar het grondgebied van de Menapiërs, in het westen, of naar Germaanse bondgenoten achter de Rijn. Labienus werd met twee legioenen gestuurd om de Treveri te onderwerpen, waarna Cingetorix als vorst van de stam werd aangesteld. Caesar zelf ging met vijf legioenen naar de Menapiërs, die hij onderwierp door wegen en bruggen aan te leggen in hun moerassige land, zodat hij hun dorpen kon bereiken en platbranden. Zo werd de stam gedwongen om de strijd te staken: zij kregen vrede in ruil voor gijzelaars en het verbreken van al hun banden met Ambiorix. Daarna gingen Caesar en Labienus de Rijn over om de Germaanse bondgenoten van Ambiorix mores te leren. De Ubiërs beloofden opnieuw trouw en de Sueben maakten zich wijselijk uit de voeten, waarop Caesar besloot niet lang in het gevaarlijke gebied te blijven. Tegen eind juli of begin augustus waren de Eburonen uiteindelijk zelf aan de beurt. De cavalerie werd vooruitgestuurd om Ambiorix gevangen te nemen, maar de verrassingsaanval op zijn hoeve werd alsnog door zijn manschappen opgevangen, terwijl de leider zelf zijn paard besteeg en vluchtte het bos in. Zijn troepen riep hij daarna opvallend genoeg niet bij elkaar voor een beslissende veldslag, misschien uit angst voor de Romeinen, maar misschien ook gewoon omdat hij er in de chaos niet meer in slaagde. Derhalve verklaarde hij dat het ieder voor zich was, waarop de meeste Eburonen zich verscholen in de Ardennen of achter de moerassen van de Kempen. Ook vluchtten sommigen naar naburige stammen en volgens Caesar zelfs naar de Waddeneilanden, maar gezien de afstand daarvan tot het Eburoonse leefgebied is dat waarschijnlijk een onjuiste interpretatie. De oude vorst Catuvolcus wenste niet meer te vluchten of te vechten, maar had ook geen trek in gevangenschap, waarop hij zichzelf doodde door het sap van de taxusboom te drinken.

Reconstructie van een Eburoonse nederzetting die rond 50 v. Chr. verlaten werd. (Bron: Livius.org)
Reconstructie van een Eburoonse nederzetting die rond 50 v. Chr. verlaten werd. (Bron: Livius.org)

Caesar richtte Atuatuca in als zijn hoofdkwartier en splitste zijn leger van hieruit in drieën op, om elke vorm van verzet uit te roeien. De teruggetrokken Eburonen vochten nu echter niet meer als een leger en hadden ook geen burchten om te belegeren. In plaats daarvan verscholen zij zich zoveel mogelijk en doken er af en toe kleine groepjes op die als een soort guerrilla-strijders de Romeinen belaagden en hen dan het woud in lokten. Daar verdwaalden de legionairs gemakkelijk en werden dan in afzonderlijke groepjes verslagen. Caesar besloot alle buurstammen dus gewoon uit te nodigen om deel te nemen aan de strooptocht, wetende dat Germanen wel gewend waren aan dichte wouden en zompige moerassen. Als vliegen kwamen ze op de stroop af en de Sugambren, Caesars oude vijanden achter de Rijn, kwamen zelfs met 2000 man. Erg betrouwbaar bleken zij echter niet als bondgenoten, daar zij op eigen houtje Atuatuca probeerden te betrekken, hetgeen mislukte. De tweede strooptocht wierp desondanks vruchten af. Elk gebouw werd platgebrand, bijna alle spullen werden in beslag genomen en elk aangetroffen graankorreltje werd geconfisqueerd of vernietigd. Ambiorix zelf kreeg men niet te pakken. Regelmatig werden er wel mannen opgepakt die zeiden dat ze hem hadden gezien, maar dat hij nog net ontsnapt was. Naar het schijnt ging hij met een klein escorte van plaats naar plaats en maakte zich ’s nachts steeds weer uit de voeten.

Het Gallo-Romeins Museum staat niet voor niets in Tongeren.
Het Gallo-Romeins Museum staat niet voor niets in Tongeren.

Erg veel kon dat Caesar al niet meer schelen. De opstand was afgestraft en de vrede weergekeerd middels een afschrikwekkend voorbeeld, zodat de veldheer in het najaar in alle rust naar Italië terugkeerde. De vrede in Gallië werd het jaar daarop alweer ruw verstoord, maar aan de grote Gallische opstand van Vercingetorix namen de meeste ex-bondgenoten van Ambiorix geen deel meer, met uitzondering van de Nerviërs en de Morini. Pas in 51 v. Chr., toen Vercingetorix al verslagen was, brak er nog één opstand uit in het noorden, waarbij een Belgische coalitie onder leiding van de Bellovaci, een stam die in het huidige Picardië woonde, een laatste verzet vormde. Toen die opstand verslagen was, boden alleen de Treveri en de Eburonen nog steeds verzet, waarbij Ambiorix blijkbaar toch weer was opgedoken. Terwijl Labienus opnieuw de Treveri onder handen nam, ging Caesar voorgoed met de Eburonen afrekenen. Opnieuw werd er een verwoestende strooptocht gehouden, waarbij het gebied verwoest zou zijn. Het gebied zou ontvolkt zijn en dan niet middels massale deportatie, zoals antieke imperia in het Midden-Oosten wel eens toepasten. Volgens Caesar zou de stam volledig uitgeroeid zijn: elke Eburoon, man, vrouw of kind, zou gedood zijn, hetgeen men vandaag de dag als genocide zou beschouwen. Archeologisch onderzoek heeft echter geen bewijs van een volledige ontvolking van het Eburoons leefgebied aangetoond. Wel lijkt er sprake van een vermindering in akkerbouw, zodat er sprake is van een groot aantal doden, maar niet van ontvolking. Waarschijnlijk overleefden veel Eburonen door naar hun buren te vluchten, terwijl Caesar zijn pijlen vooral op de Eburoonse adel richtte, zodat de stam zijn politieke betekenis verloor.

Stamgebieden in de Lage Landen in de 1e en 2e eeuw. Het is van de kleinere stammen niet altijd even zeker waar hun exacte woonplaats was. Het is mogelijk dat stammen als de Tungri, Toxandriërs, Frisiavonen en de stammen aan de Rijn ontstaan waren uit restanten van de Eburonen.
Stamgebieden in de Lage Landen in de 1e en 2e eeuw. Het is van de kleinere stammen niet altijd even zeker waar hun exacte woonplaats was. Het is mogelijk dat stammen als de Tungri, Toxandriërs, Frisiavonen en de stammen aan de Rijn ontstaan waren uit restanten van de Eburonen.

Het is zeer goed mogelijk dat de overgebleven Eburonen gewoon zijn opgegaan in omringende stammen, of zelfs met een aantal hiervan een nieuw stamverband hebben gevormd. Het vrijgekomen land zou volgens de traditionele visie aan de Germaanse Tungri zijn gegeven, die het gebied hierna binnen zouden zijn getrokken. Het is echter niet onmogelijk dat de Tungri een naam is die aan een hergroepering van de overlevenden gegeven werd, of dat zij vazallen van de Eburonen waren, die simpelweg in het machtsvacuüm sprongen. In elk geval was de verovering van Belgica en in feite heel Gallië een feit. Heel Gallië? Nee. Een klein deel bleef nog enig verzet bieden. En hoewel de lezer wellicht had gehoopt dat het om een Gallische stam in Armorica (Bretagne) ging, waren het in deze tijd toch vooral de bewoners van moerassige gebieden in West-Vlaanderen en het zuidwesten van Nederland die moeilijk te temmen waren. De Menapiërs erkenden het Romeinse oppergezag nog nauwelijks. Wellicht zijn het de Bataven die hen later zuidwaarts dreven. Op eenzelfde wijze is het mogelijk dat de komst van de Bataven en Cananefaten (of althans van hun politieke elite) ook met het door Caesar gecreëerde machtsvacuüm te maken heeft. Rome claimde het gebied tot aan de Rijn, maar het daadwerkelijke bestuur reikte nog niet precies zo ver. De machtsverhoudingen in Belgica waren dusdanig verstoord dat permanente militaire bezetting voorlopig noodzakelijk was. Maar Caesars persoonlijke doel van de oorlog was bereikt. Hij was schatrijk, extreem populair bij de Romeinse bevolking en nog populairder bij zijn legers en veteranen. Een botsing met de Senaat en Pompeius, die niet erg gesteld waren op deze ontwikkeling, werd onvermijdelijk. Het resultaat was een burgeroorlog waarbij Caesar zichzelf tot dictator voor het leven liet benoemen, met welhaast koninklijke ambities. Die ambities werden hem noodlottig, maar de ondergang van de republiek was niet te stuiten.

Standbeeld van Ambiorix in Tongeren, de stad die traditioneel met Atuatuca geassocieerd wordt. Het beeld werd in 1866 onthuld. Kunstenaar Jules Bertin had het uiterlijk van de volksheld volkomen verzonnen, wat in het bijzonder geldt voor de stereotype gevleugelde helm.
Standbeeld van Ambiorix in Tongeren, de stad die traditioneel met Atuatuca geassocieerd wordt. Het beeld werd in 1866 onthuld. Kunstenaar Jules Bertin had het uiterlijk van de volksheld volkomen verzonnen, wat in het bijzonder geldt voor de stereotype gevleugelde helm.

Ambiorix zelf ging de geschiedenis in als een soort volksheld. Toen in 1830 de Zuidelijke Nederlanden voor het eerst een volledig onafhankelijk land werden, zat men al gauw met het probleem van legitimiteit. Er was namelijk geen sprake van een overkoepelende identiteit. Voordat deze provincies deel waren geweest van het Koninkrijk der Nederlanden waren zij Franse departementen geweest. Dáárvoor waren zij een personele unie geweest van graafschappen en hertogdommen, waarbij hun titels in het bezit waren geweest van de aartshertog van Oostenrijk en daarvoor de koning van Spanje… met uitzondering van pakweg een derde van het grondgebied, dat als Prinsbisdom Luik onafhankelijk gebleven was. Voor een overkoepelende geschiedenis greep men dus naar het verre verleden. Het nieuwe koninkrijk kreeg de naam België, waarbij de opstand van de Eburonen werd uitgelegd als een opstand van alle Belgen. De Belgen, die van alle Gallische volkeren de dapperste waren geweest. Hiermee werd een beeld geschetst van een België dat al 2000 jaar bestond: een eigen volk met een eigen identiteit en bestuur, dat sinds de Romeinse tijd aan één stuk door bezet was door buitenlandse grootmachten. Per slot van rekening leg je de onafhankelijkheid van je land liever uit als bevrijding dan als muiterij. Dat Caesar de Eburonen Germaans noemde was eigenlijk alleen maar mooi, want de term Gallisch werd te veel met Frankrijk geassocieerd. Op grond van deze historische mythe werd Ambiorix op een voetstuk gezet, met een standbeeld in Tongeren, de stad die traditioneel als Atuatuca werd beschouwd. De stad die ironisch juist genoemd werd naar de stam die het land van de Eburonen overnam.

De gewelddadige komst van Julius Caesar (58 t/m 55 v. Chr.)

Het eerste directe contact van de bewoners van het huidig Nederlands grondgebied met de Romeinse legermacht was allerminst zachtzinnig te noemen. Men raakte betrokken in de Gallische Oorlog en zoals recentelijk in het nieuws was, wordt het steeds waarschijnlijker dat Caesar hier op zeer gewelddadige wijze huisgehouden heeft.

Caesar, Crassus en Pompeius. Als het Eerste Triumviraat sloten deze rivalen de handen ineen en zorgden ervoor dat er niets gebeurde dat tegen hen werkte. Na de dood van Crassus viel deze balans weg en werden Pompeius en Caesar aartsvijanden.
Caesar, Crassus en Pompeius. Als het Eerste Triumviraat sloten deze rivalen de handen ineen en zorgden ervoor dat er niets gebeurde dat tegen hen werkte. Na de dood van Crassus viel deze balans weg en werden Pompeius en Caesar aartsvijanden.

De Gallische Oorlog zou men kunnen beschouwen als een groot prestigeproject van een politicus. Caesar leefde in de tijd van de Romeinse republiek en was lid van een patricische (adellijke) familie, de Gens Iulia, die beweerde af te stammen van Julus, de kleinzoon van Aeneas. Via moederskant zou hij ook nog afstammen van de Romeinse koningen Ancus Marcius en Numa Pompilius. Ondanks deze adellijke komaf met nogal protserige claims was de familie nogal verpauperd en was het voor een goede carrière noodzakelijk om hard te werken. Na de Slavenoorlog tegen Spartacus, waren de twee machtigste mannen in Rome Gnaeus Pompeius en Marcus Licinius Crassus. De twee werkten om strategische redenen samen, maar konden elkaar amper luchten of zien. Door met beide heren een alliantie te sluiten en zo hun conflict te overbruggen, was het Eerste Triumviraat tot stand gekomen en had Caesar het consulaat kunnen krijgen in 59 v. Chr. Verkiezingsuitslagen waren in dergelijke positie vooral afhankelijk van je netwerk, zodat al je bondgenoten ook hun cliënten mobiliseerden om op je te stemmen. En deze won Caesar extra goed door “vrijgevigheid”, wat in die tijd niet ongebruikelijk was, maar nu gerust als smeergeld kan worden gezien.

Gallië in de eerste eeuw voor Christus. Het zuidoosten was al Romeins voor de komst van Caesar.
Gallië in de eerste eeuw voor Christus. Het zuidoosten was al Romeins voor de komst van Caesar.

Caesar was dus een ambitieuze politicus. Hij werkte samen met Pompeius en Crassus, maar kon niet voor hen onderdoen. Zijn consulaat had hem handen vol geld gekost en zijn schulden waren torenhoog toen in 58 v. Chr. zijn éénjarige ambtstermijn erop zat. In dat jaar werd hij benoemd tot gouverneur van de provincie Gallia Narbonensis, het zuidoosten van het tegenwoordige Frankrijk. Ook had hij Gallia Cisalpina (Noord-Italië) en Illyricum (de Joegoslavische kust) voor vijf jaar bemachtigd. Van daaruit begon hij plannen te maken om Dacië aan te vallen. Om zowel zijn schulden te verminderen als zijn naam te vergroten, kon Caesar een oorlog dan ook goed gebruiken. Maar het plan met Dacië werd uiteindelijk verruild toen zich in Gallië iets onvoorziens voordeed. De Helvetiërs, een Gallische stam in het huidige Zwitserland, kregen het steeds benauwder door de toenemende druk van hun Germaanse buren. Uiteindelijk besloten zij hun land te verlaten en naar de westkust te verhuizen. Hoewel zij dit op een vreedzame manier probeerden te doen, trokken zij over het grondgebied van Romeinse bondgenoten, wat voor Caesar genoeg reden was voor oorlog. Dat kon gemakkelijk, want de volksmigratie riep de pijnlijke herinnering van de Cimbrische oorlog op bij de Romeinen. In zijn verslag van de oorlog, een propagandawerk waarin Caesar zijn daden in feite verdedigt, werd bovendien de beschuldiging toegevoegd dat de Helvetische koning Orgetorix van plan was geweest om heel Gallië in zijn macht te krijgen.

Caesars uitgebreide veldtochten in Gallië. Het werd een jarenlange veroveringsoorlog die helemaal uit de hand liep.
Caesars uitgebreide veldtochten in Gallië. Het werd een jarenlange veroveringsoorlog die helemaal uit de hand liep.

In het eerste jaar van die oorlog zullen de Lage Landen nog niet betrokken zijn geweest. Zowel de Helvetiërs als de Germaanse Sueben, die Gallië ook waren binnengevallen, werden snel verslagen. Maar de aanwezigheid van de Romeinse troepen leidde uiteraard tot onrust onder de bevolking. De verschillende Keltische volkeren waren nog te verdeeld, maar in Belgica daarentegen wisten de Belgen en Germanen dit probleem op te lossen door middel van een groot bondgenootschap, dat werd bekrachtigd door de uitwisseling van gijzelaars, zoals in die tijd gebruikelijk was. Hoewel er nog geen strijd was geweest met deze stammen greep Caesar dit aan als een nieuwe casus belli, opnieuw met de bewering dat er sprake was van een dubbele agenda. Zo kwamen de Lage Landen voor het eerst in aanraking met de Romeinse legermacht, die heel anders was dan wat zij gewend waren. In plaats van een krijgscultuur was hier sprake van een georganiseerd beroepsleger. Er waren veel meer rangen, de formaties waren veel strakker en meer geoefend en in plaats van individuele roem stond de onderlinge samenwerking voorop. Hoewel dat indruk moet hebben gemaakt, wil dat niet zeggen dat de Belgen maar wat deden. De Nerviërs wisten in eerste instantie tal van standaards buit te maken en veel Romeinse centurio’s uit te schakelen. Maar uiteindelijk onderwierp hij de meeste Belgen of joeg hen op de vlucht, met uitzondering van enkele stammen die zich in moeilijk doordringbare moerasgebieden ophielden.

Bij het Belgische Thuin zijn de sporen nog zichtbaar van het oppidum (Gallisch fort) waar de Atuatuci zich in terugtrokken.
Bij het Belgische Thuin zijn de sporen nog zichtbaar van het oppidum (Gallisch fort) waar de Atuatuci zich in terugtrokken.

Tijdens de campagnes in Belgica kwam Caesar voor het eerst dicht in de buurt van het tegenwoordige Nederland toen hij de strijd aanbond met de Atuatuci of Aduatieken. Door een vage etymologische overeenkomst in de namen was het fabeltje ontstaan dat deze stam een overblijfsel van de Cimbren en Teutonen was. Genoeg reden voor Caesar om hen uit te schakelen dus. De Atuatuci waren in feite gewoon een erg machtige stam, zodat het breken van hun machtspositie het meeste verzet zou uitschakelen. Dat bleek inderdaad het geval. Naburige onderhorige stammen, zoals de Eburonen, gingen door de knieën toen de Atuatuci verslagen werden. Er kwamen zelfs gezantschappen van over de Rijn om hun vriendschap (inclusief gijzelaars) aan te bieden, waaronder waarschijnlijk de Ubiërs. Alleen de Morini en Menapiërs in hun westelijke moerasgebieden bleven onafhankelijk. Ofschoon zij niet agressief waren, was dat toch een doorn in Caesars oog. Zijn plan om deze lastpakken in 55 v. Chr. – nadat hij met Crassus en Pompeius was overeengekomen dat zijn bevoegdheden met vier jaar verlengd zouden worden – alsnog te onderwerpen ging echter niet door. Een Germaanse inval in het najaar van 56 v. Chr. haalde een streep door de rekening. Twee stammen, de Usipeten en de Tencteren, waren van hun grond verdreven door de Sueben en hoopten nu van het machtsvacuüm in het oosten van Belgica gebruik te maken. De inval was extra ernstig omdat Caesar vreesde dat de Galliërs en Belgen deze Germanen wellicht als bondgenoten tegen de Romeinen konden zien. Caesar riep dan ook een Gallische raad bijeen, waar hij zich opwierp als de beschermer van het land.

Doorboorde schedels gevonden bij Kessel, vermoedelijk slachtoffers van Caesars aanval.
Doorboorde schedels gevonden bij Kessel, vermoedelijk slachtoffers van Caesars aanval.

Caesar trok naar het noorden met zijn enorme leger en de Gallische hulptroepen, tot hij gezanten van de Usipeten en Tencteren tegenkwam. Zij verzochten om een woonplaats in het rijk, of dat nu op hun huidige plek in Belgica was of op een plek die Caesar aan zou wijzen. Hoewel een bondgenootschap boven vijandschap te verkiezen viel, voelde Caesar er niets voor om deze Germanen in Gallië toe te laten. In plaats daarvan gelastte hij hen de Rijn weer over te steken en zich op het land van de Ubiërs te vestigen, met de opmerking dat je geen land van anderen op kon eisen als je je eigen land niet eens had kunnen verdedigen. De gezanten vroegen Caesar om drie dagen bedenktijd en of hij verder niet wilde optrekken. Beide verzoeken wees hij af, naar eigen zeggen omdat hij vreesde dat de Germanen tijd wilden winnen om versterkingen te roepen. Toen ging het mis: de Romeinse voorhoede raakte slaags met de Usipetische ruiters en werd teruggeslagen. Niet meer dan een schermutseling, maar toch een ernstige verstoring van de diplomatieke betrekkingen. De volgende dag kwamen de aanvoerders en stamoudsten van beide stammen naar Caesar toe in een poging te redden wat er te redden viel en hun excuses te maken voor het gevecht. Caesar zag dit anders. Het gevecht was volgens hem een schending van de overeenkomst, zodat de onderhandelingen nu werden afgebroken. Hij nam de gezanten gevangen en opende een verrassingsaanval op de rest van de Usipeten en Tencteren, die nu van hun leiders beroofd waren. Bij de aanval op hun wagenkamp werden niet alleen veel vechtende krijgers, maar ook tal van vrouwen en kinderen gedood. De gevangen leiders werden na deze Romeinse overwinning wel vrijgelaten, maar bleven uit angst voor de Belgen toch bij Caesar rondhangen.

Zwaardfragmenten uit Kessel (vici.org)
Zwaardfragmenten uit Kessel (vici.org)

Vermoedelijk vond de wrede actie van Caesar in mei of juni 55 v. Chr. plaats op Nederlandse bodem, bij het Noord-Brabantse Kessel, wat men opmaakt uit archeologische, historische en geochemische gegevens. De aanval heeft veel weg van een poging om de “indringers” uit te roeien, een daad die tegenwoordig zou vallen onder genocide. Dergelijke acties waren niet ongebruikelijk in deze tijden, evenmin als de verwoesting van steden of de gedwongen migratie van verslagen volkeren. Hoewel de wreedheid van de actie niet werd onderschat, zat men hier beduidend minder mee dan met het gevangennemen van de onderhandelaars. Onderhandelaars en afgezanten genoten ook toen al diplomatieke onschendbaarheid, zodat het gevangennemen of bevechten van hen dus in feite gold als een oorlogsmisdaad. In tegenstelling tot tegenwoordig was er echter geen internationaal gerechtshof dat hierover oordeelde. Wel spraken Caesars tegenstanders in de Senaat er schande van. Cato de Jongere, die bekendstond als een toonbeeld van integriteit en koppigheid, stelde zelfs de vraag of men Caesar niet moest uitleveren aan de Germanen om de smet van zijn daden van de Romeinse republiek af te wassen.

De Romeinse republiek breidde in Caesars tijd in een rap tempo uit. Caesar boekte een enorme verovering met Gallië (gearceerd).
De Romeinse republiek breidde in Caesars tijd in een rap tempo uit. Caesar boekte een enorme verovering met Gallië (gearceerd).

Uiteraard kwam het lang niet zover. Menigeen zag het vernietigen van de invallers toch als een soort heldendaad. Dat daar een wat minder fraaie toedracht bij hoorde, was blijkbaar niet zo’n probleem. Caesar trachtte er in elk geval lering uit te trekken en trok de Rijn over om alle Germanen duidelijk te maken dat zij niets te zoeken hadden in Gallië, met als uitleg aan het thuisfront dat de Usipetische en Tencterische ruiterij ontsnapt waren en zich bij de vijandige Sugambren hadden gevoegd, die uitlevering weigerden. Bovendien hadden de Ubiërs opnieuw hulp gevraagd tegen de Sueben. De veldtocht in Germanië stelde qua resultaat erg weinig voor. De Sugambren trokken zich terug in de diepe wouden en verder werden er vooral bondgenootschappen behaald. Caesar ging na 18 dagen terug naar Gallië en liet de Romeinse brug over de Rijn vernielen. Hij besloot zich nu maar op het westen te richten en de Britten te laten zien wie er de baas was, onder het mom dat zij de Belgen gesteund hadden. De veldtocht was een fiasco door het slechte weer, maar bij terugkomst versloeg Caesar eindelijk de Morini. Bij latere veldtochten in Brittannië was Caesar voorzichtiger en liet hij troepen in Gallië achter. En terecht, want het begon te rommelen in Gallië…