Ulpia Noviomagus: de grote kleine stad aan de Waal

ulpia noviomagusOnze tocht langs de Waal heeft tot nu toe weinig zekerheden opgeleverd. Alleen wat plaatsnamen op de Peutinger kaart waarvan de werkelijke locatie onbekend is en we eigenlijk niet eens met zekerheid kunnen zeggen of het wel aan de Waal lag. Dat wordt vandaag eindelijk anders, want we bereiken één van de beroemdste Romeinse plaatsen in het land: de stad Ulpia Noviomagus Batavorum, het centrum van het Romeinse bestuur over de Bataven.

Het Romeinse villacomplex van Ewijk is één van de meest luxueuze uit heel Nederland.
Het Romeinse villacomplex van Ewijk is één van de meest luxueuze uit heel Nederland.

Wanneer we langs de zuidoever van de Waal stroomopwaarts trekken merken we al snel dat de streek ten westen van Nijmegen aardig welvarend was. Er zijn meerdere villa’s aangetroffen, onder andere met hypocaustum oftewel vloerverwarming. Het villacomplex van Ewijk-De Groote Aalst is hier het meest treffende voorbeeld van, want het was één van de meest luxe villa’s die ooit in Nederland is teruggevonden, met drie grote gebouwen en vijf schuren. Er moeten zandstenen zuilen en zelfs marmeren vloeren en mozaïeken in gelegen hebben. Resten van 4e-eeuwse militaire riemen duiden erop dat de villa in de Laat-Romeinse tijd als militair steunpunt gebruikt werd. De dakpannen zijn gestempeld met de Vexillatio Brittanica, een detachement dat van 103 t/m 120 na Chr. in de castra van Nijmegen-oost gelegerd zat.

Nijmegen na de Bataafse opstand. Ulpia Noviomagus ligt in het westen. De groene gebieden zijn grafvelden.
Nijmegen na de Bataafse opstand. Ulpia Noviomagus ligt in het westen. De groene gebieden zijn grafvelden.

Wanneer we verder reizen langs de Waal komen we vanzelf in Nijmegen. In het westen van de stad, ter hoogte van de wijk Biezen en het Haven- en Industrieterrein Nijmegen, moet Noviomagus hebben gelegen. In tegenstelling tot wat velen denken is de stad niet bij aanvang van de Romeinse tijd gesticht. Het daadwerkelijke Noviomagus is na de Opstand der Bataven ontstaan als handelscentrum, nadat de meer naar het oosten gelegen stad Oppidum Batavorum in de opstand verwoest was, waarna een nieuwe stad in het westen werd opgericht om als nieuw bestuurscentrum van de Bataafse gemeenschap te dienen. Noviomagus is dan ook Gallisch voor “nieuwe markt”. Het voorvoegsel Ulpia, dat de stad vanaf begin 2e eeuw begon te dragen, verwijst naar keizer Marcus Ulpius Traianus, wat bij velen tot de conclusie heeft geleid dat keizer Trajanus marktrechten of zelfs stadsrechten aan de stad gegeven zou hebben. Waarschijnlijk waren er echter al marktrechten aan de hoofdplaats van de Bataven gegeven zodra deze stam in het rijk opgenomen was. Waarschijnlijk heeft Trajanus niet veel meer voor de stad betekent dan het feit dat hij zijn familienaam eraan gaf.

Markeringen op de straatstenen geven de contouren van de tempels van Noviomagus aan.
Markeringen op de straatstenen geven de contouren van de tempels van Noviomagus aan.

Noviomagus maakte in de tweede eeuw zijn meest welvarende periode door. De stad was gebouwd volgens een keurig schaakbord-patroon met kaarsrechte straten zoals de Romeinen gewend waren. Enkele van de duidelijk teruggevonden gebouwen zijn het badhuis (bij het Honig-complex), de villa aan het Maasplein en de twee tempels, respectievelijk voor Fortuna en voor Mercurius. Binnen het hele Romeinse rijk zal Noviomagus met maar 5000 inwoners niet meer dan een klein handelsstadje geweest zijn, maar voor Romeins Nederland is het een grote stad. Zo groot zelfs dat voedsel van elders moest worden aangevoerd, puur omdat er teveel inwoners waren om te kunnen overleven van wat de boeren in de omgeving verbouwden. Waarschijnlijk liep er vlakbij een brug over de Waal, wellicht op de plek waar nu ook een brug staat, namelijk de zogeheten Snelbinder.

Markeringen en een klein gedenkteken voor de stadsvilla en tempels op het Maasplein.
Markeringen en een klein gedenkteken voor de stadsvilla en tempels op het Maasplein.

Aan de zuidkant van Noviomagus lagen de grafvelden, die zowel vrij eenvoudige crematiegraven als enorme luxueuze grafmonumenten bevatten. Net als de stad zelf maakt het grafveld een erg geromaniseerde indruk, ondanks de van oorsprong zo inheemse bevolking. Ten oosten van de tempels, die ter hoogte van het Maasplein en de IJsselstraat lagen, woonden vooral ambachtslieden. In eerste instantie produceerden zij vooral voor afnemers van buiten de stad, maar vanaf midden tweede eeuw werd dit steeds minder. Het vermoeden bestaat dat de militaire vesting op de Hunnerberg een grote afnemer was, die echter wegviel naarmate de vesting aan belang verloor en uiteindelijk werd ontruimd.

De tempels
De tempels van Noviomagus zouden na de brand van ca. 180 AD niet meer herbouwd worden

Het was in diezelfde tijd dat Noviomagus langzaamaan in economisch verval raakte en een aantal crises doormaakte. Rond het jaar 180 brak er een verwoestende brand uit, waarvan we niet met zekerheid kunnen zeggen wat de oorzaak was. Het zou een ongeluk maar ook een vijandige aanval geweest kunnen zijn. Dat laatste is niet ondenkbaar, aangezien de situatie aan de grenzen destijds onrustiger werd. Vooral de Chauken, die op de terpen van het Duitse Oost-Friesland woonden, waren nu een reële bedreiging voor de kust en rivieren van Germania Inferior. Het was dan ook rond het jaar 170 dat er een stevige stadsmuur en een droge gracht rondom Noviomagus werden aangelegd. De noordelijke muur is hoogstwaarschijnlijk weggespoeld door de Waal en zal dus nooit meer gevonden worden. De vondst van de westelijke muur in 2008 maakte echter een hoop duidelijk over de afmetingen. De muur zal een meter of vijf hoog geweest zijn en de gracht was ongeveer tien meter breed en drie meter diep.

De tempels en de villa, hier uitgebeeld op een metalen plaat, werden al in de twintiger jaren van de 20e eeuw ontdekt.
De tempels en de villa, hier uitgebeeld op een metalen plaat, werden al in de twintiger jaren van de 20e eeuw ontdekt.

De muren en gracht konden aanvallers helpen weerstaan maar hielpen natuurlijk niet tegen de enorme brand. De ramp betekende een definitieve vermindering van het aanzien van de stad: de tempels en het badhuis werden nooit meer herbouwd. Toch wist Ulpia Noviomagus nog een eeuw lang door te modderen. Het lijkt erop dat de stad rond 275 grotendeels verlaten werd, rond de tijd dat er een grote Frankische inval plaatsvond na de herovering van het Gallische keizerrijk door keizer Aurelianus, wat het grensleger gruwelijk had uitgedund. Het Romeinse gezag werd het Nederlandse rivierengebied zodanig zwak dat de meeste Rijnforten werden opgeheven en steden als Noviomagus nog verder in economisch verval raakten dan ze na 40 jaar burgeroorlog en hyperinflatie al waren. Rond het jaar 300 wordt de naam Noviomagus echter ook gebruikt voor een ander stadje, aan de Waaloever vlakbij het Valkhof. Wat er in de 25 jaar hiertussen gebeurd was blijft echter onduidelijk. Wel verrees er in de vierde eeuw nog een Frankisch nederzettinkje op de locatie van het oude Ulpia Noviomagus.

Tot de vondsten uit Ulpia Noviomagus behoort ook een prachtige ruiterhelm, mogelijk als offer in de Waal geworpen.
Tot de vondsten uit Ulpia Noviomagus behoort ook een prachtige ruiterhelm, mogelijk als offer in de Waal geworpen.

De belangrijkste vondsten uit Ulpia Noviomagus zijn nog altijd te vinden in musea als Museum het Valkhof en het Rijksmuseum van Oudheden. In het eerstgenoemde museum behoort de ruiterhelm met gezichtsmasker, gevonden aan de Waalkade, tot één van de vele prachtstukken. Op het terrein van Noviomagus zelf zijn geen gebouwen zichtbaar. Wel maken enkele monumenten, informatieborden en speciaal plaveisel op de straten de locatie van enkele gebouwen duidelijk. Op het Maasplein worden de contouren van de stadsvilla en de twee tempels aangegeven. De tempels zijn ook nog zichtbaar in de IJsselstraat.

Romeinse plaatsen in Nederland: van dorp tot stad


xantenHa, die Barbaartjes!
Als deze Romeinse soldaat door jullie land wandelt, komt hij een hoop monumenten tegen voor de plaatsen waar het rijk waar ik voor werk zoveel betekent heeft. Wat me wel opvalt is dat het meestal gaat om de militaire versterkingen, dus de forten en de wachttorens. Terwijl er natuurlijk ook een hoop burgerlijke nederzettingen waren. Goed, van een paar van die plaatsen is nog wel wat te vinden, maar van de rest al veel minder. Het lijkt me dus goed dat ik hier eens wat over uit de doeken doe.

Met zijn sobere voorkomen lijkt een inheemse nederzetting op een paar armzalige hutjes. Vergis je niet: het waren stevige boerderijen!
Met zijn sobere voorkomen lijkt een inheemse nederzetting op een paar armzalige hutjes. Vergis je niet: het waren stevige boerderijen!

De meeste nederzettingen in Romeins Nederland waren waarschijnlijk inheems, met name natuurlijk ten noorden van de Rijn, wat immers buiten het Romeinse gezag viel. Dit zullen dus dorpen zijn geweest die bestonden uit een aantal flinke boerderijen: niet die armzalige hutjes waar veel mensen aan denken, maar stevige woningen van aardige omvang. Meestal waren dit boerendorpen waar de mensen van landbouw leefden, al kwamen er vast ook wel eens ambachten voor, zoals een smid.

Een Romeinse vicus kan in grootte variëren van een Gallo-Romeins dorpje tot een ware stad.
Een Romeinse vicus kan in grootte variëren van een Gallo-Romeins dorpje tot een ware stad.

Wanneer we naar de meer Romeinse nederzettingen gaan kijken, is het misschien verstandig om toch een beetje voorzichtig te zijn met dat “Romeinse”. Veel van de bewoners waren eigenlijk alsnog inheems en hoewel de Romeinse invloed in zowel bouwstijl als levensstijl duidelijk te zien zullen zijn geweest, zullen er een hoop dingen anders geweest zijn dan in Rome zelf. Vooral de gewone man zal toch nog sterke Keltische en Germaanse elementen hebben gehad, zodat het misschien slimmer is om van een Gallo-Romeinse nederzetting te spreken. Wel waren deze nederzettingen soms minder agrarisch, zodat je qua economie al wat meer van een stadje zou kunnen spreken. Het waren dan ook vaak handelsnederzettingen, die dan ook vaak op een gunstige plaats ontstonden, zoals een kruispunt van twee belangrijke wegen of een oversteekpunt in een rivier (in feite ook een handelsweg, maar dan voor de schepen). Zo’n Romeinse nederzetting noemen we een vicus, waaruit uiteindelijk het Nederlandse woord “wijk” uit ontstaan is (je sprak het oorspronkelijk uit als “wiekoes”).

De handelsnederzetting van Coriovallum, bekend om het grote badhuis, ging aardig op een stad lijken.
De handelsnederzetting van Coriovallum, bekend om het grote badhuis, ging aardig op een stad lijken.

Een officiële stadsstatus hadden deze nederzettingen bijna nooit, maar daar moet bij gezegd worden dat echte stadsrechten pas lang na de Romeinse tijd (in de middeleeuwen) werden begonnen. Er was dus niet zoiets als een document dat zei dat de plaats een officiële stad was en daar bepaalde rechten aan verbond. De erkenning als stad zat vaak meer in de functie en omvang van de plaats. Wel bestond er zoiets als marktrechten. Maar zelfs een plaats zonder marktrecht kon qua grootte en economie al verdraaid veel weghebben van een stad, zelfs als er geen muur om het geheel heen stond. De vicus van Coriovallum (Heerlen) was in feite een simpele handelsnederzetting, maar de hoeveelheid huizen en de omvang van het enorme badhuis maken wel duidelijk dat dit een behoorlijk interessante plaats was. Ook de vicus van Mosae Traiectum (Maastricht) was van groot belang, vooral in de Laat-Romeinse tijd. Beide plaatsen lagen dan ook aan een zeer belangrijke handelsroute, waarbij Mosae Traiectum ook nog eens aan de Maas lag en in de Laat-Romeinse tijd bij twee forten!

Afhankelijk van hoe groot een fort is, kunnen de canabae uitgroeien tot een stad op zich, zoals bij Nijmegen het geval was.
Afhankelijk van hoe groot een fort is, kunnen de canabae uitgroeien tot een stad op zich, zoals bij Nijmegen op de Hunnerberg een tijdje het geval was.

Ja, ook de militaire plaatsen zijn van het belang in het ontstaan van nederzettingen en stadjes in Germania Inferior. Vrijwel altijd ontstond er een burgerlijke nederzetting bij een Romeins fort. Een vicus bij zo’n fort noemen we ook wel canabae of kampdorp. In eerste instantie, als een kamp slechts tijdelijk werd aangelegd (bijvoorbeeld ter voorbereiding van een veldtocht of als voorpost in de zomermaanden) waren de canabae ook een soort tijdelijk burgerkamp, maar naarmate de troepen meer permanent gevestigd werden en hun tenten door barakken vervingen, werden de kampdorpen ook meer vaste nederzettingen met huizen. Dat er zoveel burgers met de soldaten meetrokken is niet vreemd. Ten eerste hoorde een deel wellicht (direct of indirect) bij het leger, maar dan meer als specialist, kleermaker of een ander soort non-combattant (dus zonder mee te hoeven vechten). Ten tweede kwamen er allerlei kooplui, kroegbaasjes en “vrouwen van plezier” op af omdat er best aan dat leger te verdienen viel. Ten derde kon het zijn dat sommige soldaten allang een liefje hadden of zelfs een gezin, dat uiteraard in de buurt wilde wonen. Hoe groter de aanwezige troepen, hoe groter en meer bruisend de kampdorpen.

Nijmegen voor de Bataafse opstand. Op dit kaartje ziet de Batavenstad er erg rommelig uit, maar waarschijnlijk had de stad een vierkante plattegrond.
Nijmegen voor de Bataafse opstand. Op dit kaartje ziet de Batavenstad er erg rommelig uit, maar waarschijnlijk had de stad een vierkante plattegrond.

Van twee plaatsen in Nederland weten we vrij veel over hun status als Romeinse stad: Nijmegen en Voorburg. Nijmegen heeft bijna elke variant van een Romeinse plaats gezien. Het begon met de inrichting van een tijdelijk kamp op de Hunnerberg, waar 15.000 soldaten werden gehuisvest, met nog wat tijdelijke kampen eromheen en dus ook een aanzienlijk kampdorp. Wat verderop, op het Kops Plateau volgde een tweede kamp dat uiteindelijk meer permanent werd. Een stukje naar het westen ligt een derde heuvel, het Valkhof, waar een soort burgerlijke stad ontstond. De Romeinen hadden de plek namelijk uitgekozen als bestuurscentrum van de Bataafse gemeenschap (civitas) en dat maakte het voor de Bataafse elite, met name veteranen uit de hulptroepen, interessant om rondom dat centrum te gaan wonen. Zo ontstond daar dus een Gallo-Romeinse stad, die meestal Batavodurum (Keltisch voor “Batavenmarkt”) of Oppidum Batavorum (Latijn voor “Batavenstad” of “Batavenburg”) werd genoemd. Ondanks de naam was het dus geen inheemse burcht met een plattegrond in organische vorm. Oppidum Batavorum was gebouwd in een keurig zelfde schaakbord-patroon als veel Romeinse steden en forten: de straten waren keurig recht en vormden zo een mooie rechthoek.

Noviomagus was beduidend kleiner dan Colonia Agrippina of Traiana. Maar van alle Romeinse steden in Nederland was het de grootste.
Noviomagus was beduidend kleiner dan Colonia Agrippina of Traiana. Maar van alle Romeinse steden in Nederland was het de grootste.

Zowel het fort op het Kops Plateau als Oppidum Batavorum werden bij de Bataafse Opstand verwoest door de rebellen. In het laatste geval was dat pas toen ze zich moesten terugtrekken, om hun stad niet prijs te geven aan de Romeinen. Na de opstand werd er een legioen gevestigd op de Hunnerberg en het kampdorp daaromheen zal dus een levendige plaats zijn geweest: er stond zelfs een amfitheater! Een paar kilometer ten westen van de oude Batavenstad ontstond bovendien een nieuwe nederzetting, aan de Waal. Deze handelsnederzetting groeide uit tot de stad die we kennen als Noviomagus, “Nieuwe Markt”. Die naam is toepasselijk, want de regio had al recht om markten te organiseren sinds de 1e eeuw v. Chr. Toch denkt men vaak dat keizer Ulpius Trajanus deze rechten aan de stad gaf en dat daarom de stad zijn naam ging gebruiken als Ulpia Noviomagus Batavorum. De naam is echter meer een eerbetoon aan de keizer of een uiting van trots van de stadsbewoners.

Zichtbare restanten van een Laat-Romeinse vloerverwarming op de Waalkade in Nijmegen.
Zichtbare restanten van een Laat-Romeinse vloerverwarming op de Waalkade in Nijmegen.

Rond diezelfde tijd werd het legioen overgeplaatst en vervangen door een klein detachement, zodat de markt in het kampdorp flink inzakte. Noviomagus bleef wat langer bruisen, maar verloor in de loop van de 2e eeuw aan betekenis, om in de 3e eeuw grotendeels verlaten te worden. Begin 4e eeuw ontstond er echter een nieuw gelijknamig handelsstadje aan de Waalkade bij het Valkhof, waar in die tijd een nieuw castellum werd gebouwd. Aan de Waalkade in Nijmegen kun je nog resten van de stadsmuur en van een hypocaustum (een Romeinse vloerverwarming) vinden. Hoewel het late Noviomagus dus veel kleiner was, woonden er wel degelijk mensen die rijk genoeg waren voor zo’n verwarming.

Zo zou Forum Hadriani er op zijn hoogtepunt kunnen hebben uitgezien. Erg groot was het eigenlijk niet.
Zo zou Forum Hadriani er op zijn hoogtepunt kunnen hebben uitgezien. Erg groot was het eigenlijk niet.

Voorburg of Forum Hadriani was op zijn hoogtepunt veel kleiner dan Noviomagus in zijn glorietijd. Toch moet het een tijdje de grootste Romeinse plaats in Zuid-Holland geweest zijn. Zoals Nijmegen het bestuurscentrum van de Bataven was, kozen de Romeinen deze plaats op den duur als bestuurscentrum van de Cananefaatse civitas. De stad ontstond halverwege het Kanaal van Corbulo, dat de Rijn en monding van Maas en Waal verbond. Het was dus een echt handelsstadje. De naam betekent “Markt van Hadrianus”, maar waarschijnlijk heette het stadje oorspronkelijk Municipium Cananefatum (een municipium is zoveel als een stad of gemeenschap). Opnieuw heeft de naamswijziging in Forum Hadriani tot de conclusie geleid dat keizer Hadrianus marktrechten aan de stad gaf, maar ook hier weer is het een gek idee dat een hoofdstad dat nog niet gehad zou hebben. Bovendien wordt de stad op mijlpalen van meer dan een eeuw later weer aangeduid als Municipium Aelium Cananefatum (wat opnieuw duidt op keizer Aelius Hadrianus). Een bekende theorie is dat de naam municipium op zou gaan voor een stad met beperkt stadsrecht, maar echt bewezen is dit niet.

Colonia Claudia Ara Agripinnensis, die grote stad. Met vier letters schrijft men dat. (Namelijk: CCAA)
Colonia Claudia Ara Agripinnensis, die grote stad. Met vier letters schrijft men dat. (Namelijk: CCAA)

Zoals ik al zei: waarschijnlijk bestond er geen echt Romeins stadsrecht. Vaak is de colonia aangeduid als de status van een hoogste Romeinse stad, maar in feite is dit vooral een direct gestichte Romeinse stad, met de bedoeling om hier veteranen en andere staatsburgers te huisvesten. Een soort kolonie dus, zoals de naam al doet vermoeden! Zulke steden kwamen in Romeins Nederland niet voor, maar wel elders in Germania Inferior. We kennen Colonia Ulpia Traiana (Xanten) en Colonia Claudia Ara Agrippinensium (Keulen) waar opnieuw namen van Romeinse keizers en hun familie in doorklinken. (Maar ook deze steden hebben niet altijd zo geheten!) Merk je trouwens dat je in de naam van Keulen het woord colonia nog vaag terug hoort?

Forum Hadriani lag ter hoogte van Park Arentsburgh in Voorburg.
Forum Hadriani lag ter hoogte van Park Arentsburgh in Voorburg.

Dat beeld van die enorme steden vol marmer, goud en prachtige kolossale gebouwen moet je voor Romeins Nederland in elk geval niet op laten gaan. De meeste plaatsen waren geen echte steden en zelfs de steden waren relatief klein, al voor de Romeinse tijd. En dat van die stadsrechten… Tja, dat is toch een soort mythe of misverstand.

L. Octavius Barbatus

www.twitter.com/OctaviusRomein

Castellum Rodanum: Romeinse aanwezigheid in Aardenburg

Aardenburg_Principia-en-tempel_klein-940x297Nog net in Nederland, niet ver van de grens, ligt Aardenburg. Het bevat één van de best bewaarde castella van Nederland en is tekenend voor de Romeinse aanwezigheid in Zeeuws-Vlaanderen, destijds een deel van het leefgebied van de Menapiërs, een Belgische stam en dus deel van de Romeinse provincie Gallia Belgica. Aardenburg of Rodanum is de zuidelijkste stop op onze tocht langs de Romeinse kustforten in Nederland.

De Romeinse nederzettingen en forten aan en nabij de kust.
De Romeinse nederzettingen en forten aan en nabij de kust.

De bouw van het castellum te Aardenburg vond plaats in de tweede helft van de 2e eeuw, wat duidelijk maakt dat de aanvallen door Chaukische piraten in de jaren 60 en 70 van die eeuw een rol speelden. De Rijndelta en de Schelde moesten het ontgelden, evenals de kust van Gallia Belgica. De plunderingen zijn de geschiedenis ingegaan als een definitieve verandering, al lijkt het erop dat de piraten uiteindelijk door gouverneur Didius Julianus verjaagd werden en hun succes toch niet zo groot was. Wel zijn de aanvallen te plaatsen in een breder kader van afnemende veiligheid tijdens de regering van Marcus Aurelius, waarin de uitbraak van de Antonijnse pest de legers uitdunde zodat grensvolkeren hun kans roken en hun bondgenootschappen met Rome verbraken. Het was duidelijk dat de westkust net zozeer versterking nodig had als de Rijngrens, zodat er meerdere forten aan de kust gebouwd werden, van Katwijk tot en met West-Vlaanderen.

Maquette van het castellum van Aardenburg.
Maquette van het castellum van Aardenburg.

Eén zo’n fort werd bij de oostelijke oever van een rivier genaamd Rudanna uit de grond gestampt, waar nu Aardenburg ligt. Het fort in kwestie zou Rodanum geheten kunnen hebben. De muren van het castellum werden vrijwel meteen gebouwd in natuursteen, aangevoerd vanuit de Eifel en uit Tornacum (Doornik). Het fort was van flinke omvang, want het mat 150 bij 240 meter en bood onderdak aan een soldaat of duizend. Hoe de twee cohorten in het fort heetten is onbekend, al zijn er dakpannen gevonden met inscripties die duidelijk maken dat beide cohorten het nummer 2 droegen en dat de bijgevoegde namen ervan respectievelijk met A en S begonnen. Afgaande op aardewerk moet één van de garnizoenen in elk geval bij de Rijn en de Moezel gezeten hebben.

De fundering van één van de torens is nog zichtbaar in Aardenburg.
De fundering van één van de torens is nog zichtbaar in Aardenburg.

Tot voor de bouw van Rodanum had de lokale Menapische bevolking weinig directe contacten met de Romeinse cultuur, zodat er nu een hoop veranderde. De snelle verspreiding van koopwaar uit verschillende delen van het rijk, maar ook de verplichting om voedsel aan de soldaten te leveren, maakte dat de economie ingrijpend veranderde en meer vergelijkbaar werd met die rondom de forten aan de Rijn. In het fort zijn namelijk ook allerlei sporen gevonden van plaatselijk aardewerk, evenals van vis en schelpdieren.

De tempel van Aardenburg (illustratie door Mikko Kriek)
De tempel van Aardenburg (illustratie door Mikko Kriek)

Opvallend is de aanwezigheid van een tempeltje in het fort, wat niet erg gebruikelijk is voor een Romeins castellum. Het is mogelijk dat vanaf 225, de militaire aanwezigheid enigszins beperkt werd zodat de meeste soldaten aanwezig waren in het niet veraf gelegen Oudenburg. Misschien werd het fort nu grotendeels veranderd in een burgerlijke nederzetting. Als dat zo was, heeft dat in elk geval niet eeuwig geduurd, want na het jaar 260 werd het fort opnieuw versterkt in opdracht van Postumus, de keizer die tijdens de Crisis van de Derde Eeuw zijn eigen rijk in Gallië bestuurde en erin slaagde de grenzen opnieuw onder controle te krijgen. Rond 274, na de dood van Postumus, ging het Gallische Rijk echter zijn ondergang tegemoet en werd heroverd door keizer Aurelianus, die met zijn strijd de grenslegers volledig uitdunde. Het castellum werd volledig verlaten, waarschijnlijk na een aanval door Saksische piraten. Tegelijkertijd nam door klimaatverandering en verzakking van de bodem het gevaar van de zee toe, wat een extra reden was om de kustforten te evacueren. Om ervoor te zorgen dat de Saksen het fort niet konden gebruiken werden de muren verwoest. De tempel ging in vlammen op, al is niet bekend of dat bij de evacuatie gebeurde.

Personages uit de Romeinse tijd (en andere tijdperken) geven het leven in de geschiedenis van Aardenburg weer.
Personages uit de Romeinse tijd (en andere tijdperken) geven het leven in de geschiedenis van Aardenburg weer.

Rodanum werd weer bewoond in de Middeleeuwen, waarin het bekend kwam te staan als Rodanburg, wat uiteindelijk verbasterd werd tot Aardenburg. In Aardenburg is een gemeentelijk archeologisch museum ingericht, vol voorwerpen die gesitueerd zijn rondom verschillende personen uit de historische maatschappij. Achter het museum ligt een grote tuin, met daarin de zichtbare fundering van het tempeltje. Aan de Burchtstraat is de fundering van een toren van het castellum zichtbaar gemaakt.

 

Hoe Romeins zijn de gebouwen in Romeins Nederland?

boerderijWelaan, mijn waarde barbaarse volgers! Over een paar dagen begint de Romeinenweek alweer en ik, Lucius Octavius Barbatus, ga het zoals elk jaar weer verschrikkelijk druk hebben met het bezoeken van al die prachtige plekjes in jullie land! Omdat het thema dit jaar “100% Romeins?” is, heb ik al sinds het begin van dit jaar elke maand een verslagje geplaatst over hoe divers de Romeinse cultuur door alle lokale en buitenlandse invloeden kon zijn. Dit heb ik al verteld wat betreft de goden, het leger en de kleding. Maar er is natuurlijk ook nog zoiets als de Romeinse bouwstijl. Dat was zeker een eigen bouwstijl, want denk maar niet dat de Romeinen alles van de Grieken hadden gekopieerd! Wat me wel vaak opvalt is dat veel van jullie lijken te denken dat het Romeinse deel van jullie land vol prachtige stenen huizen stond, met strakke witte muren, rechte dakpannen, glazen vensters en grote zuilen, terwijl in het noorden iedereen in vieze primitieve hutjes woonde. Maar is dat wel zo?

Bij Romeinse steden denken we snel aan fraaie tempels en grote villa's. Maar veel Romeinen woonden eerder in dit soort blokken. En dat was niet altijd "je dat"...
Bij Romeinse steden denken we snel aan fraaie tempels en grote villa’s. Maar veel Romeinen woonden eerder in dit soort insulae. En dat was niet altijd “je dat”…

Tja, om te beginnen kloppen deze omschrijvingen al niet helemaal voor de typisch Romeinse en Germaanse bouwstijlen. Lang niet alle Romeinse huizen waren van steen, want dat was voor de meeste mensen veel te duur. Natuurlijk woonden ook lang niet alle Romeinen in een villa. De meeste bewoners van grote steden als Rome bewoonden eerder een appartementencomplex, een insula. De armste van deze appartementen, helemaal bovenin, hadden vaak geen glazen vensters en waren erg karig ingericht. Onderin, vlak boven of achter de winkels op de begane grond, woonden beter gestelde mensen. Ook was het mogelijk dat de rijkere bewoners (maar niet per se de allerrijksten) in een keurig woonhuis leefden. Alleen de rijkste families bezaten echte villa’s. Dat kon in de stad zijn, maar ook op het platteland, vaak met grote landerijen erbij. Zo’n woning kende allerlei vertrekken zoals slaapkamers, een werkkamer, keuken, eetkamer en nog veel meer. Het beroemdst is wellicht het atrium: de open plaats middenin het huis.

In het Prehistorisch Dorp Eindhoven vind je ook gebouwen uit de Romeinse tijd, maar dan wel inheemse! Neem nou deze uitkijktoren...
In het Prehistorisch Dorp Eindhoven vind je ook gebouwen uit de Romeinse tijd, maar dan wel inheemse! Neem nou deze uitkijktoren…

De Germaanse huizen van de andere kant waren zeker meer dan een klein armzalig hutje. Vaak waren het grote, lange boerderijen. De fundering en het skelet waren inderdaad van hout, net als de deur, maar dat was, als je het goed deed, stevig genoeg en er was altijd vrij gemakkelijk aan te komen. Datzelfde gold voor het riet, waar het dak meestal van gemaakt werd, al had je er, net als van alle andere materialen, veel van nodig. Wat in de Romeinse tijd ook voorkwam waren dakspanen: kleine houten plankjes die elkaar overlappen en zo voor een stevig en waterdicht dak zorgen. Dat is iets minder brandgevoelig dan een rieten dak. Verder was zo’n boerderij waarschijnlijk ingedeeld in een leefgedeelte met bedden en een vuurplaats en in een gedeelte dat diende als stal en voedselopslag. Natuurlijk hadden de rijkste Germanen ook grotere huizen met veel meer grond erbij. Dat konden flinke hoeves worden!

De Gallo-Romeinse villa van Groesbeek-Plasmolen. Vermoedelijk bezat Civilis als grootgrondbezitter (hij was edelman en veteraan met burgerrecht) ook een luxueuze Gallo-Romeinse villa.
De Gallo-Romeinse villa van Groesbeek-Plasmolen is de grootste die ooit in Nederland is teruggevonden. De bewoner zal wel erg rijk geweest zijn.

De in Romeinse ogen nogal eenvoudige bouwstijl van de Germanen gaat in de Romeinse tijd natuurlijk gewoon door. Niet alleen in het noorden, waar de Romeinen niet direct de baas zijn, maar ook in het door de Romeinen veroverde zuiden. Is dat zo vreemd? Eigenlijk niet, want de Frisii en andere stammen aan de overkant van de Rijn hadden vaak genoeg contact met de Romeinen, bijvoorbeeld via de handel. Het voornaamste verschil was dus dat er geen Romeinse forten stonden, waar vaak gebouwen in meer Romeinse stijl omheen ontstonden omdat er handel te drijven was. Het was in het zuiden voor de meeste mensen al te moeilijk om aan Romeins bouwmateriaal te komen, dus voor de Germanen in het noorden was het bijna onmogelijk. Ook ontstonden er daar geen stadjes in Romeinse stijl, zoals in Nederland bij Voorburg en Nijmegen gebeurd is. Deze steden ontstonden in eerste instantie als handelsnederzettingen of als woningen van veteranen rondom een administratief centrum. Het mag dus duidelijk zijn dat de Romeinse invloed qua bouwstijlen het sterkst was op plaatsen waar veel handel gedreven werd of waar de politieke invloed van de Romeinen het sterkst was. Soms werden dit officiële steden, soms bleven het nederzettingen. In elk geval verrezen hier de meest Romeins ogende gebouwen. Maar ook rijke ex-officieren die zich vestigden op het platteland konden er wat van. Sommige villa’s op het platteland namen de vorm aan van kolossale landgoederen. Met name in Limburg zijn veel villa’s uit de Romeinse tijd teruggevonden.

De villa van Rijswijk is bij Archeon nagebouwd als het Archeologiehuis Zuid-Holland.
De villa van Rijswijk is bij Archeon nagebouwd als het Archeologiehuis Zuid-Holland. Zoals je ziet is het een echte Gallo-Romeinse boerderij.

Dat wil echter niet zeggen dat elke villa in dit land een keurig Romeinse plattegrond en bouwstijl volgde. Dit was afhankelijk van verschillende factoren zoals de financiële mogelijkheden van de eigenaar, maar misschien ook puur van zijn persoonlijke voorkeuren. Er zijn dus ook villa’s verrezen die meer Gallo-Romeins waren en eigenlijk meer wat weg hadden van een opvallend luxe boerderij. De villa die bij Rijswijk, in Zuid-Holland, is teruggevonden is er zo eentje. De villa had waarschijnlijk voor het overgrote deel een rieten dak en lemen wand, waarbij de uiteinden nog het meest Romeins oogden, ook omdat hier het woongedeelte stond. Op het platteland was het dus geen strakke tweedeling van Germaanse boerderijen en enorme Romeinse villa’s, maar bestonden er allerlei varianten.

De domus van Archeon is gebaseerd op een huis uit Forum Hadriani (Voorburg), een typisch provinciestadje.
De domus van Archeon is gebaseerd op een huis uit Forum Hadriani (Voorburg), een typisch provinciestadje.

Men zou op grond hiervan gaan denken dat de steden dus eigenlijk de meest “zuivere” Romeinse stijl hebben, maar ook daar moet je in Germania Inferior een beetje voorzichtig mee zijn. Om te beginnen hangt het ervan af wat je dus een stad noemt, want een nederzetting als Coriovallum (Heerlen) had voor zover bekend geen stads- of marktrechten, maar het indrukwekkende Romeinse badhuis toont wel aan dat dit niet zomaar een kneuterig, ingeslapen dorpje was. Toch betekent dat niet dat elk huis in zo’n nederzetting er “echt” Romeins uitzag. Datzelfde geldt voor de huizen in steden als Noviomagus. Niet iedereen had nu eenmaal genoeg geld voor een fraaie woning met witte muren en dakpannen. Dakspanen en rieten daken kwamen hier dus waarschijnlijk ook voor.

Reconstructie van de tempel van Empel, het heiligdom van Hercules Magusanus. Daar vlakbij versloeg Postumus de Franken. Hij werd een fanatiek aanbidder van de godheid.
De tempel van Empel is een typisch Gallo-Romeinse tempel, met een hofje en de porticus rondom het hoofdgebouw.

Het beste voorbeeld van hoe Romeins iets kan ogen zonder het volledig te zijn, zijn waarschijnlijk toch de tempels in dit land. Naarmate de maatschappij aan de handelsroutes romaniseerde, werden de ogenschijnlijk simpele heiligdommen van de Germanen vervangen door tempels van steen, met daarin een godenbeeld. Er werd door wel bedeelde mensen uit de buurt net zo graag in tempels als in badhuizen geïnvesteerd – niet zozeer om winst maar vooral om er status mee te verwerven. De tempels, waar soms weer nederzettinkjes omheen groeiden, werden omgeven door een hofje. Het hoofdgebouw had een dak met dakpannen en werd omgeven door een zuilenomgang met afdak, een porticus. Meer Romeins kan het niet… Toch? FOUT! De tempels in Rome zagen er heel anders uit dan de tempels hier! De zuilen liepen hier enkel aan de voorkant, in plaats van geheel om het gebouw heen! Ook steekt het dak van het hoofdgebouw bij de Gallo-Romeinse tempels duidelijk boven de porticus uit. De Gallo-Romeinse tempels waren qua bouwmateriaal dus heel erg Romeins, maar volgden een heel eigen bouwstijl!

Kortom, het ligt zo eenvoudig niet met de bouwstijlen in Romeins Nederland. De Germaanse en Romeinse stijlen worden flink door elkaar gemengd. Hoeveel gebouwen waren nu werkelijk Romeins? Wie zal het zeggen? Zo, ik hoop dat ik jullie de afgelopen maanden wat meer duidelijkheid heb geboden over de Romeinse cultuur en hoe dit zich met allerlei andere culturen in het rijk vermengd heeft. Ik ga er vanaf zaterdag 29 april in elk geval naarstig naar op zoek. Al heb ik het idee dat ik ook naarstig op zoek moet naar wat van mijn spullen, want volgens mij ben ik het een en ander kwijtgeraakt. Eerstdaags maar eens naar zo’n Gallo-Romeins tempeltje om te vragen of een orakel wat helderheid bieden kan.
Je kunt mijn tochten en ontdekkingen de hele week volgen op www.twitter.com/OctaviusRomein. Tot dan! Valete!

L.Octavius Barbatus

Matilo: het Leidse castellum onder de Roomburg

Leiden Matilo2Na Katwijk en Valkenburg trekken we nog verder landinwaarts en komen we bij Leiden. Het is een kleine 10 kilometer als we langs de Rijn trekken, althans langs de vermoedelijke loop ervan in de Romeinse tijd. Dat is eenvoudiger gezegd dan gedaan, want Leiden is uiteraard een flinke stad, zodat de Rijn er erg gekanaliseerd bijligt. Dat geldt met name voor het historische centrum van de stad, waar het wemelt van de grachtjes en kanaaltjes (wie de kaart bekijkt herkent in de loop ervan nog de omtrek van de vroegmoderne vestingstad). Het is een omgeving die rijk is aan vondsten uit de Romeinse tijd, zoals diverse muntvondsten en de ene nederzetting na de andere. In het Rijksmuseum van Oudheden zijn bovendien allerlei Romeinse zaken te bezichtigen, ook van heel ver weg.

De beroemdste vondst uit Matilo en heel Leiden is uiteraard dit ruitermasker, bijgenaamd "Gordon" vanwege de uiterlijke gelijkenis met die bekende zanger.
De beroemdste vondst uit Matilo en heel Leiden is uiteraard dit ruitermasker, bijgenaamd “Gordon” vanwege de uiterlijke gelijkenis met die bekende zanger. Het masker is te zien in het Rijksmuseum van Oudheden.

Het Romeinse castellum dat ons doel is bevindt zich echter buiten het centrum, in de wijk Roomburg, genoemd naar een gelijknamig klooster. Al lopend over de Hoge Rijndijk komt men er vanzelf in de buurt, heel dichtbij Leiderdorp en Zoeterwoude-Rijndijk. Wie deze straat volgt en oplet zal vanzelf twee torentjes waarnemen. Hier ligt Archeologisch Park Matilo, waar de omtrekken van het castellum zijn weergegeven. Aan de andere kant, ten zuidwesten van het park, zijn de straten vernoemd naar bekende Romeinse personen en godheden. Bij het ontwerp van deze wijk heeft men het Romeinse schaakbordpatroon in gedachten genomen.

De Nederlandse levende geschiedenisvereniging Pax Romana beeldt o.a. soldaten van het Cohors XV uit.
De Nederlandse levende geschiedenisvereniging Pax Romana beeldt o.a. soldaten van het Cohors XV uit.

Vlakbij Matilo moet het Kanaal van Corbulo in de Rijn zijn uitgemond. Het Kanaal werd rond het jaar 50 gegraven in opdracht van Gnaeus Domitius Corbulo, met als voornaamste doel een verbinding tussen de Rijn en Maas aan te leggen, zodat de Romeinse marine vrij veilig heen en weer kon zonder de zee op te hoeven. Aangezien het een strategisch punt betrof is het dus logisch dat er een versterking moest komen. Toch is er weinig teruggevonden van deze eerste bouwfase, zodat sommigen eraan twijfelen of Matilo al voor de Bataafse Opstand (69-70 na Chr.) bestond. Als het fort al voor de opstand gebouwd werd heeft het deze, zoals alle anderen in Zuid-Holland, niet overleefd. In elk geval was er sprake van bezetting na de opstand. De Cohors XV Voluntariorum Civium Romanum Pia Fidelis werd hier gelegerd. Het betrof hier een cohort dat werd opgericht in 9 na Chr., toen keizer Augustus na de Varusslag in allerijl nieuwe troepen liet oprichten. Hoewel de naam van het cohort vrijwillige aanmelding van Romeinse staatsburgers impliceert, werd er enige dwang uitgeoefend op veteranen om zich in te schrijven, bij gebrek aan voldoende aanmeldingen. Ook slaven werden bij deze lichting in het leger opgenomen, als is het niet waarschijnlijk dat dit lang geduurd heeft. De eretitel Pia Fidelis (“trouw en loyaal”) kreeg het cohort na een rol te hebben gespeeld in het verslaan van de opstandige gouverneur van Germania Superior, in 89 na Chr.

Matilo moet op zijn hoogtepunt door een vrij grote vicus omgeven zijn.
Matilo moet op zijn hoogtepunt door een vrij grote vicus omgeven zijn.

De Cohors I Lucensium en Numerus Exploratorum Batavorum moeten ook enige tijd gelegerd hebben gezeten in Matilo. De eerste was een cohort van hulptroepen uit Hispania, terwijl de laatste een numerus was, een term die oorspronkelijk werd gebruikt voor quasi-permanente detachementen of voor barbaarse bondgenoten die niet in de structuur van legioenen en hulptroepen waren opgenomen. (De term is ook gebruikt voor het laat-Romeinse grensleger, maar tegen deze tijd was Matilo waarschijnlijk al verlaten.) Vlakbij de noordpoort lag waarschijnlijk een brug over het Kanaal van Corbulo. Juist deze gunstige ligging aan het kanaal zorgde er wellicht voor dat de vicus van Matilo zo’n grote omvang kreeg: deze lag zowel ten westen als ten zuiden en oosten van het fort. Ten noordwesten lag waarschijnlijk het grafveld.

De resten van een schildhoes van Cohors XV. De capricornus was blijkbaar een symbool van het cohort.
De resten van een schildhoes van Cohors XV. De capricornus was blijkbaar een symbool van het cohort.

Zoals veel castella langs de limes heeft Matilo meerdere constructiefasen. De eerste herbouw na 70 na Chr. wordt op 100-125 na Chr. gedateerd, waar al stenen bij gebruikt werden. Mogelijk speelde het bezoek van keizer Hadrianus aan Germania Inferior in 121 hier een rol in. De castellummuur werd eind 2e eeuw volledig versteend, tussen 196 en 198, onder keizer Septimius Severus. Rond deze tijd moet Cohors XV de vervallen wapenkamer hebben herbouwd, zoals uit een teruggevonden tekst blijkt. De laatste bouwfase van Matilo was waarschijnlijk in 243, wat opvallend laat is, aangezien dit midden in de Crisis van de Derde Eeuw valt en er rond die tijd derhalve weinig aandacht aan de herbouw van de meeste grensforten besteed werd. Zoals veel castella langs de Rijn is Matilo vermoedelijk rond 275 verlaten.

Uitzicht over Park Matilo.
Uitzicht over Park Matilo.

Op de plek van Matilo verrees later een klooster genaamd Roomburg. Ook dit klooster staat er inmiddels niet meer, al is de wijk ernaar vernoemd. Al in de 16e eeuw werden er in Roomburg vondsten gedaan. Grote opgravingen werden in 1962 en 1984 aan de westzijde van het castellum ondernomen, terwijl het castellum zelf pas in 1995 opgegraven werd. In 2013 werd hier het Archeologisch Park Matilo gebouwd. Behalve dat het de contouren zichtbaar maakt, is er ook directe informatie te vinden op kunstzinnig vormgegeven panelen. Uiteraard loopt de limesweg door het park heen. Ten noordwesten ervan is een kleine reconstructie van het kanaal van Corbulo gemaakt, inclusief een brug en een boot, als verwijzing naar het schip van Matilo dat in 1912 werd opgegraven. In enkele tuintjes rondom het fort worden Romeinse groenten verbouwd. Daarnaast is er ook aandacht voor het klooster Roomburg.