Romeinse plaatsen in Nederland: van dorp tot stad


xantenHa, die Barbaartjes!
Als deze Romeinse soldaat door jullie land wandelt, komt hij een hoop monumenten tegen voor de plaatsen waar het rijk waar ik voor werk zoveel betekent heeft. Wat me wel opvalt is dat het meestal gaat om de militaire versterkingen, dus de forten en de wachttorens. Terwijl er natuurlijk ook een hoop burgerlijke nederzettingen waren. Goed, van een paar van die plaatsen is nog wel wat te vinden, maar van de rest al veel minder. Het lijkt me dus goed dat ik hier eens wat over uit de doeken doe.

Met zijn sobere voorkomen lijkt een inheemse nederzetting op een paar armzalige hutjes. Vergis je niet: het waren stevige boerderijen!
Met zijn sobere voorkomen lijkt een inheemse nederzetting op een paar armzalige hutjes. Vergis je niet: het waren stevige boerderijen!

De meeste nederzettingen in Romeins Nederland waren waarschijnlijk inheems, met name natuurlijk ten noorden van de Rijn, wat immers buiten het Romeinse gezag viel. Dit zullen dus dorpen zijn geweest die bestonden uit een aantal flinke boerderijen: niet die armzalige hutjes waar veel mensen aan denken, maar stevige woningen van aardige omvang. Meestal waren dit boerendorpen waar de mensen van landbouw leefden, al kwamen er vast ook wel eens ambachten voor, zoals een smid.

Een Romeinse vicus kan in grootte variëren van een Gallo-Romeins dorpje tot een ware stad.
Een Romeinse vicus kan in grootte variëren van een Gallo-Romeins dorpje tot een ware stad.

Wanneer we naar de meer Romeinse nederzettingen gaan kijken, is het misschien verstandig om toch een beetje voorzichtig te zijn met dat “Romeinse”. Veel van de bewoners waren eigenlijk alsnog inheems en hoewel de Romeinse invloed in zowel bouwstijl als levensstijl duidelijk te zien zullen zijn geweest, zullen er een hoop dingen anders geweest zijn dan in Rome zelf. Vooral de gewone man zal toch nog sterke Keltische en Germaanse elementen hebben gehad, zodat het misschien slimmer is om van een Gallo-Romeinse nederzetting te spreken. Wel waren deze nederzettingen soms minder agrarisch, zodat je qua economie al wat meer van een stadje zou kunnen spreken. Het waren dan ook vaak handelsnederzettingen, die dan ook vaak op een gunstige plaats ontstonden, zoals een kruispunt van twee belangrijke wegen of een oversteekpunt in een rivier (in feite ook een handelsweg, maar dan voor de schepen). Zo’n Romeinse nederzetting noemen we een vicus, waaruit uiteindelijk het Nederlandse woord “wijk” uit ontstaan is (je sprak het oorspronkelijk uit als “wiekoes”).

De handelsnederzetting van Coriovallum, bekend om het grote badhuis, ging aardig op een stad lijken.
De handelsnederzetting van Coriovallum, bekend om het grote badhuis, ging aardig op een stad lijken.

Een officiële stadsstatus hadden deze nederzettingen bijna nooit, maar daar moet bij gezegd worden dat echte stadsrechten pas lang na de Romeinse tijd (in de middeleeuwen) werden begonnen. Er was dus niet zoiets als een document dat zei dat de plaats een officiële stad was en daar bepaalde rechten aan verbond. De erkenning als stad zat vaak meer in de functie en omvang van de plaats. Wel bestond er zoiets als marktrechten. Maar zelfs een plaats zonder marktrecht kon qua grootte en economie al verdraaid veel weghebben van een stad, zelfs als er geen muur om het geheel heen stond. De vicus van Coriovallum (Heerlen) was in feite een simpele handelsnederzetting, maar de hoeveelheid huizen en de omvang van het enorme badhuis maken wel duidelijk dat dit een behoorlijk interessante plaats was. Ook de vicus van Mosae Traiectum (Maastricht) was van groot belang, vooral in de Laat-Romeinse tijd. Beide plaatsen lagen dan ook aan een zeer belangrijke handelsroute, waarbij Mosae Traiectum ook nog eens aan de Maas lag en in de Laat-Romeinse tijd bij twee forten!

Afhankelijk van hoe groot een fort is, kunnen de canabae uitgroeien tot een stad op zich, zoals bij Nijmegen het geval was.
Afhankelijk van hoe groot een fort is, kunnen de canabae uitgroeien tot een stad op zich, zoals bij Nijmegen op de Hunnerberg een tijdje het geval was.

Ja, ook de militaire plaatsen zijn van het belang in het ontstaan van nederzettingen en stadjes in Germania Inferior. Vrijwel altijd ontstond er een burgerlijke nederzetting bij een Romeins fort. Een vicus bij zo’n fort noemen we ook wel canabae of kampdorp. In eerste instantie, als een kamp slechts tijdelijk werd aangelegd (bijvoorbeeld ter voorbereiding van een veldtocht of als voorpost in de zomermaanden) waren de canabae ook een soort tijdelijk burgerkamp, maar naarmate de troepen meer permanent gevestigd werden en hun tenten door barakken vervingen, werden de kampdorpen ook meer vaste nederzettingen met huizen. Dat er zoveel burgers met de soldaten meetrokken is niet vreemd. Ten eerste hoorde een deel wellicht (direct of indirect) bij het leger, maar dan meer als specialist, kleermaker of een ander soort non-combattant (dus zonder mee te hoeven vechten). Ten tweede kwamen er allerlei kooplui, kroegbaasjes en “vrouwen van plezier” op af omdat er best aan dat leger te verdienen viel. Ten derde kon het zijn dat sommige soldaten allang een liefje hadden of zelfs een gezin, dat uiteraard in de buurt wilde wonen. Hoe groter de aanwezige troepen, hoe groter en meer bruisend de kampdorpen.

Nijmegen voor de Bataafse opstand. Op dit kaartje ziet de Batavenstad er erg rommelig uit, maar waarschijnlijk had de stad een vierkante plattegrond.
Nijmegen voor de Bataafse opstand. Op dit kaartje ziet de Batavenstad er erg rommelig uit, maar waarschijnlijk had de stad een vierkante plattegrond.

Van twee plaatsen in Nederland weten we vrij veel over hun status als Romeinse stad: Nijmegen en Voorburg. Nijmegen heeft bijna elke variant van een Romeinse plaats gezien. Het begon met de inrichting van een tijdelijk kamp op de Hunnerberg, waar 15.000 soldaten werden gehuisvest, met nog wat tijdelijke kampen eromheen en dus ook een aanzienlijk kampdorp. Wat verderop, op het Kops Plateau volgde een tweede kamp dat uiteindelijk meer permanent werd. Een stukje naar het westen ligt een derde heuvel, het Valkhof, waar een soort burgerlijke stad ontstond. De Romeinen hadden de plek namelijk uitgekozen als bestuurscentrum van de Bataafse gemeenschap (civitas) en dat maakte het voor de Bataafse elite, met name veteranen uit de hulptroepen, interessant om rondom dat centrum te gaan wonen. Zo ontstond daar dus een Gallo-Romeinse stad, die meestal Batavodurum (Keltisch voor “Batavenmarkt”) of Oppidum Batavorum (Latijn voor “Batavenstad” of “Batavenburg”) werd genoemd. Ondanks de naam was het dus geen inheemse burcht met een plattegrond in organische vorm. Oppidum Batavorum was gebouwd in een keurig zelfde schaakbord-patroon als veel Romeinse steden en forten: de straten waren keurig recht en vormden zo een mooie rechthoek.

Noviomagus was beduidend kleiner dan Colonia Agrippina of Traiana. Maar van alle Romeinse steden in Nederland was het de grootste.
Noviomagus was beduidend kleiner dan Colonia Agrippina of Traiana. Maar van alle Romeinse steden in Nederland was het de grootste.

Zowel het fort op het Kops Plateau als Oppidum Batavorum werden bij de Bataafse Opstand verwoest door de rebellen. In het laatste geval was dat pas toen ze zich moesten terugtrekken, om hun stad niet prijs te geven aan de Romeinen. Na de opstand werd er een legioen gevestigd op de Hunnerberg en het kampdorp daaromheen zal dus een levendige plaats zijn geweest: er stond zelfs een amfitheater! Een paar kilometer ten westen van de oude Batavenstad ontstond bovendien een nieuwe nederzetting, aan de Waal. Deze handelsnederzetting groeide uit tot de stad die we kennen als Noviomagus, “Nieuwe Markt”. Die naam is toepasselijk, want de regio had al recht om markten te organiseren sinds de 1e eeuw v. Chr. Toch denkt men vaak dat keizer Ulpius Trajanus deze rechten aan de stad gaf en dat daarom de stad zijn naam ging gebruiken als Ulpia Noviomagus Batavorum. De naam is echter meer een eerbetoon aan de keizer of een uiting van trots van de stadsbewoners.

Zichtbare restanten van een Laat-Romeinse vloerverwarming op de Waalkade in Nijmegen.
Zichtbare restanten van een Laat-Romeinse vloerverwarming op de Waalkade in Nijmegen.

Rond diezelfde tijd werd het legioen overgeplaatst en vervangen door een klein detachement, zodat de markt in het kampdorp flink inzakte. Noviomagus bleef wat langer bruisen, maar verloor in de loop van de 2e eeuw aan betekenis, om in de 3e eeuw grotendeels verlaten te worden. Begin 4e eeuw ontstond er echter een nieuw gelijknamig handelsstadje aan de Waalkade bij het Valkhof, waar in die tijd een nieuw castellum werd gebouwd. Aan de Waalkade in Nijmegen kun je nog resten van de stadsmuur en van een hypocaustum (een Romeinse vloerverwarming) vinden. Hoewel het late Noviomagus dus veel kleiner was, woonden er wel degelijk mensen die rijk genoeg waren voor zo’n verwarming.

Zo zou Forum Hadriani er op zijn hoogtepunt kunnen hebben uitgezien. Erg groot was het eigenlijk niet.
Zo zou Forum Hadriani er op zijn hoogtepunt kunnen hebben uitgezien. Erg groot was het eigenlijk niet.

Voorburg of Forum Hadriani was op zijn hoogtepunt veel kleiner dan Noviomagus in zijn glorietijd. Toch moet het een tijdje de grootste Romeinse plaats in Zuid-Holland geweest zijn. Zoals Nijmegen het bestuurscentrum van de Bataven was, kozen de Romeinen deze plaats op den duur als bestuurscentrum van de Cananefaatse civitas. De stad ontstond halverwege het Kanaal van Corbulo, dat de Rijn en monding van Maas en Waal verbond. Het was dus een echt handelsstadje. De naam betekent “Markt van Hadrianus”, maar waarschijnlijk heette het stadje oorspronkelijk Municipium Cananefatum (een municipium is zoveel als een stad of gemeenschap). Opnieuw heeft de naamswijziging in Forum Hadriani tot de conclusie geleid dat keizer Hadrianus marktrechten aan de stad gaf, maar ook hier weer is het een gek idee dat een hoofdstad dat nog niet gehad zou hebben. Bovendien wordt de stad op mijlpalen van meer dan een eeuw later weer aangeduid als Municipium Aelium Cananefatum (wat opnieuw duidt op keizer Aelius Hadrianus). Een bekende theorie is dat de naam municipium op zou gaan voor een stad met beperkt stadsrecht, maar echt bewezen is dit niet.

Colonia Claudia Ara Agripinnensis, die grote stad. Met vier letters schrijft men dat. (Namelijk: CCAA)
Colonia Claudia Ara Agripinnensis, die grote stad. Met vier letters schrijft men dat. (Namelijk: CCAA)

Zoals ik al zei: waarschijnlijk bestond er geen echt Romeins stadsrecht. Vaak is de colonia aangeduid als de status van een hoogste Romeinse stad, maar in feite is dit vooral een direct gestichte Romeinse stad, met de bedoeling om hier veteranen en andere staatsburgers te huisvesten. Een soort kolonie dus, zoals de naam al doet vermoeden! Zulke steden kwamen in Romeins Nederland niet voor, maar wel elders in Germania Inferior. We kennen Colonia Ulpia Traiana (Xanten) en Colonia Claudia Ara Agrippinensium (Keulen) waar opnieuw namen van Romeinse keizers en hun familie in doorklinken. (Maar ook deze steden hebben niet altijd zo geheten!) Merk je trouwens dat je in de naam van Keulen het woord colonia nog vaag terug hoort?

Forum Hadriani lag ter hoogte van Park Arentsburgh in Voorburg.
Forum Hadriani lag ter hoogte van Park Arentsburgh in Voorburg.

Dat beeld van die enorme steden vol marmer, goud en prachtige kolossale gebouwen moet je voor Romeins Nederland in elk geval niet op laten gaan. De meeste plaatsen waren geen echte steden en zelfs de steden waren relatief klein, al voor de Romeinse tijd. En dat van die stadsrechten… Tja, dat is toch een soort mythe of misverstand.

L. Octavius Barbatus

www.twitter.com/OctaviusRomein

Ganuenta: de Gallo-Romeinse tijd in hartje Zeeland

zeeuwsOnze tocht langs Romeinse forten aan de kust voert ons verder zuidwaarts. De Romeinse plaatsen aan de mondingen van Maas en Waal zullen we voor later bewaren, zodat we nu in Zeeland terechtkomen. In het begin van de Romeinse tijd moet Zeeland in eerste instantie meer land dan zee zijn geweest: hoewel het gebied duidelijk de rivierdelta van de Schelde vormde, was het nog niet de archipel zoals wij nu kennen. In de loop van de derde eeuw ontstonden er echter grote overstromingen ten gevolge van zowel lichte klimaatveranderingen als het uitputten van de veengrond: de overdadig gebruikte verzakte, terwijl tegelijkertijd het waterpeil steeg. De overstroming van de delta is voor de archeologie vrij tweeslachtig: enerzijds zullen veel ruïnes nooit gevonden worden, maar anderzijds worden er des te meer voorwerpen uit het water opgevist.

Hoewel de vele votiefstenen Nehalennia's naam en uiterlijk duidelijk maken, is haar exacte functie nog steeds niet opgehelderd.
Hoewel de vele votiefstenen Nehalennia’s naam en uiterlijk duidelijk maken, is haar exacte functie nog steeds niet opgehelderd.

De Gallo-Romeinse tempel bij Colijnsplaat is daar een voorbeeld van. Het bestaan van de tempel werd duidelijk toen er votiefstenen en andere voorwerpen uit de Oosterschelde werden opgevist, wat gevolgd door het uitgebreid opduiken en -vissen van voorwerpen in de jaren ’70. De tempel ligt vlak ten zuiden van zandbank de Vuilbaard en anderhalve kilometer ten noordwesten van Colijnsplaat. Het oppervlak is ongeveer 50 bij 100 meter en ligt op 25 meter diepte. Zo’n 125 meter ten oosten ervan zouden de resten van een nederzetting liggen. De tempel was zonder twijfel gewijd aan Nehalennia, een lokale godin van niet geheel duidelijke herkomst. Op de meeste votiefstenen wordt zij afgebeeld als jonge vrouw, zittend in een stoel met een mand met appels op haar schoot en een grote hond aan haar zij. Ook wordt ze soms naast een schip afgebeeld. Of de attributen staan voor het hiernamaals of voor vruchtbaarheid is niet duidelijk. De hond zou kunnen staan voor bescherming of juist voor de getemde zee, maar ook voor iets heel anders. Sommige inscripties op de stenen betuigen haar echter wel dank voor een veilige overtocht. Eén van de inscripties op de votiefstenen noemt een plaats die Ganuenta heet, wat doet vermoeden dat de nederzetting zo heette.

Te Colijnsplaat is een tempel nagebouwd, zoals die van Nehalennia eruit gezien kan hebben.
Te Colijnsplaat is een tempel nagebouwd, zoals die van Nehalennia eruit gezien kan hebben.

Van Ganuenta is niet veel bekend, maar aangezien de plaats destijds aan de Schelde lag zou het een belangrijke haven geweest kunnen zijn. De nederzetting lag immers niet ver van de Scheldemonding en kan dus een belangrijke doorvoerhaven geweest zijn, onder meer voor de handel overzee. Veel zekerheid van de exacte bewoners van de stad is er niet, al wordt het gebied in verband gebracht met stammen als de Marsaci of Marezaten en de Frisiavones. Veel concreet bewijs dat zij daar exact woonden is er niet, want de stammen worden door de bekende geschriften weinig genoemd. Dat Ganuenta de hoofdstad van de Frisiavones zou zijn is nooit bewezen en het is zeker niet onwaarschijnlijk dat de stam noordelijker woonde. Wellicht zijn de Menapiërs, die door Caesar onder de Belgen gerekend werden, een betere kandidaat. Caesar maakt er bovendien melding van dat de stammen in het westen van Gallia Belgica erg moeilijk te onderwerpen waren doordat zij zich gemakkelijk verborgen in het moerassige landschap, een omschrijving die past bij West-Vlaanderen en Zeeland.

Nehalennia zetelt vandaag de dag in Domburg, alwaar ze uitkijkt over de zee.
Nehalennia zetelt vandaag de dag in Domburg, alwaar ze uitkijkt over de zee.

Een tweede tempel voor Nehalennia lag waarschijnlijk verder naar het westen, in de buurt van het tegenwoordige Domburg, waar in 1647 al 25 votiefstenen ontdekt werden, nadat een grote storm op 5 januari het strand blootlegde. Helaas gingen de meeste van deze vondsten in 1848 verloren bij een brand in de Domburgse kerk, waar de stenen toen bewaard werden. Slechts 3 stenen overleefden de ramp. Tekeningen van de stenen zijn nu de voornaamste bron. Tussen de twee tempels in, ter hoogte van vakantiepark De Roompot op Noord-Beveland, wordt een castellum vermoed op grond van de vondst van enkele dakpannen, waarschijnlijk als onderdeel van de verdediging van de westkust na een grote aanval van Chaukische piraten in 173 v. Chr. Tot andere interessante vondsten op Walcheren en Zuid-Beveland behoren wat inheemse nederzettingen, twee schelpkalkbranderijen en een vondst van 6 oventjes in ‘s-Heer Abtskerke, wat duidelijk maakt dat hier een turfbranderij stond ten behoeve van de zoutwinning.

Godenbeeld voor Nehalennia in de Gallo-Romeinse tempel van Archeon. De hond en een mand met voedsel zijn aan de zijkanten van de stoel afgebeeld.
Godenbeeld voor Nehalennia in de Gallo-Romeinse tempel van Archeon. De hond en een mand met voedsel zijn aan de zijkanten van de stoel afgebeeld.

De votiefstenen van Nehalennia zijn op verschillende jaartallen uit de 2e en 3e eeuw te dateren, maar tot nu toe is er geen gevonden van na het jaar 227, wat impliceert dat het gebied in de derde eeuw verlaten werd. Waarschijnlijk spelen de ecologische problemen van die tijd een grote rol. De stijging van het water had nog niet dramatisch hoeven zijn, ware het niet dat het overdadig steken van turf, voor bovengenoemde zoutwinning, de veengrond had doen verzakken. Daardoor was er geen natuurlijke barrière meer tegen de zee. De tempel van Nehalennia kwam, samen met de bijbehorende nederzetting, onder water te staan en ligt daar tot op de dag van vandaag. Wel is in Colijnsplaat een tempel nagebouwd. In Domburg is Nehalennia terug te vinden als bronzen beeld. De Gallo-Romeinse tempel in Archeon is weliswaar gebaseerd op de tempels van Cuijk, Elst en Maastricht, maar is desalniettemin gewijd aan Nehalennia, compleet met een godenbeeld, votiefstenen en een dagelijkse tempelceremonie. Wie de echte votiefstenen bekijken wil, kan terecht in meerdere musea. De 122 votiefstenen van Colijnsplaat bevinden zich in het Rijksmuseum van Oudheden, te Leiden, terwijl de overgebleven stenen uit Domburg zich in het Zeeuws Museum in Middelburg en in de Koninklijke musea voor kunst en geschiedenis in Brussel bevinden.

Flevum: de Romeinen in Noord-Holland

017Omdat de Limes zich aan de Rijn bevindt, denken veel mensen dat de Romeinen nooit een voet ten noorden van de rivier gezet hebben. Dat is onjuist, niet alleen vanwege handelscontacten en eventuele oorlogen, maar ook omdat de Romeinen rondom hun rijk het liefst een bufferzone hadden. In eerste instantie ging dat om een militaire bezettingszone, later meer om bondgenoten met een soort vazalstatus. Van uitwisseling met het noorden bleef dus sprake, terwijl in de eerste decennia van Romeins Nederland er sprake was van duidelijke militaire aanwezigheid in het noorden. En aangezien we de verschillende forten en plaatsen van de Rijngrens in Nederland al behandeld hebben, verleggen wij nu onze aandacht naar de forten langs de westkust. De eerste op de lijst ligt dus ten noorden van de Rijn: Flevum!

De Frisii Minores en Frisii Maiores. De namen hebben waarschijnlijk te maken met hun sterkte. (Deze kaart gaat ervan uit dat rondom Velsen Cananefaten wonen, hetgeen twijfelachtig is.)
De Frisii Minores en Frisii Maiores. De namen hebben waarschijnlijk te maken met hun sterkte. (Deze kaart gaat ervan uit dat rondom Velsen Cananefaten wonen, hetgeen twijfelachtig is.)

Hoewel de leek bij de Germaanse stam der Friezen snel aan Friesland denkt, deelden de Romeinen de Frisii op in twee groepen. De Frisii Maiores of Grote Friezen woonden in het oosten, dus waarschijnlijk in Noord-Nederland, terwijl de Frisii Minores of Kleine Friezen in Noord-Holland zullen hebben gewoond. (Voor u concludeert dat de naam West-Friesland hier op slaat: helaas! De naam stamt uit de Middeleeuwen.) De Frisii waren grotendeels veehouders en leefden volgens Plinius de Oudere in een bosachtig gebied of juist op terpen aan de kust. De stam moet rond 12 v. Chr. door Drusus onderworpen zijn, al lijken hier geen gevechten aan te zijn voorafgegaan. Blijkbaar ging de onderwerping min of meer vrijwillig en werd er belasting betaald in de vorm van koeienhuiden en hulptroepen. Friese gidsen moeten in de Waddenzee erg bruikbaar zijn geweest.

Het castellum bij Velsen is één van de weinige bekende forten ten noorden van de Rijn in Nederland.
Het castellum bij Velsen is één van de weinige bekende forten ten noorden van de Rijn in Nederland. (Illustratie van Graham Sumner.)

Nadat de Romeinse controle over het grote Germania verloren was gegaan met de Varusslag (9 na Chr.) bleef er ondanks alles sprake van Romeins oppergezag over de Frisii, of in elk geval in Noord-Holland. Rond 14 à 16 na Chr. werd er een vlootbasis geconstrueerd bij Velsen. Omdat het Oer-IJ, waaraan de basis gebouwd was, een belangrijke rivier in de Rijndelta en een goede weg naar het Flevomeer, diende het waarschijnlijk als steunpunt voor de wraaktochten die Germanicus achter de Rijn hield. In eerste instantie moet het fort maar 1 hectare groot geweest zijn, maar uiteindelijk werd het naar een hectare of 7 uitgebreid. Op zijn hoogtepunt besloeg Flevum een dubbel fort en ook nog eens een haven. Het tweede fort, in de archeologie Velsen-2 genoemd, lag wat meer stroomafwaarts en is waarschijnlijk pas veel later gebouwd. Vondsten van potscherven en andere artikelen in de omgeving maken de aanwezigheid van wijn en olie duidelijk. Vrij interessant zijn de Friese heiligdommen in de omgeving. Twee bevinden zich een stuk naar het noorden, in Beverwijk en bij Uitgeest. Ten zuiden van Flevum lag het heiligdom van Velserbroek, dat vanaf de IJzertijd tot in de 3e eeuw in gebruik moet zijn geweest. Dit heeft tot het vermoeden geleid dat de regio een belangrijk godsdienstig centrum was, wat de Romeinse aanwezigheid des te meer verklaard. Het zou kunnen dat de Romeinen met opzet de locatie gekozen hebben vanwege de centrale functie ervan.

De vondsten uit Velsen. Omdat de slingerkogels opraakten moesten er razendsnel nieuwe gegoten worden, dus drukte men zijn vingers in de aarde.
Schedels, slingerkogels en andere vondsten uit Velsen.

Dat Velsen waarschijnlijk Flevum was, blijkt uit vondsten die duiden op een belegering. Tacitus vertelt in zijn verslag namelijk over een grote opstand onder de Frisii nadat een bevelhebber genaamd Olennius in 28 na Chr. de belastingen verhoogd zou hebben. De afspraken zouden namelijk duidelijk zijn geweest over de hoeveelheid huiden maar niet over het formaat, waarop Olennius huiden van oerossen eiste in plaats van die van het veel kleinere vee. Nadat de belastinginners door de Frisii gedood waren, trokken Olennius en zijn soldaten zich terug in het fort en doorstonden beleg. Vondsten van slingerkogels die duidelijk in de vorm van vingerkootjes zijn duiden erop dat de toestand in Velsen nijpend was: men moest tijdens het gevecht in allerijl nieuwe kogels maken, wat werd gedaan door met de vingers gaten in de aarde te drukken waarna er lood in gegoten werd. Maar liefst 520 kogels werden aangetroffen! De eerste aanval van de Frisii werd namelijk succesvol afgeslagen met “echte” slingerkogels (de amandelvormige) terwijl een tweede aanval, waarvoor de tweederangs versie gebruikt werd, tot in het kamp wist te komen. Een derde aanval kwam van over het water, maar was niet goed gecoördineerd met de tweede, zodat het garnizoen beide wist terug te drijven en overleefde. Volgens het verslag van Tacitus werden Olennius en zijn mannen ontzet door Legio V Alaudae.

Pugio (dolk) en militair riembeslag uit Velsen.
Pugio (dolk) en militair riembeslag uit Velsen.

Toen het beleg van Velsen eenmaal was opgebroken, werd het fort geëvacueerd. Een vondst van een lijk in het Oer-IJ, bovenop een laag afval in de Romeinse haven, maakt duidelijk dat de evacuatie zo haastig ging dat er geen tijd was om de doden fatsoenlijk te begraven of cremeren, zodat er waarschijnlijk lijken in het water gedumpt werden. Drie andere lijken werden nogal haastig begraven door ze in putten te werpen, zodat de waterbronnen (en daarmee het fort) niet door anderen gebruikt kon worden. Eentje droeg een munt bij zich, geslagen tussen 22 en 30 na Chr., wat datering van de belegering mogelijk maakte. Toch is het volledige bewijs dat het fort bij Velsen daadwerkelijk Flevum is niet volledig geleverd, ondanks dat er sterke aanwijzingen voor zijn.

Gouverneur Corbulo kreeg geen toestemming om het land van de Frisii opnieuw te bezetten. Velsen werd nu voorgoed ontruimd.
Gouverneur Corbulo kreeg geen toestemming om het land van de Frisii opnieuw te bezetten. Velsen werd nu voorgoed ontruimd.

Ondanks de opstand en de evacuatie die erop volgde (als het gaat om de opstand waar Tacitus over spreekt, moeten de Romeinen in het Woud van Baduhenna een lelijke nederlaag geleden hebben) was dit niet het einde van fort Velsen. De vondst van een tabula in Tolsum, die gedateerd kan worden op 29 na Chr., zou al herstel van Romeinse invloed kunnen betekenen. Uiteraard kan dit ook een uitwisseling op handelsterrein zijn, maar van de andere kant betekent dat dus dat het gebied niet buitengewoon vijandig was. Het fort bij Velsen moet rond 35 na Chr. herbouwd zijn. Velsen 2, 600 meter verderop, volgde niet lang daarna rond 40 na Chr., toen Caligula de Rijndelta bezocht. Praetorium Agrippinae en mogelijk nog enkele andere Rijnforten werden rond deze tijd gebouwd, waarschijnlijk met als doel de regio te stabiliseren en de invasie van Brittannia daarmee te vergemakkelijken. Al 7 jaar later moet Velsen in zijn geheel opgegeven zijn toen keizer Claudius (om dezelfde reden van stabiliteit) gouverneur Corbulo opdracht gaf om alle gebied ten noorden van de Rijn met rust te laten. Dat de monding van het Oer-IJ aan het dichtslibben was droeg ook bij aan het gebrek aan belang van het fort. Hoewel contact met de Frisii en eventuele bondgenootschappen nadien niet uitgesloten zijn, zou het fort vanaf 50 na Chr. niet meer bezet worden.

Romeins soldaat en Friese krijger, naast elkaar in het Huis van Hilde.
Romeins soldaat en Friese krijger, naast elkaar in het Huis van Hilde.

De eerste ontdekkingen van de forten bij Velsen vonden plaats in 1945, bij afbraak van de Atlantikwall toen Velsen-2 ontdekt werd. In de jaren ’50 vond bij de aanleg van de Velsertunnel het eerste echte onderzoek plaats. Velsen-1 volgde in 1972. Nog tot in de jaren ’90 waren er opgravingen in Velsen. Een museum op de plek zelf is niet van de grond gekomen, maar wie vondsten uit Velsen en de rest van Noord-Holland wil bewonderen kan terecht in het Huis van Hilde, te Castricum.

Romeinenweek 2017, dag 9 (7 mei): “Ontmoet de gladiator in Castellum Hoge Woerd”

torenAvete, barbaarse lezers, op deze allerlaatste dag van de Romeinenweek 2017. Vanmorgen ontwaakte ik in Utrecht en ging ik na mijn ontbijt vol goede moed op pad om mijn laatste voorwerp te zoeken en te hopen dat ik er voor eens en altijd achter zou komen waarom al mijn voorwerpen kwijt waren geraakt. De Limesweg wist ik vrij snel weer te vinden voor de deur van de Brede School Hoograven, waar hij keurig met kleurrijke mozaïektegels is aangegeven. Zo trok ik westwaarts, want het doel van mijn laatste etappe was uiteraard Castellum Hoge Woerd. Het raadsel luidde immers: ‘Ga vanuit Fectio twee castella naar het westen. Zoek daar een vechtersbaas zonder naam.

De Meern 1 is nog altijd te zien in Castellum Hoge Woerd. Groot, hè?
De Meern 1 is nog altijd te zien in Castellum Hoge Woerd. Groot, hè?

Castellum Hoge Woerd was niet moeilijk te vinden, zeker niet toen ik de wachttoren die er vlakbij gebouwd is uit de verte zag opdoemen. Van daaruit liep de Limesweg keurig recht naar het castellum. Binnenin het museum van het castellum zag ik een aantal bekende dingen. Het grote schip De Meern 1 blijft erg indrukwekkend. In wat interactieve gedeeltes van het museum kun je het schip zogenaamd besturen of even voelen hoe zwaar zo’n militaire bepakking nu eigenlijk is. Ik wist dat natuurlijk al, maar dat maakt het niet minder interessant. In het educatorium van het museum zag ik tal van kleine bepakkingen staan. Van daaruit kwam ik ook in een paar prachtige tentoonstellingen over alle vondsten van verschillende tijden die in de omgeving gedaan zijn. In de poortgebouwen kon ik nog meer vondsten zien, maar ook via “vensters op het verleden” de boel een beetje in originele staat terugzien, zoals ik gewend ben.

Charge! De aanstormende cavalerie zaait dood en verderf onder de vluchtende vijand!
Charge! De aanstormende cavalerie zaait dood en verderf onder de vluchtende vijand!

Vanaf de muur had ik ook een mooi uitzicht op het evenement beneden. Daar kwam ik ook de nodige bekende gezichten tegen. De meeste hiervan had ik vrijdag in Cuijk gezien bij Stichting Corbvlo, zoals gold voor een legionair, de bandwevende Romeinse dame en de Bataafse auxiliair. Een andere auxiliair leek veel op een Late Romein die ik deze week een paar keer ben tegengekomen, terwijl ik een andere Romeinse dame zowel in Cuijk als gisteren in Houten had ontmoet. Ook leek de aanwezige centurio een broer van de Romeinse arts die ik in Cuijk zag. De wapenmeester van Baroen was opnieuw aanwezig om jeugdige soldaatjes op te leiden, zodat ik dit keer eindelijk getuige was van het cavalerieonderdeel van zijn training: drie rekruten werden te paard geholpen en moesten daarna zoveel mogelijk van de voorbij rennende tegenstanders raken. Een hele kunst nog!

Het immer populaire mola of molenspel, dat ik deze week wel bijna elke dag ben tegengekomen!
Het immer populaire mola of molenspel, dat ik deze week wel bijna elke dag ben tegengekomen!

Natuurlijk was er nog veel meer te doen en te zien, zoals een speurtocht waarbij het de kunst was om alle afbeeldingen van een Romeinse soldaat in het castellum te vinden. Ook was er uitgebreide gelegenheid om Romeinse spelletjes te doen zoals mola of het deltaspel. Je kon zelfs een opgravinkje doen in echte zwarte aarde, maar dan wel in speciaal daarvoor neergezette bakken. Er werd ook op simpele wijze Romeins gekookt voor de liefhebber. En anders kon je altijd nog langs bij de stand van de Romeinenweek zelf, bijvoorbeeld om een hypocaustum te bouwen.

De gladiatoren worden keihard getraind door een zogeheten doctor.
De gladiatoren worden keihard getraind door een zogeheten doctor.

Het evenement was echter niet compleet zonder gladiatoren! Na een uitgebreid offer en orakel door de priesteres werden de tekenen van de goden als gunstig geïnterpreteerd en kon het geheel van start. De op winst beluste lanista stelde zijn ludus (gladiatorenschool) open voor het publiek om zijn menselijke koopwaar uit te stallen, maar liep al snel tegen het probleem aan dat de meeste potentiële klanten niet over Romeinse valuta beschikten. De komst van twee voorname gasten, een weduwe en haar volwassen zoon, bracht hier verandering in, maar helaas was moeders nogal kieskeurig. De familie had namelijk twee gladiatoren nodig om over een maand een eerbetoon te houden voor de overleden vader, waarbij de moeder dan ook hoopte dat er hooggeplaatst bezoek zou komen zodat er een goede partij voor zoonlief.

Twee snelle provocatores houden het openingsgevecht.
Twee snelle provocatores houden het openingsgevecht.

Om te laten zien wat hij in huis had, liet de lanista zijn gladiatoren een demonstratie doen, uiteraard met rudes oftewel houten zwaarden. Dit gebeurde onder uiterst verfijnde begeleiding van hun trainer, de doctor, die hen niet alleen streng had opgeleid maar ook als scheidsrechter optrad. Gladiatorengevechten gaan immers volgens strenge regels, dus de doctor greep ook nu regelmatig in wanneer een gladiator geraakt werd of zijn wapen verloor. De typen gladiator vochten ook volgens de juiste samenstelling tegen elkaar. De eerste waren twee provocatores, van oorsprong gebaseerd op vroeg-Republikeinse legionairs, uitgerust met een gladius, groot schild, licht borstpantser, één scheenplaat en een dekkende helm. Deze gladiatoren openen normaliter de gladiatorengevechten. Maar de rijke dame was nog niet echt onder de indruk.

Thraex tegen hoplomachus! Beide gladiatoren zouden in plaats van tegen elkaar ook tegen een murmillo kunnen vechten.
Thraex tegen hoplomachus! Beide gladiatoren zouden in plaats van tegen elkaar ook tegen een murmillo kunnen vechten.

Na deze ronde werd er dus wat heviger uitgepakt met een thraex en hoplomachus. De thraex is van oorsprong gebaseerd op een Thracische krijger, maar werd op den duur vooral uitgerust met een klein, gebogen vierkant schild en een opvallend kromzwaard. De hoplomachus, losjes gebaseerd op de Griekse hopliet, is zwaar gepantserd en draagt een klein bol schild, een dolk en een lange speer (in dit geval een stok omdat het houten oefenwapens betrof). Opnieuw werd het een spannende strijd, die werd beëindigd toen één van de twee opgaf. Deze gladiatoren vielen, mede vanwege hun lijf (ahum!), heel wat meer in de smaak bij de dame, maar tevreden was ze nog niet.

De secutor en retiarius vechten met staal op staal, wat dodelijk kan zijn! Als dat gebeurt moet de klant van de lanista flink dokken.
De secutor en retiarius vechten met staal op staal, wat dodelijk kan zijn! Als dat gebeurt moet de klant van de lanista flink dokken.

De lanista haalde hierop het beste van stal in de vorm van een secutor en een retiarius. Dit zijn misschien wel de bekendste gladiatoren. De secutor is te herkennen aan zijn grote schild, zijn gladius en vooral de helm met slechts twee kijkgaatjes. De retiarius is de beroemde vechter met drietand en net, zonder helm en met niet meer bescherming dan een gewatteerde hoes om zijn arm en een grote schouderplaat. Na aandringen van de potentiële klanten werden de houten wapens bij dit gevecht zelfs door metalen vervangen! Het werd een spannend gevecht waarin de secutor uiteindelijk het onderspit delfde. De dame riep uitzinnig om de dood van de verliezer, maar haar zoon – die er weinig voor voelde om zo’n hoge rekening te betalen – voorkwam dit.

De onbekende murmillo was de laatste van de 9 figuren én de enige gladiator die niet in de show zat.
De onbekende murmillo was de laatste van de 9 figuren én de enige gladiator die niet in de show zat.

De koop was in elk geval rond en moeder en zoon verlieten met hun lijfwachten de ludus, waarna er nog uitgebreid gelegenheid was om met de gladiatoren te spreken of zelfs hun spullen uit te proberen. Te midden van dit alles was het voor mij niet erg moeilijk om te raden welke persoon er met dit evenement te maken had: dat was natuurlijk de onbekende gladiator “Nomen Nescio” (“ik weet geen naam”). Bovendien was zijn type niet aanwezig geweest in de show, want hij was een murmillo, te herkennen aan zijn zware pantser en zijn schild en gladius.

Mijn gladius is weer terecht! En daarmee is mijn uitrusting weer compleet!
Mijn gladius is weer terecht! En daarmee is mijn uitrusting weer compleet!

Veel meer valt er niet over hem te vertellen, maar wie mijn artikelen volgt, zal wel weten welk voorwerp van mij hij had achtergelaten. Of je kunt het raden. Het was mijn gladius, het korte steekzwaard dat mijn allerbelangrijkste wapen is. En een brief: ‘Zo, Octavius. Nu ben je compleet, na 9 zeer diverse plekken in het land bezocht te hebben. De 9 mensen die je spullen verborgen hadden zijn ook heel divers. En zelfs je voorwerpen zijn niet 100 % Romeins. Wij hopen dat je er een hoop van hebt geleerd, maar vooral dat je er ook veel plezier aan hebt beleeft. Groeten, de 9 figuren van de Romeinenweek 2017.

Als echte infanterist gaat Octavius het liefst te voet. © Gilivs
Ben ik, L. Octavius Barbatus, zelf wel 100% Romein? Wie zal het zeggen…

Ja, het is waar. Ik heb op deze Romeinenweek weer erg veel moois gezien en er ook veel van geleerd. Van Romeinse officieren tot Keltische krijgers, van Germaanse ambachtslieden tot rijke Romeinse dames, en van Bataafse hulptroepen tot Laat-Romeinse huurlingen. En wat me opviel is, dat als je erop gaat letten, je merkt dat elk van hen wel iets Romeins heeft. Of juist iets wat misschien niet zo Romeins is. En kijk naar mijn eigen spullen: van de 9 voorwerpen die ik zoeken moest zaten er al niet-Romeinse bij. Mijn armband was Keltisch en de gladius komt oorspronkelijk uit Spanje. De meeste brieven waren geschreven op papyrus, dat oorspronkelijk uit Egypte komt! En natuurlijk heb ik nog veel meer dingen die eigenlijk afkomstig zijn van Kelten, Germanen, Italiërs of wat dan ook… Ben ik zelf wel 100% Romeins?

Een warme groet en hopelijk tot volgend jaar! Tot die tijd kun je mijn berichten op twitter en mijn artikelen op Romeinen.info blijven volgen! Maar nu: valete! Nunc habemus ad requiem.

L. Octavius Barbatus

www.twitter.com/OctaviusRomein