Het begin van de Bataafse opstand en de slag op de Betuwe (69 na Chr.)

F-Canninefaten-WijnveldIn 69 na Christus, het Vierkeizerjaar, woedde burgeroorlog door het Romeinse rijk, dat ineens helemaal niet zo’n sterke eenheid meer leek. Legioen streed tegen legioen en de een na de ander werd tot keizer uitgeroepen. Deze chaos bracht ook een gelegenheid mee om het Romeinse gezag af te werpen. Zeker in Germania Inferior, een afgelegen grensprovincie waar maar weinig soldaten aanwezig waren nadat gouverneur Vitellius met zijn leger naar Rome getrokken was. Ondertussen rommelde het in Germania. De als onterecht beschouwde executie van edelman Claudius Paulus had kwaad bloed gezet, maar er speelde nog veel meer.

Het Vierkeizerjaar. De paarse provincies stonden aan de kant van Vespasianus. Enkele daarvan zaten zo dicht bij Italië dat Vitellius onmiddellijk versterking nodig had.
Het Vierkeizerjaar. De paarse provincies stonden aan de kant van Vespasianus. Enkele daarvan zaten zo dicht bij Italië dat Vitellius onmiddellijk versterking nodig had.

Misstanden leiden onvermijdelijk tot onvrede, vooral als zij grote vormen aannemen. En misstanden waren er in het Romeinse beleid in Germania Inferior. Bij het werven van hulptroepen, dat onder de Bataven in grote mate gebeurde, was corruptie zeker niet van de lucht gebleven, maar in de zomer van 69 liep dit pas echt uit de hand. Met het nieuws van Vespasianus‘ opstand tegen Vitellius, begreep men in Rome dat er zo snel mogelijk nieuwe hulptroepen moesten worden geronseld. Hoewel er wettelijk gezien geen dienstplicht voor iedereen was, werd elke onderworpen stam wel geacht een bepaald aantal soldaten te leveren, hetgeen dus onvermijdelijk niet op honderd procent vrijwillige basis ging. Zeker niet bij de Bataven, die doorgaans enkele duizenden hulptroepen leverden. De ambtenaren en militairen die hier over gingen, moeten in 69 echter opvallend overhaast te werk zijn gegaan, waarbij veel mannen werden aangewezen die opvallend oud of jong waren.

Volgens het uitvoerige verslag van de Romeinse historicus Tacitus was er in Germania Inferior sprake van gruwelijke corruptie. Of is dit wat aangedikt?
Volgens het uitvoerige verslag van de Romeinse historicus Tacitus was er in Germania Inferior sprake van gruwelijke corruptie. Of is dit wat aangedikt?

Haastige spoed in verband met de burgeroorlog kan een rol gespeeld hebben, maar volgens Tacitus was het pure corruptie: het betrof hier “vergissingen” die alleen door middel van steekpenningen weer werden rechtgezet. Tacitus beweert zelfs dat veel jonge knapen eerder zouden zijn ingezet in de slaapkamers van de officieren – een nogal extreem verhaal, waarbij dus enige voorzichtigheid geboden lijkt. In elk geval was de onvrede naar aanleiding van deze gebeurtenissen en/of geruchten groot genoeg, zeker omdat de bestuurders bij het ronselen alle adviezen van de stamhoofden totaal negeerden, hetgeen als zeer respectloos werd opgevat. Er werd gewoon zo overijverig gerekruteerd dat men de menselijkheid uit het oog verloren was. Bovendien zouden de nieuwe hulptroepen nu niet worden ingezet voor grensbewaking (dus dienst in eigen land) maar voor een gevaarlijke burgeroorlog in verre oorden…

Antonius Primus, bevelhebber van Pannonia, trok uit naam van Vespasianus op naar Italië om Vitellius te verslaan. Hij legde contact met Civilis en Flaccus.
Antonius Primus, bevelhebber van Pannonia, trok uit naam van Vespasianus op naar Italië om Vitellius te verslaan. Hij legde contact met Civilis en Flaccus.

Vespasianus moet juist hierom een kans geroken hebben. Jaren geleden had hij als aanvoerder van een legioen deelgenomen aan de invasie van Brittannia, waarbij hij waarschijnlijk connecties bij de aanwezige Bataafse hulptroepen had opgebouwd. Antonius Primus, de bevelhebber die voor hem vanuit Pannonia naar Rome marcheerde, stuurde een brief met het bericht dat ervoor gezorgd moest worden dat de Bataven Vitellius niet te hulp zouden komen en middels een opstand de Rijnlegioenen bezig zouden houden. Hordeonius Flaccus, die vanuit Mogontiacum (Mainz) het bevel voerde over de beide Germania’s, stuurde ook berichten naar de Bataven om niet naar Italië te gaan. Hij was op de hand van Vespasianus en vreesde dat een nieuwe burgeroorlog een ramp voor Italië zou zijn. Dus zochten Flaccus en Primus contact met Julius Civilis

De samenzwering van Claudius Civilis (1661), door Rembrandt van Rijn. Het (gefantaseerde) tafereel was bedoeld voor het stadhuis van Amsterdam (nu het Paleis op de Dam) omdat de Bataafse opstand vaak met de Nederlandse Opstand vergeleken werd. Het doek werd afgekeurd omdat het te groot en te lelijk bevonden werd.
De samenzwering van Claudius Civilis (1661), door Rembrandt van Rijn. Het (gefantaseerde) tafereel was bedoeld voor het stadhuis van Amsterdam (nu het Paleis op de Dam) omdat de Bataafse opstand vaak met de Nederlandse Opstand vergeleken werd. Het doek werd afgekeurd omdat het te groot en te lelijk bevonden werd.

Civilis zou volgens Tacitus met de Bataafse edelen zijn plannen hebben besproken in een “heilig woud”. Bossen zijn zeldzaam in het rivierengebied, wat ons dus enig hoofdbreken bezorgt als we proberen te beredeneren waar deze plek was. Het zou gaan om een heilige plek van de Bataven, waar zij vaker bijeenkwamen voor banketten bij maanlicht. Een besloten bijeenkomst, ’s nachts diep in het bos, voor een ritueel waar de Romeinen weinig mee op hadden. Ideaal voor een samenzwering dus. Civilis was in één opzicht sowieso uit hetzelfde hout gesneden als eerdere opstandelingen als Arminius en Vercingetorix: hij kende de Romeinse tactieken en strategieën, wat maakte dat hij ook wist wat hun zwakheden waren. Behalve dat hij de Bataafse edelen overhaalde om een opstand tegen Vitellius te beginnen, maakte hij ook heimelijk contact met de acht Bataafse cohorten, die zich na hun terugtocht uit Italië, waar zij Vitellius op de troon geholpen hadden, nog altijd in Mogontiacum bevonden.

Brinno wordt door zijn manschappen op het schild geheven, ten teken dat zij hem als leider verkiezen.
Brinno wordt door zijn manschappen op het schild geheven, ten teken dat zij hem als leider verkiezen.

De Bataven begonnen de opstand echter niet zelf. Zoals de Treveri 124 jaar geleden de Eburonen eerst de kastanjes uit het vuur hadden laten halen, werd de opstand nu ook begonnen door een kleinere stam, namelijk de Cananefaten, terwijl de Bataven zich afzijdig hielden om te kijken hoe dit zou verlopen. Met steun van de Frisii begonnen zij in augustus 69 een grote opstand en vielen de castella van Lugdunum (Katwijk) en Praetorium Agrippinae (Valkenburg) aan. Ene Brinno werd hierbij als hun aanvoerder in de strijd verkozen:

‘Onder de Cananefaten was een genaamd Brinno, een man van lompe moed, uitstekend in vermaardheid en afkomst. Zijn vader, na zich aan veel vijandelijkheid gewaagd te hebben, had de belachelijke expeditie van Caligula ongestraft bespot. Zijn naam, de naam van een rebelse familie, maakte hem populair. In de hoogte getild op een schild volgens het gebruik van hun volk, balancerend op de schouders van de dragers, werd hij tot leider gekozen.’ (Tacitus, Historiën – Boek IV:15).

Bataafse opstand augustus
Begin van de opstand in augustus 69. Alle verdedigingswerken in het westen werden verwoest en op de Betuwe vonden twee veldslagen plaats. Waarschijnlijk vielen de paar castella in het oosten ook vrij snel.

Brinno’s populariteit als zoon van een dissident impliceert een sterk anti-Romeins sentiment. De aanval kwam in elk geval als verrassing, en de onderbemande forten werden verwoest. Daarna trokken de Cananefaten oostwaarts. De forten die van de kust tot aan Fectio stonden, werd allemaal in de as gelegd, al dan niet door de troepen zelf, die in allerijl hun forten ontruimden en zich terugtrokken naar het oosten, wetend dat zij geen kans maakten tegen deze opstandelingen. De Romeinsgezinde troepen trokken zich nu samen op het oosten van het Bataveneiland, onder leiding van een zekere Aquilus. Mogelijk had Flaccus, wel enige versterking gekregen, maar nog altijd niet genoeg. Bovendien stond hij aan Vespasianus’ kant en wilde eigenlijk de boel in het noorden op zijn beloop laten. Ondertussen dreigden de Cananefaten versterking te krijgen van de Frisii en de Chauken, die zich bij de opstand hadden aangesloten. Maar helemaal verloren zaak voor de Romeinen was het vast nog niet, moet men hebben gedacht. De Ala Batavorum, de Bataafse cavalerie, was nog aanwezig in het land en Civilis was er ook nog met zijn cohort. En inderdaad, Civilis verzekerde hen dat hij de Cananefaten wel weer even tot de orde kon roepen, desnoods door middel van een goed pak slaag. Verder verweet hij de commandanten van de verwoeste forten dat zij hun werk verprutst hadden. Zij konden zich maar beter even terugtrekken in Vetera, terwijl hij de problemen hier wel even op zou lossen.

In 'Welkom bij de Romeinen' lijkt het uiterlijk van Julius Civilis (gespeeld door Frank Lammers) gebaseerd op het werk van Rembrandt. waarschijnlijk zag hij er bij aanvang van de opstand veel Romeinser uit, al liet hij later wel zijn baard en haar groeien. De holbewonerachtige knots gebruikte hij als edelman waarschijnlijk niet.
In ‘Welkom bij de Romeinen’ lijkt het uiterlijk van Julius Civilis (gespeeld door Frank Lammers) gebaseerd op het werk van Rembrandt. waarschijnlijk zag hij er bij aanvang van de opstand veel Romeinser uit, al liet hij later wel zijn baard en haar groeien. De holbewonerachtige knots gebruikte hij als edelman waarschijnlijk helemaal niet.

Wellicht begon men nu toch lont te ruiken. Het was duidelijk dat Civilis de Romeinen en de grenstroepen probeerde aan te sporen om weg te lopen van de strijd. Verder leek het wel of hij hen verweet dat zij niet in kleine groepjes actief waren, terwijl hen dat juist kwetsbaarder had gemaakt. Aquilus gaf dan ook geen gehoor aan de adviezen van Civilis, die zijn imago als betrouwbare bondgenoot begon kwijt te raken. Misschien niet eens zo vreemd: was Civilis niet een vriendje van Galba, tegen wie Vitellius in opstand gekomen was? En had hij sowieso niet al genoeg reden om de Romeinen te haten? Het was duidelijk dat Civilis zijn dubbelspel niet lang meer zou kunnen volhouden. Dus bekende hij kleur en schaarde zich aan het hoofd van de opstand. Met elke strijdbare Cananefaat, Fries, Bataaf of andere Germaan die hij krijgen kon trok hij op tegen de Romeinen en hun bondgenoten. Op de Betuwe kwam het tot een veldslag.

De Romeinse oorlogsschepen werden door een groot aantal roeiers voortgedreven. Bij de slag op de Betuwe bleken de roeiers dubbelspel te spelen.
De Romeinse oorlogsschepen werden door een groot aantal roeiers voortgedreven. Bij de slag op de Betuwe bleken de roeiers echter dubbelspel te spelen.

Civilis, die gewend was om met goedgetrainde Bataafse hulptroepen te werken, moest nu met heel andere krijgers aan de slag. Hun uitrustingen waren veel slechter en een legeropleiding in Romeinse stijl hadden veel van hen niet of nauwelijks gehad, tot ergernis van de aanvoerder. Civilis probeerde de problemen zoveel mogelijk op te lossen, onder andere door de mannen van de verschillende stammen in afzonderlijke colonnes op te stellen. De Romeinen daarentegen stelden hun soldaten op in een lange linie. De rechtervleugel sloot aan op de Rijn en kreeg daar steun van de vloot, terwijl de linkervleugel gedekt werd door een cohort van Tungri. Ze hadden er echter niet aan gedacht dat de Rijnvloot grotendeels werd bemand door mannen van Bataafse komaf, die tijdens de slag de boel begonnen te saboteren. De roeiers wendden voor de orders niet te begrijpen en roeiden de schepen bij de oever vandaan, zodat de schepen de soldaten niet helpen konden. Vervolgens grepen zij hun wapens en doodden hun roeiers, officieren en ieder bemanningslid dat zich niet bij hen aansloot. Ook de Tungrische hulptroepen liepen over naar de opstandelingen, zodat de Romeinen in paniek raakten en aan twee kanten ongedekt waren. De rebellen behaalden de overwinning en de Betuwe was niet langer in Romeinse handen.

Het overlopen van de Ala Batavorum, de elitaire Bataafse cavalerie, moet een gevoelige klap voor de Romeinen geweest zijn.
Het overlopen van de Ala Batavorum, de elitaire Bataafse cavalerie, moet een gevoelige klap voor de Romeinen geweest zijn.

De Slag op de Betuwe maakte Flaccus echter wel wakker. Het bericht van de vernielde forten en de slag op de Betuwe kon hij onmogelijk negeren, zeker als hij zichzelf niet verdacht wilde maken. Munius Lupercus kreeg opdracht om met zijn eigen Legio XV Primigenia en de resten van Legio V Alaudae op te trekken naar het noorden. Samen met Ubische hulptroepen, Treverische ruiterij en de Ala Batavorum stak Lupercus de Waal over. De Bataven stonden hier opgesteld achter de buitgemaakte standaards van de Romeinen, met achter hen hun vrouwen en kinderen die de mannen aanspoorden. Andermaal werden de Romeinen verraden, ditmaal door de Ala Batavorum die zich tegen hen keerde. De Ubiërs en Treveri sloegen op de vlucht en Lupercus moest zich terugtrekken. Hij slaagde erin met relatief weinig verliezen Castra Vetera te bereiken. Julius Civilis kon nu ook het keurkorps van de Bataafse ruiterij in zijn rangen verwelkomen, onder leiding van zijn neef Claudius Labeo. Opvallend is dat hij zijn neef kort daarna als gevangene naar de Frisii stuurde. Het was indertijd gebruikelijk om een bondgenootschap te verzekeren middels hooggeplaatste gijzelaars. Toch vermoedt men dat er meer achter deze zet stak, zoals een persoonlijke rivaliteit tussen Civilis en Labeo. Het is mogelijk dat Civilis zich als oudere elite (getuige zijn afkomst en de naam Julius) zijn autoriteit bedreigd zag door een nieuwkomer (getuige de ‘nieuwere’ naam Claudius).

De Duitse re-enactmentgroep Legio I Germanica Augusta beeldt het gelijknamige legioen uit, dat tijdens de opstand in Bonn verbleef.
De Duitse re-enactmentgroep Legio I Germanica Augusta beeldt het gelijknamige legioen uit, dat tijdens de opstand in Bonn verbleef.

Toen de Bataafse cohorten in Mogontiacum van de opstand hoorden, besloten zij een aanleiding te zoeken om zich aan te sluiten. Vitellius had hen eerder bevolen naar Italië terug te keren en had hen in ruil daarvoor dubbele soldij, reisvergoeding en vermeerdering van het aantal ruiters per cohort beloofd. De soldaten benadrukten dezelfde punten nu als harde eisen die nog steeds niet ingewilligd waren, zodat ze een aanleiding hadden om te gaan muiten. Toen Flaccus hieraan toegaf, eisten zij gewoon meer en meer, net zolang tot de eisen onvervulbaar waren. Nu hadden ze in hun eigen ogen een excuus om Mogontiacum te verlaten en naar hun volk te gaan. De matig bekwame Flaccus en zijn stafofficieren zaten nu met de handen in het haar. Er waren maar weinig soldaten, waarvan een veel te groot deel onervaren rekruten. Niets doen was ook geen optie, dus contacteerde men Legio I Germanica, te Bonna (Bonn). Herennius Gallus, die na het vertrek van Valens hier de leiding had over de 300 achtergebleven soldaten, zou de muiters de weg versperren. Twijfelaar Flaccus maakte echter de domme fout om dit plan weer af te blazen, wat hem in de ogen van zijn eigen soldaten verdacht maakte.

De Bataafse rebellen waren met name te herkennen aan het wezelbont op hun helm, zoals deze re-enactor van Stichting Corbvlo uitbeeldt.
De Bataafse rebellen waren met name te herkennen aan het wezelbont op hun helm, zoals deze re-enactor van Stichting Corbvlo uitbeeldt.

Gallus zat onderwijl tussen twee vuren in, omdat zijn soldaten de Bataven alsnog geen doorgang wilden verlenen. Toen de Bataven door een smalle weg tussen de vesting en het moeras heen trokken, liet hij hen omsingelen door zijn legionairs en hulptroepen. De Bataven reageerden met diepe colonnes en vochten terug als leeuwen, tot de Romeinen het fort weer in vluchtten en de hulptroepen ervandoor gingen. De Bataafse cohorten gingen in alle rust verder op weg, met een ruime bocht om Colonia Agrippinensis heen. De uitleg voor het gevecht was dat zij zich slechts verweerd hadden. Zo trokken zij noordwaarts, langs Vetera, waar Lupercus hen ongemoeid liet. Zo bereikten zij het opstandelingenleger van Civilis, die zich nu besloot te richten op Castra Vetera. Het Bataafse en Cananefaatse gebied was van Romeinsgezinde troepen bevrijd, maar dat gaf blijkbaar geen reden om te stoppen.

Wordt vervolgd…

Vitellius grijpt de macht: het Vierkeizerjaar en de vooravond van de Opstand der Bataven

germaniaVan 68 tot en met 70 na Chr. zou de vrede in het hele Romeinse rijk ernstig verstoord worden. Al enkele jaren eerder was er een opstand in Judea uitgebroken, maar dat was nog niets vergeleken met de burgeroorlog die het hele rijk op zijn kop zette en waar ook Germania Inferior een grote rol in zou spelen. Waarschijnlijk werden de zaden voor de opstand die hier zou uitbreken al in de laatste jaren van keizer Nero gezaaid, maar de burgeroorlog zelf zou de ontevredenheid pas echt goed doen ontkiemen.

Nero verviel op het eind van zijn leven in een paranoïde schrikbewind. Dat had hij beter niet kunnen doen.
Nero verviel op het eind van zijn leven in een paranoïde schrikbewind. Dat had hij beter niet kunnen doen.

Keizer Nero was geen stabiele persoon. Op 17-jarige leeftijd, jong en slecht voorbereid, was hij op de troon gekomen en hij bleek meer een losbandige romanticus dan een goed bestuurder, die vermoedelijk ook met een ernstige stoornis kampte. Naarmate de jaren voorbij gingen was Nero steeds labieler en vooral achterdochtiger geworden. Enkele ontmaskerde samenzweringen hadden zijn wantrouwen jegens de senatoriale klasse ernstig doen toenemen. Corbulo, de oud-gouverneur van Germania Inferior, viel ook ten prooi aan Nero’s “zuiveringen”, evenals Scribonius Rufus, die tot en met het jaar 67 gouverneur van dezelfde provincie was. Maar niet alleen de Romeinse elite viel ten prooi aan zijn angsten. Ook een belangrijke Bataafse bevelhebber werd ter dood gebracht. Zijn naam was Claudius Paulus. 

We weten eigenlijk bijna niets over Civilis uiterlijk. Een kroon zoals op dit schilderij van Rembradnt zal hij echter zeker niet hebben gedragen. Voor de opstand zag hij er waarschijnlijk erg geromaniseerd uit, dus zonder baard en met kort haar.
We weten eigenlijk bijna niets over Civilis uiterlijk. Een kroon zoals op dit schilderij van Rembrandt zal hij echter zeker niet hebben gedragen. Voor de opstand zag hij er waarschijnlijk erg geromaniseerd uit, dus zonder baard en met kort haar.

Claudius en zijn broer Julius Civilis (ook Claudius Civilis genoemd, maar waarschijnlijk is dat onjuist) zouden afstammen van een oud Bataafs koningsgeslacht of in elk geval uit de Bataafse adel afkomstig zijn. Zoals hun namen aantonen waren zij beide bekleed met het Romeins burgerrecht, wat zij verkregen hadden als aanvoerder van Bataafse cohorten, waarbij zij waarschijnlijk in Brittannia hun sporen hadden verdiend. Met al het verdiende geld en aanzien hadden zij grote landerijen op de Betuwe kunnen kopen, zodat zij met recht als onderdeel van zowel de oude als nieuwe elite gezien konden worden. Onder welke omstandigheden Paulus en Civilis in ongenade zijn gevallen blijft een raadsel. Tacitus vermeldt alleen dat het ten onrechte zou zijn geweest en dat gouverneur Gaius Fonteius Capito hen gevangen liet nemen wegens verraad. Of het nu gebeurde op last van Nero of op eigen initiatief van Capito (die bekendstond als corrupt), Paulus kon blijkbaar vrij snel geëxecuteerd worden. Wat Civilis betreft moet de zaak ingewikkelder hebben gelegen, zodat deze gevankelijk naar Rome werd gestuurd voor berechting.

Galba leidde uiteindelijk de opstand tegen Nero. Bij het consolideren van zijn macht maakte hij echter enkele fatale fouten.
Galba leidde uiteindelijk de opstand tegen Nero. Bij het consolideren van zijn macht maakte hij echter enkele fatale fouten.

Maar tegen de tijd dat Civilis in Rome arriveerde was Nero al dood. Al enkele maanden eerder was er in het zuidwesten van het Romeinse rijk een opstand uitgebroken. In maart had gouverneur Gaius Iulius Vindex besloten dat hij de corrupte regering van Nero, die middels hoge belastingen de bevolking uitzoog, niet langer pikte. De bevolking van zijn provincie, Gallia Lugdunensis, stond pal achter hem, maar zijn legermacht was beperkt en bovendien was Vindex van oorsprong een Aquitaniër (de aan de Basken verwante volkeren in zuidwest-Gallië). Als keizer zou hij nooit geaccepteerd worden en wilde Vindex een tegenregering uitroepen, dan moest hij een medestander vinden die zijn partij wel leiden kon. Die vond hij in de vorm van Servius Sulpicius Galba, de gouverneur van Hispania Tarraconensis. Galba sloot zich aan toen hij vernam dat hij op Nero’s dodenlijst stond. Vindex schoof hem derhalve naar voren en na enige aarzeling accepteerde Galba zijn leidersrol. Dat kon Vindex goed gebruiken, want zijn eigen hoofdstad Lugdunum (Lyon) steunde de opstand niet, terwijl de Gallische bevolking niet eendrachtig genoeg was. Toch kwam bij menig Romein het schrikbeeld naar boven van een opstand zoals die van Vercingetorix, inmiddels zo’n 120 jaar geleden. Lucius Verginius Rufus, de bevelhebber van Germania Superior, trok Gallië binnen en belegerde Vesontio (Besançon). De Bataafse ruiterij maakte ook deel uit van zijn troepen.

De zelfmoord van Nero (1888), door Vasiliy Smirnov
De zelfmoord van Nero (1888), door Vasiliy Smirnov

Nadat Vindex de stad echter ontzet had ontmoette hij Rufus, die ook niet in zijn schik bleek met het bewind van Nero. Rufus en Vindex zouden zijn overeengekomen dat Rufus zich aan zou sluiten bij de opstand, maar zijn legioenen, die hier niet van op de hoogte waren, vochten door en vernietigden het leger van Vindex, die zelfmoord pleegde. Toch bleken de legioenen van Rufus ook niet loyaal aan Nero: zij riepen Rufus uit tot keizer, hetgeen hij echter nadrukkelijk afwees. Dit alles gebeurde in mei 68. Al eerder, op 9 april, had Galba het keizerschap aanvaardt. Uiteindelijk raakte Nero in paniek en leek het thuisfront zich ook tegen hem te keren, waarop hij op 9 juni zichzelf het leven benam. Dat betekende niet dat Galba niets meer in de weg stond. De legioenen in Germania waren hem nog allerminst trouw en in Italië was Legio XIV Gemina, dat hem niet erkende, nog aanwezig in gezelschap van Bataafse hulptroepen. Toen Galba Rome bereikte en door de Senaat erkend werd, werd besloten deze onbetrouwbare troepen weg te sturen. Galba stuurde de Bataven naar Brittannia.

Castra Vetera I, was groot genoeg voor twee legioenen!
Castra Vetera I, was groot genoeg voor twee legioenen!

In deze tijd waren er vier legioenen gevestigd in Germania Inferior en Superior, maar niet in ons land. In het uitzonderlijk grote Castra Vetera (Birten, bij Xanten) zaten Legio V Alaudae, onder Fabius Fabullus, en XV Primigenia, onder Munius Lupercus, gevestigd. In Novaesium (Neuss) zat Legio XVI Gallica, mogelijk onder leiding van Cornelius Aquinus, en Legio I Germanica zat in Bonna (Bonn). De Rijnvloot, de Classis Germanica, stond onder leiding van Julius Burdo. Germania Superior bevatte nog drie legioenen, waarvan Legio XXII Primigenia, dat onder Gaius Dillius Vocula in Mogontiacum (Mainz) gevestigd zat, nog een belangrijke rol zou spelen. De enige die meer in Galba zag was Fabius Valens, de bevelhebber van Legio I. Blijkbaar beschikte hij over genoeg overtuigingskracht om de anderen over te halen Galba te erkennen, wat zij met enige tegenzin deden. Valens, Aquinus en Burdo vertrouwden hun superieur, Fonteius Capito, echter nog altijd voor geen cent en verdachten hem ervan een staatsgreep te plannen. In de herfst van 68 werd Capito in hun opdracht vermoord door centurio Crispinus, tot woede van de legionairs, bij wie Capito ondanks alles toch vrij populair was. De bevelhebbers zagen zich uiteindelijk genoodzaakt om Crispinus alsnog ter dood te brengen.

Vitellius wordt niet voor niets altijd afgebeeld met grote onderkin. De man stond bekend als een enorme veelvraat en gokker, en maakte zoveel schulden dat hij zijn huis moest verpanden om naar Germania te kunnen gaan.
Vitellius wordt niet voor niets altijd afgebeeld met grote onderkin. De man stond bekend als een enorme veelvraat en gokker, en maakte zoveel schulden dat hij zijn huis in Rome moest verpanden om naar Germania te kunnen gaan.

Galba stemde achteraf in met de moord. Hoewel hij veel stabieler was dan Nero, kon de nieuwe keizer toch wreed omspringen met tegenstanders. Zowel dit feit als zijn slechte inschattingsvermogen maakte dat hij zijn populariteit al snel verspeelde. Dat gold ook voor zijn benoemingen van de nieuwe gouverneurs in Germania. Verginius Rufus was te populair bij zijn ontevreden soldaten en werd derhalve vervangen door de tamelijk ongevaarlijke Marcus Hordeonius Flaccus, een jichtige oude man, die zijn sporen onder meer als consul verdiend had. En hoewel Flaccus nooit een bedreiging zou vormen voor Galba, was zijn benoeming een misrekening. De milde en ziekelijke gouverneur zou er nooit in slagen om de morrende troepen in bedwang te houden. Galba’s keuze voor het gouverneurschap van Germania Inferior was nog veel curieuzer: hij koos hiervoor ene Aulus Vitellius, die bekendstond als een veelvraat en een gokker. Ook hier betrof het een poging tot een tactische zet: iemand die alleen maar aan eten dacht kon in Galba’s ogen geen gevaar vormen en zou in de provincie bovendien lekker zijn gang kunnen gaan. Deze benoeming zou een nog veel ernstigere fout blijken. Bovendien was Galba zo onverstandig om de legaten van de legioenen niet te vervangen. Valens, die verwacht had beloond te worden voor zijn trouw, voelde zich door de benoeming van Vitellius ernstig gepasseerd. Galba stelde zijn oude medestander Aulus Caecina Alienus aan als commandant van Legio III Macedonica, maar kondigde hem kort daarna aan wegens de verduistering van staatseigendommen, zodat hij nog een legaat tegen zich in het harnas joeg.

Keizer Otho kwam aan de macht door een laffe moord op zijn voorganger, maar gaf zich later op moedige wijze gewonnen.
Keizer Otho kwam aan de macht door een laffe moord op zijn voorganger, maar gaf zich later op moedige wijze gewonnen.

Het werd winter en het nieuwe jaar brak aan. Op 1 januari zouden de troepen hun eed aan de keizer hernieuwen. Maar de legioenen in Germania weigerden dit: Galba, naar voren geschoven door hun oude vijand Vindex, was nog steeds mateloos impopulair bij hen, terwijl Caecina en Valens de boel verder opstookten. Een tegenkeizer werd niet door hen uitgeroepen, wat vermoedelijk de reden was dat men in Rome niet meteen in actie kwam. De bejaarde Galba adopteerde 10 dagen later echter wel zijn opvolger, in de vorm van Lucius Calpurnius Piso Licinianus. Opnieuw een onverwachte zet, want Marcus Salvius Otho, had de meest voor de hand liggende opvolger geleken. Otho, die door Nero van zijn vrouw Poppaea beroofd was en als gouverneur naar Lusitania was gestuurd, had zich uit persoonlijke wrok vrijwel meteen bij Galba aangesloten. Maar juist vanwege dat temperament vond Galba hem teveel op Nero lijken en daardoor ongeschikt voor opvolging. Opnieuw had Galba een inschattingsfout gemaakt door Otho te passeren maar hem verder ongemoeid te laten. De driftkikker kocht de Praetoriaanse Garde om zodat Galba en Piso op 15 januari op het forum vermoord werden, waarna de garde de Senaat onder druk zette zodat Otho benoemd werd.

De aquilifer, zoals hier uitgebeeld door de re-enactors van Legio II Avgvsta, gold als de hoogste standaarddrager van het legioen en als vertrouweling van de soldaten, die zelf kozen wie deze rang kreeg.
De aquilifer, zoals hier uitgebeeld door de re-enactors van Legio II Avgvsta, gold als de hoogste standaarddrager van het legioen en als vertrouweling van de soldaten, die zelf kozen wie deze rang kreeg.

De afwachtende houding na de muiterij in Germania was een grove fout. Nadat de legioenen in Mogontiacum de eed hadden geweigerd, was een aquilifer (de drager van de legioensadelaar, die gold als vertrouwenspersoon van de soldaten) naar het noorden om de andere bevelhebbers op de hoogte te brengen. Na Valens in Bonna te hebben ingelicht reed de man door tot hij Colonia Agrippinensis (Keulen) in de nacht bereikte om Vitellius op de hoogte te stellen. Koeriers werden uitgezonden om alle andere legaten en commandanten in Germania Inferior van het nieuws te vertellen, maar de volgende dag reed Valens naar de hoofdstad met een groep ruiters en riep Vitellius tot ieders verrassing uit tot keizer. Op 3 januari zwoeren de legioenen in Mogontiacum Vitelius trouw, waarna de rest al snel dit voorbeeld volgde. Vitellius had niet lang nodig om akkoord te gaan. Nu moesten alle lastpakken nog uit de weg. Buro, de commandant van de Rijnvloot, werd met een smoes gevangengezet, terwijl de procurator van Belgica, die het nieuws van de muiterij naar Galba had overgebracht, werd geëxecuteerd. Verder trachtten Vitellius en zijn generaals de Germaanse bevolking te paaien, inclusief de Bataafse hulptroepen die zich momenteel nog in Gallië, op het gebied van de Lingones, bevonden. Julius Civilis, die door Galba weer in vrijheid werd gesteld, werd derhalve bij aankomst in Germania opnieuw gearresteerd en vervolgens meteen weer vrijgelaten. Verder huwelijkte Vitellius zijn dochter uit aan de gouverneur van Belgica.

Waarschijnlijk leken de Bataafse cohorten AD 69 veel op Romeinse soldaten, maar met iets lichtere bewapening.
Waarschijnlijk leken de Bataafse cohorten AD 69 veel op Romeinse soldaten, maar met iets lichtere bewapening.

Als er één schaap over de dam is, volgen er meer: ook de gouverneur van Gallia Lugdunensis liep over naar Vitellius, gevolgd door die van Brittannia, Hispania en Raetia (de Alpen). Vitellius had nu dus een enorme aanhang en kon zodoende een leger van 70.000 man formeren. 40.000 hiervan stelde hij onder bevel van Valens, terwijl Caecina de rest onder zijn commando kreeg. Beide groepen gingen nog dezelfde maand op weg. Valens stuitte onderweg op de acht Bataafse cohorten, onder leiding van Alfenus Varus, die zich bij hem aansloten. In het zuiden van Gallië kregen zij voor het eerst met gewapende tegenstand te maken, waar zich de Tungrische hulptroepen onder bevonden. Caecina nam ondertussen een andere weg via de Alpen, waarbij ook hij een cavalerie-eenheid, de Ara Singularium, bij zijn troepen kon voegen. De Ara Singularium stond onder leiding van de Bataaf Julius Briganticus. In Rome zat Otho ondertussen behoorlijk met de handen in het haar. Suetonius Paulinus, zo vermaard omdat hij de Britse opstand van Boudica neersloeg, raadde hem uitstel aan: er waren legioenen van de Balkan onderweg en de Germaanse hulptroepen zouden vast slecht tegen het Italiaanse klimaat kunnen. Maar Otho durfde dit risico niet te nemen en begon in allerijl nieuwe troepen te ronselen – veel te haastig, zodat zijn legermacht een in elkaar geflanst zootje werd. Bij de Po stuitten Valens’ leger, waaronder de Bataven van Alfenus Varus, zelfs op het curiosum van een leger gladiatoren! Maar mede dankzij de Bataven, die goede zwemmers waren, werd deze slag gewonnen.

Bij Bedriacum vocht Romein tegen Romein.
Bij Bedriacum vocht Romein tegen Romein.

Op 15 april 69 werd Otho verpletterend verslagen bij Bedriacum. Er waren nog steeds versterkingen onderweg vanaf de Balkan, maar Otho was zo ontdaan door al het bloedvergieten dat hij opgaf en zich van kant maakte. Vitellius was op dat moment zelf nog niet erg lang onderweg naar het zuiden. In juni bereikte hij Rome waar hij het keizerschap aanvaardde en een triomftocht hield. De Bataven waren hier niet bij aanwezig: samen met Legio XIV, dat aan Otho’s kant had gestaan maar amper aan de strijd had deelgenomen, werden zij naar Brittannia gestuurd. Een legioen dat zichzelf niet als verslagen beschouwde kon beter niet in Italië blijven, terwijl hun verbintenis met de Bataven onvermijdelijk tot spanning en rivaliteit zou leiden. Zo hoopte Vitellius dat het gevaar geneutraliseerd zou worden. Die spanning was een feit, maar hij liep al snel zo hoog op dat het niet eens tot een reis naar Brittannia kwam: al bij Castra Taurinorum (Turijn) raakten de twee groepen slaags, waarop besloten werd de Bataven maar weer terug te sturen naar Germania, waar de legioenen ook weer naar teruggezonden waren.

Het Romeinse rijk in verschillende kampen verdeeld. Hispania en centraal Gallië steunden eerst Galba, maar later Vitellius.
Het Romeinse rijk in verschillende kampen verdeeld. Hispania en centraal Gallië steunden eerst Galba, maar later Vitellius. In Judaea woedde de Joodse Opstand, bevochten door Vespasianus.

Julius Civilis moet het in deze woelige tijden niet gemakkelijk hebben gehad. Eerst had hij al bekendgestaan als een verrader, maar nu werd hij ook nog beschouwd als een vriend van Galba, die door de bevolking en legioensoldaten als een usurpator werd gezien. Boze tongen beschuldigden hem bovendien ervan betrokken te zijn bij de moord op Fonteius Capito, met wie hij immers een conflict had gehad, zodat de soldaten naast het bloed van Crispinus ook dat van Civilis eisten. Maar op 1 juli riepen de legioenen in het Midden-Oosten Titus Flavius Vespasianus tot keizer uit, zodat 69 een Vierkeizerjaar werd. Dat de legioenen van Pannonia, die aan de zijde van Otho waren geweest, zich bij Vespasianus aansloten, vormde een direct gevaar voor Vitellius. Aan de Rijndelta waren door Vitellius’ veldtroepen maar een kwart van de 80.000 soldaten achtergebleven, zodat de grensbewaking dus verzwakt was. Vitellius had zijn leger weer terug naar Germania gestuurd, maar zag zich nu genoodzaakt om het weer naar Italië te roepen, inclusief de Bataafse cohorten. Deze troepen waren na de oorlog echter nog niet op volle kracht terug en bovendien was Valens ziek geworden. Afgezien van een oproep aan Brittannia en Hispania om versterking te sturen werd er niet veel nuttigs ondernomen. Flaccus stuurde nauwelijks versterkingen naar het zuiden. Hij vertrouwde de bevolking van de Germaanse provinciën niet, zeker niet nu er al zo weinig soldaten waren achtergebleven. Hoewel hij een zwak bestuurder was, was hij niet op zijn achterhoofd gevallen. Flaccus wist dat de onvrede flink was toegenomen en dat er best eens een opstand zou kunnen uitbreken. Vooral op het Bataveneiland…

Wordt vervolgd…

Trotse barbaren en het elitaire Rome (ca. 58 na Chr.)

zwammerdam_400_c_ugTijdens de regering van keizer Nero (vanaf 54 AD) was de Rijngrens definitief bepaald. De rivier gold als grens en handelsroute, bewaakt (met name in het westen) door een keten van forten en wachttorens. En hoewel er nog wel sprake was van Romeinse invloed ten noorden van de rivier, moet er zeker sprake zijn geweest van contrast tussen beide helften. Ten zuiden van de Rijn lag een gecentraliseerde staat met ambtenaren en geschreven wetten; de bevolking was heterogeen en de defensie werd geregeld door een georganiseerd beroepsleger. Ten noorden van de Rijn woonden stammen die verwant waren qua taal, cultuur en religie, maar die verder geen overkoepelend gezag hadden. De economie van het zuiden werkte veel met muntgeld, wat in het noorden nog steeds een zeldzaamheid was. Ten zuiden van de Rijn was er sprake van elite in villa’s met vloerverwarming, terwijl de aristocratie in het noorden, zelfs al wie zich koning kon noemen, het vaak moest doen met een grote versterkte hoeve met een open vuurplaats onder een rookgat.

In de naam van Keulen, de hoofdstad van Germania Inferior, vinden we de benaming van een Romeinse stad of colonia nog terug.
In de naam van Keulen, de hoofdstad van Germania Inferior, vinden we de benaming van een Romeinse stad of colonia nog terug.

Natuurlijk betekent dit niet dat de bevolking in het zuiden plotsklaps alle Romeinse zaken overnam. Ook de bewering dat de Romeinen “de beschaving” hebben gebracht is erg kort door de bocht, want de Germanen beschikten wel degelijk over ontwikkelde vaardigheden zoals de smeedkunst en textielproductie. Men beschikte er echter ook gewoon over minder middelen. Bij gebrek aan steengroeves was het voor die mensen welhaast onmogelijk om aan betaalbare steen voor een villa te komen, zelfs al zou men dat hebben gewild. In het zuiden lag dit allemaal eenvoudiger: er was een duidelijke infrastructuur, die bovendien uiterst veilig was. Wie een villa of hoeve liet bouwen, hoefde deze niet te beveiligen met een enorme muur en een privélegertje.

Schaalmodel van het praetorium in Keulen, waar de gouverneur-bevelhebber van Germania Inferior zetelde.
Schaalmodel van het praetorium in Keulen, waar de gouverneur-bevelhebber van Germania Inferior zetelde.

Maar wie bouwden dergelijke villa’s dan? De Romeinen, zult u denken. Maar de waarheid is dat er maar weinig echte Romeinen naar ons land kwamen. Wie het klimaat van Italië gewend was, moet immers niet erg enthousiast hebben gereageerd voor het koudere en vochtigere Germania Inferior, dat bovendien erg moerassig was en er in de ogen van de Romeinse elite woest moet hebben uitgezien. Tacitus merkte ooit op dat je alleen vrijwillig naar Germania ging als het je vaderland was. De Romeinen in deze provincie bleven dus beperkt tot ambtenaren en soldaten, waarvan we rustig kunnen zeggen dat er anno 54 maar weinig in ons land zelf kwamen. De hoofdstad lag namelijk op het gebied van de Ubiërs, in het tegenwoordige Duitsland. De oude hoofdplaats van de Ubische gemeenschap was onder Claudius verheven tot Colonia Claudia Ara Agrippinensum (Keulen), waarmee het de hoogste stadsstatus had behaald die een plaats in de provincie krijgen kon, namelijk die van een colonia, een volwaardige Romeinse stad, opgericht om woonplaats te bieden aan de veteranen. Geen enkele plaats in ons land zou die status ooit krijgen. De Ubiërs zouden op den duur bekendstaan als de Agrippinensen.

Castra Vetera I, gekenmerkt door een amfitheater en een kampdorp dat welhaast op een eigen stadje begon te lijken. Niet zo vreemd met een heel legioen vlakbij.
Castra Vetera I, gekenmerkt door een amfitheater en een kampdorp dat welhaast op een eigen stadje begon te lijken. Niet zo vreemd met een heel legioen vlakbij.

De oprichting van een dergelijke stad duidt er in elk geval wel op dat Germania Inferior steeds meer werd geïntegreerd in het Romeinse rijk. Zo ontstonden er dus steeds meer nederzettingen die op steden begonnen te lijken. Een belangrijke factor hiervoor was de zogenaamde romanisering: een nogal misleidende term, omdat die enkel overname van Romeinse cultuur door de onderworpenen impliceert. In werkelijkheid was er meer sprake van een uitwisselingsproces, waarbij de cultuur Germaanse, Gallische en Romeinse trekken begon te vertonen. Op eenzelfde wijze begonnen Romeinse soldaten in de regio ook plaatselijke gewoontes als klederdracht over te nemen en werden de goden ook vermengd. Er is dan ook allerminst sprake van opgedrongen Romeinse cultuur: de overname van culturele elementen ging waarschijnlijk meer uit eigen beweging.

De Romeinse nederzetting in Archeon stelt een vicus voor: een plaats zonder stadsrechten of nabij legerkamp. Het badhuis en de tempel (beide gebaseerd op vondsten uit plaatsen zonder stadsrecht) geven wel aan wat voor proporties zo'n plaatsje kon aannemen.
De Romeinse nederzetting in Archeon stelt een vicus voor: een plaats zonder stadsrechten of nabij legerkamp. Het badhuis en de tempel (beide gebaseerd op vondsten uit plaatsen zonder stadsrecht) geven wel aan wat voor proporties zo’n plaatsje kon aannemen.

Wel speelde het Romeinse staatsstelsel, dat meer op vastgelegde systemen dan op ongeschreven gewoonten rustte, een rol in het ontstaan van de steden. Stamgebieden werden afgebakend, waarbij elk gebied geacht werd zijn eigen administratieve centrum te hebben, voor zaken zoals bestuur en belasting, zoals Oppidum Batavorum (Nijmegen). Geen wonder dat de lokale elite zich rondom dat centrum schaarde. Tot slot speelt de ontwikkeling van de limes en de infrastructuur een grote rol: bij elk fort waren op den duur wel canabae (kampdorpen) te vinden van ambachtslieden, kooplui, kroegbazen en bordelen die wisten dat er te verdienen viel aan de grote hoeveelheid soldaten. Zo kon de omgeving van een legerplaats, waar de Romeinse invloed zeer sterk kon zijn, al snel uitgroeien tot een stadje, zoals bij Castra Vetera (bij Xanten) het geval was. Een fort was namelijk niet alleen een militair maar ook een bestuurlijk centrum, zeker als men bedenkt dat Germania Inferior nog vooral als een militair district gold. De bewoners van dergelijke canabae streefden ondertussen naar Romeins burgerrecht en richtten hun eigen bestuursraad op, met een curator aan het hoofd. Maar ook langs kruispunten en handelswegen waren nederzettingen te vinden die soms stedelijke proporties aan konden nemen, zoals Coriovallum (Heerlen), Mosae Traiectum (Maastricht) en Helisthe (Elst). Dergelijke nederzettingen telden vaak genoeg een badhuis of zelfs een grote tempel.

Bataafse cavalerie, zoals hier uitgebeeld door Stichting HEI, was een geducht deel van de hulptroepen.
Bataafse cavalerie, zoals hier uitgebeeld door Stichting HEI, was een geducht deel van de hulptroepen.

De Romanisering had ook te maken met de bijdrage die de bevolking leverde aan de verdediging van het rijk. De meeste troepen in deze provincie waren hulptroepen, waarvan de Bataven een uitzonderlijk grote hoeveelheid leverden. Waren hulptroepen in eerste instantie niet veel meer dan “barbaren” die aan Romeinse zijde meestreden, op den duur zou het uiterlijke verschil bijna onzichtbaar worden. De Bataafse hulptroepen stonden met name bekend om hun capabele ruiterij die geduchte stormaanvallen kon uitvoeren, maar eigenlijk leverden zij nog veel meer infanterie. Wie zijn diensttijd bij de hulptroepen volbracht, was dus aardig onder invloed van de Gallo-Romeinse cultuur gekomen en had bovendien wat spaargeld opgebouwd. Veel van dergelijke veteranen streken neer rondom het bestuurscentrum van hun stam, zoals in Oppidum Batavorum. De allerrijksten, die vaak uit de plaatselijke aristocratie stamden en/of een officiersrang hadden gehad, konden het zich veroorloven om een grote Gallo-Romeinse villa te laten bouwen op het platteland. Zo vormde zich dus een nieuwe elite, die zich meer en meer Romeins begon te gedragen. Indien er Romeins burgerrecht verkregen was, nam een dergelijke veteraan namelijk ook een Romeinse naam aan, bij voorkeur eentje die verwees naar de keizer. Onder Augustus en zijn eerste opvolgers was Julius bijvoorbeeld een heel populaire naam onder dergelijke veteranen, terwijl later de naam Claudius in opkomst kwam.

De Gallo-Romeinse villa van Groesbeek-Plasmolen is de grootste die in ons land is teruggevonden. Maar dit formaat is wel heel uitzonderlijk.
De Gallo-Romeinse villa van Groesbeek-Plasmolen is de grootste die in ons land is teruggevonden. Maar dit formaat is wel heel uitzonderlijk.

De grootgrondbezitters waren verschrikkelijk rijk. Grondbezit gaf natuurlijk al vermogen en status, maar het bezit van landerijen van dergelijke omvang maakte bovendien dat zij veel geld aan de handel verdienen konden. Het Romeinse leger was de grootste afnemer van graan en varkensvlees. Wie hele velden vol graan bezat kon daar dus goud geld aan verdienen, terwijl men zich in het rivierengebied meer bezighield met veeteelt en het fokken van paarden. In het huidige Zeeland (destijds meer land dan zee) begon men de veenmoerassen te ontginnen en turf te steken, zowel als brandmateriaal als voor de huizenbouw in de vorm van plaggen. Veel huizen hadden namelijk nog wel degelijk houten of rieten daken. Ook waren de oude Germaanse nederzettingen niet ineens verdwenen: op het platteland bleven tal van deze dorpen gewoon bestaan, terwijl dezelfde dorpen ten noorden van de Rijn nog altijd de hoofdmoot vormden. De armste bevolkingsgroep kwam ook uit dergelijke dorpen: dit waren de dagloners, die geen enkele garantie had op werk en eten. In feite konden slaven (die relatief zeldzaam waren in deze provincie) beter af zijn dan zij: sommigen van hen bouwden zoveel spaargeld op dat ze zelfs als geldschieter konden dienen.

Inheemse nederzettingen op de noordoever van de Rijn, zoals degene die bij Koudekerk a/d Rijn is teruggevonden, werden na de instelling van de Rijngrens niet langer geduld.
Inheemse nederzettingen op de noordoever van de Rijn, zoals degene die bij Koudekerk a/d Rijn is teruggevonden, werden na de instelling van de Rijngrens niet langer geduld.

De tegenstelling tussen noord en zuid moet dus ook weer niet worden overschat. Er stonden in het noorden geen enorme villa’s met witte muren, maar deze waren in het zuiden ook voor lang niet iedereen weggelegd. Bovendien was er nog altijd contact via de handel. Romeinse kooplui verkochten luxeproducten zoals Romeins aardewerk en godenbeeldjes aan de Frisii. Via hun land waren er handelscontacten met gebieden verder in het noorden, tot Denemarken aan toe. De Rijngrens was geen “ijzeren gordijn” waar niemand door mocht, integendeel. Wel waren er strenge regels wat betreft het wonen aan die grens. De noordoever van de Rijn moest onbewoond blijven. Het gebied dat er direct aan grensde werd door de Romeinen opgeëist. Niet alleen omdat zij het voor militaire oefeningen konden gebruiken, maar ook omdat je over een verlaten en ontbost terrein gemakkelijk een beweging mensen kon zien aankomen. Ergens middenin de eerste eeuw (volgens Plinius in het jaar 58) gebeurde er dan ook iets dat tegen de zin van de Romeinen was. Een groep Friese boeren was zuidwaarts getrokken en had zich gevestigd in het ontvolkte gebied aan de Rijn. Waar deze Frisii precies vandaan kwamen (Noord-Nederland of Noord-Holland) is niet helemaal duidelijk. Het is bekend dat rond dezelfde tijd de Chauken de Ampsivariërs bij de Eemsmonding verdreven hadden, maar er wordt nergens vermeld dat beide gebeurtenissen verband hielden. Het motief voor de migratie zou een reeks slechte oogsten in het noorden zijn geweest.

Het boek Lang geleden, door Arend van Dam en Alex de Wolf (bekroond met de Zilveren Griffel 2008) verteld de Nederlandse geschiedenis aan de hand van verhalen voor kinderen. Malorix en Verritus ontbreken hierbij niet.
Het boek Lang geleden, door Arend van Dam en Alex de Wolf (bekroond met de Zilveren Griffel 2008) verteld de Nederlandse geschiedenis aan de hand van verhalen voor kinderen. Malorix en Verritus ontbreken hierbij niet.

Omdat het gebied aan de Rijn verlaten was, moeten de Frisii gedacht hebben dat het van niemand was. Bij gebrek aan gewapende strijd zullen de Frisii de Romeinen ook niet hebben gevreesd: gouverneur Pompeius Paulinus had zich vooral beziggehouden met vreedzame projecten, zoals verdere afdamming van de Waal. Paulinus’ opvolger, Lucius Dubius Avitus, beval de Frisii echter alsnog om te vertrekken. Daar zaten deze mensen natuurlijk ook weer niet echt op te wachten, maar in plaats van naar de wapens te grijpen, trachtte men de kwestie met woorden op te lossen. De Frisii besloten officiële toestemming te vragen om het gebied te bewonen. De hoofdmannen Malorix en Verritus zouden naar Rome afreizen om dit met keizer Nero zelf te bespreken. Avitus had blijkbaar niet de volmacht om een dergelijke beslissing te nemen of de Frisii trachtten in hoger beroep te gaan.

Bij hun ontvangst in Rome werden de twee als diplomatieke delegatie ontvangen en geheel in stijl van een modern staatsbezoek getrakteerd op allerlei bezienswaardigheden. Wellicht uit beleefdheid, wellicht om hen de glorie en superioriteit van het beschaafde Rome te tonen. Hierbij hoorde ook een bezoek aan het Theater van Pompeius, waar zij een toneelstuk te zien kregen. Daar zij niet veel begrepen van het stuk, waren zij vooral geïnteresseerd in hoe de verschillende banken van het theater voor verschillende standen en rangen zoals de ridders en senatoren gereserveerd waren. Tacitus vermeldt hier het volgende over:

"Geen sterveling overtreft  de Friezen in dapperheid of trouw." Afbeelding van het verhaal van Malorix en Verritus in de Statenzaal van het Friese provinciehuis. Waarschijnlijk droegen de hoofdmannen in werkelijkheid geen beestenvellen maar wollen kleding.
“Geen sterveling overtreft de Friezen in dapperheid of trouw.” Afbeelding van het verhaal van Malorix en Verritus in de Statenzaal van het Friese provinciehuis. Waarschijnlijk droegen de hoofdmannen in werkelijkheid geen beestenvellen maar wollen kleding.

‘Terwijl zij hier rondhingen – van het spektakel konden ze niet genieten omdat zij daar niets van begrepen, onwetend als zij waren – stelden zij vragen over het publiek dat op de banken zat, over het onderscheid van de standen, wie de edelen waren, waar de senatoren zaten, toen zij plots mannen in buitenlandse klederdracht zagen die op de banken van de senaat zaten. Op hun vraag wie dat wel mochten zijn, kregen zij ten antwoord dat deze eer te beurt viel aan gezanten van volkeren die uitblonken in moed en vriendschap voor Rome. Zij riepen dat geen mens de Germanen overtrof in krijgskunst of int rouw. Daarop liepen zij naar beneden en gingen tussen de senatoren zitten. Het publiek moedigde hen hartelijk aan. Het herkende in hun handelswijze het enthousiasme en het eergevoel van een primitief volk.’

Als we dit verslag zo lezen lijkt het erop dat het gebeuren dus niet op een relletje uitliep, maar eerder op een sensationeel nieuwtje dat in deze tijden alle social media rond zou gaan. Later, bij hun bezoek aan keizer Nero, bleek dat die de stunt ook wel kon waarderen. Malorix en Verritus werden netjes ontvangen en kregen van hem het Romeinse burgerrecht toegewezen. Traditioneel werd dat gezien als een teken van waardering voor hun daad, maar een politieke zet is ook niet ondenkbaar, evenmin als een superioriteitsgevoel. Het beschaafde Rome was superieur aan deze eenvoudige barbaren, die zich derhalve zo een beetje aan Rome gebonden zouden voelen en het wel zouden gehoorzamen. Want ook Nero stond erop dat de Frisii de Rijnoever verlieten. Romeinsgezinde hulptroepen verdreven hen uiteindelijk van het door de Romeinen geclaimde land, terug naar het noorden. Wie weerstand bood werd gedood of gevangengenomen.

De strip Malorix, door Bert Bus, dankt de naam van de hoofdpersoon aan de Friese hoofdman die met zijn collega naar Rome ging.
De strip Malorix, door Bert Bus, dankt de naam van de hoofdpersoon aan de Friese hoofdman die met zijn collega naar Rome ging.

Het verhaal van Malorix en Verritus is vooral beroemd vanwege Tacitus’ vermelding ervan en het gebruik ervan door de Friese nationalisten (ondanks dat er geen bewijs is dat de Frisii en moderne Friezen verwant zijn, dit is de zogenaamde Friese Mythe). Eigenlijk was het niet meer dan een incidentje, dat met een sisser afliep. Ernstiger was de eerdergenoemde migratie van de Ampsivariërs, die met een voltallige stam naar de Rijnoever trokken. Toen de Romeinen hen de toestemming om daar te wonen weigerden, hadden de Ampsivariërs bovendien hulp van bondgenoten ingeroepen. Alleen door het snel verzamelen van de legermacht en deze als afschrikmiddel te gebruiken, wist Avitus een echte oorlog toen te voorkomen. Toestemming om in Twente te gaan wonen kregen de Ampsivariërs ook niet, zodat zij berooid door Germanië zwierven tot vrijwel ieder van hen gedood of gevangen werd, zodat de stam als politieke eenheid ophield te bestaan. Veel deerde dat de Romeinen waarschijnlijk niet. De vrede in het rijk was gewaarborgd en daar ging het om. Maar die vrede zou niet eeuwig duren…

Corbulo: piratenjacht, een kanaal en de limes (46 t/m 51 na Chr.)

aanvalOf de militaire onderneming van keizer Caligula nu een dolkomisch fiasco of slechts een voorbereidende oefening was, de rust in ons land leed er niet onder. Caligula zelf kwam het jaar daarop al gruwelijk aan zijn einde toen zijn eigen lijfwacht zich tegen hem keerde. Hoewel het principaat hiermee eventjes wankelde, werd de republiek uiteindelijk niet hersteld en kwam Caligula’s timide en intellectuele oom op de troon. De nieuwe keizer, Claudius, was een broer van de vroegere veldheer Germanicus en dus ook een zoon van Drusus. In 43 na Chr. begon Claudius zich alsnog op te maken voor de Romeinse invasie van Brittannia. De onderneming werd een succes en de Romeinen stootten ver op het eiland door. Ook dit zou effect hebben voor de bevolking van ons land, waar immers veel mannen bij de hulptroepen dienden. Zeker wat betreft de Bataven, die wel acht cohorten aan infanterie leverden en een ruiterafdeling! Geen wonder dan ook dat zij van verdere belasting waren vrijgesteld. De Cananefaten daarentegen leverden weliswaar veel minder hulptroepen, maar toch… En hoewel veel van deze hulptroepen gewoon dienden bij de grensbewaking en militaire acties van Germania Inferior, wat in feite nog een militair district was, zouden op den duur meerdere van hen ook deelnemen aan expedities in Brittannia. Manschappen genoeg en in Germania Inferior was het toch rustig… dacht men.

chauci
Stammen rond de Noordzee in 150 na Chr. Een groot verschil met een eeuw eerder is dat de Ampsivariërs rond 50 na Chr. nog als buren van de Chauken golden. (De moderne kustlijn is weergegeven. In de Romeinse tijd was deze met name op Nederlands terrein zeer anders.)

Enkele jaren later werd de rust in de Rijndelta ernstig verstoord door een dreiging vanaf zee. Het land van de Chauken, het gebied rondom de Eemsmonding in het tegenwoordige Oost-Friesland, stond bekend als een waar piratennest. Vrij regelmatig voer er een ploeg zeerovers uit, vermoedelijk in kano’s, niet alleen om schepen aan te vallen, maar vooral ook om de dorpen te plunderen die langs de kust stonden. Ook nederzettingen langs de rivieren konden op het programma staan. Het was dan ook niet voor niets dat er af en toe Romeinse schepen als een soort waterpolitie op de rivieren patrouilleerden. Maar in het jaar 47 waren de plunderingen erger dan ooit. Het ging blijkbaar om een flink grote troep van Chaukische en ook Friese zeerovers, onder leiding van ene Gannascus. Gannascus was zelf geen Chauk of Fries maar een Cananefaat uit de hulptroepen. Toen in 46 na Chr. de Romeinse legaat Sanquinus Maximus overleed, was hij gedeserteerd en naar het noorden gevlucht. Daar had hij handig gebruik gemaakt van het tijdelijke machtsvacuüm en zijn kennis van alle waterwegen in de delta. Bovendien kende hij, net als Arminius, natuurlijk de Romeinse strategieën en de sterke en zwakke punten daarvan. Dat maakte deze troep piraten veel gevaarlijker en driester dan ooit tevoren. Het castellum Praetorium Agrippinae (Valkenburg) werd waarschijnlijk zelfs door hen platgebrand!

De zogenaamde "pseudo-Corbulo" uit de Centrale Montemartini. Het is niet bekend wie deze buste voorstelt, maar jarenlang is hij ten onrechte aan Corbulo toegeschreven.
De zogenaamde “pseudo-Corbulo” uit de Centrale Montemartini. Het is niet bekend wie deze buste voorstelt, maar jarenlang is hij ten onrechte aan Corbulo toegeschreven.

Uiteraard kon zoiets niet ongestraft blijven. De plunderaars hadden hun hand overspeeld en toen de opvolger van Sanquinus arriveerde liet hij dat merken ook. Gnaeus Domitius Corbulo, wiens dochter vele jaren later de vrouw van keizer Domitianus zou worden, werd de nieuwe legatus Augusti pro praetore (provinciale bevelhebber) en ging zo snel hij kon over tot actie. Om de wateren helemaal vrij van piraterij te maken, liet hij ze helemaal uitkammen. De kleinere schepen werden de kreken, zijriviertjes en wadden op gestuurd, terwijl de grotere schepen van de Rijnvloot opdracht kregen de Rijn af te varen. Zo werden de nog aanwezige piraten verjaagd of te grazen genomen. Verder deed Corbulo alles om de blijkbaar nogal ingeslapen troepen wakker te schudden, middels veel training en streng optreden. Twee soldaten die bij de zware opbouw van een dagmarskamp hun zwaarden hadden afgedaan zouden zelfs door hem geëxecuteerd zijn. Nadat de waterwegen gezuiverd waren trok Corbulo namelijk noordwaarts met vloot en leger. Het land van de Frisii werd weer bezet, waarbij de stam opnieuw gedwongen werd het Romeinse oppergezag te erkennen en gijzelaars te leveren. Het Friese grondgebied werd officieel afgebakend, er werd een nieuw fort gebouwd (wellicht op de plaats waar Flevum gestaan had, al is dit niet zeker) de hoofdmannen werden afgezet en er werd een Romeins ambtelijk bestuur en rechtssysteem ingevoerd. In feite was de onderwerping van de Frisii hernieuwd.

Wellicht gebruikten Gannascus en zijn mannen dit soort zeewaardige kanos'.
Wellicht gebruikten Gannascus en zijn mannen dit soort zeewaardige kano’s.

Gannascus was echter niet op zijn achterhoofd gevallen en hij was dan ook niet in onveilig gebied blijven hangen. In plaats daarvan had hij zich op het Chaukische grondgebied teruggetrokken. Corbulo zond de stam bericht dat hij ook hun onderwerping eiste. Hun hoofdmannen en Gannascus verklaarden zich toen bereid tot onderhandelen en Corbulo stuurde dan ook een afvaardiging naar de Chauken toe. Toen bleek echter dat de Romeinen niet erg eervol omsprongen met een deserteur en piraat: de onderhandelingen bleken een vals voorwendsel om het gebied binnen te komen en de booswicht te pakken te krijgen. Gannascus werd dan ook door de afgezanten vermoord. In Corbulo’s ogen was deze actie wellicht te rechtvaardigen, maar de Chauken waren woedend. Volgens zowel Germaanse als Romeinse gebruiken waren onderhandelaars en afgezanten in feite onschendbaar, zodat deze moord gezien kon worden als een grove wandaad en belediging. Onnodig te zeggen dat elke vorm van onderhandelingen werden afgebroken. Corbulo maakte zich op voor een grote strafexpeditie tegen de Chauken. Maar toen werd hij tegengehouden.

De Classis Germanica (Rijnvloot) bevatte een groot aantal oorlogsschepen om de zeerovers mee te bestrijden.
De Classis Germanica (Rijnvloot) bevatte een groot aantal oorlogsschepen om de zeerovers mee te bestrijden.

Keizer Claudius wenste een stabiele Rijngrens. De verovering van Brittannia had prioriteit en hij kon zich niet veroorloven dat de rijksgrens bedreigd zou worden. Dat kon immers grote gevolgen hebben voor de situatie in Gallië en dat was allerminst een prettig vooruitzicht. Corbulo werd dan ook teruggefloten en kon niet anders dan gehoorzamen. Na zijn offensieve daden ging hij nu terug naar een defensief beleid. De Frisii werden vermoedelijk niet langer bezet, omdat Claudius de Rijn als grens verkoos. Wel hebben zij vermoedelijk een soort vazalstatus gehad: de Romeinse instellingen hielden er geen stand, maar wel leverden zij nog wat schatting en hulptroepen, waarbij overigens niet duidelijk is hoe lang dit precies heeft standgehouden. Het drama onder Gannascus indachtig, versterkte Corbulo de Rijngrens in het westen, van de kust tot aan Fectio. Ten oosten daarvan was de toestand aanzienlijk stabieler, mede door de beperkte bewoning van de Veluwe, zodat dit hier nog niet nodig werd geacht.

Door de ligging aan het kanaal is het zeer waarschijnlijk dat Corbulo verantwoordelijk is voor de bouw van het castellum in Leiden-Roomburg.
Door de ligging aan het kanaal is het zeer waarschijnlijk dat Corbulo verantwoordelijk is voor de bouw van het castellum in Leiden-Roomburg,waar tegenwoordig een openbaar park aan het fort herinnert.

In het westen werd de grenscontrole echter versterkt door massale houtkap en de bouw van castella op strategische punten, zoals bij watersplitsingen of grote bochten in de Rijn. Elk castellum bevatte een cohort van zo’n 500 hulptroepen, met uitzondering van Fectio dat de vlootbasis was en derhalve een stuk groter was. De castella werden verbonden door de Romeinse hoofdweg die langs de Rijn liep. Die hoofdweg werd bewaakt door wachttorens, doorgaans met een onderlinge afstand van zo’n 800 à 1500 meter, bemand door minimaal vier soldaten. Zo ontstond er een netwerk van posten die elkaar in geval van nood snel konden waarschuwen. Kleine bendes konden door de cohorten gemakkelijk worden tegengehouden. Vermoedelijk was deze grensverdediging, die wij de Romeinse limes noemen, in de tijd van Corbulo nog niet zo optimaal als een halve eeuw later, maar de basis was nu definitief gelegd. De Romeinen zelf spraken overigens niet van een limes maar van de ripa Rheni (Rijnoever).

Vermoedelijke loop van het Kanaal van Corbulo.
Vermoedelijke loop van het Kanaal van Corbulo.

Het beroemdste werk van Corbulo werd echter zijn kanaal, ook wel de Fossa Corbulonis of Corbulogracht genoemd. Het Kanaal van Corbulo diende om de Rijn en de Maas in Zuid-Holland te verbinden, zodat Romeinse schepen de woelige Noordzee zoveel mogelijk konden vermijden. Volgens Tacitus deed Corbulo dit vooral om de soldaten bezig te houden, wat impliceert dat dit dus na de veldtocht in het noorden gebeurde. Het lijkt er echter ook op dat het wel degelijk gaat om de efficiëntie van de grensbewaking te verhogen en het is niet ondenkbaar dat het een onderdeel was van zijn strijd met de piraten. Door het kanaal konden immers niet alleen handelsschepen maar ook militaire schepen sneller heen en weer. Dit voor schepen die goederen of materiaal aan de forten af kwamen leveren, maar uiteraard ook voor de Romeinse marine.

Standbeeld van Corbulo in Voorburg.
Standbeeld van Corbulo in Voorburg.

Waarschijnlijk liep het kanaal van Matilo (Leiden-Roomburg) naar Helinium (mogelijk Naaldwijk). Het betrof geen volledig nieuwe waterweg, maar eerder de verbinding van al bestaande beken en zijriviertjes. Niet alleen was het goed voor de militaire logistiek, maar ook voor de handel! Het administratief centrum van het Cananefaats grondgebied werd aan het kanaal ingericht, waar het uiteindelijk tot een klein Gallo-Romeins stadje zou uitgroeien, op de plaats waar nu Voorburg ligt. Piraterij en kleine invallen waren niet voorgoed uitgebannen, maar de middelen om het te bestrijden waren veel effectiever aan het worden. Corbulo zelf werd voor zijn werk als triomfator in Rome onthaald. Zijn carrière zou hem later naar het oosten van het rijk voeren, waar hij de Parthen met succes bevocht. Helaas kwam hij ongelukkig aan zijn einde. Toen in 67 een opstand in Judaea uitbrak, stuurde keizer Nero Vespasianus erheen en riep Corbulo juist terug. Nero was hem namelijk gaan wantrouwen omdat zijn eigen schoonzoon bij een samenzwering betrokken was geweest. Na zijn ontmoeting met de keizer werd de veldheer gedwongen tot zelfmoord.

De gewelddadige komst van Julius Caesar (58 t/m 55 v. Chr.)

Het eerste directe contact van de bewoners van het huidig Nederlands grondgebied met de Romeinse legermacht was allerminst zachtzinnig te noemen. Men raakte betrokken in de Gallische Oorlog en zoals recentelijk in het nieuws was, wordt het steeds waarschijnlijker dat Caesar hier op zeer gewelddadige wijze huisgehouden heeft.

Caesar, Crassus en Pompeius. Als het Eerste Triumviraat sloten deze rivalen de handen ineen en zorgden ervoor dat er niets gebeurde dat tegen hen werkte. Na de dood van Crassus viel deze balans weg en werden Pompeius en Caesar aartsvijanden.
Caesar, Crassus en Pompeius. Als het Eerste Triumviraat sloten deze rivalen de handen ineen en zorgden ervoor dat er niets gebeurde dat tegen hen werkte. Na de dood van Crassus viel deze balans weg en werden Pompeius en Caesar aartsvijanden.

De Gallische Oorlog zou men kunnen beschouwen als een groot prestigeproject van een politicus. Caesar leefde in de tijd van de Romeinse republiek en was lid van een patricische (adellijke) familie, de Gens Iulia, die beweerde af te stammen van Julus, de kleinzoon van Aeneas. Via moederskant zou hij ook nog afstammen van de Romeinse koningen Ancus Marcius en Numa Pompilius. Ondanks deze adellijke komaf met nogal protserige claims was de familie nogal verpauperd en was het voor een goede carrière noodzakelijk om hard te werken. Na de Slavenoorlog tegen Spartacus, waren de twee machtigste mannen in Rome Gnaeus Pompeius en Marcus Licinius Crassus. De twee werkten om strategische redenen samen, maar konden elkaar amper luchten of zien. Door met beide heren een alliantie te sluiten en zo hun conflict te overbruggen, was het Eerste Triumviraat tot stand gekomen en had Caesar het consulaat kunnen krijgen in 59 v. Chr. Verkiezingsuitslagen waren in dergelijke positie vooral afhankelijk van je netwerk, zodat al je bondgenoten ook hun cliënten mobiliseerden om op je te stemmen. En deze won Caesar extra goed door “vrijgevigheid”, wat in die tijd niet ongebruikelijk was, maar nu gerust als smeergeld kan worden gezien.

Gallië in de eerste eeuw voor Christus. Het zuidoosten was al Romeins voor de komst van Caesar.
Gallië in de eerste eeuw voor Christus. Het zuidoosten was al Romeins voor de komst van Caesar.

Caesar was dus een ambitieuze politicus. Hij werkte samen met Pompeius en Crassus, maar kon niet voor hen onderdoen. Zijn consulaat had hem handen vol geld gekost en zijn schulden waren torenhoog toen in 58 v. Chr. zijn éénjarige ambtstermijn erop zat. In dat jaar werd hij benoemd tot gouverneur van de provincie Gallia Narbonensis, het zuidoosten van het tegenwoordige Frankrijk. Ook had hij Gallia Cisalpina (Noord-Italië) en Illyricum (de Joegoslavische kust) voor vijf jaar bemachtigd. Van daaruit begon hij plannen te maken om Dacië aan te vallen. Om zowel zijn schulden te verminderen als zijn naam te vergroten, kon Caesar een oorlog dan ook goed gebruiken. Maar het plan met Dacië werd uiteindelijk verruild toen zich in Gallië iets onvoorziens voordeed. De Helvetiërs, een Gallische stam in het huidige Zwitserland, kregen het steeds benauwder door de toenemende druk van hun Germaanse buren. Uiteindelijk besloten zij hun land te verlaten en naar de westkust te verhuizen. Hoewel zij dit op een vreedzame manier probeerden te doen, trokken zij over het grondgebied van Romeinse bondgenoten, wat voor Caesar genoeg reden was voor oorlog. Dat kon gemakkelijk, want de volksmigratie riep de pijnlijke herinnering van de Cimbrische oorlog op bij de Romeinen. In zijn verslag van de oorlog, een propagandawerk waarin Caesar zijn daden in feite verdedigt, werd bovendien de beschuldiging toegevoegd dat de Helvetische koning Orgetorix van plan was geweest om heel Gallië in zijn macht te krijgen.

Caesars uitgebreide veldtochten in Gallië. Het werd een jarenlange veroveringsoorlog die helemaal uit de hand liep.
Caesars uitgebreide veldtochten in Gallië. Het werd een jarenlange veroveringsoorlog die helemaal uit de hand liep.

In het eerste jaar van die oorlog zullen de Lage Landen nog niet betrokken zijn geweest. Zowel de Helvetiërs als de Germaanse Sueben, die Gallië ook waren binnengevallen, werden snel verslagen. Maar de aanwezigheid van de Romeinse troepen leidde uiteraard tot onrust onder de bevolking. De verschillende Keltische volkeren waren nog te verdeeld, maar in Belgica daarentegen wisten de Belgen en Germanen dit probleem op te lossen door middel van een groot bondgenootschap, dat werd bekrachtigd door de uitwisseling van gijzelaars, zoals in die tijd gebruikelijk was. Hoewel er nog geen strijd was geweest met deze stammen greep Caesar dit aan als een nieuwe casus belli, opnieuw met de bewering dat er sprake was van een dubbele agenda. Zo kwamen de Lage Landen voor het eerst in aanraking met de Romeinse legermacht, die heel anders was dan wat zij gewend waren. In plaats van een krijgscultuur was hier sprake van een georganiseerd beroepsleger. Er waren veel meer rangen, de formaties waren veel strakker en meer geoefend en in plaats van individuele roem stond de onderlinge samenwerking voorop. Hoewel dat indruk moet hebben gemaakt, wil dat niet zeggen dat de Belgen maar wat deden. De Nerviërs wisten in eerste instantie tal van standaards buit te maken en veel Romeinse centurio’s uit te schakelen. Maar uiteindelijk onderwierp hij de meeste Belgen of joeg hen op de vlucht, met uitzondering van enkele stammen die zich in moeilijk doordringbare moerasgebieden ophielden.

Bij het Belgische Thuin zijn de sporen nog zichtbaar van het oppidum (Gallisch fort) waar de Atuatuci zich in terugtrokken.
Bij het Belgische Thuin zijn de sporen nog zichtbaar van het oppidum (Gallisch fort) waar de Atuatuci zich in terugtrokken.

Tijdens de campagnes in Belgica kwam Caesar voor het eerst dicht in de buurt van het tegenwoordige Nederland toen hij de strijd aanbond met de Atuatuci of Aduatieken. Door een vage etymologische overeenkomst in de namen was het fabeltje ontstaan dat deze stam een overblijfsel van de Cimbren en Teutonen was. Genoeg reden voor Caesar om hen uit te schakelen dus. De Atuatuci waren in feite gewoon een erg machtige stam, zodat het breken van hun machtspositie het meeste verzet zou uitschakelen. Dat bleek inderdaad het geval. Naburige onderhorige stammen, zoals de Eburonen, gingen door de knieën toen de Atuatuci verslagen werden. Er kwamen zelfs gezantschappen van over de Rijn om hun vriendschap (inclusief gijzelaars) aan te bieden, waaronder waarschijnlijk de Ubiërs. Alleen de Morini en Menapiërs in hun westelijke moerasgebieden bleven onafhankelijk. Ofschoon zij niet agressief waren, was dat toch een doorn in Caesars oog. Zijn plan om deze lastpakken in 55 v. Chr. – nadat hij met Crassus en Pompeius was overeengekomen dat zijn bevoegdheden met vier jaar verlengd zouden worden – alsnog te onderwerpen ging echter niet door. Een Germaanse inval in het najaar van 56 v. Chr. haalde een streep door de rekening. Twee stammen, de Usipeten en de Tencteren, waren van hun grond verdreven door de Sueben en hoopten nu van het machtsvacuüm in het oosten van Belgica gebruik te maken. De inval was extra ernstig omdat Caesar vreesde dat de Galliërs en Belgen deze Germanen wellicht als bondgenoten tegen de Romeinen konden zien. Caesar riep dan ook een Gallische raad bijeen, waar hij zich opwierp als de beschermer van het land.

Doorboorde schedels gevonden bij Kessel, vermoedelijk slachtoffers van Caesars aanval.
Doorboorde schedels gevonden bij Kessel, vermoedelijk slachtoffers van Caesars aanval.

Caesar trok naar het noorden met zijn enorme leger en de Gallische hulptroepen, tot hij gezanten van de Usipeten en Tencteren tegenkwam. Zij verzochten om een woonplaats in het rijk, of dat nu op hun huidige plek in Belgica was of op een plek die Caesar aan zou wijzen. Hoewel een bondgenootschap boven vijandschap te verkiezen viel, voelde Caesar er niets voor om deze Germanen in Gallië toe te laten. In plaats daarvan gelastte hij hen de Rijn weer over te steken en zich op het land van de Ubiërs te vestigen, met de opmerking dat je geen land van anderen op kon eisen als je je eigen land niet eens had kunnen verdedigen. De gezanten vroegen Caesar om drie dagen bedenktijd en of hij verder niet wilde optrekken. Beide verzoeken wees hij af, naar eigen zeggen omdat hij vreesde dat de Germanen tijd wilden winnen om versterkingen te roepen. Toen ging het mis: de Romeinse voorhoede raakte slaags met de Usipetische ruiters en werd teruggeslagen. Niet meer dan een schermutseling, maar toch een ernstige verstoring van de diplomatieke betrekkingen. De volgende dag kwamen de aanvoerders en stamoudsten van beide stammen naar Caesar toe in een poging te redden wat er te redden viel en hun excuses te maken voor het gevecht. Caesar zag dit anders. Het gevecht was volgens hem een schending van de overeenkomst, zodat de onderhandelingen nu werden afgebroken. Hij nam de gezanten gevangen en opende een verrassingsaanval op de rest van de Usipeten en Tencteren, die nu van hun leiders beroofd waren. Bij de aanval op hun wagenkamp werden niet alleen veel vechtende krijgers, maar ook tal van vrouwen en kinderen gedood. De gevangen leiders werden na deze Romeinse overwinning wel vrijgelaten, maar bleven uit angst voor de Belgen toch bij Caesar rondhangen.

Zwaardfragmenten uit Kessel (vici.org)
Zwaardfragmenten uit Kessel (vici.org)

Vermoedelijk vond de wrede actie van Caesar in mei of juni 55 v. Chr. plaats op Nederlandse bodem, bij het Noord-Brabantse Kessel, wat men opmaakt uit archeologische, historische en geochemische gegevens. De aanval heeft veel weg van een poging om de “indringers” uit te roeien, een daad die tegenwoordig zou vallen onder genocide. Dergelijke acties waren niet ongebruikelijk in deze tijden, evenmin als de verwoesting van steden of de gedwongen migratie van verslagen volkeren. Hoewel de wreedheid van de actie niet werd onderschat, zat men hier beduidend minder mee dan met het gevangennemen van de onderhandelaars. Onderhandelaars en afgezanten genoten ook toen al diplomatieke onschendbaarheid, zodat het gevangennemen of bevechten van hen dus in feite gold als een oorlogsmisdaad. In tegenstelling tot tegenwoordig was er echter geen internationaal gerechtshof dat hierover oordeelde. Wel spraken Caesars tegenstanders in de Senaat er schande van. Cato de Jongere, die bekendstond als een toonbeeld van integriteit en koppigheid, stelde zelfs de vraag of men Caesar niet moest uitleveren aan de Germanen om de smet van zijn daden van de Romeinse republiek af te wassen.

De Romeinse republiek breidde in Caesars tijd in een rap tempo uit. Caesar boekte een enorme verovering met Gallië (gearceerd).
De Romeinse republiek breidde in Caesars tijd in een rap tempo uit. Caesar boekte een enorme verovering met Gallië (gearceerd).

Uiteraard kwam het lang niet zover. Menigeen zag het vernietigen van de invallers toch als een soort heldendaad. Dat daar een wat minder fraaie toedracht bij hoorde, was blijkbaar niet zo’n probleem. Caesar trachtte er in elk geval lering uit te trekken en trok de Rijn over om alle Germanen duidelijk te maken dat zij niets te zoeken hadden in Gallië, met als uitleg aan het thuisfront dat de Usipetische en Tencterische ruiterij ontsnapt waren en zich bij de vijandige Sugambren hadden gevoegd, die uitlevering weigerden. Bovendien hadden de Ubiërs opnieuw hulp gevraagd tegen de Sueben. De veldtocht in Germanië stelde qua resultaat erg weinig voor. De Sugambren trokken zich terug in de diepe wouden en verder werden er vooral bondgenootschappen behaald. Caesar ging na 18 dagen terug naar Gallië en liet de Romeinse brug over de Rijn vernielen. Hij besloot zich nu maar op het westen te richten en de Britten te laten zien wie er de baas was, onder het mom dat zij de Belgen gesteund hadden. De veldtocht was een fiasco door het slechte weer, maar bij terugkomst versloeg Caesar eindelijk de Morini. Bij latere veldtochten in Brittannië was Caesar voorzichtiger en liet hij troepen in Gallië achter. En terecht, want het begon te rommelen in Gallië…