Vitellius grijpt de macht: het Vierkeizerjaar en de vooravond van de Opstand der Bataven

germaniaVan 68 tot en met 70 na Chr. zou de vrede in het hele Romeinse rijk ernstig verstoord worden. Al enkele jaren eerder was er een opstand in Judea uitgebroken, maar dat was nog niets vergeleken met de burgeroorlog die het hele rijk op zijn kop zette en waar ook Germania Inferior een grote rol in zou spelen. Waarschijnlijk werden de zaden voor de opstand die hier zou uitbreken al in de laatste jaren van keizer Nero gezaaid, maar de burgeroorlog zelf zou de ontevredenheid pas echt goed doen ontkiemen.

Nero verviel op het eind van zijn leven in een paranoïde schrikbewind. Dat had hij beter niet kunnen doen.
Nero verviel op het eind van zijn leven in een paranoïde schrikbewind. Dat had hij beter niet kunnen doen.

Keizer Nero was geen stabiele persoon. Op 17-jarige leeftijd, jong en slecht voorbereid, was hij op de troon gekomen en hij bleek meer een losbandige romanticus dan een goed bestuurder, die vermoedelijk ook met een ernstige stoornis kampte. Naarmate de jaren voorbij gingen was Nero steeds labieler en vooral achterdochtiger geworden. Enkele ontmaskerde samenzweringen hadden zijn wantrouwen jegens de senatoriale klasse ernstig doen toenemen. Corbulo, de oud-gouverneur van Germania Inferior, viel ook ten prooi aan Nero’s “zuiveringen”, evenals Scribonius Rufus, die tot en met het jaar 67 gouverneur van dezelfde provincie was. Maar niet alleen de Romeinse elite viel ten prooi aan zijn angsten. Ook een belangrijke Bataafse bevelhebber werd ter dood gebracht. Zijn naam was Claudius Paulus. 

We weten eigenlijk bijna niets over Civilis uiterlijk. Een kroon zoals op dit schilderij van Rembradnt zal hij echter zeker niet hebben gedragen. Voor de opstand zag hij er waarschijnlijk erg geromaniseerd uit, dus zonder baard en met kort haar.
We weten eigenlijk bijna niets over Civilis uiterlijk. Een kroon zoals op dit schilderij van Rembrandt zal hij echter zeker niet hebben gedragen. Voor de opstand zag hij er waarschijnlijk erg geromaniseerd uit, dus zonder baard en met kort haar.

Claudius en zijn broer Julius Civilis (ook Claudius Civilis genoemd, maar waarschijnlijk is dat onjuist) zouden afstammen van een oud Bataafs koningsgeslacht of in elk geval uit de Bataafse adel afkomstig zijn. Zoals hun namen aantonen waren zij beide bekleed met het Romeins burgerrecht, wat zij verkregen hadden als aanvoerder van Bataafse cohorten, waarbij zij waarschijnlijk in Brittannia hun sporen hadden verdiend. Met al het verdiende geld en aanzien hadden zij grote landerijen op de Betuwe kunnen kopen, zodat zij met recht als onderdeel van zowel de oude als nieuwe elite gezien konden worden. Onder welke omstandigheden Paulus en Civilis in ongenade zijn gevallen blijft een raadsel. Tacitus vermeldt alleen dat het ten onrechte zou zijn geweest en dat gouverneur Gaius Fonteius Capito hen gevangen liet nemen wegens verraad. Of het nu gebeurde op last van Nero of op eigen initiatief van Capito (die bekendstond als corrupt), Paulus kon blijkbaar vrij snel geëxecuteerd worden. Wat Civilis betreft moet de zaak ingewikkelder hebben gelegen, zodat deze gevankelijk naar Rome werd gestuurd voor berechting.

Galba leidde uiteindelijk de opstand tegen Nero. Bij het consolideren van zijn macht maakte hij echter enkele fatale fouten.
Galba leidde uiteindelijk de opstand tegen Nero. Bij het consolideren van zijn macht maakte hij echter enkele fatale fouten.

Maar tegen de tijd dat Civilis in Rome arriveerde was Nero al dood. Al enkele maanden eerder was er in het zuidwesten van het Romeinse rijk een opstand uitgebroken. In maart had gouverneur Gaius Iulius Vindex besloten dat hij de corrupte regering van Nero, die middels hoge belastingen de bevolking uitzoog, niet langer pikte. De bevolking van zijn provincie, Gallia Lugdunensis, stond pal achter hem, maar zijn legermacht was beperkt en bovendien was Vindex van oorsprong een Aquitaniër (de aan de Basken verwante volkeren in zuidwest-Gallië). Als keizer zou hij nooit geaccepteerd worden en wilde Vindex een tegenregering uitroepen, dan moest hij een medestander vinden die zijn partij wel leiden kon. Die vond hij in de vorm van Servius Sulpicius Galba, de gouverneur van Hispania Tarraconensis. Galba sloot zich aan toen hij vernam dat hij op Nero’s dodenlijst stond. Vindex schoof hem derhalve naar voren en na enige aarzeling accepteerde Galba zijn leidersrol. Dat kon Vindex goed gebruiken, want zijn eigen hoofdstad Lugdunum (Lyon) steunde de opstand niet, terwijl de Gallische bevolking niet eendrachtig genoeg was. Toch kwam bij menig Romein het schrikbeeld naar boven van een opstand zoals die van Vercingetorix, inmiddels zo’n 120 jaar geleden. Lucius Verginius Rufus, de bevelhebber van Germania Superior, trok Gallië binnen en belegerde Vesontio (Besançon). De Bataafse ruiterij maakte ook deel uit van zijn troepen.

De zelfmoord van Nero (1888), door Vasiliy Smirnov
De zelfmoord van Nero (1888), door Vasiliy Smirnov

Nadat Vindex de stad echter ontzet had ontmoette hij Rufus, die ook niet in zijn schik bleek met het bewind van Nero. Rufus en Vindex zouden zijn overeengekomen dat Rufus zich aan zou sluiten bij de opstand, maar zijn legioenen, die hier niet van op de hoogte waren, vochten door en vernietigden het leger van Vindex, die zelfmoord pleegde. Toch bleken de legioenen van Rufus ook niet loyaal aan Nero: zij riepen Rufus uit tot keizer, hetgeen hij echter nadrukkelijk afwees. Dit alles gebeurde in mei 68. Al eerder, op 9 april, had Galba het keizerschap aanvaardt. Uiteindelijk raakte Nero in paniek en leek het thuisfront zich ook tegen hem te keren, waarop hij op 9 juni zichzelf het leven benam. Dat betekende niet dat Galba niets meer in de weg stond. De legioenen in Germania waren hem nog allerminst trouw en in Italië was Legio XIV Gemina, dat hem niet erkende, nog aanwezig in gezelschap van Bataafse hulptroepen. Toen Galba Rome bereikte en door de Senaat erkend werd, werd besloten deze onbetrouwbare troepen weg te sturen. Galba stuurde de Bataven naar Brittannia.

Castra Vetera I, was groot genoeg voor twee legioenen!
Castra Vetera I, was groot genoeg voor twee legioenen!

In deze tijd waren er vier legioenen gevestigd in Germania Inferior en Superior, maar niet in ons land. In het uitzonderlijk grote Castra Vetera (Birten, bij Xanten) zaten Legio V Alaudae, onder Fabius Fabullus, en XV Primigenia, onder Munius Lupercus, gevestigd. In Novaesium (Neuss) zat Legio XVI Gallica, mogelijk onder leiding van Cornelius Aquinus, en Legio I Germanica zat in Bonna (Bonn). De Rijnvloot, de Classis Germanica, stond onder leiding van Julius Burdo. Germania Superior bevatte nog drie legioenen, waarvan Legio XXII Primigenia, dat onder Gaius Dillius Vocula in Mogontiacum (Mainz) gevestigd zat, nog een belangrijke rol zou spelen. De enige die meer in Galba zag was Fabius Valens, de bevelhebber van Legio I. Blijkbaar beschikte hij over genoeg overtuigingskracht om de anderen over te halen Galba te erkennen, wat zij met enige tegenzin deden. Valens, Aquinus en Burdo vertrouwden hun superieur, Fonteius Capito, echter nog altijd voor geen cent en verdachten hem ervan een staatsgreep te plannen. In de herfst van 68 werd Capito in hun opdracht vermoord door centurio Crispinus, tot woede van de legionairs, bij wie Capito ondanks alles toch vrij populair was. De bevelhebbers zagen zich uiteindelijk genoodzaakt om Crispinus alsnog ter dood te brengen.

Vitellius wordt niet voor niets altijd afgebeeld met grote onderkin. De man stond bekend als een enorme veelvraat en gokker, en maakte zoveel schulden dat hij zijn huis moest verpanden om naar Germania te kunnen gaan.
Vitellius wordt niet voor niets altijd afgebeeld met grote onderkin. De man stond bekend als een enorme veelvraat en gokker, en maakte zoveel schulden dat hij zijn huis in Rome moest verpanden om naar Germania te kunnen gaan.

Galba stemde achteraf in met de moord. Hoewel hij veel stabieler was dan Nero, kon de nieuwe keizer toch wreed omspringen met tegenstanders. Zowel dit feit als zijn slechte inschattingsvermogen maakte dat hij zijn populariteit al snel verspeelde. Dat gold ook voor zijn benoemingen van de nieuwe gouverneurs in Germania. Verginius Rufus was te populair bij zijn ontevreden soldaten en werd derhalve vervangen door de tamelijk ongevaarlijke Marcus Hordeonius Flaccus, een jichtige oude man, die zijn sporen onder meer als consul verdiend had. En hoewel Flaccus nooit een bedreiging zou vormen voor Galba, was zijn benoeming een misrekening. De milde en ziekelijke gouverneur zou er nooit in slagen om de morrende troepen in bedwang te houden. Galba’s keuze voor het gouverneurschap van Germania Inferior was nog veel curieuzer: hij koos hiervoor ene Aulus Vitellius, die bekendstond als een veelvraat en een gokker. Ook hier betrof het een poging tot een tactische zet: iemand die alleen maar aan eten dacht kon in Galba’s ogen geen gevaar vormen en zou in de provincie bovendien lekker zijn gang kunnen gaan. Deze benoeming zou een nog veel ernstigere fout blijken. Bovendien was Galba zo onverstandig om de legaten van de legioenen niet te vervangen. Valens, die verwacht had beloond te worden voor zijn trouw, voelde zich door de benoeming van Vitellius ernstig gepasseerd. Galba stelde zijn oude medestander Aulus Caecina Alienus aan als commandant van Legio III Macedonica, maar kondigde hem kort daarna aan wegens de verduistering van staatseigendommen, zodat hij nog een legaat tegen zich in het harnas joeg.

Keizer Otho kwam aan de macht door een laffe moord op zijn voorganger, maar gaf zich later op moedige wijze gewonnen.
Keizer Otho kwam aan de macht door een laffe moord op zijn voorganger, maar gaf zich later op moedige wijze gewonnen.

Het werd winter en het nieuwe jaar brak aan. Op 1 januari zouden de troepen hun eed aan de keizer hernieuwen. Maar de legioenen in Germania weigerden dit: Galba, naar voren geschoven door hun oude vijand Vindex, was nog steeds mateloos impopulair bij hen, terwijl Caecina en Valens de boel verder opstookten. Een tegenkeizer werd niet door hen uitgeroepen, wat vermoedelijk de reden was dat men in Rome niet meteen in actie kwam. De bejaarde Galba adopteerde 10 dagen later echter wel zijn opvolger, in de vorm van Lucius Calpurnius Piso Licinianus. Opnieuw een onverwachte zet, want Marcus Salvius Otho, had de meest voor de hand liggende opvolger geleken. Otho, die door Nero van zijn vrouw Poppaea beroofd was en als gouverneur naar Lusitania was gestuurd, had zich uit persoonlijke wrok vrijwel meteen bij Galba aangesloten. Maar juist vanwege dat temperament vond Galba hem teveel op Nero lijken en daardoor ongeschikt voor opvolging. Opnieuw had Galba een inschattingsfout gemaakt door Otho te passeren maar hem verder ongemoeid te laten. De driftkikker kocht de Praetoriaanse Garde om zodat Galba en Piso op 15 januari op het forum vermoord werden, waarna de garde de Senaat onder druk zette zodat Otho benoemd werd.

De aquilifer, zoals hier uitgebeeld door de re-enactors van Legio II Avgvsta, gold als de hoogste standaarddrager van het legioen en als vertrouweling van de soldaten, die zelf kozen wie deze rang kreeg.
De aquilifer, zoals hier uitgebeeld door de re-enactors van Legio II Avgvsta, gold als de hoogste standaarddrager van het legioen en als vertrouweling van de soldaten, die zelf kozen wie deze rang kreeg.

De afwachtende houding na de muiterij in Germania was een grove fout. Nadat de legioenen in Mogontiacum de eed hadden geweigerd, was een aquilifer (de drager van de legioensadelaar, die gold als vertrouwenspersoon van de soldaten) naar het noorden om de andere bevelhebbers op de hoogte te brengen. Na Valens in Bonna te hebben ingelicht reed de man door tot hij Colonia Agrippinensis (Keulen) in de nacht bereikte om Vitellius op de hoogte te stellen. Koeriers werden uitgezonden om alle andere legaten en commandanten in Germania Inferior van het nieuws te vertellen, maar de volgende dag reed Valens naar de hoofdstad met een groep ruiters en riep Vitellius tot ieders verrassing uit tot keizer. Op 3 januari zwoeren de legioenen in Mogontiacum Vitelius trouw, waarna de rest al snel dit voorbeeld volgde. Vitellius had niet lang nodig om akkoord te gaan. Nu moesten alle lastpakken nog uit de weg. Buro, de commandant van de Rijnvloot, werd met een smoes gevangengezet, terwijl de procurator van Belgica, die het nieuws van de muiterij naar Galba had overgebracht, werd geëxecuteerd. Verder trachtten Vitellius en zijn generaals de Germaanse bevolking te paaien, inclusief de Bataafse hulptroepen die zich momenteel nog in Gallië, op het gebied van de Lingones, bevonden. Julius Civilis, die door Galba weer in vrijheid werd gesteld, werd derhalve bij aankomst in Germania opnieuw gearresteerd en vervolgens meteen weer vrijgelaten. Verder huwelijkte Vitellius zijn dochter uit aan de gouverneur van Belgica.

Waarschijnlijk leken de Bataafse cohorten AD 69 veel op Romeinse soldaten, maar met iets lichtere bewapening.
Waarschijnlijk leken de Bataafse cohorten AD 69 veel op Romeinse soldaten, maar met iets lichtere bewapening.

Als er één schaap over de dam is, volgen er meer: ook de gouverneur van Gallia Lugdunensis liep over naar Vitellius, gevolgd door die van Brittannia, Hispania en Raetia (de Alpen). Vitellius had nu dus een enorme aanhang en kon zodoende een leger van 70.000 man formeren. 40.000 hiervan stelde hij onder bevel van Valens, terwijl Caecina de rest onder zijn commando kreeg. Beide groepen gingen nog dezelfde maand op weg. Valens stuitte onderweg op de acht Bataafse cohorten, onder leiding van Alfenus Varus, die zich bij hem aansloten. In het zuiden van Gallië kregen zij voor het eerst met gewapende tegenstand te maken, waar zich de Tungrische hulptroepen onder bevonden. Caecina nam ondertussen een andere weg via de Alpen, waarbij ook hij een cavalerie-eenheid, de Ara Singularium, bij zijn troepen kon voegen. De Ara Singularium stond onder leiding van de Bataaf Julius Briganticus. In Rome zat Otho ondertussen behoorlijk met de handen in het haar. Suetonius Paulinus, zo vermaard omdat hij de Britse opstand van Boudica neersloeg, raadde hem uitstel aan: er waren legioenen van de Balkan onderweg en de Germaanse hulptroepen zouden vast slecht tegen het Italiaanse klimaat kunnen. Maar Otho durfde dit risico niet te nemen en begon in allerijl nieuwe troepen te ronselen – veel te haastig, zodat zijn legermacht een in elkaar geflanst zootje werd. Bij de Po stuitten Valens’ leger, waaronder de Bataven van Alfenus Varus, zelfs op het curiosum van een leger gladiatoren! Maar mede dankzij de Bataven, die goede zwemmers waren, werd deze slag gewonnen.

Bij Bedriacum vocht Romein tegen Romein.
Bij Bedriacum vocht Romein tegen Romein.

Op 15 april 69 werd Otho verpletterend verslagen bij Bedriacum. Er waren nog steeds versterkingen onderweg vanaf de Balkan, maar Otho was zo ontdaan door al het bloedvergieten dat hij opgaf en zich van kant maakte. Vitellius was op dat moment zelf nog niet erg lang onderweg naar het zuiden. In juni bereikte hij Rome waar hij het keizerschap aanvaardde en een triomftocht hield. De Bataven waren hier niet bij aanwezig: samen met Legio XIV, dat aan Otho’s kant had gestaan maar amper aan de strijd had deelgenomen, werden zij naar Brittannia gestuurd. Een legioen dat zichzelf niet als verslagen beschouwde kon beter niet in Italië blijven, terwijl hun verbintenis met de Bataven onvermijdelijk tot spanning en rivaliteit zou leiden. Zo hoopte Vitellius dat het gevaar geneutraliseerd zou worden. Die spanning was een feit, maar hij liep al snel zo hoog op dat het niet eens tot een reis naar Brittannia kwam: al bij Castra Taurinorum (Turijn) raakten de twee groepen slaags, waarop besloten werd de Bataven maar weer terug te sturen naar Germania, waar de legioenen ook weer naar teruggezonden waren.

Het Romeinse rijk in verschillende kampen verdeeld. Hispania en centraal Gallië steunden eerst Galba, maar later Vitellius.
Het Romeinse rijk in verschillende kampen verdeeld. Hispania en centraal Gallië steunden eerst Galba, maar later Vitellius. In Judaea woedde de Joodse Opstand, bevochten door Vespasianus.

Julius Civilis moet het in deze woelige tijden niet gemakkelijk hebben gehad. Eerst had hij al bekendgestaan als een verrader, maar nu werd hij ook nog beschouwd als een vriend van Galba, die door de bevolking en legioensoldaten als een usurpator werd gezien. Boze tongen beschuldigden hem bovendien ervan betrokken te zijn bij de moord op Fonteius Capito, met wie hij immers een conflict had gehad, zodat de soldaten naast het bloed van Crispinus ook dat van Civilis eisten. Maar op 1 juli riepen de legioenen in het Midden-Oosten Titus Flavius Vespasianus tot keizer uit, zodat 69 een Vierkeizerjaar werd. Dat de legioenen van Pannonia, die aan de zijde van Otho waren geweest, zich bij Vespasianus aansloten, vormde een direct gevaar voor Vitellius. Aan de Rijndelta waren door Vitellius’ veldtroepen maar een kwart van de 80.000 soldaten achtergebleven, zodat de grensbewaking dus verzwakt was. Vitellius had zijn leger weer terug naar Germania gestuurd, maar zag zich nu genoodzaakt om het weer naar Italië te roepen, inclusief de Bataafse cohorten. Deze troepen waren na de oorlog echter nog niet op volle kracht terug en bovendien was Valens ziek geworden. Afgezien van een oproep aan Brittannia en Hispania om versterking te sturen werd er niet veel nuttigs ondernomen. Flaccus stuurde nauwelijks versterkingen naar het zuiden. Hij vertrouwde de bevolking van de Germaanse provinciën niet, zeker niet nu er al zo weinig soldaten waren achtergebleven. Hoewel hij een zwak bestuurder was, was hij niet op zijn achterhoofd gevallen. Flaccus wist dat de onvrede flink was toegenomen en dat er best eens een opstand zou kunnen uitbreken. Vooral op het Bataveneiland…

Wordt vervolgd…

Trotse barbaren en het elitaire Rome (ca. 58 na Chr.)

zwammerdam_400_c_ugTijdens de regering van keizer Nero (vanaf 54 AD) was de Rijngrens definitief bepaald. De rivier gold als grens en handelsroute, bewaakt (met name in het westen) door een keten van forten en wachttorens. En hoewel er nog wel sprake was van Romeinse invloed ten noorden van de rivier, moet er zeker sprake zijn geweest van contrast tussen beide helften. Ten zuiden van de Rijn lag een gecentraliseerde staat met ambtenaren en geschreven wetten; de bevolking was heterogeen en de defensie werd geregeld door een georganiseerd beroepsleger. Ten noorden van de Rijn woonden stammen die verwant waren qua taal, cultuur en religie, maar die verder geen overkoepelend gezag hadden. De economie van het zuiden werkte veel met muntgeld, wat in het noorden nog steeds een zeldzaamheid was. Ten zuiden van de Rijn was er sprake van elite in villa’s met vloerverwarming, terwijl de aristocratie in het noorden, zelfs al wie zich koning kon noemen, het vaak moest doen met een grote versterkte hoeve met een open vuurplaats onder een rookgat.

In de naam van Keulen, de hoofdstad van Germania Inferior, vinden we de benaming van een Romeinse stad of colonia nog terug.
In de naam van Keulen, de hoofdstad van Germania Inferior, vinden we de benaming van een Romeinse stad of colonia nog terug.

Natuurlijk betekent dit niet dat de bevolking in het zuiden plotsklaps alle Romeinse zaken overnam. Ook de bewering dat de Romeinen “de beschaving” hebben gebracht is erg kort door de bocht, want de Germanen beschikten wel degelijk over ontwikkelde vaardigheden zoals de smeedkunst en textielproductie. Men beschikte er echter ook gewoon over minder middelen. Bij gebrek aan steengroeves was het voor die mensen welhaast onmogelijk om aan betaalbare steen voor een villa te komen, zelfs al zou men dat hebben gewild. In het zuiden lag dit allemaal eenvoudiger: er was een duidelijke infrastructuur, die bovendien uiterst veilig was. Wie een villa of hoeve liet bouwen, hoefde deze niet te beveiligen met een enorme muur en een privélegertje.

Schaalmodel van het praetorium in Keulen, waar de gouverneur-bevelhebber van Germania Inferior zetelde.
Schaalmodel van het praetorium in Keulen, waar de gouverneur-bevelhebber van Germania Inferior zetelde.

Maar wie bouwden dergelijke villa’s dan? De Romeinen, zult u denken. Maar de waarheid is dat er maar weinig echte Romeinen naar ons land kwamen. Wie het klimaat van Italië gewend was, moet immers niet erg enthousiast hebben gereageerd voor het koudere en vochtigere Germania Inferior, dat bovendien erg moerassig was en er in de ogen van de Romeinse elite woest moet hebben uitgezien. Tacitus merkte ooit op dat je alleen vrijwillig naar Germania ging als het je vaderland was. De Romeinen in deze provincie bleven dus beperkt tot ambtenaren en soldaten, waarvan we rustig kunnen zeggen dat er anno 54 maar weinig in ons land zelf kwamen. De hoofdstad lag namelijk op het gebied van de Ubiërs, in het tegenwoordige Duitsland. De oude hoofdplaats van de Ubische gemeenschap was onder Claudius verheven tot Colonia Claudia Ara Agrippinensum (Keulen), waarmee het de hoogste stadsstatus had behaald die een plaats in de provincie krijgen kon, namelijk die van een colonia, een volwaardige Romeinse stad, opgericht om woonplaats te bieden aan de veteranen. Geen enkele plaats in ons land zou die status ooit krijgen. De Ubiërs zouden op den duur bekendstaan als de Agrippinensen.

Castra Vetera I, gekenmerkt door een amfitheater en een kampdorp dat welhaast op een eigen stadje begon te lijken. Niet zo vreemd met een heel legioen vlakbij.
Castra Vetera I, gekenmerkt door een amfitheater en een kampdorp dat welhaast op een eigen stadje begon te lijken. Niet zo vreemd met een heel legioen vlakbij.

De oprichting van een dergelijke stad duidt er in elk geval wel op dat Germania Inferior steeds meer werd geïntegreerd in het Romeinse rijk. Zo ontstonden er dus steeds meer nederzettingen die op steden begonnen te lijken. Een belangrijke factor hiervoor was de zogenaamde romanisering: een nogal misleidende term, omdat die enkel overname van Romeinse cultuur door de onderworpenen impliceert. In werkelijkheid was er meer sprake van een uitwisselingsproces, waarbij de cultuur Germaanse, Gallische en Romeinse trekken begon te vertonen. Op eenzelfde wijze begonnen Romeinse soldaten in de regio ook plaatselijke gewoontes als klederdracht over te nemen en werden de goden ook vermengd. Er is dan ook allerminst sprake van opgedrongen Romeinse cultuur: de overname van culturele elementen ging waarschijnlijk meer uit eigen beweging.

De Romeinse nederzetting in Archeon stelt een vicus voor: een plaats zonder stadsrechten of nabij legerkamp. Het badhuis en de tempel (beide gebaseerd op vondsten uit plaatsen zonder stadsrecht) geven wel aan wat voor proporties zo'n plaatsje kon aannemen.
De Romeinse nederzetting in Archeon stelt een vicus voor: een plaats zonder stadsrechten of nabij legerkamp. Het badhuis en de tempel (beide gebaseerd op vondsten uit plaatsen zonder stadsrecht) geven wel aan wat voor proporties zo’n plaatsje kon aannemen.

Wel speelde het Romeinse staatsstelsel, dat meer op vastgelegde systemen dan op ongeschreven gewoonten rustte, een rol in het ontstaan van de steden. Stamgebieden werden afgebakend, waarbij elk gebied geacht werd zijn eigen administratieve centrum te hebben, voor zaken zoals bestuur en belasting, zoals Oppidum Batavorum (Nijmegen). Geen wonder dat de lokale elite zich rondom dat centrum schaarde. Tot slot speelt de ontwikkeling van de limes en de infrastructuur een grote rol: bij elk fort waren op den duur wel canabae (kampdorpen) te vinden van ambachtslieden, kooplui, kroegbazen en bordelen die wisten dat er te verdienen viel aan de grote hoeveelheid soldaten. Zo kon de omgeving van een legerplaats, waar de Romeinse invloed zeer sterk kon zijn, al snel uitgroeien tot een stadje, zoals bij Castra Vetera (bij Xanten) het geval was. Een fort was namelijk niet alleen een militair maar ook een bestuurlijk centrum, zeker als men bedenkt dat Germania Inferior nog vooral als een militair district gold. De bewoners van dergelijke canabae streefden ondertussen naar Romeins burgerrecht en richtten hun eigen bestuursraad op, met een curator aan het hoofd. Maar ook langs kruispunten en handelswegen waren nederzettingen te vinden die soms stedelijke proporties aan konden nemen, zoals Coriovallum (Heerlen), Mosae Traiectum (Maastricht) en Helisthe (Elst). Dergelijke nederzettingen telden vaak genoeg een badhuis of zelfs een grote tempel.

Bataafse cavalerie, zoals hier uitgebeeld door Stichting HEI, was een geducht deel van de hulptroepen.
Bataafse cavalerie, zoals hier uitgebeeld door Stichting HEI, was een geducht deel van de hulptroepen.

De Romanisering had ook te maken met de bijdrage die de bevolking leverde aan de verdediging van het rijk. De meeste troepen in deze provincie waren hulptroepen, waarvan de Bataven een uitzonderlijk grote hoeveelheid leverden. Waren hulptroepen in eerste instantie niet veel meer dan “barbaren” die aan Romeinse zijde meestreden, op den duur zou het uiterlijke verschil bijna onzichtbaar worden. De Bataafse hulptroepen stonden met name bekend om hun capabele ruiterij die geduchte stormaanvallen kon uitvoeren, maar eigenlijk leverden zij nog veel meer infanterie. Wie zijn diensttijd bij de hulptroepen volbracht, was dus aardig onder invloed van de Gallo-Romeinse cultuur gekomen en had bovendien wat spaargeld opgebouwd. Veel van dergelijke veteranen streken neer rondom het bestuurscentrum van hun stam, zoals in Oppidum Batavorum. De allerrijksten, die vaak uit de plaatselijke aristocratie stamden en/of een officiersrang hadden gehad, konden het zich veroorloven om een grote Gallo-Romeinse villa te laten bouwen op het platteland. Zo vormde zich dus een nieuwe elite, die zich meer en meer Romeins begon te gedragen. Indien er Romeins burgerrecht verkregen was, nam een dergelijke veteraan namelijk ook een Romeinse naam aan, bij voorkeur eentje die verwees naar de keizer. Onder Augustus en zijn eerste opvolgers was Julius bijvoorbeeld een heel populaire naam onder dergelijke veteranen, terwijl later de naam Claudius in opkomst kwam.

De Gallo-Romeinse villa van Groesbeek-Plasmolen is de grootste die in ons land is teruggevonden. Maar dit formaat is wel heel uitzonderlijk.
De Gallo-Romeinse villa van Groesbeek-Plasmolen is de grootste die in ons land is teruggevonden. Maar dit formaat is wel heel uitzonderlijk.

De grootgrondbezitters waren verschrikkelijk rijk. Grondbezit gaf natuurlijk al vermogen en status, maar het bezit van landerijen van dergelijke omvang maakte bovendien dat zij veel geld aan de handel verdienen konden. Het Romeinse leger was de grootste afnemer van graan en varkensvlees. Wie hele velden vol graan bezat kon daar dus goud geld aan verdienen, terwijl men zich in het rivierengebied meer bezighield met veeteelt en het fokken van paarden. In het huidige Zeeland (destijds meer land dan zee) begon men de veenmoerassen te ontginnen en turf te steken, zowel als brandmateriaal als voor de huizenbouw in de vorm van plaggen. Veel huizen hadden namelijk nog wel degelijk houten of rieten daken. Ook waren de oude Germaanse nederzettingen niet ineens verdwenen: op het platteland bleven tal van deze dorpen gewoon bestaan, terwijl dezelfde dorpen ten noorden van de Rijn nog altijd de hoofdmoot vormden. De armste bevolkingsgroep kwam ook uit dergelijke dorpen: dit waren de dagloners, die geen enkele garantie had op werk en eten. In feite konden slaven (die relatief zeldzaam waren in deze provincie) beter af zijn dan zij: sommigen van hen bouwden zoveel spaargeld op dat ze zelfs als geldschieter konden dienen.

Inheemse nederzettingen op de noordoever van de Rijn, zoals degene die bij Koudekerk a/d Rijn is teruggevonden, werden na de instelling van de Rijngrens niet langer geduld.
Inheemse nederzettingen op de noordoever van de Rijn, zoals degene die bij Koudekerk a/d Rijn is teruggevonden, werden na de instelling van de Rijngrens niet langer geduld.

De tegenstelling tussen noord en zuid moet dus ook weer niet worden overschat. Er stonden in het noorden geen enorme villa’s met witte muren, maar deze waren in het zuiden ook voor lang niet iedereen weggelegd. Bovendien was er nog altijd contact via de handel. Romeinse kooplui verkochten luxeproducten zoals Romeins aardewerk en godenbeeldjes aan de Frisii. Via hun land waren er handelscontacten met gebieden verder in het noorden, tot Denemarken aan toe. De Rijngrens was geen “ijzeren gordijn” waar niemand door mocht, integendeel. Wel waren er strenge regels wat betreft het wonen aan die grens. De noordoever van de Rijn moest onbewoond blijven. Het gebied dat er direct aan grensde werd door de Romeinen opgeëist. Niet alleen omdat zij het voor militaire oefeningen konden gebruiken, maar ook omdat je over een verlaten en ontbost terrein gemakkelijk een beweging mensen kon zien aankomen. Ergens middenin de eerste eeuw (volgens Plinius in het jaar 58) gebeurde er dan ook iets dat tegen de zin van de Romeinen was. Een groep Friese boeren was zuidwaarts getrokken en had zich gevestigd in het ontvolkte gebied aan de Rijn. Waar deze Frisii precies vandaan kwamen (Noord-Nederland of Noord-Holland) is niet helemaal duidelijk. Het is bekend dat rond dezelfde tijd de Chauken de Ampsivariërs bij de Eemsmonding verdreven hadden, maar er wordt nergens vermeld dat beide gebeurtenissen verband hielden. Het motief voor de migratie zou een reeks slechte oogsten in het noorden zijn geweest.

Het boek Lang geleden, door Arend van Dam en Alex de Wolf (bekroond met de Zilveren Griffel 2008) verteld de Nederlandse geschiedenis aan de hand van verhalen voor kinderen. Malorix en Verritus ontbreken hierbij niet.
Het boek Lang geleden, door Arend van Dam en Alex de Wolf (bekroond met de Zilveren Griffel 2008) verteld de Nederlandse geschiedenis aan de hand van verhalen voor kinderen. Malorix en Verritus ontbreken hierbij niet.

Omdat het gebied aan de Rijn verlaten was, moeten de Frisii gedacht hebben dat het van niemand was. Bij gebrek aan gewapende strijd zullen de Frisii de Romeinen ook niet hebben gevreesd: gouverneur Pompeius Paulinus had zich vooral beziggehouden met vreedzame projecten, zoals verdere afdamming van de Waal. Paulinus’ opvolger, Lucius Dubius Avitus, beval de Frisii echter alsnog om te vertrekken. Daar zaten deze mensen natuurlijk ook weer niet echt op te wachten, maar in plaats van naar de wapens te grijpen, trachtte men de kwestie met woorden op te lossen. De Frisii besloten officiële toestemming te vragen om het gebied te bewonen. De hoofdmannen Malorix en Verritus zouden naar Rome afreizen om dit met keizer Nero zelf te bespreken. Avitus had blijkbaar niet de volmacht om een dergelijke beslissing te nemen of de Frisii trachtten in hoger beroep te gaan.

Bij hun ontvangst in Rome werden de twee als diplomatieke delegatie ontvangen en geheel in stijl van een modern staatsbezoek getrakteerd op allerlei bezienswaardigheden. Wellicht uit beleefdheid, wellicht om hen de glorie en superioriteit van het beschaafde Rome te tonen. Hierbij hoorde ook een bezoek aan het Theater van Pompeius, waar zij een toneelstuk te zien kregen. Daar zij niet veel begrepen van het stuk, waren zij vooral geïnteresseerd in hoe de verschillende banken van het theater voor verschillende standen en rangen zoals de ridders en senatoren gereserveerd waren. Tacitus vermeldt hier het volgende over:

"Geen sterveling overtreft  de Friezen in dapperheid of trouw." Afbeelding van het verhaal van Malorix en Verritus in de Statenzaal van het Friese provinciehuis. Waarschijnlijk droegen de hoofdmannen in werkelijkheid geen beestenvellen maar wollen kleding.
“Geen sterveling overtreft de Friezen in dapperheid of trouw.” Afbeelding van het verhaal van Malorix en Verritus in de Statenzaal van het Friese provinciehuis. Waarschijnlijk droegen de hoofdmannen in werkelijkheid geen beestenvellen maar wollen kleding.

‘Terwijl zij hier rondhingen – van het spektakel konden ze niet genieten omdat zij daar niets van begrepen, onwetend als zij waren – stelden zij vragen over het publiek dat op de banken zat, over het onderscheid van de standen, wie de edelen waren, waar de senatoren zaten, toen zij plots mannen in buitenlandse klederdracht zagen die op de banken van de senaat zaten. Op hun vraag wie dat wel mochten zijn, kregen zij ten antwoord dat deze eer te beurt viel aan gezanten van volkeren die uitblonken in moed en vriendschap voor Rome. Zij riepen dat geen mens de Germanen overtrof in krijgskunst of int rouw. Daarop liepen zij naar beneden en gingen tussen de senatoren zitten. Het publiek moedigde hen hartelijk aan. Het herkende in hun handelswijze het enthousiasme en het eergevoel van een primitief volk.’

Als we dit verslag zo lezen lijkt het erop dat het gebeuren dus niet op een relletje uitliep, maar eerder op een sensationeel nieuwtje dat in deze tijden alle social media rond zou gaan. Later, bij hun bezoek aan keizer Nero, bleek dat die de stunt ook wel kon waarderen. Malorix en Verritus werden netjes ontvangen en kregen van hem het Romeinse burgerrecht toegewezen. Traditioneel werd dat gezien als een teken van waardering voor hun daad, maar een politieke zet is ook niet ondenkbaar, evenmin als een superioriteitsgevoel. Het beschaafde Rome was superieur aan deze eenvoudige barbaren, die zich derhalve zo een beetje aan Rome gebonden zouden voelen en het wel zouden gehoorzamen. Want ook Nero stond erop dat de Frisii de Rijnoever verlieten. Romeinsgezinde hulptroepen verdreven hen uiteindelijk van het door de Romeinen geclaimde land, terug naar het noorden. Wie weerstand bood werd gedood of gevangengenomen.

De strip Malorix, door Bert Bus, dankt de naam van de hoofdpersoon aan de Friese hoofdman die met zijn collega naar Rome ging.
De strip Malorix, door Bert Bus, dankt de naam van de hoofdpersoon aan de Friese hoofdman die met zijn collega naar Rome ging.

Het verhaal van Malorix en Verritus is vooral beroemd vanwege Tacitus’ vermelding ervan en het gebruik ervan door de Friese nationalisten (ondanks dat er geen bewijs is dat de Frisii en moderne Friezen verwant zijn, dit is de zogenaamde Friese Mythe). Eigenlijk was het niet meer dan een incidentje, dat met een sisser afliep. Ernstiger was de eerdergenoemde migratie van de Ampsivariërs, die met een voltallige stam naar de Rijnoever trokken. Toen de Romeinen hen de toestemming om daar te wonen weigerden, hadden de Ampsivariërs bovendien hulp van bondgenoten ingeroepen. Alleen door het snel verzamelen van de legermacht en deze als afschrikmiddel te gebruiken, wist Avitus een echte oorlog toen te voorkomen. Toestemming om in Twente te gaan wonen kregen de Ampsivariërs ook niet, zodat zij berooid door Germanië zwierven tot vrijwel ieder van hen gedood of gevangen werd, zodat de stam als politieke eenheid ophield te bestaan. Veel deerde dat de Romeinen waarschijnlijk niet. De vrede in het rijk was gewaarborgd en daar ging het om. Maar die vrede zou niet eeuwig duren…

De ondoordringbare wouden van Germania (9 v. Chr. t/m 16 na Chr.)

helpNa de dood van Drusus, in 9 na Chr., kwamen zijn oudere broer Tiberius en stiefvader keizer Augustus in actie om ervoor te zorgen dat het werk van Drusus vakkundig werd voortgezet. Augustus kwam opnieuw naar Gallië, terwijl Tiberius werd aangesteld als de nieuwe bevelhebber van de oorlog in Germanië. Meerdere Germaanse stammen stuurden afgevaardigden naar Gallië om met de keizer te onderhandelen, maar Augustus sloeg dit aanbod af omdat de zo beruchte Sugambren nog steeds niet vertegenwoordigd waren. Toen de Sugambren dit alsnog deden liet Caesar de onderhandelaars, inclusief de Sugambrische hoofdman Maelo, gevangennemen. Een snode list, zeker als men bedenkt dat onderhandelaars als onschendbaar werden beschouwd. Maar het resultaat loog er niet om: veel Germaanse stammen waren nu van hun leiders beroofd. Tiberius, die liever op subtiele dan op hardvochtige wijze omging met de Germanen, wist het probleem van de vijandige Sugambren op te lossen: de 40.000 zielen tellende stam werd voor een groot deel naar de linkeroever van de Rijn verplaatst, in de omgeving van Castra Vetera (niet ver van Xanten), zodat de legioensoldaten vanuit hen daar gemakkelijk in de gaten konden houden. De Sugambren smolten hier samen met de plaatselijke bevolking tot een groep die de Cugerni genoemd werd. De overgebleven Sugambren achter de Rijn waren met te weinig om nog van enig belang te zijn.

De veldtochten van Tiberius en Ahenobarbus, 3-6 na Chr.
De veldtochten van Tiberius en Ahenobarbus, 3-6 na Chr.

Zo werd Germania gedeeltelijk gepacificeerd en in 7 v. Chr. werd het mogelijk als provincie aanvaardt. Het jaar daarop aanvaardde Tiberius het gouverneurschap echter niet opnieuw, daar hij in een persoonlijk conflict met Augustus kwam. In de tien jaar daarna waren er in zijn plaats verschillende andere keizerlijke legaten, waaronder Lucius Domitius Ahenobarbus, de grootvader van keizer Nero. Ahenobarbus wist van hen het verst door te dringen in Germania, tot aan de Elbe, nadat hij vanaf de Donau noordwaarts getrokken was. Zowel hij als de latere legaat Marcus Vicinius zijn in Rome als triomfators onthaald, maar van hun exacte daden is maar weinig duidelijk. Vicinius ondervond echter ook nieuwe moeilijkheden in het gebied. Dat was genoeg reden om het jaar daarop, in 4 na Chr., Tiberius weer naar het gebied te sturen. Hij en Augustus hadden hun geschillen tegen die tijd bijgelegd en Tiberius was tot zijn opvolger benoemd, zij het onder de voorwaarde dat hij Drusus’ zoon Germanicus adopteerde.

Germanicus, die oorspronkelijk Nero Claudius Drusus heette, noemde zich na adoptie door Tiberius Germanicus Iulius Caesar.
Germanicus, die oorspronkelijk Nero Claudius Drusus heette, noemde zich na adoptie door Tiberius Germanicus Iulius Caesar.

Het probleem met Germania was namelijk nog steeds dat er sprake was van een sterk Romeins gezag in het noorden en bij de Donau, maar dat het gebied ertussen nog steeds nauwelijks onder Romeinse invloed viel. Vandaar dat Tiberius nieuwe tochten begon en er een groot aantal onderwerpingen van stammen plaatsvond of werd vernieuwd, zoals bij de Frisii. Volgens Velleius Paterculus, die als ooggetuige een verslag van de tocht schreef, zouden de Cananefaten hier ook bij zijn onderworpen, wat diverse wetenschappers doet vermoeden dat zij toentertijd nog niet in Zuid-Holland woonachtig waren, maar meer naar het oosten bij de IJssel. Wat sowieso vaststaat is dat Tiberius als eerste bevelhebber zijn troepen in Germanië liet overwinteren. Via de Noordzee bereikten zijn troepen het jaar daarop ook voor het eerst de Elbemonding, waarna een deel zelfs voorbij Denemarken naar de Oostzee voer. In die expeditie hoefde hij maar één echte veldslag te voeren, die hij won. Een grootscheepse veldtocht met twaalf legioenen tegen de Marcomannische koning Marodobuus en zijn rijk, in 6 na Chr., werd enkel gestuit omdat Tiberius zijn aandacht moest verleggen naar een opstand op de Balkan. De droom van Augustus om alle Germanen te onderwerpen kwam voorlopig nog niet uit, maar er was in elk geval een groot gebied waarover de triomf een feit leek te zijn.

Munt waar Varus vermoedelijk op is afgebeeld, getuige de letters VAR.
Munt waar Varus vermoedelijk op is afgebeeld, getuige de letters VAR.

Let wel: leek te zijn. De Germanen hadden geen strakke organisatie en afgezien van een lokale aristocratie kenden zij alleen overkoepelende leiders in oorlogstijd. Een besluit van leiders wordt niet per definitie geaccepteerd door het individu. Bovendien wil een vreedzame onderwerping nog niet zeggen dat zelfs de leiders de Romeinen niet als vijandige overheersers beschouwden. Maar vooral was Germanië een onsamenhangend geheel, zonder enige vorm van bestuursorganen waar de Romeinen gebruik van konden maken. Het gebrek aan een dergelijk bestuur maakte het nog moeilijker om vat op de bevolking te krijgen. Hoewel het gebied dus nog onder Romeinse periferie viel, moest er dus alsnog een Romeins bestuur worden ingevoerd. Die taak werd in 7 na Chr. gegeven aan Publius Quinctilius Varus, een persoonlijke vriend van Augustus. De fout hiervan was echter dat men veel te abrupt probeerde om een volledig Romeins bestuur door te drukken: Varus was vooral een burgerlijk bestuurder, maar de Romeinse overheersing was nog van veel te korte duur om al op zo’n bestuur over te gaan. Er waren nog steeds enorm dichte wouden, met heel weinig wegen, zodat het gebied nog nauwelijks ontsloten was. Daar de militaire bezetting beperkt was tot slechts vijf legioenen (Tiberius had een buitengewone volmacht gehad, maar voor zijn opvolgers gold dit niet) waren de wouden nog gemakkelijk broeihaarden van verzet. Varus drukte veel Romeinse wetten en gewoonten er echter op koppige wijze door, zoals een vrij hoge belasting en de toepassing van het Romeinse recht. In Germanië braken met enige regelmaat conflicten uit tussen verschillende groepen en individuen, waarbij de Germanen vooral een gewoonterecht toepasten, waarin vetes en bloedwraak normaal waren. Als het Romeinse rechtssysteem, dat laatstgenoemde zaken verbood, niet strookte met de Germaanse gewoontes was dat dus een behoorlijke aantasting van het eergevoel van de bevolking.

De Germaanse krijgers tijdens de Varusslag moeten lichtbewapend zijn geweest. Ze waren razendsnel en levensgevaarlijk. (Illustratie door Johnny Shumate)
De Germaanse krijgers tijdens de Varusslag moeten lichtbewapend zijn geweest. Ze waren razendsnel en levensgevaarlijk. (Illustratie door Johnny Shumate)

Het verzet schaarde zich uiteindelijk onder ene Arminius. Deze Germaanse edelman was geboren in 17 v. Chr. als de zoon van de Cheruskische hoofdman Segimer en had samen met zijn broer Flavus dienst genomen in de Romeinse hulptroepen, wat hen (getuige hun Romeinse namen) het burgerrecht had opgeleverd. Bovendien was Arminius benoemd tot prefect van een cohort hulptroepen en in de ridderstand verheven. Flavus en Arminius’ toekomstige schoonvader Segestes bleven aan de zijde van de Romeinen, maar Arminius deserteerde en begon met andere edelen en leiders samen te zweren tegen de Romeinen. Niet alleen de Cherusken, maar ook de Chatti en enkele andere stammen sloten zich aan, hoewel deze stammen zich niet in hun geheel tegen de Romeinen keerden. Via Segestes kwam Varus dus wel nieuws over de samenzwering ter ore, maar blijkbaar geloofde hij het verhaal simpelweg niet, omdat Arminius juist zo’n trouwe dienaar geweest was. Inderdaad had Arminius zeer trouw aan Romeinse zijde gestreden… en nu wist hij dus alles van het Romeinse leger. Hij wist hoe sterk zij waren in het open veld, maar ook dat zij in dichte bossen en onoverzichtelijke terreinen veel minder ervaren waren.

'De Rechtspleegingen in de legerplaats van Varus.' Prent uit De antiquitate reipublicae Batavicae, door Hugo de Groot.
‘De Rechtspleegingen in de legerplaats van Varus.’ Prent uit De antiquitate reipublicae Batavicae, door Hugo de Groot.

In de zomer van 9 na Chr. bevond Varus zich met de drie legioenen van Germania Inferior in het grote zomerkamp, aan de Wezer, terwijl de twee andere legioenen zich in Mogontiacum bevonden. Al die tijd werd Varus, vermaard om zijn liefde voor rechtsspraak, in de luren gelegd en met allerlei valse geschillen, om hem zo lang mogelijk in Germania gehouden. Na elk proces bedankten de Germanen hem zo uitvoerig dat hij steeds meer het idee kreeg dat zijn beleid ook echt werkte. Varus was zo zelfverzekerd dat hij zelfs de gewoonte om de troepen in Mogontiacum te laten overwinteren weer had opgepakt. Zo ook dit najaar, toen hij met zijn drie legioenen, drie ruiterafdelingen en zes cohorten aan hulptroepen het grote zomerkamp verliet, de dag nadat de waarschuwing van Segestes gekomen was. Omdat alle soldaten weggingen, gingen ook alle non-combattanten mee, waarbij men moet denken aan allerlei specialisten zoals landmeters, artsen, klerken en smeden. Ook de rondom het kamp woonachtige vrouwen en kinderen gingen mee, terwijl de nodige wapens met materialen de stoet nog groter maakten, 15 tot 20 kilometer lang! Van een gesloten formatie was hierdoor geen sprake, maar dat was natuurlijk niet echt nodig daar men niet op veldtocht was. Wel was er nog nieuws gekomen van een klein opstootje in het noordwesten, dus besloot Varus even een omweg te maken om ermee af te rekenen. Arminius deed hem vriendelijk uitgeleide, na een tijdje omkerend met de mededeling dat hij versterking zou gaan halen. In werkelijkheid was het nieuws van de opstand een valstrik, zodat Varus een minder bekende weg zou nemen. Zodra de legioenen hun hielen hadden gelicht, overvielen de Germanen alle kleinere legerposten in het land.

Kaart van de vermoedelijke locaties van de slag. De Romeinen trokken ten noordoosten van Osnabrück waarschijnlijk door het woud van Kalkriese. Ten noorden daarvan werden ze opgewacht.
Kaart van de vermoedelijke locaties van de slag. De Romeinen trokken ten noordoosten van Osnabrück waarschijnlijk door het woud van Kalkriese. Ten noorden daarvan werden ze opgewacht.

De ongebruikelijke route gaf de nodige problemen. Het gebied was vrij onbekend en tot overmaat van ramp regende het pijpenstelen, zodat de zwaar bepakte soldaten maar moeizaam vooruitkwamen. Moeizaam ploeterden zij door het modderige woud, ten noordoosten van het huidige Osnabrück. Toen gebeurde het. Plotseling doken van alle kanten Germaanse krijgers op, bewapend met speren en korte werpspiesen, waarmee zij bliksemsnelle aanvallen uit konden voeren. Doordat de Romeinse stoet zo uitgespreid was, waren zij gemakkelijk aan te vallen, terwijl de Germanen door hun lichte uitrusting zich heel eenvoudig terug konden trekken. Met veel moeite slaagden de Romeinen erin om een heuvel te bereiken en hier een marskamp met gracht en omheining (zij het van lage kwaliteit) op te zetten waar zij de nacht door konden brengen.

Gedenksteen van centurio Marcus Caelius, "gevallen in de Varusslag". Het monument is later op de vermoedelijke plek opgericht door zijn broer.
Gedenksteen van centurio Marcus Caelius, “gevallen in de Varusslag”. Het monument is later op de vermoedelijke plek opgericht door zijn broer, zo zegt het onderschrift.

De volgende morgen braken de Romeinen hun kamp op en staken alles wat niet onmisbaar was, ook hun wagens, in brand, in een poging zichzelf van onnodige lasten te verlossen en ondertussen niets prijs te geven aan de vijand. Ordelijk marcheren was hierdoor in elk geval weer mogelijk, maar de Germanen kwamen natuurlijk meteen weer tevoorschijn, zodat de Romeinen met zware verliezen het open terrein wisten te bereiken, nabij Ostercappeln. Buiten het woud werden de Romeinen weer even met rust gelaten, maar zodra zij opnieuw een bos binnengingen werden zij weer aangevallen. Arminius wist namelijk dat de Romeinen geen fatsoenlijke slagorde konden vormen in een dicht woud. De regen bleef ondertussen maar aanhouden en de pezen van de Romeinse bogen waren hier zodanig nat van geworden dat zij onbruikbaar waren geworden. De legioensoldaten en de Romeinse cavalerie zaten elkaar ondertussen lelijk in de weg, zodat de chaos toenam en de slag steeds moeilijker te coördineren was. Grote verliezen waren weer het gevolg. Bij gebrek aan ruimte werd er die nacht niet eens een kamp met een greppel gemaakt! In plaats daarvan trachtten de Romeinen er in de nacht vandoor te sluipen. Uiteindelijk slaagden ze erin het bos door te komen en gingen een open terrein op, waarschijnlijk bij het moderne Kalkriese. In de 19e eeuw duidde men de plaats ten onrechte op de heuvelrug Osning, die toen werd omgedoopt tot het Teutoburgerwoud (naar Tacitus, die sprak van de saltus Teutoburgiensis). Pollenonderzoek heeft aangetoond dat de Romeinen zich in het open veld bevonden, waarbij archeologische vondsten op Kalkriese duiden, zo’n 60 km ten noordwesten van de Osning.

De wallen, vermoedelijk voorzien van kleine hekken, waren bijna onmogelijk te nemen voor de Romeinen zolang de Germanen hen bleven bestoken. (Illustratie door Peter Dennis)
De wallen, vermoedelijk voorzien van kleine hekken, waren bijna onmogelijk te nemen voor de Romeinen zolang de Germanen hen bleven bestoken. (Illustratie door Peter Dennis)

Op dat open terrein was een klein stuk zandgrond waarover de Romeinen konden marcheren, gelegen tussen de heuvel en het moeras. De ideale plek voor een nieuwe valstrik: een grote greppel blokkeerde de weg, terwijl aan de woudzijde een grote aarden wal was opgeworpen. Vanachter die wal openden de Germanen opnieuw hun aanvallen. De Germanen waren in het voordeel, zowel strategisch als numeriek, want er hadden zich telkens weer nieuwe krijgers aangesloten. Tot overmaat van ramp had de regen en storm de vastgelopen Romeinen gedwongen hun zware schilden weg te werpen, wat hun kwetsbaarheid vergrootte. De ingesloten Romeinen deden meerdere pogingen om de wal te bestormen, maar dit mislukte telkens weer. Nominius Vala, de hoogste officier na Varus, raakte uiteindelijk in paniek en kneep er met de cavalerie tussenuit, waarschijnlijk om kort daarna alsnog door de vijand gedood te worden.

De overlevende soldaten van de hinderlaag bij de wal werden in het woud grotendeels gedood.
De overlevende soldaten van de hinderlaag bij de wal werden in het woud grotendeels gedood.

Blijkbaar zagen de Germanen dit als een teken van Romeinse ontmoediging, want hierna sprongen zij over de wal heen en stormden het terrein op, waarbij de Romeinen in de pan gehakt werden. Toen Varus besefte dat de slag verloren was, pleegde hij zelfmoord door zich op zijn zwaard te werpen. De Romeinse voorhoedes werden volledig uitgemoord en met hen vele anderen. Ook sloegen meerdere Romeinen de hand aan zichzelf of gaven zich over. De rest vluchtte in paniek het woud in, om daar alsnog afgemaakt te worden. Van degene die gevangen genomen werden, werden de meesten gekruisigd, levend begraven of geofferd aan de goden, al werden er ook officieren voor losgeld gegijzeld en werden sommige gewone soldaten slaaf gemaakt. Drie legioenen waren uitgeroeid en drie legioensadelaars waren buitgemaakt (in één geval had de drager zich ermee in het moeras gestort, al was het ding later weer opgevist). De Romeinse verliezen worden tussen de 15.000 en 18.000 geschat! Varus’ hoofd werd als geschenk opgestuurd naar Marodobuus, in Bohemen, die geweigerd had deel te nemen aan het plan.

Reconstructie van de wal die de Germanen bij Kalkriese hadden opgeworpen.
Reconstructie van de wal die de Germanen bij Kalkriese hadden opgeworpen.

Toen Tiberius van de clades Variana hoorde maakte hij zo snel mogelijk dat hij in Rome kwam. Hij trof de stad praktisch in staat van beleg aan. De op leeftijd geraakte keizer Augustus, die het hoofd van Varus opgestuurd zou krijgen van Marodobuus, was zeer aangeslagen door het slechte nieuws en vreesde nu voor het behoud van vrijwel heel Gallië. Zeer beroemd is dan ook zijn uitroep ‘Vare, vare, redde mihi legiones!‘ (“Varus, Varus, geef me mijn legioenen!”) Menigeen dacht aan de oude nederlagen tegen de Cimbren en Teutonen en sommigen vreesden dat de Germanen tot in Italië door zouden dringen. Uit angst ontbond Augustus zelfs zijn Germaanse lijfwacht, terwijl veteranen en niet-burgers snel bij de legioenen ingelijfd werden. Al die reacties waren natuurlijk wel erg overdreven, maar Tiberius moest wel zo snel mogelijk terug naar Germanië om deze extreme vernedering te wreken. Het oude verlaten kamp op de Hunnerberg, bij Nijmegen, werd herbouwd om er de Bataafse cavalerie te huisvesten. Er werd een verdedigingslinie langs de Rijn gebouwd en in 11 na Chr. begon Tiberius een strafexpeditie, samen met Germanicus. En hoewel Tiberius in 13 na Chr. in Rome een triomftocht houden mocht, was er eigenlijk geen sprake geweest van een nieuwe grote overwinning aan Romeinse zijde. Tiberius keerde echter niet terug naar Germanië: het jaar daarop overleed zijn stiefvader waarna Tiberius hem opvolgde als keizer. Het opperbevel viel nu aan Germanicus toe en de jonge veldheer moest onmiddellijk zijn morrende troepen, die hem als keizer verkozen boven Tiberius, tot bedaren brengen.

Der Triumph Hermanns, door Tischbein. Arminius wordt neergezet als een Duitse volksheld, gehuld in schitterende kledij (tot en met een pantervel aan toe) terwijl de overige Germanen eruitzien als woestelingen in beestenvellen.
Der Triumph Hermanns, door Tischbein. Arminius wordt neergezet als een Duitse volksheld, gehuld in schitterende kledij (tot en met een pantervel aan toe) terwijl de overige Germanen eruitzien als woestelingen in beestenvellen.

Germanicus, die veel romantischer aangelegd was dan Tiberius, hoopte met nieuwe expedities de smet van de Varusslag te wreken en de eer van zijn vader Drusus hoog te houden. Meerdere Germaanse stammen kregen er flink van langs, ook de Tubanten die (ten dele) in Twente woonden. Het gebied van de Marsi werd zelfs verwoest. De verhouding tussen Arminius en zijn schoonvader Segestes was tegen die tijd zo mogelijk nog slechter dan eerst. Segestes was namelijk Arminius’ schoonvader tegen wil en dank: Arminius had diens dochter Thusnelda, ondanks haar verloving met een ander, gewoon geschaakt in 13 na Chr. Daar kon Germanicus goed gebruik van maken in zijn plannen om de Cherusken en de Chatti af te straffen. Toen Segestes de zwangere Thusnelda ontvoerde, werd zijn burcht door Arminius belegerd, zodat vaderlief de hulp van de Romeinen inriep. Segestes werd ontzet en samen met zijn dochter onschendbaar verklaard en naar Gallië gebracht, tot woede van Arminius en de zijnen. In 15 na Chr. maakte Germanicus zich dan ook op om nu definitief met Arminius af te rekenen. Zelf voer hij met de hoofdmacht via het Flevomeer en de Waddenzee naar de Eemsmonding, terwijl de cavalerie door het land van de Frisii trok en vier andere legioenen via de binnenlanden naar de Eems gingen. De Bructeren boden daarbij weerstand, maar werden verslagen, waarbij één van de verloren adelaars teruggevonden werd. Tijdens deze wraaktocht slaagde men er ook in om het terrein van de slag te bereiken. Men wist het dagmarskamp van de eerste nacht terug te vinden en de plek waar men op de tweede nacht verbleven had. Tussen die twee plaatsen waren nog gebeenten van soldaten te vinden, tot en met schedels die aan boomstammen waren vastgespijkerd aan toe. Germanicus liet een grote grafheuvel opbouwen voor de aangetroffen lijken.

De laatste veldtocht van Germanicus, in 16 na Chr.
De laatste veldtocht van Germanicus, in 16 na Chr.

Uiteindelijk kwam het tot een treffen met de aanstichter van dit bloedbad. Arminius trok zich echter tijdig terug en tijd om de veldtocht voort te zetten was er niet meer, door het late najaar. Op de Waddenzee werd de vloot weer eens door een grote storm getroffen, met veel doden tot gevolg: meerdere schipbreukelingen verdronken, terwijl anderen op kleine waddeneilandjes terecht kwamen. In feite was het effect van deze wraaktocht dus zelfs averechts geweest: Arminius was in aanzien gestegen en de terugtocht had vooral problemen opgeleverd. In de winter vernielden de Germanen de grafheuvel zelfs. Het jaar daarop besloot Germanicus zich dus meer te concentreren op de vloot, die verzameld werd bij Fectio (Vechten). De hulptroepen en cavalerie trokken over het land mee, al werden zij op het laatst verrast door de vloed, zodat een stel zwemmende Bataven aan hun eigen overmoed ten onder ging. Achter de Wezer wachtte Arminius hen op. Flavus, die nog aan Romeinse zijde streed, trachtte met hem te onderhandelen, maar dat haalde niets uit, dus liet hij de troepen de Wezer oversteken. Het Bataafse korps, onder leiding van ene Chariovalda, deed dit ook, maar werd door ogenschijnlijk vluchtende Cherusken in een hinderlaag gelokt die opnieuw gebruik maakte van heuvels, zodat de Bataven nog net op tijd door de Romeinen ontzet werden, met verlies van hun commandant. Germanicus haalde alsnog twee grote overwinningen op Arminius, maar de Cherusk zelf wist te ontkomen. Op de andermaal rumoerige terugtocht wist Germanicus ook nog een legioensadelaar terug te krijgen.

Het Hermannsdenkmal, gebouwd tussen 1838 en 1875 op de plek waar men ten onrechte de Varusslag aan toeschreef. Het nationalisme vereiste dat Arminius "Hermann" genoemd werd, om zo Duitser te klinken. Het uiterlijk van het 24 meter hoge beeld is verzonnen.
Het Hermannsdenkmal, gebouwd tussen 1838 en 1875 op de plek waar men ten onrechte de Varusslag aan toeschreef. Het nationalisme vereiste dat Arminius “Hermann” genoemd werd, om zo Duitser te klinken. Het uiterlijk van het 24 meter hoge beeld is een romantisch verzinsel.

Hierna schrapte Tiberius ineens de plannen om de strijd voort te zetten. Zijn motivatie hiervoor is onduidelijk, want aartsvijand Arminius was nog steeds op vrije voeten. Mogelijk vond hij dat de veldtochten te veel tijd en moeite kostten en te weinig opleverden, wat zeker het geval was. Het is ook mogelijk dat hij vreesde voor de groeiende populariteit van Germanicus, die in Rome een triomftocht kreeg, waarin hij ook Thusnelda en haar zoontje Thumelicus meevoerde. Wel werd in Rome een triomfboog voor zowel Germanicus als Tiberius opgericht. Het kamp op de Hunnerberg werd ontruimd en de wraaktochten waren ten einde. Germanicus werd uiteindelijk naar het oosten van het rijk gestuurd, waarna hij en Tiberius ernstig uit elkaar gegroeid lijken te zijn. Op 33-jarige leeftijd (19 na Chr.) stierf hij plotseling in Syrië, zeer waarschijnlijk door vergiftiging, al is het niet duidelijk of Tiberius erin betrokken was. Over het lot van Thusnelda en Thumelicus is weinig bekend, al zou Thumelicus volgens Tacitus schandelijk zijn behandeld in Ravenna, hetgeen gladiatorschap impliceert. Arminius zelf raakte in oorlog met Marodobuus, die na een grote nederlaag van de troon werd gestoten en naar het Romeinse rijk vluchtte. Arminius overspeelde hierna echter op dezelfde wijze zijn hand door zichzelf tot koning uit te roepen, hetgeen bij menigeen niet in de smaak valt. In de hierop volgende burgeroorlog werd hij zelf het slachtoffer van een samenzwering.

Drusus op het oorlogspad (12 t/m 9 v. Chr.)

drususMeer dan dertig jaar na het einde van de Gallische Oorlog, was het door Julius Caesar veroverde Gallië ingedeeld in drie provincies. De noordelijkste provincie, Gallia Belgica, was hiervan het meest kwetsbaar, daar het direct grensde aan gebied waar de Romeinen geen enkele controle over hadden. Enkele naburige stammen zoals de Sugambren vormden hier een ernstig gevaar voor het Romeinse gebied. Des te meer reden dus om deze bedreigingen te neutraliseren en de Romeinse macht ook aan de andere kant van de Rijn te doen gelden. Om dit te bewerkstelligen stuurde keizer Augustus zijn stiefzoon Drusus uiteindelijk naar de Rijndelta.

De Lage Landen in de tijd van Drusus.
De Lage Landen in de tijd van Drusus.

Nero Claudius Drusus, die oorspronkelijk Decimus Claudius Drusus heette (Nero was in feite een cognomen van het Claudische huis, wat het gebruik ervan als voornaam erg ongewoon maakt), was in 38 v. Chr. geboren als zoon van Livia Drusilla en haar eerste echtgenoot Tiberius Claudius Nero. Door het huwelijk tussen Livia en keizer Augustus was Drusus de stiefzoon van de keizer geworden, waarbij er zelfs onbewezen geruchten de ronde deden dat Augustus de ware vader was. Drusus was de jongere broer van de latere keizer Tiberius, met wie hij altijd een sterke band zou hebben. Daarnaast was hij de vader van de toekomstige keizer Claudius en de grootvader van Caligula. Dat Drusus in 19 v. Chr. al publieke ambten bekleden mocht bewijst wel dat Augustus zijn stiefzoons begunstigde, want Drusus was officieel nog te jong voor dergelijke ambten. In 13 v. Chr. gaf Augustus hem opdracht om de oorlog in Germania te leiden, toen hij 25 jaar oud was.

Foto vanaf het vermoedelijke noordwestpunt van het houten kamp op de Hunnerberg.
Foto vanaf het vermoedelijke noordwestpunt van het houten kamp op de Hunnerberg.

Al voor de komst van Drusus waren er voorbereidingen getroffen. Waarschijnlijk begon men al in 19 v. Chr. met de aanleg van een enorm troependepot van zo’n 42 hectare op de Hunnerberg, die nu in Nijmegen ligt. Hier konden ongeveer 15.000 soldaten tijdelijk in worden ondergebracht. Misschien was die militaire aanwezigheid juist wat de Germanen achter de Rijn geprikkeld had. In 17 v. Chr. waren op Sugambrisch grondgebied namelijk Romeinse kooplieden gedood, wat niet alleen de schending van een eerder verdrag betekende, maar ook als een belediging van het Romeinse volk werd beschouwd. Dit met name omdat de kooplui, die Romeinse staatsburgers waren, zouden zijn gekruisigd, wat in de ogen van Romeinen een straf voor opstandige slaven was. Vervolgens waren de Sugambren onder leiding van ene Maelo de Rijn overgestoken en hadden gebieden in Belgica geplunderd, waarbij zij het 5e legioen hadden verslagen en de bijbehorende legioensadelaar hadden buitgemaakt, wat een nog veel grotere vernedering was. Deze clades Lolliana (“nederlaag van Lollius”, naar de bevelhebber van het legioen) moest en zou uiteraard gewroken worden, maar voor de Romeinen de kans kregen trokken de Sugambren zich terug en vroegen om een nieuw verdrag, waarbij zij de adelaar teruggaven en gijzelaars leverden.

Het huis van Drusus op het Kops Plateau.
Het huis van Drusus op het Kops Plateau.

Hoewel de clades Lolliana geen grote gevolgen had, was en bleef het een grote belediging. Augustus reisde niet voor niets zelfs in 16 v. Chr. naar Gallië, waar hij zich bezighield met de indeling van de provincies en het opstellen van het bestuur. Na een paar jaar was hij hier eindelijk tevreden over en liet Gallië over aan Drusus, die ondanks alle onrust erin slaagde een volkstelling te houden, algemene belasting in te voeren en een heiligdom voor de godin Roma te bouwen. Toen trok hij noordwaarts, waarschijnlijk in 12 v. Chr. Traditioneel wordt dit beschouwd als het begin van de Romeinse tijd in Nederland, al kan men dus betogen dat er al veel eerder sprake was van Romeinse aanwezigheid. Ook dit jaartal is genoemd als het mogelijke moment waarop de verdragen met de Bataven en Cananefaten gesloten werden, maar opnieuw zonder duidelijk bewijs dat deze theorie ondersteund. Het lijkt er zelfs op dat Drusus in een vriendschappelijke omgeving opereerde, gezien de bouw van het troependepot zeven jaar eerder, wat impliceert dat de verdragen al veel eerder gesloten waren. Drusus kon zich zo in alle rust op het noorden richten. Langs de Rijn richtte hij enkele grote forten in, zoals Mogontiacum (Mainz) en Castra Vetera (Birten, bij Xanten). Een weg langs de zuidoever verbond de verschillende forten met elkaar. Waarschijnlijk was het commandocentrum ingericht op het Kops Plateau, de heuvel ten oosten van de Hunnerberg. Het kleinere kamp dat hier werd gebouwd bevatte namelijk zo’n ongewoon grote officierswoning dat de kans groot is dat Drusus hier zelf gewoond heeft.

De Romeinen hieven belasting bij de Frisii in de vorm van koeienhuiden. (Tekening door Bert Bus)
De Romeinen hieven belasting bij de Frisii in de vorm van koeienhuiden. (Tekening door Bert Bus)

Niet alleen op het land werd ten bate van de oorlog een begin gemaakt met infrastructuur. Ook aan de waterwegen werkte Drusus erg hard. De Rijn was bijvoorbeeld niet bevaarbaar genoeg voor de vloot, omdat er teveel water naar de Waal afvloeide. Bij Carvium (vermoedelijk ter hoogte van Tolkamer of Herwen), waar de Waal aftakte van de Rijn, liet Drusus dan ook een strekdam aanleggen, zodat het waterpeil van de Rijn steeg en er meer schepen op de rivier konden varen. De Rijn was nu eenmaal een meer strategische rivier. Bovendien wilde Drusus met zijn vloot naar het noorden kunnen varen, maar de grillige Noordzee zo lang mogelijk vermijden. De aanleg van de Fossa Drusiana of Drususgracht was hier een cruciaal onderdeel van. Waar dit kanaal precies werd gegraven is tot op de dag van vandaag een raadsel. De stelling dat de IJssel eruit ontstaan zou zijn is onjuist en er zijn tal van andere kandidaten. Het is zelfs mogelijk dat er meerdere kanalen waren, die verschillende waterwegen verbonden. Een andere optie is dat het kanaal niet zozeer naar het Flevomeer leidde, maar juist van daaruit toegang bood naar de Waddenzee.

Veldtochten van Drusus in Germania. De afbeelding van het Flevomeer is niet geheel juist, daar dit meer "ingesloten" was.
Veldtochten van Drusus in Germania. De afbeelding van het Flevomeer is niet geheel juist, daar dit meer “ingesloten” was.

In 12 v. Chr. had het nieuwe belastingstelsel in Gallië voor ontevredenheid en onrust gezorgd, waarop de Sugambren en Usipeten hier gebruik van hadden gemaakt om het gebied weer binnen te vallen, al vielen de resultaat voor de invallers erg tegen. Pas vrij laat in het jaar viel Drusus de vijandelijke gebieden binnen en onderwierp hen in een veldtocht van slechts een paar weken. Vervolgens voer hij met zijn ingescheepte leger het Flevomeer op. Daar, in het noorden van ons land, stuitte hij op de terpbewoners, die Frisii of Friezen werden genoemd. De Romeinen deelden dit volk in twee groepen in: de Kleine Friezen in het huidige Noord-Holland en de Grote Friezen in de gebieden die nu Friesland en Groningen heten. De onderwerping van deze mensen, die op een strategische plek woonden, verliep blijkbaar op vreedzame wijze. Er werd hen dan ook een beperkte schatting van een bepaald aantal koeienhuiden opgelegd. De Frisii leefden namelijk vooral als veeboeren en het Romeinse leger zat altijd verlegen om leer, dat nodig was voor alle riemen, schoenen en de grote tenten waar de reizende manschappen in sliepen. Waarschijnlijk werd rond deze tijd ook bij Velsen het fort gebouwd dat vermoedelijk luisterde naar de naam Flevum. Vervolgens arriveerde de Romeinse vloot vanuit het Kanaal en trok Drusus over de Waddenzee naar het oosten naar de Eems, waar de bevolking zich minder vriendelijk toonde. De terugtocht verliep slecht, want er brak een storm uit en de Romeinen waren bovendien slecht voorbereid op het tij, zodat veel schepen vastliepen op de zandbanken van de Waddenzee. Met Friese hulp kon het grootste gedeelte veilig terugkeren. Aan de kust bleef een garnizoen achter. Mogelijk lag dit kamp bij Winsum.

De Drususstein in Mainz. Het marmer werd er in de middeleeuwen af gehaald, waarna het monument in de 16e eeuw als wachttoren gebruikt werd.
De Drususstein in Mainz. Het marmer werd er in de middeleeuwen af gehaald, waarna het monument in de 16e eeuw als wachttoren gebruikt werd.

Het jaar daarop kreeg Drusus genoeg te doen, want de Sugambren hadden de nodige bondgenoten verzameld, zodat er uitgebreid gevochten werd in Germania. Hoewel zijn veldtocht niet eens zo triomfantelijk was, mocht hij eind dat jaar als triomfator Rome betreden. In 9 v. Chr. kreeg hij ook het consulaat toegewezen. Vijandige stammen als de Sugambren en de Chatten kregen een gevoelig pak slaag. In het zuiden van Germanië kreeg Drusus het aan de stok met de Marcomannen, onder leiding van hun aanvoerder Marbod, ook wel Marodobuus genaamd. Marodobuus werd verslagen en week met zijn volk uit naar het dunbevolkte Bohemen, waarna hij bij gratie van Augustus koningschap over zijn volk toegewezen kreeg. Drusus’ oorlogen waren een succes. Bij de Main richtte de jonge veldheer een zegeteken op, waarna hij via een omtrekkende beweging terugtrok naar de Rijn. Daar sloeg het noodlot toe en viel hij van zijn paard. Gewond aan zijn been werd hij overgebracht naar een legerkamp dat Scelerata heette. Toen Tiberius hoorde van het ongeluk kwam hij zijn jongere broer daar zo snel hij kon opzoeken. In eerste instantie leek het nog wel mee te vallen. Maar er kwamen complicaties en Drusus’ toestand verergerde. Zijn ziekbed duurde ongeveer een maand, waarna hij stierf op slechts 29-jarige leeftijd. Zijn familie kreeg de erenaam Germanicus toegekend en zijn as werd bijgezet in het Mausoleum van Augustus. In Mogontiacum richtten de soldaten een enorm ereteken op voor hun populaire leider.

Geheimzinnige jaren: tussen Caesar en Drusus (50 t/m 12 v. Chr.)

dorpDe jaren tussen de Gallische Oorlog en de komst van Drusus, zijn een onderdeel van onze geschiedenis waarover weinig duidelijkheid voorhanden is. Het staat vast dat er tussen 50 en 19 v. Chr. een hoop veranderde, maar van grootschalige oorlog of andere bewegingen lijkt in het tegenwoordige Nederland weinig sprake, behalve voor enkele gebeurtenissen waarvan we geen enkele zekerheid hebben over de jaartallen. Het gebied tot aan de Rijn was door Caesar als Romeins bezit opgeëist, maar het is niet met zekerheid te zeggen dat de Romeinse macht toen al daadwerkelijk zover reikte. Traditioneel is men er lange tijd van uitgegaan dat de verdragen met de Bataven en Cananefaten in 12 v. Chr. gesloten werden, maar de Romeinse bronnen geven hier eigenlijk niet zoveel duidelijkheid over. Ze lijken eerder te impliceren dat Drusus in de Rijndelta in een min of meer vriendschappelijk gebied was, wat doet impliceren dat dergelijke verdragen al eerder gesloten waren.

Terwijl de Romeinse top jarenlang in conflict was en om de macht streed, bleef Gallië een lange tijd een onrustige periferie. De hegemonie van keizer Augustus bracht pas verandering.
Terwijl de Romeinse top jarenlang in conflict was en om de macht streed, bleef Gallië een lange tijd een onrustige periferie. De hegemonie van keizer Augustus bracht pas verandering.

Julius Caesar had behoorlijk munt geslagen uit de Gallische Oorlog, wat uiteindelijk was uitgemond in een zware burgeroorlog met zijn tegenstanders, van wie Pompeius de leiding had. Na zijn overwinning op de Pompeianen hield Caesar een grote triomftocht in Rome ter ere van zijn triomf in Gallië. Zijn bevoegdheden als dictator, die hij in de burgeroorlog had verworven, liet hij verlengen naar een levenslange periode en overal waar hij kwam bleef hij zich hullen in de rode schoenen en purperen toga van de vir triumphalis, de triomfator. Daar de laatste attributen van oorsprong die van de koning van Rome waren, kregen de senatoren die in de burgeroorlog in Rome waren gebleven het benauwd: een dictator voor het leven gehuld in vrijwel koninklijke kledij… Op 15 maart 44 v. Chr. werd Caesar in de Senaatsvergadering vermoord, vlak voor hij ten strijde zou trekken tegen de Parthen. De moordenaars hadden gehoopt de Republiek (evenals hun eigen machtspositie) hiermee te redden, maar het resultaat was een jarenlange cyclus van nieuwe burgeroorlogen en machtsspelletjes. De moordenaars werden verslagen door twee rivalen die uiteindelijk hun onderlinge strijd opgaven en de handen ineensloegen: Octavianus en Marcus Antonius, respectievelijk Caesars erfgenaam en Caesars vroegere rechterhand. Maar net als bij het Eerste Triumviraat was ook dit Tweede Triumviraat (waaraan ook ene Lepidus deelnam) een monsterverbond, dat onvermijdelijk uitliep in nieuwe vijandigheden. Octavianus versloeg Antonius in de Slag bij Actium en kreeg in 27 v. Chr. de titels die hem bekend doen staan als Keizer Augustus. Officieel bekleedde hij gewoon meerdere republikeinse ambten, maar in de praktijk was er een nieuwe monarchie ontstaan.

Marcus Vipsianus Agrippa was waarschijnlijk verantwoordelijk voor de migratie van de Ubiërs.
Marcus Vipsianus Agrippa was waarschijnlijk verantwoordelijk voor de migratie van de Ubiërs.

In die woelige periode was Marcus Vipsianus Agrippa, de vertrouweling en latere schoonzoon van Augustus, gouverneur in Gallië van 39 tot 38 v. Chr. Agrippa had zich hier beziggehouden met het aanleggen van een infrastructuur in de vorm van wegen en kanalen, maar al snel had hij het ook met de naburige Germanen aan de stok gekregen. Zijn oversteek van de Rijn is niet van heel groot belang voor de geschiedenis van ons land, behalve dat Agrippa een toezegging deed aan de Ubiërs, de oude, hulpbehoevende bondgenoten. Zij kregen toestemming om aan de linkerzijde van de Rijn te komen wonen. Het exacte moment van deze migratie is niet duidelijk, maar uiteindelijk werd hun land achter de Rijn aan de Chatti toegewezen, waarop de Ubiërs dit definitief ontruimden. Zij vestigden zich tussen Rijn en Ruhr, waar zij een hoofdstad ingericht kregen in de vorm van Oppidum Ubiorum, het tegenwoordige Keulen, dat enkele eeuwen later zou uitgroeien tot de hoofdstad van een provincie.

De aankomst der "Batavieren" zoals hij eeuwenlang is voorgesteld. De kunstenaar van deze prent heeft de traditionele vlotten zelfs vervangen door een anachronistisch roeibootje.
De aankomst der “Batavieren” zoals hij eeuwenlang is voorgesteld. De kunstenaar van deze prent heeft de traditionele vlotten zelfs vervangen door een anachronistisch roeibootje.

De vraag die hierbij rijst is of de Bataven in ditzelfde verhaal passen. Het is niet bekend wanneer deze mensen het zogenaamde Insula Batavorum (Bataveneiland), in het Nederlandse rivierengebied gingen wonen. Caesar noemt dit eiland wel degelijk in zijn verslag van de Gallische Oorlog, bij een passage over de winter van 55-54 v. Chr., maar het is de vraag of de naam destijds al gebruikt werd of dat hij deze achteraf in zijn verslag opnam. De Bataven zouden na een conflict zijn afgesplitst van de Chatti en met Romeinse toestemming in de Rijndelta zijn gaan wonen. Caesars gebruik van de naam van het eiland impliceert dat de overeenkomst tijdens of vlak na de Gallische Oorlog gesloten is, maar bewijs is hier verder niet voor. Indien er sprake was van een verdrag op papier is dit verloren gegaan, maar het is net zo goed mogelijk dat er niet meer dan een mondelinge overeenkomst gesloten werd. Het traditionele beeld dat zij op vlotten de Rijn afzakten en bij het tegenwoordige Lobith ons land zouden zijn binnengekomen (al een zeer misleidend beeld daar de huidige grens van Nederland toen allerminst bestond) is ook onbewezen. Bataven en Betuwe zijn ongetwijfeld verwante namen, maar het is niet duidelijk of de streek naar de bevolking is genoemd of andersom.

De westelijke zandgrond van Zuid-Holland was geschikt voor het groeien van look, prei, uien en andere soortgelijke groenten. Wellicht verklaart dat de naam van de Cananefaten ("lookmeesters").
De westelijke zandgrond van Zuid-Holland was geschikt voor het groeien van look, prei, uien en andere soortgelijke groenten. Wellicht verklaart dat de naam van de Cananefaten (“lookmeesters”).

Van de westelijke buren der Bataven, de Cananefaten, weten we nog minder zeker. Volgens de Romeinse historicus en veteraan Marcus Velleius Paterculus kwamen zij ook uit het oosten, vermoedelijk uit het Rijngebied of de Achterhoek. Als dat juist is, is het mogelijk dat zij net als de Tungri gebruik hebben gemaakt van het machtsvacuüm dat de Gallische Oorlog achterliet. Wellicht was er al bevolking in het gebied aanwezig en is deze versmolten met Eburoonse vluchtelingen of Germaanse overheersers. De naam bestaat namelijk uit een Keltisch deel (cannene, “look”) en een Germaans deel (fates, “meesters”). Zowel tijdens de Gouden Eeuw als tijdens de opkomst van de natiestaat smulde men in elk geval van het idee van deze “bondgenootschappen”. Een bondgenootschap werd daarbij dan ook ten onrechte gezien als een gelijkwaardige vriendschap. Ten onrechte, want in de oudheid waren zwakkere bondgenoten vrijwel altijd vazallen. Het meest waarschijnlijke is zelfs dat de Bataven en Cananefaten gewoon onderworpenen waren, maar dan op geweldloze wijze. Dit in tegenstelling tot enkele andere stammen in Belgica, zoals de beruchte Morini. In 29 v. Chr. kwamen zij opnieuw in opstand, waarbij zij Germaanse steun zouden hebben gekregen. Octavianus kon dat natuurlijk niet over zijn kant laten gaan, wat een goede aanleiding bood voor nieuwe veroveringen. Maar eerst moest er orde op zaken worden gesteld in het onrustige Gallië, wat werd bereikt door de organisatie te vergroten.

Gallië na de herindeling door Augustus. De zuidoostelijke provincie Narbonensis viel buiten de herindeling, daar deze al vele eerder veroverd was.
Gallië na de herindeling door Augustus. De zuidoostelijke provincie Narbonensis viel buiten de herindeling, daar deze al vele eerder veroverd was.

Het door Caesar veroverde gebied werd opgedeeld in drie nieuwe provincies: Gallia Lugdunensis, Gallia Aquitania en Gallia Belgica. De twee laatste provincies hadden een aanzienlijk groter grondgebied dan Caesars omschrijving van de etnische grenzen had aangewezen. Hoewel de reden van dergelijke grensverlegging niet helemaal duidelijk is, kan men speculeren dat het puur om logistieke redenen gaat. De provincies werden ook weer opgedeeld in districten genaamd civitates, leefgemeenschappen. Zo’n civitas viel min of meer samen met een traditioneel stamgebied of met het traditionele machtsbereik van de meest dominante stam in de streek. Door deze strakkere bestuurlijke indeling werd de zaak gepacificeerd, evenals door militaire bezetting. Provincies waren in deze tijd namelijk niet veel meer dan militaire districten. Toch was het verheffen van deze gebieden tot provincies een cruciale stap in hun opname in het rijk. Voor die tijd had Augustus het vooral beschouwd als een deel van de Romeinse periferie: de omliggende vazalstaten die vooral als bufferzones dienden, zoals mogelijk toen al gold voor de Bataafse bewoning aan de Rijn. Gallië was nu definitief opgenomen in het Romeinse rijk, dus moest de periferie ook weer verlegd worden. Germania was hierbij het beoogde doelwit. Er zat hoe dan ook oorlog aan te komen. Er moest alleen nog een goede aanleiding zijn en tot die tijd moest er zoveel mogelijk worden voorbereid.