Het verblijf van een Romeinse soldaat

bodegraven castellumLaatst keek ik eens goed naar de strip over Asterix de Galliër, waar ik als Romein zo vaak over hoor. In die strip wordt het dorp van de Galliërs omringt door vier Romeinse kampen, maar ik moet eerlijk toegeven dat ik die kampen niet helemaal snap… Ik zal dus eens goed uitleggen hoe het nu zit met die soldatenverblijven.

Romeinse legertenten waren van leer. Zelfs in jullie tijd is dat een dure grap!
Romeinse legertenten waren van leer. Zelfs in jullie tijd is dat een dure grap!

De Romeinse forten worden vaak kampen genoemd, maar dat is niet helemaal juist. De beroemde legertenten van de Romeinen werden alleen gebruikt voor een tijdelijk verblijf, met name als het leger onderweg was. De tenten zagen er ook niet zo enorm en kleurrijk uit als ze in de strip van Asterix doen. Een stevige Romeinse legertent (papilio) diende immers niet om in te verblijven, maar vooral om in te slapen. Een tent maken was een heel karwei, want de tent moest groot genoeg zijn om zes man te herbergen. Zes? Jazeker. Een contubernium, de kleinste eenheid van het Romeinse leger bestond weliswaar uit 8 soldaten, maar de tenten waren daar net wat te klein voor. Dom? Welnee! Hartstikke slim juist, want op deze manier moesten er altijd een paar man op wacht blijven. En middenin de nacht, op onbekend terrein, is dat geen overbodige luxe. Net als het versterken van het kamp met een greppel, wal en palissade.

Met een palissade van sudes (enkelvoud sudis) komt geen vijand je kamp in!
Met een palissade van sudes (enkelvoud sudis) komt geen vijand je kamp in!

Stel je dus eens voor dat je op reis bent met het Romeinse leger. Je hebt vandaag een kilometer of 35 gelopen, maar voor je kunt gaan rusten moet eerst dat kamp worden opgebouwd. Met het gereedschap uit je bepakking graaf je een greppel (fossa) en met de aarde uit die greppel werp je weer een wal op. In de bepakkingen van de soldaten zitten ook sudes, houten staken die gemakkelijk in de wal kunnen worden gestoken als omheining. Zo kun je binnen de versterking dus veilig je tenten opslaan. Ook in de Romeinse tijd gebeurde dat waarschijnlijk al met stokken en haringen. De tenten zelf waren van leer en aangezien geen dier groot genoeg is om voldoende leer voor één zo’n papilio te leveren, waren de stukken met de hand aan elkaar genaaid. In de tent kun je aardig droog slapen, ook omdat het leer vocht absorbeerde. De volgende morgen moeten de tenten weer opgebroken, de sudes terug in de bepakking en moet ook de greppel weer worden dichtgegooid. Je wil tenslotte niet dat een ander het kamp nog gebruiken kan!

Caligula was de bouwer van Praetorium Agrippinae, in Valkenburg. Het castellum werd genoemd naar zijn 6 jaar daarvoor overleden moeder. Het is één van de best bewaarde castella in ons land.
Deze plattegrond van Praetorium Agrippinae (Valkenburg, ZH) geeft een goed beeld van de indeling van een castellum. Kleine kamertjes, hè?

Goed, we marcheren verder. Na dagen, weken marcheren komen we eindelijk bij onze bestemming: een fort. Wat voor fort dit is en hoeveel soldaten erin passen kan verschillen. De meeste forten langs de Rijn in Nederland zijn een castellum, een “klein fort”. Als je bij een cohort hulptroepen zit heb je grote kans dat je naar zo’n grensfort onderweg bent, maar je zou ook met een vexillatio of detachement legionairs erheen gestuurd kunnen zijn. De meeste castella zijn op een soldaat of 500 berekend, maar groter en kleiner komt ook voor: Fectio (Vechten) kon misschien wel zo’n 1000 soldaten herbergen. Voorbeelden van miniforten zijn ook gevonden, zoals Ockenburgh in Den Haag en op het Marktveld in Valkenburg (ZH). Een grote castra is een fort dat plaats geeft aan een legioen, maar hiervan is maar één voorbeeld bekend in Nederland: de grote legerplaats op de Nijmeegse Hunnerberg, die hier in 70 na Chr. gebouwd is. De legerplaats is ruim een eeuw in gebruik geweest, maar daarvan heeft er maar 34 jaar echt een legioen in gezeten: in 103 werd Legio X Gemina overgeplaatst naar Pannonia en zaten er voortaan alleen nog kleine detachementen in het fort.

Stapelbedden en een klein opslagkamertje voor een contubernium legionairs! Blij dat ik promotie gemaakt heb.
Stapelbedden en een klein opslagkamertje voor een contubernium legionairs! Blij dat ik promotie gemaakt heb.

Zo’n fort was min of meer permanent, dus in plaats van tenten stonden er echte gebouwen. De meeste hiervan waren langwerpige huizen vol barakken. Ieder contubernium had twee kamers ter beschikking: een slaapkamer met stapelbedden en een opslagkamer. Je hebt kans dat ik als optio wat meer ruimte voor mezelf heb, maar de grootste kamer in het gebouw is voor de centurio. Aangezien er vaak meerdere centuries in het fort zijn, is er altijd nog een commandant die boven de centurio’s staat: een praepositus leidt een detachement, een prefect leidt een cohort hulptroepen en een legioen wordt natuurlijk geleid door echte opperofficieren, waarvan de legatus het hoogst is. Deze hoge heren hebben vaak een eigen huis in het fort – nou ja, huis… Zo’n commandantswoning of praetorium kan een echte villa worden. In een castra zullen er meerdere hebben gestaan, omdat behalve de legaat ook nog zijn plaatsvervangers aanwezig waren. Waarschijnlijk hadden de soldaten van het eerste cohort hier wat grotere barakken, omdat zij de elitetroepen waren. Eventueel aanwezige cavalerie had ook wat meer ruimte, omdat zij stallen nodig hadden. Centraal in het fort staat altijd de principia, het hoofdkwartier, met kantoortjes voor de administratie en een heiligdom waar de vaandels bewaard worden. Andere gebouwen die aanwezig konden zijn waren een werkplaats en een hospitaal. Graanopslag mocht natuurlijk ook niet ontbreken!

De castra van Noviomagus, gezien vanuit het oosten, met links het grote forum en bovenaan het amfitheater.
De castra op de Hunnerberg is de enige legerplaats van een legioen in Nederland. Op deze tekening zijn de muren ervan al “versteend”.

Zo’n fort had in eerste instantie houten gebouwen een houten omwalling. Dat laatste was geen simpel in elkaar gezette palissade, maar een stevige dikke muur met kantelen en uitkijktorens, waar de soldaten de wacht op konden houden. Vaak lagen er meerdere greppels of grachten rondom het fort heen. Naarmate de tijd verstreek werden veel van de forten “versteend”. Keizer Hadrianus (r. 117-138) begon waarschijnlijk al met het proces waarbij de houten muren van de Limesforten werden vervangen voor stevige stenen muren, een proces dat waarschijnlijk pas rond het jaar 200 werd afgerond. Stenen muren waren steviger en permanenter, maar ook vergden ze minder onderhoud dan een houten muur.

Een nagebouwde wachttoren bij Fectio (Vechten)
Een nagebouwde wachttoren bij Fectio (Vechten)

De afstand tussen de Limesforten kan verschillen maar is altijd minstens een paar kilometer (soms zelfs 12 of 18!) zodat ertussen een flink stuk Limes ligt zonder bewaking. De forten zijn vooral bij de strategische punten gebouwd, zoals bij een plek waarin zijrivieren zich bij de Rijn voegen of ervan aftakken, zodat ze extra interessant zijn voor eventuele invallers. Een andere optie voor een strategisch punt is natuurlijk juist een plek vanwaar je de omgeving goed kunt overzien, zoals die Hunnerberg in Nijmegen. (Maar ja, het aantal heuvels langs de Rijn in jullie land is erg beperkt.) Om de wegdelen tussen de forten ook te bewaken werden hier op den duur wachttorens tussenin gebouwd. Als je langs de Limesweg zou hebben gereisd, zou je na 800 à 1500 meter steeds weer zo’n toren zijn tegengekomen. De wachttorens bevatten meestal 4 à 8 soldaten, een contubernium dus. Je kon hier voor bepaalde tijd gelegerd zitten. Nou zul je denken: 8 soldaten, daar kun je toch nooit een groep invallers mee stoppen? Klopt, maar dat hoefde ook niet. De wachttorens waren er vooral op gericht om de zaak in de gaten te houden, zodat er in geval van nood snel bericht kon worden doorgegeven. Mogelijk deden de soldaten dit aan de hand van gekleurde wimpels of een ander seinsysteem. Als een bende probeerde de Rijn over te komen, kon het dichtstbijzijnde fort dus snel worden gealarmeerd.

kamp asterix
Een fraaie tekening, maar er klopt weinig van.

Laten we nou nog eens kijken naar die “kampen” in de avonturen van Asterix. Deze kampen hebben stevige muren met een grote greppel en bruggen bij de vier poorten, alsof het om permanente forten gaat. Maar de palissades en de tenten doen meer denken aan een tijdelijk kamp, terwijl het uiterlijk van de tenten nogal gefantaseerd lijkt. Sommige uitkijktorens van de forten doen mij qua vormgeving zelfs heel sterk denken aan de wachttorens van langs de Limes. Zo is alles eigenlijk opgeteld bij elkaar. Oké, oké, het zijn mooie tekeningen. Ja, echt waar. Maar of het hier en daar nou niet wat meer research waard is…

Stammen en civitates in Romeins Nederland

De indeling van de belangrijkste "stammen" in Noordwest-Europa rond 150 AD. Wijzigingen in de kustlijn zijn op deze kaart genegeerd. (bron: wikimedia commons)

Salvete, barbari! Omdat ik zoveel door jullie land trek leek het me leek om de bevolking wat nader te beschrijven. Nee, niet jullie, maar de mensen die in de Romeinse tijd (mijn tijd dus) in dit land woonden. Het gebied ten zuiden van de Rijn viel bijna helemaal onder een Romeinse grensprovincie, Germania Inferior. Zoals die naam al aangeeft, werden de meeste mensen in dit land door de Romeinen onder de Germanen gerekend. De Germanen zijn niet één volk, maar meer een verzamelnaam voor allerlei stammen, volkeren en groepen. Maar Germania Inferior lag aan de rand van Gallië, zodat er wellicht ook Kelten woonden.

bataven
De beroemde Bataafse leider Julius Civilis, enkele eeuwen later geportretteerd door Rembrandt. Maarre… die kleren en dat tafelkleed… Niet echt een historicus, die schilder.

De beroemdste stam uit Romeinse Nederland is ongetwijfeld die van de Batavi of Bataven. (Sommige mensen spreken nog over Batavieren, maar dat is erg ouderwets.) Waar de Bataven precies vandaan komen weten we niet, maar volgens Tacitus waren ze na een conflict van de Chatten, middenin in het latere Duitsland, afgesplitst. Als we bedenken hoe stammen georganiseerd waren, zou het dus kunnen dat het om opstandige vazallen gaat. Tegenwoordig weten we echter steeds minder zeker of de Bataven nu Germaans of Keltisch waren. In elk geval trokken de Bataven naar het westen en gingen in het Nederlandse rivierengebied wonen. Mogelijk is dit met Romeinse toestemming gebeurd, ergens tussen de Gallische Oorlog (58-50 v. Chr.) en de oorlog van Drusus (12 v. Chr.). In dat jaar werden de Bataven andermaal onderworpen, maar omdat dit geweldloos ging werden zij als bondgenoten in het rijk opgenomen. Hierdoor is het fabeltje ontstaan dat de Bataven gelijkwaardige bondgenoten waren van de Romeinen, ook omdat zij geen belastingen zouden hoeven betalen. Dat is echter niet juist: de Bataven waren vrijgesteld van gewone belastingen omdat zij buitengewoon veel hulptroepen leverden (260 à 280 per jaar). Een bondgenootschap was in de Romeinse tijd echter nooit gelijkwaardig!

Noviomagus was beduidend kleiner dan Colonia Agrippina of Traiana. Maar van alle Romeinse steden in Nederland was het de grootste. (© Illustratie door Peter Nuyten)
Noviomagus, de hoofdstad van de Bataven. Het stelde weinig voor naast Rome, maar op zijn hoogtepunt was het een welvarend stadje!  (© Illustratie door Peter Nuyten)

Nog zo’n fabeltje: de Bataven zijn het beroemdst van alle stammen in Germania Inferior en worden daarom vaak met heel Nederland geassocieerd. Ook dat klopt niet: de Bataven woonden voornamelijk tussen Rijn en Waal, dus op de Betuwe. De Romeinen noemden het gebied tussen de twee rivieren dan ook het Insula Batavorum: Bataveneiland. Hun leefgebied strekte zich waarschijnlijk wel ten zuiden daarvan uit, want de Romeinen plaatsten het bestuurscentrum van hun civitas (administratieve gemeenschap) op de zuidoever van de Waal. Hier lag het bestuurscentrum in eerste instantie op het Valkhof in Nijmegen, waar de stad Oppidum Batavorum ontstond. In het jaar 69 kwamen de Bataven echter in opstand, onder leiding van Julius Civilis. Ze kregen steeds meer stammen mee in de strijd, maar uiteindelijk zag het er toch slecht uit voor hen. Ze staken hun hoofdstad in brand, vernielden de brug over de Waal en trokken zich terug op de Betuwe en uiteindelijk zelfs achter de Rijn. De Bataven waren namelijk niet alleen goede ruiters, maar ook uitstekende zwemmers. Uiteindelijk werden, na onderhandelingen, de oude verdragen hersteld. De nieuwe hoofdstad van de Bataven ontstond een paar kilometer ten westen van de oude. Dit werd Noviomagus. Helaas werd de stad in de loop van de derde eeuw verlaten.

De twee kampen en vlootbasis bij Velsen, aan de zuidoever van het Oer-IJ. (Tekening: Graham Sumner)
De twee kampen en vlootbasis bij Velsen werden in 28 na Chr. belegerd door de opstandige Frisii. (Tekening: Graham Sumner)

Ten noorden van de Rijn woont een bijna net zo beroemde stam: die van de Frisii of Friezen. Zij leven daar op terpen, waar zij koeien houden. Tacitus onderscheidt de Kleine Friezen in Noord-Holland en de Grote Friezen in Friesland en Groningen. De Romeinen kwamen voor het eerst in contact met hen toen Drusus in 12 v. Chr. naar het noorden voer en hen onderwierp, overigens ook weer zonder wapengekletter. Hun kennis van de wadden kwam goed van pas bij de Romeinse tochten langs de noordkust. Na de Slag bij het Teutoburgerwoud in 9 na Chr. wisten de Romeinen blijkbaar hun controle over de Friezen (of in elk geval over een deel van hen) te behouden. Toch brak er in 28 na Chr. een opstand uit, volgens Tacitus uit woede over de inhalige belastingen. Na een veldslag in het geheimzinnige woud van Baduhenna bleven de Friezen dus onafhankelijk. In 47 na Chr. werd het gebied echter onder de voet gelopen door generaal Corbulo, naar aanleiding van nogal hevige Friese en Chaukische piraterij in de Rijndelta. Corbulo zette alle hoofdmannen af en wilde een Romeins bestuur inrichten, maar kreeg hier geen toestemming voor van keizer Claudius, die geen onrust in Gallië wilde. Corbulo trok zich terug, maar bouwde voor de zekerheid wel een aantal nieuwe castella langs de Rijn. Mogelijk hebben de Friezen hierna nog wel een tijdje een soort vazalstatus gehad. Ook leverden ze nog hulptroepen voor in Brittannia. In de 3e eeuw trokken veel Frisii weg uit hun gebieden omdat lichte klimaatverandering ernstige ecologische problemen zoals overstromingen gaf. De achterblijvers moeten eind 3e eeuw nog flink lastig zijn geweest voor de Romeinen.

Forum Hadriani, aan het Kanaal van Corbulo, de tweede (officiële) Romeinse stad van Nederland.
Forum Hadriani, aan het Kanaal van Corbulo. Het was de tweede officiële stad in Romeins Nederland en de noordelijkste Romeinse stad op het Europese vasteland!

Ten westen van de Bataven woonden de Cananefates of Cananefaten (vroeger vaak Kaninefaten) genoemd. Ze zijn niet zo beroemd als de Friezen en Bataven, maar misschien ken je ze toch wel van je schoolboek. In tegenstelling tot wat veel mensen denken betekent hun naam niet “konijnenvatters” (er waren hier niet eens konijnen voor de Romeinse tijd). Vermoedelijk staat de naam voor “look-meesters”, omdat er op de zandgrond in het westen van Zuid-Holland uien, prei en look te verbouwen vielen. Ook de Cananefaten leverden hulptroepen, maar niet zoveel als de Bataven. Tacitus zei dat beide stammen veel op elkaar leken, maar dat de Cananefaten met minder waren, wat je doet afvragen of de stam-indeling niet een beetje door de Romeinen uit de mouw geschud was.

F-Canninefaten-Wijnveld
De Cananefaatse hoofdman Brinno werd in de zomer van 69 stoer op het schild geheven door zijn krijgers!

De afkomst van de Cananefaten is onbekend, maar er zijn wel wat ideeën over. De Romeinse historicus Paterculus, die deelnam aan de veldtochten van Tiberius, zegt dat ze in 4 na Chr. werden onderworpen. Dit zou kunnen betekenen dat de Cananefaten toen nog in de Achterhoek woonden en pas later op Romeinse uitnodiging naar het westen migreerden. Het is echter ook mogelijk dat ze dit veel eerder deden en gebruik maakten van het machtsvacuüm dat Julius Caesar hier in 50 v. Chr. achterliet: hun naam lijkt namelijk een mengeling van Keltisch en Germaans. Blijkbaar waren de Cananefaten wel een beetje ondergeschikt aan de Bataven. Het waren de Cananefaten die in 69 na Chr. de opstand begonnen, onder leiding van Brinno, zodat de Bataven konden zien of dit een succes werd alvorens er de leiding over te nemen. Ook de verdragen met de Cananefaten werden na de opstand grotendeels hersteld. Hun hoofdplaats werd uiteindelijk Forum Hadriani (Voorburg), de noordelijkste Romeinse stad op het vasteland. Ook deze stad raakte in de derde eeuw helaas in verval.

De grote beroemde stammen en de kleinere, minder bekende.
De grote beroemde stammen en de kleinere, minder bekende.

De Chamaven woonden ten noorden van de Rijn, waarschijnlijk in de Achterhoek en Twente. Zij laten het meest van zich horen in de 3e en 4e eeuw, toen zij al onder de Franken gerekend werden. Constantius Chlorus dreef hen in 298, toen hij nog onderkeizer was, terug uit de Betuwe. In 358 voerde onderkeizer Julianus oorlog met hen nadat ze de Betuwe opnieuw hadden ingenomen. Uiteindelijk mochten de Chamaven, in ruil voor schatting, gijzelaars en hulptroepen, in het gebied blijven wonen. In het noorden van Twente woonden de Tubanten, wat maakt dat hun naam vaak aan het gebied verbonden wordt, ondanks dat hun grondgebied zich waarschijnlijk ook ver ten oosten ervan uitstrekte. Er is niet zoveel over hen bekend. In 14 na Chr. kwamen ze de Marsi te hulp toen Germanicus een wraaktocht in Germania hield. Toen keizer Septimius Severus (r. 193-211) de hulptroepen reorganiseerde en een Friese cavalerie liet oprichten, namen hier ook Tubanten dienst in. Waarschijnlijk gingen ook de Tubanten uiteindelijk op in het verbond van de Franken.

Op Colijnsplaat is een tempel nagebouwd, zoals die van Nehalennia eruit gezien kan hebben.
De hoofdstad van de Frisiavonen was misschien Ganuenta (bij Colijnsplaat), waar een tempel als deze stond. De plaats is verzonken bij overstromingen in de derde eeuw.

Daarnaast waren er nog wat kleinere stammen waar we zo mogelijk nog minder over zeker weten. Op de Kempen in Noord-Brabant woonden de Texuandri of Toxandriërs, wier naam zou verwijzen naar de rechteroever (van de Schelde) of naar de taxus. De Frisiavones zijn door Plinius genoemd en zouden van 103 tot 249 een cohort in Brittannia moeten hebben gehad. Mogelijk woonde deze stam in Zeeland, al dan niet als een afsplitsing van de Frisii. Zoals Plinius de volkeren echter opsomt zouden ze ook in Limburg gewoond kunnen hebben, vlakbij de al net zo geheimzinnige Sunici en Baetasii. Ook van de Sturii en de Marsaci vermoedt men dat ze in het zuidwesten van het land woonden. De Marsaci of Marezaten leefden mogelijk aan de linkerzijde van de Schelde (Zeeland was toen nog vooral land) en zouden daarmee niet onder Germania Inferior maar onder Gallia Belgica vallen.

Tussen 400 en 440 expanderen de Salische Franken flink zuidwaarts. De Ripuarische Franken maken ook gebruik van het machtsvacuüm dat de Romeinen achterlaten.
Tussen 400 en 440 expanderen de Salische Franken flink zuidwaarts. De Ripuarische Franken maken ook gebruik van het machtsvacuüm dat de Romeinen achterlieten.

In de Laat-Romeinse tijd begon de samenstelling en politieke cultuur van Romeins Nederland flink te veranderen. Het beroemdste voorbeeld hiervan zijn de Franken, wat zoveel betekent als de “moedigen” of “strijdlustigen”. De eerste melding over de Franken is in 241, toen ze voor het eerst probeerden om het Romeinse rijk binnen te komen.Zij waren niet zozeer een volk, maar eerder een groot verbond van verschillende stammen, volkeren en groepen. De Chamaven werden in 298 als Frankisch volk aangeduid. Misschien gingen de achtergebleven Bataven en Cananefaten ook wel in hen op. Dat de Franken middenin de 3e eeuw voor het eerst opduiken is niet zo gek, want het Romeinse rijk verkeerde toen 50 jaar in chaos, waar invallers mooi gebruik van konden maken. De Gallische keizer Postumus kwam echter met een slimme truc: hij liet een deel van de Franken in het rijk wonen, zodat hij hen tegen de anderen gebruiken kon. Helaas duurde zijn regering maar kort en zijn opvolgers waren minder kundig, zodat de Franken de Betuwe en de Rijndelta nu mooi als uitvalsbasis konden gebruiken.

Het Romeinse leger bestond in de 5e eeuw steeds vaker uit Germaanse huurlingen en uit foederati. Die foederati bleken niet altijd even betrouwbare bondgenoten.
Het Romeinse leger bestond in de 5e eeuw steeds vaker uit Germaanse huurlingen en uit foederati. Die foederati bleken niet altijd even betrouwbare bondgenoten.

Pas na de crisis, in 286, kreeg keizer Maximianus voor elkaar dat de Salische Franken als foederati (ietwat autonome bondgenoten binnen het rijk) op de Betuwe gingen wonen. Omdat de Franken geen echte eenheid waren maakte dat de situatie niet per se veiliger: zelfs de foederati waren erg onzekere bondgenoten. Een opstand van de Salische Franken waren de reden voor de grote oorlogen van Julianus Apostata, waarbij onder meer Maastricht en Tongeren het zwaar te verduren kregen omdat de Saliërs zonder toestemming naar het zuiden waren getrokken. Terug konden ze niet, want de Chamaven hadden onmiddellijk de Betuwe ingepikt. Julianus onderwierp beide stammen, maar de Franken zouden taai en onrustig blijven en er zouden invallen blijven. Uiteindelijk wisten de Salische Franken een sterk, stabiel koninkrijk op te richten in het noorden van Gallië, van waaruit ze een steeds groter rijk wisten te verkrijgen, tot ver in de Vroege Middeleeuwen.

Zeeroversvolken uit Noordwest-Europa werden door de Romeinen vaak bij de Saksen ingedeeld.
Zeeroversvolken uit Noordwest-Europa werden door de Romeinen vaak bij de Saksen ingedeeld.

Een ander verbond uit dezelfde tijd als de Franken was dat van de Saksen. Misschien zijn de Tubanten daar wel in opgegaan. De Saksen woonden in het oosten van Nederland tot ver in Duitsland en werden van daaruit langzaam de schrik van de Noordzee en het Kanaal. Toch werden ook hier soms soldaten voor de hulptroepen geworven. Daardoor zouden ze vanaf de 5e eeuw steeds meer invloed in Brittannia krijgen. Vandaar dat het gebied van de Angelsaksen in de middeleeuwen bekend kwam te staan als Engeland. De Friezen die rond dezelfde periode van de Scheldemonding tot voorbij de Eems leefden (dus aan de hele Nederlandse kust!) spraken een taal die verwant was aan het Angelsaksisch. Vermoedelijk waren deze volkeren dus verwant, maar deze zogenaamde “Nieuwe” Friezen waren misschien een ander volk dan de Frisii uit de eerste eeuwen van de jaartelling. Ook de Friezen kregen een eigen koning, maar zouden uiteindelijk samen met de Saksen door de Franken veroverd worden.

Onzekere tijden: Germania Inferior en de Limes in verval (180 t/m 280 na Chr.)

crisis van de derde eeuwZo rond het jaar 180 was de glorietijd van Germania Inferior duidelijk voorbij aan het gaan. Ondanks haar stadsrechten was Noviomagus economisch niet erg interessant meer, terwijl het ook duidelijk was dat de Rijngrens toch niet zo veilig was als men had gehoopt. Commodus, die in dit jaar keizer werd, liet het regeren vooral over aan enkele dienaren, die soms meer met hun eigen belangen dan met die van het rijk bezig waren. Zijn dood, op oudjaar 192, liet net als bij Nero een rijk zonder opvolger achter. Toen stadsprefect Pertinax, die rond het jaar 160 commandant van de Rijnvloot was geweest, keizer werd gemaakt om al snel door de Praetorianen vermoord te worden, was duidelijk dat er opnieuw een bestuurlijke chaos aan het uitbreken was. Didius Julianus, die zich in 172 verdienstelijk had gemaakt met het bestrijden van de Chauken en van 181 tot 183 gouverneur van Germania Inferior was geweest, kocht de loyaliteit van de garde en daarmee ook de troon. Het resultaat was een nieuwe burgeroorlog, zodat er een Vijfkeizerjaar uitbrak.

Keizer Septimius Severus. Onder hem begon de militarisering van het Romeinse rijk en het keizerschap.
Keizer Septimius Severus. Onder hem begon de militarisering van het Romeinse rijk en het keizerschap.

De winnaar van de strijd om de macht was Septimius Severus. Hoewel hij nog hetzelfde jaar Didius Julianus klein kreeg, kostte het hem nog ongeveer vijf jaar om twee andere tegenkeizers uit te schakelen, wat grote verwoestingen in Gallië tot gevolg had. Onder Severus werd de toon van het keizerschap veel militaristischer: de keizers hielden zich nu meer dan ooit zelf met de oorlogen bezig, terwijl Severus zijn zoons op zijn sterfbed adviseerde om zich alleen om het leger te bekommeren. Wat niet wilde zeggen dat Severus een onbekwaam keizer was. Net als Hadrianus hield hij inspectiereizen, waarbij hij ook Germania Inferior aandeed en het proces van de “verstening” van de castella voortzette en voltooide. Geen overbodige luxe, want de invallen van de Chauken, enkele decennia eerder, hadden enorme gevolgen gehad. In het meer zuidelijke Gallia Belgica waren tot dan nauwelijks troepen gelegerd, zodat dit gebied praktisch open lag voor de plunderaars. Meerdere steden waren verwoest of verlaten door hun vluchtende bevolking. Ook had men daarvoor al grote stadswijken moeten platbranden vanwege de Antonijnse Pest.

Het mini-fort van Ockenburgh, wat een kleine cavalerie-eenheid bevatte, diende ongetwijfeld om de westkust te beveiligen tegen de Chauken.
Het mini-fort van Ockenburgh, wat een kleine cavalerie-eenheid bevatte, diende ongetwijfeld om de westkust te beveiligen tegen de Chauken.

Didius Julianus was als gouverneur in elk geval verstandig genoeg geweest om te snappen dat er iets had moeten veranderen. Hij had meer forten langs de westkust laten bouwen. Meerdere hiervan waren tot in de 17e eeuw waarschijnlijk nog te zien op Walcheren, Goeree en Voorne. Bij Aardenburg, in Zeeuws-Vlaanderen, moet het zuidelijkste kustfort van Nederland hebben gestaan. Septimius Severus voltooide op zijn beurt de vernieuwing van de defensie dus. Ook hervormde hij de organisatie van de hulptroepen, die werden opgedeeld in numeri (infanterie) en cunei (cavalerie). In ons land werd zo bijvoorbeeld een Cuneus Frisiorum opgericht, waarin Frisii en Tubanten dienst deden. Deze werd gelegerd in Brittannia. In Matilo (Leiden) zat de Numerus exploratorum Batavorum. Verder aarzelde Severus niet om met preventieve aanvallen de volkeren aan de grens af te schrikken.

Caracalla's besluit om alle vrije mannen staatsburger te maken had een dubbele agenda. Op lange termijn bleek het echter averechts te werken.
Caracalla’s besluit om alle vrije mannen staatsburger te maken had een dubbele agenda. Op lange termijn bleek het echter averechts te werken.

Ondanks alle maatregelen kostte het veel moeite om de controle te herstellen. Er was definitief iets veranderd na de Antonijnse Pest en de daaropvolgende invallen. Vijandige invallen zouden hierna steeds frequenter worden. Ook Severus’ zoon Caracalla kreeg te maken met Germaanse invallen. Waarschijnlijk was dat de reden dat hij in 212 middels de constitutio Antoniniana invoerde, de wet die bepaalde dat alle vrije mannen in het rijk (dus geen slaven, halfvrijen, buitenlandse bondgenoten, lijfeigenen of vrouwen) tot staatsburger gemaakt werden. Staatsburgers betaalden vijf procent inkomstenbelasting, dus deze nieuwe wet bracht meer geld voor het dure leger in het laatje, terwijl hij ook de loyaliteit van de mensen aan de staat zou kunnen vergroten. Op lange termijn was de wet echter een misrekening: legionairs verdienden meer dan hulptroepen en alleen staatsburgers konden legionair worden. Wie staatsburger was moest dus wel gek zijn om bij de hulptroepen in plaats van de legioenen te gaan. Kans op staatsburgerschap was voor de vrije mannen in het rijk geen motivatie meer om bij de hulptroepen te gaan.

Met de dood van Severus Alexander begon de chaos in het Romeinse rijk pas echt.
Met de dood van Severus Alexander begon de chaos in het Romeinse rijk pas echt. En dat was slecht voor de Limes!

Na Caracalla’s dood in 217 volgde weer een labiele periode en een strijd om de macht, die gewonnen werd door de uiterst labiele Elagabalus, die het als keizer maar enkele jaren volhield. Zijn neef en opvolger, Severus Alexander, was stabieler en verstandiger, maar kreeg het opnieuw met invallers aan de stok. In 231 moet er een inval aan de Neder-Rijn hebben plaatsgevonden, die met moeite werd teruggeslagen door Legio I Minervia. In 235 reisde Alexander af naar Germania, maar werd hier door zijn ontevreden soldaten vermoord. Severus Alexander was niet populair geweest bij zijn soldaten, wat hem in deze militaristische tijden zuur opbrak. De legioenen in de regio schoven hun bevelhebber, Maximinus Thrax, naar voren als keizer: de eerste maal dat het keizerschap werd opgeëist door iemand van gewone komaf, een mogelijkheid geschapen door de wet van Caracalla, die meer staatsburger creëerde en het belang van een militaire carrière deed toenemen. Het resultaat was een halve eeuw aan politieke en militaire chaos: de soldaten schoven hun eigen keizers naar voren, maar aarzelden ook niet om hen uit ontevredenheid te vermoorden.

Soldaten uit de Crisis van de Derde Eeuw, herkenbaar aan hun ovalen schilden, langere zwaarden en meer dekkende Niederbieber-helmen.
Soldaten uit de Crisis van de Derde Eeuw, herkenbaar aan hun ovalen schilden, langere zwaarden en meer dekkende Niederbieber-helmen.

Tijdens deze Crisis van de Derde Eeuw ontbrak vrijwel elk centraal gezag in Germania Inferior. Invallen waren nauwelijks te stuiten en de economie stortte volledig in. De burgeroorlogen leidden namelijk tot een hoop verwoesting en een hogere belastingdruk. Bovendien hadden veel keizers al lange tijd de soldij betaalbaarder gemaakt door het gehalte van edelmetaal in de munten te verminderen, zodat het goedkoper werd om meer munten te slaan. Wanneer kooplui en bankiers dat doorkregen stegen de prijzen dus, zodat een carrière in het leger minder aantrekkelijk werd. Dus moest de soldij weer omhoog en dat kon alleen door het geld nog verder te devalueren. In de loop van de 3e eeuw steeg de graanprijs zelfs tot het honderdvoudige. Bijgevolg kwam de ruilhandel weer op terwijl oude munten opzij werden gezet of omgesmolten: geld gebruiken was voor de gewone man simpelweg niet meer rendabel!

Een votiefsteen van de Keltische of Germaanse godin Nehalennia uit het Rijksmuseum van Oudheden. Dergelijke votiefstenen zijn in grote hoeveelheden opgevist uit de Oosterschelde, doordat de tempel in de derde eeuw weggespoeld is.
Een votiefsteen van de Keltische of Germaanse godin Nehalennia uit het Rijksmuseum van Oudheden. Dergelijke votiefstenen zijn in grote hoeveelheden opgevist uit de Oosterschelde, doordat de tempel in de derde eeuw weggespoeld is.

Doordat de handel en geldeconomie instortten verloren de steden, die wat voedsel betreft niet zelfvoorzienend waren, sterk aan belang. Grote plattelandshoeves werden nu meer de economische centra van de streek. Versterkte hoeves, want van veiligheid was geen sprake meer in Germania Inferior. Niet alleen vanwege de invallen, want ook failliete boeren en andere lieden gingen in hun wanhoop op rooftocht. Ook ecologisch kampte men hier met ernstige problemen. De gemiddelde jaartemperatuur daalde rond deze tijd met een graad of 2, wat de opbrengst van de landbouw deed dalen (zodat de prijzen dus nog meer stegen). Door ongeremde cultivatie van veengrond in Zeeland en Noord-Nederland, was de grond hier letterlijk ingezakt, wat grote overstromingen tot gevolg had. Was Zeeland rond het begin van de Romeinse tijd nog vooral moerassige grond geweest, nu veranderde het langzaam maar zeker in een archipel van erg kleine eilanden (veel kleiner dan tegenwoordig). Veel gebouwen, ook de Nehalennia-tempel van Ganuenta (bij Colijnsplaat) werden weggespoeld. Ook de landbouwgrond van de Frisii begon steeds vaker door zoutwater overspoeld te raken. Dat kwam omdat de stroom tussen het Flevomeer en de Waddenzee verwijdde, wat resulteerde in een flinke vergroting van het meer. Op de bedorven landbouwgrond was niet meer te leven, zodat veel mensen wegtrokken.

De stammen in de regio tijdens de 3e eeuw. De groen gekleurde stammen gingen waarschijnlijk op in het verbond van de Franken.
De stammen in de regio tijdens de 3e eeuw. De groen gekleurde stammen gingen waarschijnlijk op in het verbond van de Franken.

Andere Germanen achter de Rijn verbonden zich in coalities, zodat zij minder onderling vochten en dus gevaarlijker werden voor de Romeinen. In 241 was er voor het eerst een aanval gekomen door een nieuwe coalitie van achter de Rijn: de Franken! Meerdere volkeren aan de IJssel en de Lahn vormden de basis van deze (overigens vrij losse) confederatie: de Saliërs, de Angrivariërs, de Chamaven, de Tubanten… Steeds meer stammen sloten zich aan. Ook oude vijanden van de Romeinen, zoals de Usipeten, de Tencteren en de Bructeren. De Chauken daarentegen gingen eind 3e eeuw mogelijk op in een ander stamverband, namelijk dat van de Saksen, die de rol van de Chauken als schrik van de Noordzee overnamen. Terwijl de Franken de Rijn regelmatig overstaken, zeker na bericht over leegstaande forten, teisterden de Saksen dus de Kanaalkusten. Keizer Gallienus was dan ook in 254 bij de Rijngrens geweest om oorlog tegen de Germanen te voeren. Om zijn macht te stabiliseren richtte hij een keurkorps op van enkele mobiele afdelingen, die hem overal zouden volgen en dus niet onder de invloed van een onbetrouwbare generaal zouden vallen.

Heerlen, bekend om haar fraaie Romeinse thermen, lag net als Maastricht aan de handelsroute Keulen-Boulogne.
Heerlen, bekend om haar fraaie Romeinse thermen, lag net als Maastricht aan de handelsroute Keulen-Boulogne.

Door manschappen weg te trekken voor burgeroorlogen hadden Gallienus en zijn voorgangers de grens flink verzwakt, dus nu was het maar goed dat hij een eigen leger meebracht. Meerdere keren gaf hij de Franken er behoorlijk van langs, hoewel ze ook telkens weer terugkwamen. Maar in 258 moest Gallienus zijn werkterrein noodgedwongen naar de Balkan verleggen om daar een tegenkeizer te verslaan, waarmee hij tal van soldaten met zich meenam. Om deze reden moet ook de zuidelijke helft van Nederland grotendeels ontvolkt zijn. Keizer Gallienus had rond die tijd de Limesforten leeg getrokken om deze soldaten in te zetten op de Balkan. Veel mensen trokken met hen mee omdat zij hun broodwinning of zelfs hun familie zagen vertrekken. Voor anderen was de veiligheid een goede reden om te gaan, want de Rijngrens was hiermee in de praktijk gewoon opgegeven. Wel erg belangrijk bleef de handelsweg tussen Colonia Agrippinensis (Keulen) en Gesoriacum (Boulogne-sur-Mer). De belangrijkste plaatsen op deze route in ons land waren Coriovallum (Heerlen) en Mosae Traiectum (Maastricht). De vestingen langs deze handelsweg zijn grotendeels in de 3e en 4e eeuw gebouwd. Ten noorden van de handelsweg was de Romeinse invloed echter veel minder merkbaar. Forum Hadriani en Noviomagus werden uiteindelijk ook verlaten.

Reconstructie van de tempel van Empel, het heiligdom van Hercules Magusanus. Daar vlakbij versloeg Postumus de Franken. Hij werd een fanatiek aanbidder van de godheid.
Reconstructie van de tempel van Empel, het heiligdom van Hercules Magusanus. Daar vlakbij versloeg Postumus de Franken. Hij werd een fanatiek aanbidder van de godheid.

Wel had Gallienus zijn minderjarige zoon Saloninus achtergelaten in Colonia Agrippinensis. De jonge onderkeizer viel onder toezicht van onder andere een generaal genaamd Marcus Cassianus Latinius Postumus. Postumus wist de Franken op de knie te krijgen, waarschijnlijk ter hoogte van het huidige Empel, waar een tempelcomplex stond voor de Bataafs-Romeinse meng-god Hercules Magusanus. Toen Saloninus echter de buit van de oorlog opeiste ontstond er onenigheid en belegerde Postumus de stad, die hij in 260 innam. Saloninus werd gedood en Postumus werd tot keizer uitgeroepen. Postumus, die ook van lage afkomst was en via een militaire carrière was opgeklommen, bleek nu een vrij bekwaam bestuurder te zijn. Hij heerste als keizer vooral over Gallië, waar hij zijn eigen regering en Senaat oprichtte zonder zich om de verdere verovering van het Romeinse rijk te bekommeren, wat de reden is dat zijn rijk vaak het Gallische Keizerrijk genoemd wordt, ondanks dat zijn rijk verder geen uitgesproken Gallisch karakter had. In elk geval sloten Brittannia en Hispania zich bij hem aan.

Een opvallend fraaie aureus met Postumus' beeltenis niet van opzij maar en profil. Postumus' munten waren in eerste instantie van vrij hoge kwaliteit.
Een opvallend fraaie aureus met Postumus’ beeltenis niet van opzij maar en profil. Postumus’ munten waren in eerste instantie van vrij hoge kwaliteit.

Postumus reorganiseerde de verdediging van de Rijngrens, waaraan hij bijna altijd verbleef. Uit Frankische krijgsgevangenen en huurlingen stelde hij nieuwe hulptroepen samen, die wisten hoe zij de Franken moesten bestrijden. Stadsmuren van de steden werden versterkt en er werden nu meer forten in het achterland aangelegd, zoals langs de Maas, zodat de bevolking een toevluchtsoord had in tijd van nood. De in het achterland aanwezige garnizoenen konden een eventuele aanval die door de grens heen wist te komen dan alsnog opvangen. Dit systeem van “verdediging in de diepte” was op dat moment wellicht de beste oplossing. Op lange termijn zou het minder succesvol worden, aangezien er na enkele decennia laksheid begon op te treden bij de troepen in de garnizoenssteden. Maar op dit moment was het een vakkundig uitgedacht systeem. Postumus was een sterk leider, die in tegenstelling tot Gallienus niet de grens onbewaakt achterliet om elders te gaan vechten, ofschoon Gallienus meerdere pogingen deed om deze separatist te verslaan. Ook een tegenkeizer in de vorm van ene Laelianus te Mogontiacum (Mainz) kreeg Postumus niet klein: het waren juist zijn eigen troepen die Postumus in 269 doodden nadat hij, toen Laelianus verslagen was, hen niet toestond om Mogontiacum te plunderen. Laelianus was zijn opstand echter wel begonnen nadat Postumus plotseling de muntwaarde opnieuw verlaagd had, voor de eerste keer in zijn regering.

Aurelianus noemde zich "hersteller van de wereld", maar zo gemakkelijk ging dat niet. Hij deed weinig om de problemen in Germania Inferior te verhelpen.
Aurelianus noemde zich “hersteller van de wereld”, maar zo gemakkelijk ging dat niet. Hij deed weinig om de problemen in Germania Inferior te verhelpen.

De dood van Postumus maakte dat er geen sterke man meer was om zich op de Rijngrens te concentreren. Zijn opvolgers regeerden maar kort. De laatste van hen, Tetricus, werd in 273 verslagen door Aurelianus, die keizer was geworden na de dood van Gallienus en zijn opvolger Claudius Gothicus. Tetricus en Aurelianus kwamen daarna in het geheim overeen dat Tetricus zich vrijwillig zou overgeven. De verovering liet echter een aardig uitgedund leger achter, wat de defensie geen goed gedaan zal hebben. De Germanen roken hun kans opnieuw en vielen opnieuw de Rijnforten aan. Postumus’ garnizoenen in het achterland konden blijkbaar maar weinig uitrichten en de vijand drong diep tot in Gallië door, waarbij zelfs Parijs in vlammen opging. Ook Mosae Traiectum moest het ontgelden. Het castellum bij Aardenburg werd rond deze tijd waarschijnlijk voorgoed verlaten, net als het achterland van Colonia Agrippinensis. Aurelianus leek zich hier weinig om te bekommeren. Toen de boeren op de Gallische westkust zich echter verenigden ter verdediging van hun land, werd dit afgedaan als rebellie.

Romeinse soldaat eind 3e eeuw. De uitrusting is tegen die tijd sterk veranderd.
Romeinse soldaat eind 3e eeuw. De uitrusting is tegen die tijd sterk veranderd.

Keizer Probus, die vanaf 276 regeerde, deed iets beter zijn best om niet alleen in naam een hersteller te zijn. Hij versterkte de grenssteden en bouwde een nieuwe Rijnvloot op. Tussen de garnizoenssteden in bouwde hij nieuwe forten. Ook kreeg hij voor elkaar dat een aantal Germaanse koningen gijzelaars leverden en Rome als hun suzerein erkenden. Een deel van de Franken kreeg in 277 toestemming om aan de Neder-Rijn te komen wonen als foederati, semi-autonome bondgenoten binnen het rijk. De verdediging van de Neder-Rijn werd dan ook voorlopig aan hen overgelaten. Vanaf dat moment waren de Rijndelta en de Betuwe de primaire uitvalsbasis van de Franken, waar zij tot 286 dankbaar gebruik van maakten. Toen ene Proculus een gooi naar het keizerschap deed en de hulp van de Franken inriep, leverden zij de tegenkeizer nog wel uit aan Probus. Maar echt betrouwbare bondgenoten waren zij daarmee nog niet.

Een afbeelding die een Frankische krijger voorstelt. Omdat het om een losse confederatie ging, konden de Romeinen slechts een deel van hen toestaan op Romeinse grond te gaan wonen, in de hoop dat dit hen verdelen zou.
Een afbeelding die een Frankische krijger voorstelt. Omdat het om een losse confederatie ging, konden de Romeinen slechts een deel van hen toestaan op Romeinse grond te gaan wonen, in de hoop dat dit hen verdelen zou.

Hoe gewelddadig de overname van het rivierengebied door de Franken precies verlopen is, is niet bekend. Vaststaat dat ons land voor 277 erg dunbevolkt moet zijn geweest. Het is mogelijk dat achterblijvende Bataven en Cananefaten uiteindelijk zijn opgenomen in de Frankische coalitie, zoals ook met de Chamaven gebeurd lijkt te zijn: deze stam, die vermoedelijk in Twente en de Achterhoek woonde, werd bijvoorbeeld in 298 aangeduid als Frankisch. Het is echter ook mogelijk dat de resterende Bataven en Cananefaten zijn verdreven, tot slaaf gemaakt of gedood. Een exact bewijs voor één van deze theorieën is er niet, zodat het tot op de dag van vandaag een raadsel blijft. In elk geval zijn de Bataven waarschijnlijk niet de voornaamste voorouders van de moderne Nederlanders. De beperkte Romeinse macht ten noorden van de handelsroute Keulen-Boulogne heeft vermoedelijk een sterke invloed op moderne Belgische taalgrens: de grens tussen de Franse (Romaanse) taal en de Nederlandse (Germaanse) taal. Ten noorden van de handelsweg was de Romeinse macht weliswaar niet volledig verdwenen, maar wel sterk verzwakt. Het gebied tot aan de Rijn werd nog steeds opgeëist als deel van het rijk, maar was nu veel meer een soort periferie. Het wegennetwerk en de Romeinse staat waren hier nog amper van invloed en de loyaliteit aan Rome was grotendeels verdwenen. De eigen, lokale omgeving was nu veel belangrijker. Alleen de naam Batavia, zoals het rivierengebied nu vaak genoemd werd, herinnerde nog aan de hier ooit woonachtige Bataven. Het verlaten terpenland in het noorden stond bekend als Frisia. Het zou nog lang duren voor hier nieuwe bewoners neerstreken.

De Pax Romana hernieuwd: Romeins hoogtij in de Lage Landen (70 t/m 180 na Chr.)

isingsDe eeuw na de Opstand der Bataven kan met recht als de zenit van de Romeinse tijd in Nederland worden omschreven. Misschien zelfs wel als de zenit van het hele Romeinse rijk, dat een stabiele omvang bereikte en een periode van relatieve vrede doormaakte. Nooit zou zo’n groot deel van Europa voor zo’n lange tijd onder het officiële bestuur van één enkele staat vallen. Nadat de opstanden in het rijk waren neergeslagen en Vespasianus keizer was geworden, werd de Januspoort in Rome gesloten, hetgeen het teken was van vrede, van de Pax Romana. De voorheen soms zo mobiele legioenen werden nu vooral als grensbewaking ingezet, samen met de steeds grotere hoeveelheid hulptroepen.

Vereniging Gemina Project beeldt al sinds 1987 de soldaten van Legio X Gemina uit.
Vereniging Gemina Project beeldt al sinds 1987 de soldaten van Legio X Gemina uit.

De Opstand der Bataven was van enorme omvang geweest en er werden vanzelfsprekend maatregelen genomen om herhaling te voorkomen. De opstandige legioenen (I Germanica, IV Macedonica en XVI Gallica) werden opgeheven en Legio II Adiutrix werd voorlopig in het land van de Bataven gevestigd, niet ver van de ruïnes van het vernietigde Oppidum Batavorum. Het jaar daarop vertrok het echter al: gouverneur Cerialis had een nieuwe benoeming gekregen als bevelhebber van Brittannia en nam zijn trouwe legioen met zich mee. Legio II werd als bewaker van de Bataven afgelost door Legio X Gemina, dat vanuit Hispania naar Germania was gemarcheerd om te helpen met het bestrijden van de opstand. De grote legerplaats of castra lag op de heuvel ten oosten van het Valkhof: op de Hunnerberg, waar Drusus 90 jaar geleden zijn grote troependepot had laten bouwen. Dat tijdelijke kamp was op 15.000 soldaten berekend geweest, dus is het onnodig te zeggen dat de nieuwe castra een stuk kleiner was. Desondanks werden er toch 4000 à 6000 soldaten permanent ondergebracht in het huidige Nijmegen-Oost. Tegelijkertijd werden de Bataafse en Cananefaatse rekruten voor alle zekerheid niet meer ingezet in eigen land. Bijgevolg kwamen sommige van hen tot in de verste hoeken van het rijk, zoals in Brittannia of aan de Donau. Als er aan de Rijngrens hulptroepen werden ingezet betrof dat dus hulptroepen van elders uit het rijk. Zo heeft er bijvoorbeeld een Iberisch cohort gediend in het castellum van Traiectum (Utrecht).

De castra van Noviomagus, gezien vanuit het oosten, met links het grote forum en bovenaan het amfitheater.
De castra van Noviomagus, gezien vanuit het oosten, met links het grote forum en bovenaan het amfitheater.

Op den duur was de aanwezigheid van zo’n grote legerplaats op de Hunnerberg voor veel mensen eerder een zegen dan een vloek. Aan een compleet legioen viel uiteraard een hoop klandizie te winnen, dus is het begrijpelijk dat het kampdorp rondom de castra aardig groeide. Ten zuidwesten van de castra werd op den duur zelfs een amfitheater gebouwd, voor zover bekend het enige dat de Romeinen ooit op Nederlandse bodem gebouwd hebben. Het bood plaats aan wel 12.000 toeschouwers, wat gezien het aantal inwoners in de omgeving zelfs wel wat overdreven was. De soldaten zullen de tribune goed gevuld hebben in hun vrije tijd (al zullen zij die nooit allemaal tegelijkertijd hebben gehad). Drie kilometer stroomafwaarts ontstond ondertussen een nieuwe nederzetting, gebouwd volgens het typische Romeinse “schaakbord-patroon”. Ook deze handelsnederzetting kende al snel een bloeitijd en groeide uit tot een volwaardige Gallo-Romeinse stad, die bekend kwam te staan onder de naam Noviomagus, wat Gallisch is voor “Nieuwe Markt”.

Gallo-Romeinse villa's en hoeves hoefden tussen 70 en 250 AD nauwelijks beveiligd te worden. (Deze Villa van Rijswijk-de Bult, nagebouwd als het Archeologiehuis in Alphen a/d Rijn, dateert uit de 3e eeuw.)
Gallo-Romeinse villa’s en hoeves hoefden tussen 70 en 250 AD nauwelijks beveiligd te worden. (Deze Villa van Rijswijk-de Bult, nagebouwd als het Archeologiehuis in Alphen a/d Rijn, dateert uit de 3e eeuw.)

Zo brak er een stabiele periode van vrede en rust aan. Ten zuiden van de Rijn was het zo veilig dat er villa’s en hoeves met landerijen werden gebouwd, zonder dat deze met een omheining en bewakers moesten worden beveiligd. Er werden geen pogingen genomen de stammen ten noorden van de Rijn nog bij het rijk in te lijven, maar contact via de handel was er des te meer. De Frisii leverden nog een kleine hoeveelheid soldaten, die met name in Britannia werden ingezet. Verder waren zij praktisch vrij van Romeinse politieke invloed, maar kwamen zij via de handel wel in contact met de Gallo-Romeinse cultuur. Ook met de andere stammen in het vrije Germania lijken geen ernstige problemen te zijn geweest. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat er niet met enige regelmaat een plundertocht of overval plaatsvond, maar dat hier zo weinig voorbeelden van bewaard zijn gebleven maakt in elk geval wel duidelijk dat dit niet meer dan incidenten waren, waarbij het eerdere om kleine bendes ging dan om grote krijgsmachten. Door het grote aantal castella langs de Rijn en alle wachttorens die daar tussenin stonden, kon het dichtstbijzijnde garnizoen altijd snel worden geïnformeerd en ingrijpen.

Hoewel slechts door een paar man bezet waren de wachttorens, zoals hier nagebouwd bij Vechten, cruciaal in het bewaken van de Rijngrens en de limesweg.
Hoewel slechts door een paar man bezet waren de wachttorens, zoals hier nagebouwd bij Vechten, cruciaal in het bewaken van de Rijngrens en de limesweg.

Het beste voorbeeld van een gewapende actie van Legio X Gemina in deze periode was in het jaar 89. In dat jaar werd Antonius Saturninus, de gouverneur van Germania Superior, door zijn troepen tot keizer uitgeroepen. Zijn collega in Germania Inferior, Lucius Appius Maximus Norbanus, koos echter de kant van de toenmalige keizer Domitianus en schakelde zijn legioenen en vloot in om Saturninus te verslaan. Die had gerekend op hulp van de Chatten, die de bevroren Rijn zouden oversteken, maar de invallende dooi haalde een streep door de rekening, zodat Saturninus uiteindelijk alleen stond en verslagen werd. Bij wijze van beloning kregen Maximus’ troepen de erenaam pia fidelis Domitiana.

Keizer Domitianus durfde het aan om Germania Inferior en Superior tot echte provincies te verheffen.
Keizer Domitianus durfde het aan om Germania Inferior en Superior tot echte provincies te verheffen.

Mogelijk speelde deze gebeurtenis een rol in het wijzigen van het bestuur van de provincies. Voorheen waren beide Germania’s vooral een soort aan elkaar gekoppelde militaire districten geweest, bestuurd door een militair opperbevelhebber, waarbij de gebieden min of meer als “subprovincie” van Gallia Belgica golden. Nu werden zij eindelijk als twee volwaardige en aparte provincies erkend, met een burgerlijk bestuur. Dat kan dus ten dele geweest zijn om de macht van de generaals in te dammen. Men moet echter zeker niet vergeten dat de opbouw van een infrastructuur en goed functionerend bestuur in deze tijd erg veel tijd kosten, omdat men begon vanuit een stadium waarin dergelijke zaken niet of nauwelijks bestonden. Mede daarom kan het inrichten van een fatsoenlijke volwaardige provincie ook gewoon een traag proces zijn geweest. Bovendien moest men zeker weten dat de grenzen stabiel genoeg waren en dat de plaatselijke bevolking ook koest genoeg was, hetgeen na de Bataafse opstand natuurlijk weer een lange tijd flink onzeker bleef. Dat Domitianus de stap durfde te zetten is dus een zeer gunstig teken. Colonia Agrippinensis werd door hem definitief tot de hoofdstad van de provincie gemaakt.

Colonia Ulpia Traiana, oftewel Xanten, werd door keizer Trajanus gesticht.
Colonia Ulpia Traiana, oftewel Xanten, werd door keizer Trajanus gesticht.

Het was in deze stad dat gouverneur Marcus Ulpius Traianus in 98 hoorde dat keizer Nerva overleden was. Daar Nerva hem als zijn zoon had geadopteerd betekende dit nieuws dat Trajanus de nieuwe keizer zou worden en hij begaf zich dan ook naar Rome. Dit deed hij in het gezelschap van een Bataafse lijfwacht, hetgeen wel aantoont dat het vertrouwen in de Germaanse bevolking weer hersteld was. Dat Trajanus weer Bataven als keizerlijke lijfwacht in dienst nam is zeker een interessant teken, al was het niet ongebruikelijk om dergelijke lijfwachten juist van ver te halen, opdat zij weinig op zouden hebben met de politiek van Rome. Belangrijker is het feit dat Trajanus met deze troepen vanuit Colonia Agrippinensis vertrok, wat betekent dat zij alweer in hun eigen provincie werden ingezet. Trajanus stichtte ook een tweede Romeinse colonia in Germania Inferior, namelijk bij het administratieve centrum van de Cugerni. Het in de opstand verwoeste Castra Vetera was vervangen door een nieuwe castra, maar nu werd daar vlakbij een nieuwe, volwaardige Romeinse stad gesticht, wat eigenlijk erg ongebruikelijk was. De stad werd naar de keizer genoemd: Colonia Ulpia Traiana (Xanten). De bewoners van de streek zouden op den duur steeds meer bekend staan als de Traianensen.

Noviomagus was beduidend kleiner dan Colonia Agrippina of Traiana. Maar van alle Romeinse steden in Nederland was het de grootste. (Illustratie door Peter Nuyten)
Noviomagus was beduidend kleiner dan Colonia Agrippina of Traiana. Maar van alle Romeinse steden in Nederland was het de grootste. (©Illustratie door Peter Nuyten)

Ook Noviomagus werd niet vergeten door Trajanus. Rond het jaar 100 werd er ten oosten van de castra een groot forum omringd door winkels opgericht, nadat de legerplaats marktrechten gekregen had van de keizer. Het fraaie marktgebouw was echter niet lang van nut. Dat er zoveel rust en vrede in Germania Inferior was, maakte dat de legioenen elders nuttiger konden worden ingezet. In 104 werd Legio X Gemina overgeplaatst naar de Donau, waar Trajanus zich concentreerde op de verovering van Dacië. Het legioen werd vervangen door een klein detachement van Legio IX Hispana; voortaan zouden er nog steeds legionairs op de Hunnerberg verblijven, maar wel in een veel kleinere hoeveelheid. Zonder twijfel was dit een economische ramp voor de mensen die rondom de vesting woonden. Ook voor de bewoners van de stad zal het niet prettig zijn geweest, al schonk Trajanus de stad vooralsnog marktrechten in 106. Niet voor niets werd de stad nadien Ulpia Noviomagus Batavorum genoemd, naar Trajanus’ familienaam Ulpius.

Keizer Hadrianus hechtte veel waarde aan de band met zijn leger en aan het optimaliseren van de efficiëntie ervan.
Keizer Hadrianus hechtte veel waarde aan de band met zijn leger en aan het optimaliseren van de efficiëntie ervan.

Trajanus’ opvolger Hadrianus was de keizer die een keurkorps van ruiters instelde als speciale lijfwacht, de equites singulares, waar veel Bataven in gediend moeten hebben. Verder werkte hij hard aan de hervorming van het leger en de ambtenarij. Het bestuur werd meer hiërarchisch ingedeeld, met de keizer aan de top. De legers in de provincie moesten voortaan vooral worden aangevuld met lokale rekruten en de benoeming van officieren moest meer berusten op bekwaamheid en minder op afkomst. Ook legde Hadrianus de nadruk meer op defensie dan op de aanval: waarschijnlijk werden in zijn tijd de eerste forten “versteend”, waarbij de houten muren werden afgebroken en vervangen door stenen. Hadrianus reisde het hele rijk door om het leger en bestuur te inspecteren en waar nodig op de schop te nemen. Door zijn sobere militaire uitdossing en deelname aan zware marsen vergrootte hij zijn band met het leger en werkte hij het moreel in de hand.

Forum Hadriani, aan het Kanaal van Corbulo, de tweede (officiële) Romeinse stad van Nederland.
Forum Hadriani, aan het Kanaal van Corbulo, de tweede (officiële) Romeinse stad van Nederland.

Ook ons land deed hij aan, waarschijnlijk in het jaar 121. Het kanaal van Corbulo werd uitgebaggerd en er werd een nieuwe weg langs de Rijn aangelegd. De aan dat kanaal gelegen hoofdplaats van de Cananefaten kreeg marktrechten van hem, wat dan ook resulteerde in de naam Forum Hadriani: de Markt van Hadrianus (Voorburg). Rond diezelfde tijd kreeg Noviomagus waarschijnlijk ook de status van een municipium, een erkende hoofdplaats van een lokale gemeenschap, waarin beperkt burgerrecht gold. Waarschijnlijk kreeg Forum Hadriani die status rond 160: het stadje werd derhalve ook wel Munipium Aelium Cananefatum genoemd, verwijzend naar Hadrianus’ familienaam Aelius. Het werd de noordelijkste Romeinse stad op het Europese vasteland. Vermoedelijk begon Hadrianus ook met de aanleg van forten langs de westkust, zoals in de duinen van Ockenburgh, in Den Haag. Dit om de handel met Brittannia te bewaken.

Onder Marcus Aurelius begint duidelijk te worden dat de glorietijd van Germania Inferior voorbij aan het gaan is.
Onder Marcus Aurelius begint duidelijk te worden dat de glorietijd van Germania Inferior voorbij aan het gaan is.

Het bewaken van de zee bleek uiteindelijk toch geen overbodige luxe. In 167 plunderden de Chaukische zeerovers massaal het Rijn-Scheldegebied. Dit was tijdens de regering van Marcus Aurelius en Lucius Verus, wat achteraf wel eens gezien wordt als de de periode waarin de eerste tekenen van verval zich aandeden. Deze periode was een keerpunt omdat er voor het eerst Germaanse invallen waren die tot diep in het rijk doordrongen en Italië bedreigden, waaruit bleek dat veel van die zogenaamde bondgenoten ten noorden van de Rijn helemaal niet zo betrouwbaar waren. De grote invallen waren waarschijnlijk een indirect gevolg van de Antonijnse pest (vermoedelijk de pokken) die de legers van Lucius Verus hadden meegebracht uit het Midden-Oosten. De epidemie had een hoog dodental tot gevolg, zodat men op zowel economisch als militair terrein met een ernstig gebrek aan mankracht zat. Dat nauwe contact met de volkeren van over de grens werd nu noodlottig omdat het nieuws van de problemen daardoor uitlekte. Dat was zeker problematisch omdat veel van deze volkeren ook hulptroepen en huurlingen leverden, die ook de oorlogvoering en bijkomstige zwakheden van het Romeinse leger kenden.

Een standbeeld voor keizer Trajanus op het naar hem vernoemde plein in Nijmegen herinnert ons aan de Romeinse hoogtijdagen.
Een standbeeld voor keizer Trajanus op het naar hem vernoemde plein in Nijmegen herinnert ons aan de Romeinse hoogtijdagen.

De inval van de Chauken kan misschien in hetzelfde licht verklaard worden, daar dit rond dezelfde tijd plaatsvindt. Men was nog een paar jaar bezig de plunderaars te bestrijden: ene Didius Julianus was nog in 172 actief bezig met het terugslaan van de Chauken. Toch werd de castra van Noviomagus rond 175 definitief ontruimd. Het werd blijkbaar niet langer nodig geacht om deze ingeslapen uithoek bezet te houden. In plaats daarvan werd Fectio, als vlootbasis, het belangrijkste commandocentrum in ons land. Niet lang daarna, rond 180, werd Noviomagus grotendeels in de as gelegd. Waardoor de brand ontstond is niet duidelijk. Het kan een vijandige actie, maar ook gewoon een ongeluk zijn geweest. De stad werd herbouwd en leefde voort. Haar economische glorietijd was echter al decennia voorbij.

Een Gallisch keizerrijk en Civilis als triomfator?…

Celts_Warriors01_fullJanuari 70 na Christus… Na pakweg anderhalf jaar van burgeroorlog lijkt de strijd om de macht in Rome ten einde te komen. De nieuw erkende keizer Vespasianus en zijn zoon Titus worden op 1 januari tot consuls benoemd door de Senaat, overigens nog zonder dat zij de hoofdstad zelf bereikt hebben. De hoofdstad wordt bestuurd door Mucianus, de voormalige gouverneur van Syrië, die Rome enige tijd bereikt heeft nadat Antonius Primus de stad in naam van Vespasianus had ingenomen. De inname door Antonius Primus is gewelddadig verlopen, maar Mucianus heeft de chaos beëindigd en Antonius Primus heengezonden. Mucianus voert het bevel, in gezelschap van de jonge Domitianus, de tweede zoon van Vespasianus, die tijdens de burgeroorlog in Rome is gebleven en nu zijn vader vertegenwoordigt. Eén van hun eerste bevelen is dat er zo snel mogelijk troepen naar Germanië gestuurd moeten worden.

Onderling knokkende Romeinen, zoals in het Vierkeizerjaar, waren vaak een goede aanleiding voor opstand of invallen. Zo ontstond ook de Bataafse opstand. Maar toen de Romeinen weer één werden, konden ze meteen een vuist maken.
Onderling knokkende Romeinen, zoals in het Vierkeizerjaar, waren vaak een goede aanleiding voor opstand of invallen. Zo ontstond ook de Bataafse opstand. Maar toen de Romeinen weer één werden, konden ze meteen een vuist maken.

Dat besluit was niet zonder reden. De opstand die vooral als afleidingsmanoeuvre had moeten dienen, was de laatste maanden steeds verder uit de hand gelopen. Maar nu  het bevel kwam om de opstand neer te leggen, weigerde Civilis (die ondanks eerdere geruchten nog springlevend was) dit. Hij verklaarde openlijk in strijd te zijn met het Romeinse rijk, ongeacht wie er op de troon zat. Volgens sommigen deed hij dit onder druk van zijn mannen, die weigerden te stoppen, volgens anderen was dit zijn eigen doel, hoewel misschien niet vanaf het allereerste begin. Het succes van de opstand smaakte waarschijnlijk naar meer. Onderwijl gingen er valse geruchten dat het Romeinse gezag in Brittannië en aan de Donau ook wankelde, terwijl het verhaal van de chaos in Rome, waar Vitellius de tempel van Jupiter in brand had laten steken, ook een aardige duit in het zakje deed. De opstand begon dan ook over te slaan naar Gallische stammen.

Reconstructie van een Treverische nederzetting in Altburg, in Duitsland.
Reconstructie van een Treverische nederzetting in Altburg, in Duitsland.

De Treveri, een vermoedelijk Gallische stam in het zuidoosten van Belgica, sloten zich bij de opstand aan. Civilis was al eerder in contact geweest met Alpinius Montanus, de commandant van een Treverisch cohort, die zich heimelijk bij hem had aangesloten. Nu begonnen meer kopstukken van de stam zin te krijgen in opstand. De belangrijkste van hen waren Julius Classicus, de commandant van de Ala Treverorum (de Treverische ruiterafdeling), evenals Julius Tutor, die door Vitellius belast was met de bewaking van de Rijn. Tegelijkertijd werden er ook plannen gemaakt door Julius Sabinus, de hoofdman van de Gallische Lingones, die beweerde de achterkleinzoon te zijn van niemand minder dan Julius Caesar. De belangrijkste leiders van beide stammen, inclusief de drie bovengenoemde heren, bespraken hun plannen in Colonia Agrippinensis (Keulen), in een particuliere woning, samen met enige vertegenwoordigers van de Ubiërs en de Tungri. De plannen waren behoorlijk driest: de Treveri en Lingones droomden van een eigen Gallisch keizerrijk, met Sabinus op de troon. Maar dat moest op listige wijze bereikt worden, zonder meteen openlijk in opstand te komen.

Julius Sabinus beweerde dat zijn overgrootmoeder de minnares van Julius Caesar was geweest tijdens de Gallische Oorlog. Maar of dat waar is...?
Julius Sabinus beweerde dat zijn overgrootmoeder de minnares van Julius Caesar was geweest tijdens de Gallische Oorlog. Maar of dat waar is…?

Gaius Dillius Vocula, die vanuit Mogontiacum (Mainz) het bevel voerde over de min of meer trouw gebleven legioenen, kreeg lucht van de Gallische samenzwering, maar durfde niet volledig meer te vertrouwen op de legionairs, die immers kort geleden zijn meerdere, Hordeonius Flaccus, hadden gedood. In plaats van met zijn troepen uit te rukken en preventief op te treden, ging hijzelf naar Colonia Agrippinensis. In de stad wachtte hem echter een aangename verrassing in de persoon van Claudius Labeo. Labeo, de voormalige commandant van de Ala Batavorum en neef Julius Civilis, was destijds door Civilis als gijzelaar naar de Frisii gestuurd, een gebruikelijke manier om bondgenootschappen te garanderen, maar wellicht ook een poging om de invloedrijke Labeo buitenspel te zetten. Labeo was inmiddels via omkoping ontsnapt en bood aan Vocula te helpen. Als hij wat troepen kreeg zou hij de Bataven wellicht kunnen helpen temmen. Labeo kreeg wat ruiters en voetvolk tot zijn beschikking, waarmee hij westwaarts trok en steun van de Nerviërs en Baetasii verwierf. Vervolgens trok hij plunderend langs de westkust, hetgeen echter niet veel bijdroeg aan het bestrijden van de opstand.

De castra van Novaesium.
De castra van Novaesium.

Vocula zelf trok noordwaarts, terug naar Castra Vetera, met zijn legionairs en de Treverische hulptroepen, zich blijkbaar niet bewust van het gevaar. Vlakbij Vetera gingen Classicus en Tutor vooruit, onder het mom van verkenningswerk, zodat zij Civilis in het geheim konden ontmoeten. Voor Vocula goed en wel besefte wat er aan de hand was, hadden de Galliërs al een apart kamp opgeslagen en verklaarden zij de Romeinen niet langer te gehoorzamen. Praten hielp niet en uiteindelijk besloot Vocula rechtsomkeert te maken en terug te gaan naar Novaesium (Neuss). De Galliërs volgden hem op de voet en sloegen hun kamp op een halfuur lopen van het fort op. Vervolgens speelden de rebellen in op de ontevredenheid van de legionairs, met name van de twee legioenen die in december na de moord op Flaccus in Novaesium waren achtergebleven. Er werd hen geld en allerlei moois beloofd als zij hun officieren zouden doden en zich bij de rebellen zouden aansluiten. In plaats van te vluchten probeerde Vocula middels een publieke toespraak de zaak te redden. Hij noemde het absurd dat de Gallische Classicus en Tutor Romeinse legionairs zouden leiden en wees erop dat Novaesium sterk genoeg was om beleg te doorstaan. Dat hielp niet en Vocula raakte in paniek, zodat hij zelfs overwoog om de hand aan zichzelf te slaan. Maar uiteindelijk stuurde Classicus een deserteur genaamd Aemilius Longinus, die Vocula vermoordde. De andere commandanten, Herennius Gallus en Numisius Rufus, werden door hun soldaten gevangengezet.

De Romeinen die dachten vrij aftocht uit Vetera te krijgen liepen lelijk in de val. Was het boze opzet van Civilis of had hij zijn mannen niet in de hand? (Foto: schooltv.nl)
De Romeinen die dachten vrij aftocht uit Vetera te krijgen liepen lelijk in de val. Was het boze opzet van Civilis of had hij zijn mannen niet in de hand? (Foto: schooltv.nl)

Nu kon Classicus met zijn mannen naar het belegerde Vetera om Civilis bij te staan. De honger knaagde in het fort: alle paarden en lastdieren waren al opgegeten. Uiteindelijk stuurde men onderhandelaars naar Civilis. Civilis zegde toe dat de Romeinen het fort konden verlaten, maar alleen als zij het Gallische rijk trouw zwoeren en bij vertrek alle wapens, kostbaarheden en goederen afstonden. Zo gezegd, zo gedaan: de Romeinen vertrokken, begeleid door enkele vertrouwde mannen van Civilis en gingen zuidwaarts. Bij de vijfde mijlpaal werden zij echter alsnog overvallen. De meeste soldaten slaagden erin Vetera weer te bereiken, maar ditmaal hielp dat niet: de muur werd in brand gestoken en het fort ging in vlammen op, met de meeste ingezetenen erbij. Een wrede daad, die bovendien totaal in strijd was met de gedane beloften.

Een 19e-eeuws. schilderij dat Veleda voorstelt, door Charles Voillemot. Het is een typisch romantische voorstelling van een schaars geklede vrouw, zonder dat we veel daadwerkelijke gegevens over haar uiterlijk hebben.
Een 19e-eeuws. schilderij dat Veleda voorstelt, door Charles Voillemot. Het is een typisch romantische voorstelling van een schaars geklede vrouw, zonder dat we veel daadwerkelijke gegevens over haar uiterlijk hebben.

Civilis beweerde dan ook dat deze aanval niet zijn wens was geweest. Wel liet hij zijn haar, dat hij bij de opstand rood had geverfd en gezworen te laten groeien tot de Romeinen verslagen waren, op triomfantelijke wijze afknippen. Zijn zoontje mocht met pijl en boog oefenen op de krijgsgevangenen. Niet lang daarna trok Classicus naar Colonia Agrippinensis en dwong de stad trouw te zweren aan het Gallische rijk, waarna hij doortrok naar Mogontiacum en liet de legioenen daar dezelfde eed afleggen. De stafofficieren werden gedood en alle forten in Germania Superior werden verwoest, met uitzondering van Vindonissa (Windisch) en Mogontiacum zelf. De Germaanse provincies waren nu vrij van Romeinse controle. Munius Lupercus, de bevelhebber van Vetera, werd door Civilis bij wijze van geschenk opgestuurd naar de zieneres (die hij nooit bereikte, want hij werd onderweg gedood). Andere officieren, waarvan meerdere met Gallische wortels, hield Civilis in bewaring ter waarborg van de Gallische trouw. De legioenen die het Gallisch rijk trouw hadden gezworen vertrouwde hij niet, al was het maar omdat de eed onder druk gedaan was, dus gaf hij Legio XVI Gallica opdracht om Novaesium te ontruimen en te verkassen naar Augusta Treverorum (Trier). Het lot van Vetera indachtig maakte het legioen dat het wegkwam. Het portret van de keizer was van de veldtekens verwijderd en er werden zelfs Gallische vaandels gedragen. Bij Bonna sloot Legio I Germanica zich aan.

Colonia Claudia Ara Agripinnensis, oftewel Keulen. Eén van de weinige Romeinse steden die gesticht werd in de nabijheid van een legerplaats. (Foto: vici.org)
Colonia Claudia Ara Agripinnensis, oftewel Keulen. Eén van de weinige Romeinse steden die gesticht werd in de nabijheid van een legerplaats. (Foto: vici.org)

Nu richtten Civilis en Classicus in alle rust hun pijlen op Colonia Agrippinensis richten. De Germaanse bondgenoten van achter de Rijn drongen aan op de plundering van de stad, die in hun ogen veel te Romeins was. De Ubische bevolking zou haar Germaanse achtergrond verraden hebben door zich Agrippinensen te noemen en in een Romeinse stad te wonen. Civilis en Classicus waren hier minder happig op. Een verwoeste stad zou de naam van het nieuwe rijk geen goed doen en Civilis’ zoon, die in de stad gegijzeld werd, had hier altijd een keurige en eervolle behandeling gekregen. De Tencteren wezen er echter op dat de stad te Romeins was en met zijn muren anderen buitensloot: Germanen mochten enkel ongewapend en in ruil voor tolgeld de stad in. De Germanen eisten dan ook afbraak van de muren, vrije doorgang en de dood van alle Romeinen in de stad.

Het verhaal van Julius Sabinus en zijn vrouw Epponina (hier geschilderd door Nicola-André Monsiau in 1802) sprak zodanig tot de verbeelding dat de naam Éponine in modern Frankrijk voor vrouwelijke deugd en patriottisme staat. Er zijn zelfs toneelstukken en opera's over geschreven.
Het verhaal van Julius Sabinus en zijn vrouw Epponina (hier geschilderd door Nicola-André Monsiau in 1802) sprak zodanig tot de verbeelding dat de naam Éponine in modern Frankrijk voor vrouwelijke deugd en patriottisme staat. Er zijn zelfs toneelstukken en opera’s over geschreven.

De Agrippinensen trachtten het spel tactisch te spelen en wezen erop dat de stadsmuren beter konden blijven staan voor het geval de Romeinen zouden proberen de boel terug te veroveren. Verder zeiden ze bereid te zijn de tol op te heffen en beweerden ze dat elke vreemdeling allang gevlucht was. Civilis en Veleda traden bij deze onderhandelingen juist op als bemiddelaars (via tussenpersonen, daar Veleda afgezonderd leefde in haar burcht), wat er toch wel op duidt dat Civilis wist dat teveel geweld averechts werken kon. Door toetreding van de Agrippinensen en Ubiërs kon Civilis zijn invloed over de omringende stammen immers versterken. Maar toen hij zijn macht westwaarts uit trachtte te breiden, bleek ironisch genoeg zijn gelijk: de Tungri weigerden zich bij hem aan te sluiten omdat de Bataven hun hoofdstad eerder al geplunderd hadden, en nu stonden ze naast de Baetasii, Nerviërs en andere stammen, onder leiding van Claudius Labeo. Het resultaat was een lang, uitputtend gevecht aan de Maas. Civilis’ mannen zwommen uiteindelijk de rivier over, zodat Labeo en de zijnen in de tang genomen werden. Civilis wierp zich opnieuw op als bemiddelaar. De Bataven en de Treveri waren er volgens hem niet op uit om de plaats van de Romeinen als overheersers in te nemen. Na enig onderhandelen gingen de Tungri hier alsnog mee akkoord, waarna de Baetasii en Nerviërs ook overstag gingen. Labeo vluchtte en verdween op geheimzinnige wijze uit de geschiedenis. Op de kust na was nu ook heel Belgica in handen van de rebellen.

De bijeenkomst van de Galliërs te Reims, olieverfschilderij door Otto van Veen uit 1613 (Rijksmuseum)
De bijeenkomst van de Galliërs te Reims, olieverfschilderij door Otto van Veen uit 1613 (Rijksmuseum)

Maar de zaak lag niet half zo rooskleurig als de rebellen in het noorden dachten. Het gezag van “keizer” Julius Sabinus werd in veel gebieden maar matig gewaardeerd. De Sequani, de zuiderburen van de Lingones, hadden zich vrijwel meteen Romeinsgezind verklaard en zijn poging om hen met geweld te onderwerpen was op een fiasco uitgelopen. De mannen van Sabinus bleken veel te slecht georganiseerd, zodat hij de strijd verloor en ernstig in gevaar kwam. Uit angst liet hij één van zijn hoeves in brand steken en het gerucht verspreiden dat hij zelf in de brand was omgekomen. In werkelijkheid verborg hij zich in een ondergrondse schuilplaats, alleen bekend bij zijn vrouw Epponina en enkele betrouwbare dienaren. Nog jarenlang zou zij de rol van weduwe spelen, waarbij ze zelfs nog twee zoons van hem kreeg, wat ze op listige wijze verborgen hield. Eén keer zouden zij zelfs Rome in het geheim bezoeken, waarbij Sabinus zich als slaaf vermomde. Maar dat gebeurde allemaal pas in de jaren daarna.

In het voorjaar van 70 AD bewegen 8 legioenen zich richting de Gallië. En dat is niet best voor de rebellen.
In het voorjaar van 70 AD bewegen 8 legioenen zich richting Gallië. En dat is niet best voor de rebellen.

Op korte termijn was de nederlaag van Sabinus een grote klap voor de opstand, die hiermee veel bondgenoten verloor. Het moreel van de Galliërs aan Romeinse zijde steeg erdoor, zodat er meteen een Gallische raad bijeengeroepen werd. De Treveri riepen tijdens die raad op om de Romeinen te bevechten, maar de andere stamhoofden waren hier niet voor te porren. Zij herinnerden zich de door hen gesteunde opstand van Vindex, een kleine twee jaar geleden, waarbij de Treveri de kant van diens tegenstanders hadden gekozen. Ook wisten zij dat er Romeinse versterking naderde, zodat vijandige acties onverstandig waren. Ondertussen had Mucianus in Rome namelijk twee nieuwe bevelhebbers benoemd: Appius Annius Gallus voor Germania Superior en Quintus Petillius Cerialis voor Germania Inferior. Ook stonden er nieuwe legioenen klaar om de Rijnprovincies terug te veroveren. Legio VIII Adiutrix, Legio XI Claudia en Legio XIII Gemina hadden enkele maanden daarvoor Rome ingenomen voor Vespasianus. Zij werden nu versterkt met Legio II Adiutrix en Legio XXI Rapax. Vanuit Italië trokken deze legioenen naar het noorden. Uit Hispania werden Legio VI Victrix en Legio X Gemina opgetrommeld. Vanuit Brittannia zou Legio XIV Gemina met de Kanaalvloot de westkust aanvallen. Het mag op grond van deze gegevens duidelijk zijn dat er een enorme strijdmacht naderde, maar de rebellen leken dit te onderschatten, misschien door onduidelijke gegevens. Maatregelen namen zij nauwelijks en de leiders werkten amper samen: terwijl Tutor en Classicus de kat uit de boom keken in plaats van de Alpenpassen te bezetten, zwierf Civilis door Belgica in de hoop Claudius Labeo te pakken te krijgen. Blijkbaar beseften de heren totaal niet wat hen te wachten stond…

Wordt vervolgd…