Primeur: een lang avontuur voor Marcus en Marbod

achtergrondWie Romeinen.info volgt, krijgt regelmatig een “avontuur” van Marcus en Marbod te lezen. “Avontuur” tussen aanhalingstekens, want de Romeinse soldaat en saaie Germaan beleven eigenlijk nooit echt iets spannends in hun stripjes. Maar na lang werk gloort er in de verte een uitgebreid avontuur, heel wat anders dan die korte gags. Tekenaar Gilivs, die ook onze jeugdpagina’s illustreert, heeft er het nodige over te vertellen.

Werk aan de voorplaat van het verhaal.
Werk aan de voorplaat van het verhaal.

Hoe ben je na al die korte grapjes op het idee voor een lang verhaal gekomen? ‘Tja, ik kwam gek genoeg eigenlijk voor het eerst op het idee toen ik thuis Die Hard 3 zat te kijken. Een onwaarschijnlijk duo met een race tegen de klok. “Vrienden met tegenzin”, als het ware. Dat inspireerde mij plotseling om Marcus en Marbod zo neer te zetten, want in feite zijn ze tegenpolen. Waarom trekken ze dan altijd samen op, alsof ze vrienden zijn? Menig spannende film zet twee tegenovergestelde personages neer die aanvankelijk nauwelijks door één deur kunnen om ze vervolgens te laten eindigen als vrienden voor het leven. Dit verhaal verklaart op die manier dus hun vriendschap. Het is daarmee eigenlijk een soort prequel, een eerste ontmoeting.’

Digitale bewerking ten top: de originele scan...
Digitale bewerking ten top: de originele scan…

Een lang verhaal lijkt me heel anders dan een gagstrip. ‘Dat is het zeker. Gags komen gewoon in mijn hoofd op. Om de strip aan de gang te houden ga ik om de zoveel tijd zitten en wat grappen bedenken die ik dan uitwerk. De strookjes krijgen dan een nummer en gaan meestal naar de NoVA, langere gags of losse cartoons publiceer ik zelf. De enige reden dat ik er kladversies van teken is dat ik ze dan onthouden en bijschaven kan. Voor een lang verhaal is het echter anders, omdat ik het hele verhaal uitschrijven moet. Dat gaat redelijk vanzelf, maar kost wel tijd. Om van al het tekenen en kleuren nog maar helemaal te zwijgen. Bovendien moet ik bij het kleuren ook vaak genoeg “vals spelen” en dingen verbeteren aan de tekening. Bijvoorbeeld een tekort lijntje doortrekken of een te ver doorgetrokken lijntje inkorten. Soms ontdek ik dat ik Marcus’ zwaardriem ben vergeten te tekenen en moet ik die er digitaal bij tekenen. In het eindresultaat valt het gelukkig niet eens zo op. In een nieuwe programma moet ik de inkleuringstechniek dan weer aanpassen zodat ik het inkten eigenlijk digitaal over doe, met allerlei verbeteringen daarbij. Soms kopieer ik zelfs plaatjes die vrijwel hetzelfde moeten zijn. Maar omdat daar verschillende tekst op staat of andere afwijkende details is dat nog best een prutswerkje.’

... en het resultaat na bijwerken, inkleuren en het kopiëren van de boom en de achtergrond.
… en het resultaat na bijwerken, inkleuren en het kopiëren van de boom en de achtergrond.

Waar liep je het meest tegenaan? ‘Verschillende dingen. Het schrijven zelf is het minste probleem. Maar voor het tekenwerk moet ik soms wel heel uitgebreid zoeken hoe iets er eigenlijk uitziet. En dan nog moet je soms je fantasie gebruiken, terwijl je ondertussen doodsbang bent dat je research toch te slordig is geweest. Ik ken het wereldje van de reënactors en levende geschiedenis aardig goed, maar juist daarom ben ik als de dood om fouten te maken. Niet dat ik zeeën van kritiek krijg: ik heb Marcus vanaf het begin expres die leren polsbandjes uit Hollywoodfilms gegeven, die geen enkele andere functie hebben dan stoer staan, wat juist wel bij hem past. Tot mijn verbazing heb ik er nog nooit commentaar op gehad, evenmin als op de overdadige ruitjes op Marbods kleding. Waar ik ook tegenaan loop is het continu tekenen van Romeinse soldaten: geestelijk erg vermoeiend. Zeker omdat ik bij elke nieuwe soldaat wéér moet nadenken hoe die eruit ziet: wat voor pantser, wat voor helm, welke kleur tuniek… Als je een hele pagina vol soldaten hebt is dat een tergend proces. En dan moet je ze ook nog allemaal inkleuren en opletten dat eerder gebruikte soldaten er hetzelfde uitzien. Verder zijn er ook dingen die ik gewoon erg moeilijk vind om te tekenen. Zoals landschappen of enorme gebouwen. De landschappen heb ik opgelost door ze in stijl van Peter de Smet extreem leeg en simpel te houden. Maar mijn sterkste kant is het nog steeds niet.’

"De Komst van de Keizer" vertelt het verhaal van de eerste ontmoeting van Marcus en Marbod.
De Komst van de Keizer” vertelt het verhaal van de eerste ontmoeting van Marcus en Marbod.

Maar je hebt toch ook wel genoten van het werk? ‘Zeker. Ik moest voor het verhaal in feite een uitgebreidere wereld rondom Marcus en Marbod creëren. Toen Marcus en Marbod voor het eerst verschenen was er nauwelijks een setting: Marcus was een legionair uit een of ander Romeins fort en Marbod een doodgewone Germaan die in een huis in de omgeving woonde. Natuurlijk was er nog wel een Gallo-Romeinse nederzetting bij het fort en een Germaans dorp verderop, maar meer invulling was er niet. Er waren geen vaste bijfiguren en de achtergrond van Marcus en Marbod was onbekend, behalve dat ze duidelijk van vrij gewone komaf waren. Voor een langer verhaal moest er meer invulling gegeven worden: ik kwam op het idee om Marcus deel uit te laten maken van een contubernium van buitenbeentjes, terwijl Marbod een gezinsvader werd. Al blijft het onduidelijk waar hij nu eigenlijk de kost mee verdient, want Marbod blijft Marbod: saai en onverschillig.’

Tribuun Candidus, de commandant van het detachement, maakt kennis met de Buitenbeentjes.
Tribuun Candidus, de commandant van het detachement, maakt kennis met de Buitenbeentjes.

Je hebt het over Marbods gezin en Marcus’ kameraden, maar die hebben we volgens mij al eerder gezien… ‘Dat klopt, ik heb ze al in een paar gags gebruikt. Net als tribuun Candidus, de gefrustreerde commandant van het fort. En centurio Ventosus en de barse optio Crudelius. Tegen de tijd dat ze in de gags verschenen was ik al volop met De komst van de keizer bezig. Soms vroeg de gelegenheid gewoon om de aanwezigheid van deze personages. Een beetje consequent zijn kan helemaal geen kwaad vind ik, integendeel. Wie goed oplet zal zien dat sommige personages veel lijken op figuurtjes uit mijn eerste Romeinenstripjes, die je op deze website vindt onder “Uit de archieven”. Dat geldt voor Ventosus en de commandant en ook voor de optio.’

Het concept van het verhaal is losjes gebaseerd op het bezoek van keizer Hadrianus aan de Germaanse limes anno 121-122.
Het concept van het verhaal is losjes gebaseerd op het bezoek van keizer Hadrianus aan de Germaanse limes anno 121-122.

Als het gaat om de research, speelt het verhaal dan in een bepaalde periode, rondom een historische gebeurtenis? De titel impliceert dat het gaat over het bezoek van Hadrianus aan onze provincie. ‘Ja en nee. De keizer is met opzet naamloos en fictief. Hij bevat elementen van meerdere Adoptiefkeizers, maar inderdaad het meest van Hadrianus. Op eenzelfde wijze wordt het fort van Marcus niet bij name genoemd. Als het een historisch, bestaand castellum zou moeten zijn, dan zou ik denken aan Bodegraven. De naam is onbekend en het ligt op een plek waarvan ik niet zeker zou weten of de lokale bewoners onder de Cananefaten of Bataven gerekend werden. Ideale plek voor een vergeten detachement soldaten en voor een Germaan van onduidelijke stam. Maar het kan ook gaan om een totaal fictief fort, ergens tussen Zwammerdam en Vleuten. In eerste instantie had ik een duidelijkere setting in gedachten, bij Forum Hadriani, waarbij Marcus en zijn kameraden hier in een fictieve castra zaten, als deel van een vergeten legioen. Maar uiteindelijk deed dat mij de waarheid toch iets teveel geweld aan. En de Rijn is nu eenmaal DE setting voor een strip als deze, zodat een detachement bij Nijmegen het ‘m ook niet werd. Sowieso wil ik van Marbod niet per se een Bataaf maken, want dat is mij te afgezaagd; vandaar dat ik eerst aan een Cananefaat dacht, maar uiteindelijk is het gewoon niet duidelijk bij welke stam hij hoort en kan het hemzelf ook niet schelen. Het concept van de vergeten soldaten is wel gebleven. De commandant heeft het gevoel op een soort eindstation te zitten, terwijl de hele boel om hem heen een ingeslapen indruk maakt. Er is aan die grens al zo lang niks noemenswaardigs meer gebeurd dat het saai is geworden.’

Er worden in het verhaal enkele Rijnforten aangedaan, zoals Albanianae.
Er worden in het verhaal enkele Rijnforten aangedaan, zoals Albanianae.

Nogal een contrast met het beeld van de Romeinse tijd als een oorlogszuchtige periode. ‘Omdat dat ook lang niet altijd zo geweest is. In de eeuw na de Bataafse Opstand is er eigenlijk weinig noemenswaardigs gebeurd. Er waren vast wel wat kleine opstootjes en rooftochten, maar dat die niet uitgebreid in onze geschiedenisboeken staan toont wel aan dat het iets triviaals had. Bovendien kennen de mensen de Romeinen het best van een andere strip: Asterix. Hierin spelen de Romeinen vooral de rol van vijandige bezetters. Ik wilde het eens anders doen, dus ligt de focus in mijn strips meer op de Pax Romana, Romein en onderworpene als bewoners van dezelfde samenleving. Qua datering kiest men ook altijd maar voor Julius Caesar, Caligula of Nero, maar waarom juist niet eens de tijd proberen van de Adoptiefkeizers, de Gouden Eeuw van Rome? In dat kader is het veel leuker om Germania Inferior als welvarende, ietwat ingedutte grensprovincie neer te zetten. Ergens past dat zelfs wel bij hoe het moderne Nederland vaak wordt neergezet!’

Marcus & Marbod is vooral een humoristische strip. Toch is "De Komst van de Keizer" ook wel spannend.
Marcus & Marbod is vooral een humoristische strip. Toch is “De Komst van de Keizer” ook wel spannend.

Maar je inspiratie uit een actiefilm is daar een flink contrast mee. Is het een spannend verhaal? ‘Het heeft zeker zijn duistere momenten. Eigenlijk botst de saaie, ingeslapen wereld van Marcus en Marbod met het enorme Rome, waar de keizer bezig is een wereldrijk te besturen en het in paleis en politiek wemelt van de intriges. Het bezoek van die machtige keizer aan dat ingeslapen grensplaatsje lijkt voor enkele grijze eminenties een ideaal moment om van die lastpak af te komen. Als Marcus en Marbod toevallig op de bende huurlingen stuiten die de klus moet klaren (geheel in actiefilm-stijl is het een multinationale bende) moeten ze alles op alles zetten om op tijd bij het fort te zijn, terwijl ondertussen de moordenaars hen op de hielen zitten. Dat is niet zonder spanning en geweld, maar natuurlijk valt er ook nog een hoop te lachen. Maar helemaal voor alle leeftijden is het niet, nee. Een humoristische strip hoeft niet kinderachtig te zijn, vind ik. Asterix heeft het imago gekregen van een kinderstrip, maar dat komt denk ik vooral omdat het voor alle leeftijden is: het cartooneske geweld maakt het populair bij kinderen, dus denken ouders die geen strips lezen dat het voor kinderen is, ondanks dat sommige grappen daar veel te moeilijk voor zijn. Van dat imago wil ik ook af. Dus in het kampdorp hangen dames rond met loshangend haar en de slechteriken gaan letterlijk over lijken.’

Het welvarende, ingedutte Germania Inferior, wordt eens goed wakker geschud.
Het welvarende, ingedutte Germania Inferior, wordt eens goed wakker geschud.

Komt dat door die inspiratie uit actiefilms? ‘De invloed daarvan valt wel mee. Die blijkt vooral uit wat knipoogjes. Je kan wel stellen dat ik meer invloed heb ondergaan van de wereld van de levende geschiedenis en reënactment. Neem nou die buitenbeentjes, dat zijn een soort karikaturen en optelsommen van de meer bizarre gevallen die je daarin tegenkomt. Sommige “legionairs” zijn opvallend groot of klein, opvallend oud of jong… En natuurlijk heb je altijd nog de enkeling die er gewoon niet uitziet en maar niet snapt hoe het wel moet. In de Romeinse groepen zie je die laatste gelukkig niet zo gauw, maar ze bestaan wel, van die reënactment-gedrochtjes. De reacties van andere reënactors daarop zijn natuurlijk ook erg typerend, hoe terecht ze soms ook zijn. In zulke groepen zie je ook altijd de prachtigste centurio’s rondlopen, dus heb ik de centurio’s in de strip neergezet als pompeuze mannetjes die meer met hun uiterlijk en carrière bezig zijn dan dat ze echt iets nuttigs doen. Hun rivaliteit met de elitaire cavalerie-decurio is dan weer een parodie op de rivaliteit tussen bijvoorbeeld uniformpolitie en recherche. Net zoals de legionairs en hulptroepen elkaar ook niet lijken te mogen in deze strip. Andere knipoogjes vind je in de vorm van figuranten die veel lijken op leden van die Romeinse groepen. En natuurlijk zijn er wat cameo’s voor de mensen van Romeinen.info, waar ik mijn stripjes publiceren mag!’

Het gaat nog even duren voor we er achter komen wie dit is...
Het gaat nog even duren voor we er achter komen wie dit is…

Wanneer kunnen we de strip verwachten? ‘Door andere verplichtingen was een deadline stellen onmogelijk, zodat ik al een paar jaar zit te prutsen, maar nu is het verhaal bijna af. Ironisch genoeg was het laatste dat ik op papier getekend en geïnkt heb een mijlpaal. Het laatste werk op echt papier is af. Ik ben nu bezig met het bijwerken en inkleuren van die laatste pagina’s, maar dat duurt nog wel even. Ook heb ik nog een zware dobber aan het bijwerken van de belettering van de strip, want mijn handschrift is gewoon te rommelig, zodat ik dit ook digitaal moet overdoen. Dat gaat de komende tijd nog het meeste werk worden. Als dat is afgerond zal ik de strip op de facebookpagina van Marcus en Marbod gaan publiceren in feuilleton, zoals een krantenstrip. Ik kan nog geen exacte datum beloven, maar ik weet zeker dat het ergens in 2019 gaat lukken.’

Iets om naar uit te kijken dus. Kijk als het zover is voor het verhaal  “De Komst van de Keizer” (en voor die tijd voor meer strips en af en toe een teaser) op www.facebook.com/MarcusMarbod. 

Wie waren de Bataven?

BatavenNaast militairen en ambtenaren in dienst van het Romeinse rijk was er ook een inheemse of lokale bevolking aanwezig in Romeins Nederland en omstreken. De Romeinen verdeelden hun provincie Germania Inferior, waar een groot deel van het zuiden van Nederland bij hoorde, in verschillende civitates of administratieve stamgebieden. De bekendste stam in Romeins Nederland is natuurlijk die van de Bataven, die zelfs zo beroemd zijn dat hun naam (of het daarvan afgeleide “Batavieren”) door veel mensen met heel Nederland geassocieerd wordt. Terecht is dat niet, want de Bataven bewoonden lang niet heel Nederland. Waarschijnlijk zaten zij vooral in het rivierengebied. Dat zij “oorspronkelijke” bevolking zouden zijn is ook niet juist.

De Bataven (of hun elite) kwamen uit de omgeving van de Wezer en trokken uiteindelijk het Nederlandse rivierengebied binnen.
De Bataven (of hun elite) kwamen uit de omgeving van de Wezer en trokken uiteindelijk het Nederlandse rivierengebied binnen.

De Bataven zouden zijn afgesplitst van de Chatten, een stam die rondom het gebied van Hesse-Kassel in Duitsland woonde, bij de Wezer. Een onderling conflict leidde er blijkbaar toe dat de verliezende partij zich uit zelfbehoud naar het westen verplaatste en toenadering bij de Romeinen zocht. Wanneer dit gebeurde is niet zeker: in elk geval na het einde van de Gallische oorlog in 50 v. Chr. en vóór het begin de Germaanse veldtochten van Drusus in 12 v. Chr. Bekend is dat Marcus Vipsianus Agrippa als gouverneur van Gallië in 37 v. Chr. de Romeinsgezinde Ubiërs toestemming gaf om op de linkeroever van de Rijn te komen wonen nadat zij samen met Agrippa ten strijde waren getrokken tegen de Sueben. Misschien speelde de Suebische agressie een rol in de Chattische burgeroorlog, waarbij de verliezers waarschijnlijk de kant van de Romeinen hadden gekozen. Wat de exacte oorzaak van de migratie ook was, de Bataven kregen toestemming om in het Nederlandse rivierengebied te gaan wonen, in het land tussen Rijn, Waal en Maas. Daar moet bij gezegd worden dat Julius Caesar al over een Insula Batavorum (“Bataveneiland”) sprak, wat impliceert dat hier al bevolking woonde die “Batavi”  genoemd werd. Die naam zou dan weer op vruchtbare grond duiden.

De Bataven zouden via de Rijn bij Lobith Nederland in zijn getrokken. Maar Lobith en Nederland bestonden nog niet...
De Bataven zouden via de Rijn bij Lobith Nederland in zijn getrokken. Maar Lobith en Nederland bestonden nog niet…

Omdat de naam Bataven veelal aan de Betuwe verbonden wordt, worden de Bataven traditioneel hiermee geassocieerd. Op zich is dat juist, maar hun grondgebied kan zich nog wel daarbuiten uitgestrekt hebben, zeker als men bedenkt dat het bestuurscentrum van hun civitas in het tegenwoordige Nijmegen lag. In traditionele schoolboekjes zouden ze de Rijn zijn afgezakt en “bij Lobith” Nederland binnengetrokken zijn. Ook dit beeld is niet helemaal zeker: afgezien van het feit dat Lobith nog niet bestond (evenmin als de grens tussen Nederland en Duitsland) is het ook onzeker of er werkelijk over de Rijn gevaren werd in deze trektocht. Bovendien is het de vraag of de Bataven wel allemaal bij de Chatten vandaan kwamen of dat er sprake was van een vermenging met al aanwezige bevolking. Een mogelijkheid is dat het hier gaat om voormalige onderdanen of vazallen van de Eburonen, een stam ergens ten zuiden van de Rijn van wie Julius Caesar beweerde ze te hebben uitgemoord. Pollenonderzoek ontkracht de door Caesar beweerde ontvolking, maar er is ook geopperd dat in werkelijkheid de politieke elite van de Eburonen werd uitgemoord, waarna de lokale bevolking van haar leiders beroofd was. De Bataven zouden dus, net als de Tungri en andere stammen, in dit machtsvacuüm gesprongen kunnen zijn. Evengoed is de aanduiding “Germaans” misleidend omdat de Romeinen die voor alle volkeren van achter de Rijn gebruikten, ongeacht taal, cultuur of etniciteit. Van de Chatten zijn er vermoedens van een Keltisch taalverwantschap. En andere theorie is die van het Noordwestblok, volgens welke de bevolking van de Lage Landen en omstreken Keltisch noch Germaans was, ondanks een sterke culturele invloed uit beide richtingen.

Een weergave van het mogelijke uiterlijk van een Bataafse ruiter met lichte helm en gezichtsmasker, in Museum het Valkhof.
Een weergave van het mogelijke uiterlijk van een Bataafse ruiter met lichte helm en gezichtsmasker, in Museum het Valkhof.

De Bataven vestigden zich in elk geval met Romeinse toestemming in het rivierengebied en droegen hiermee bij aan de bewaking van de Romeinse Rijngrens. Dubbel en dwars want naast de Ala Batavorum, een cavalerie-eenheid, leverden de Bataven nog eens acht cohorten infanterie als Romeinse hulptroepen. Dat was zo ongewoon veel dat de Bataven van elke andere vorm van belasting waren vrijgesteld. Samen met hun aanduiding als bondgenoten heeft dit tot het fabeltje geleid dat de Bataven gelijkwaardige, onafhankelijke bondgenoten van de Romeinen waren. Dat is niet juist: gelijkwaardige bondgenootschappen bestonden in de tijd van het Romeinse keizerrijk niet of nauwelijks, terwijl onderwerpingen vaak genoeg zonder wapengekletter plaatsvonden. De Bataven waren dus wel degelijk onderworpen, maar aanvankelijk waren zij misschien meer autonome vazallen aan de grens, zoals wel vaker voorkwam bij de Romeinen. Naarmate Gallia Belgica (dat aanvankelijk tot aan de Rijn kwam) werd geïntegreerd als volwaardige provincie en de Romeinse periferie verder naar het noorden werd uitgebreid, werden de Bataven onderdanen van het Romeinse rijk. Sommige Bataafse soldaten wisten het tot de Praetoriaanse Garde in Rome te schoppen!

Bataafse ruiters onder leiding van Chariovalda streden in 16 na Chr. mee in het leger van Germanicus.
Bataafse ruiters onder leiding van Chariovalda streden in 16 na Chr. mee in het leger van Germanicus.

De Bataven speelden een rol in de veldtochten die vanaf de regering van keizer Augustus in Germania werden ondernomen. Al in 19 v. Chr. was er een groot troependepot op de Hunnerberg bij Nijmegen gebouwd en vanaf 12 v. Chr. plande Drusus vanuit dit gebied zijn expedities. Ook Tiberius en Germanicus maakten gebruik van onder andere Bataafse hulptroepen. De Bataven stonden vermaard om hun ruiters en om hun zwemkunsten. Die wilden ze wellicht iets te graag laten zien: tijdens een tocht over de Waddenzee verdronk een deel van de achterhoede toen deze door de vloed overvallen werd. De successen in Germania waren beperkt: ondanks een poging om er Romeins bestuur in te richten leden de legioenen onder Varus een grote nederlaag in het Teutoburgerwoud in 9 na Chr. en in 16 na Chr. werd besloten om de veldtochten in Germania niet voort te zetten. Het troependepot op de Hunnerberg werd niet meer in gebruik genomen. Wel was het ernaast gelegen fort op het Kops Plateau herbouwd. Voortaan zou de Ala Batavorum hier gehuisvest worden. Er worden in deze oorlogen weinig Bataafse namen genoemd, behalve ene Chariovalda die in 16 na Chr. een ruiterkorps leidde. Toen Germanicus zijn ruiters de Wezer liet oversteken, liet hij dit Chariovalda op de plek doen waar de stroming het sterkst was. Chariovalda en zijn ruiters liepen echter in een val van de Cheruskische leider Arminius, het brein achter de Varusslag, waarbij Chariovalda sneuvelde voor de Bataven hulp kregen.

Museum het Valkhof staat in feite in hartje Batavodurum, zoals ook staat op het aanwezige kunstwerk dat gebaseerd is op de Nijmeegse godenpijler.
Museum het Valkhof staat in feite in hartje Batavodurum, zoals ook staat op het aanwezige kunstwerk dat gebaseerd is op de Nijmeegse godenpijler.

De exacte omvang van het Bataafse gebied is niet helemaal duidelijk, hoewel het ongetwijfeld grote delen van de Betuwe en dus ook het midden-Nederlandse rivierengebied in beslag nam. De Rijn was ongetwijfeld de noordgrens van hun civitas, maar waar de oost-, zuid- en westgrens lagen is minder duidelijk. Vermoedelijk waren de Cananefaten directe buren in het westen en de Cugerni in het zuidoosten. De kern van het Bataafse gebied situeerde zich in elk geval rondom Nijmegen, mede omdat de Romeinen hier het bestuurscentrum hadden ingericht. Omdat veel Bataafse officieren na een carrière in de hulptroepen op Romeinse stijl wilden wonen, ontstond er bij dit machtscentrum een Gallo-Romeinse stad op de heuvel die nu het Valkhof heet. Beide stadsnamen zijn ook Keltisch van aard, namelijk Batavodurum (“Batavenmarkt”) en Oppidum Batavorum (“Burcht der Bataven”).  De stad nam in zijn hoogtij een plattegrond van ongeveer 1000 bij 300 meter in beslag. De rijkste ex-officieren, vaak van Bataafse adel, bezaten vaak echter ook aanzienlijke landerijen op het platteland, al dan niet samen met een stadswoning.

De samenzwering van Claudius Civilis (1661), door Rembrandt van Rijn. Het (gefantaseerde) tafereel was bedoeld voor het stadhuis van Amsterdam (nu het Paleis op de Dam) omdat de Bataafse opstand vaak met de Nederlandse Opstand vergeleken werd. Het doek werd afgekeurd omdat de stijl te ontraditioneel bevonden werd.
De samenzwering van Claudius Civilis (1661), door Rembrandt van Rijn. Het (gefantaseerde) tafereel was bedoeld voor het stadhuis van Amsterdam (nu het Paleis op de Dam) omdat de Bataafse opstand vaak met de Nederlandse Opstand vergeleken werd. Het doek werd afgekeurd omdat de stijl te ontraditioneel bevonden werd.

Dat de Bataafse onderwerping geen gelijkwaardig bondgenootschap was, blijkt uit de opstand die in 69 na Chr. uitbrak. Groeiende ontevredenheid tijdens de crisisperiode die het Vierkeizerjaar heet, leidde uiteindelijk tot een opstand onder leiding van de in ongenade gevallen ex-officier Julius Civilis, een Bataafse edelman wiens naam duidelijk Romeins staatsburgerschap aantoont. Middels een listige strategie was de opstand aanvankelijk succesvol en sloten verschillende stammen aan beide zijden van de Limes zich aan. Civilis was namelijk ervaren in de Romeinse krijgskunst en probeerde zijn mannen in dezelfde opstellingen en discipline te krijgen, hetgeen misschien toch makkelijker gezegd dan gedaan was, zelfs nadat de Bataafse hulptroepen zich aangesloten hadden. Op het hoogtepunt van de opstand was de Germaanse Limes tot in de buurt van de Alpen in handen van de rebellen, terwijl er zelfs een paar muitende legioenen overgelopen waren naar de opstand en in Gallië zelfs geprobeerd werd een onafhankelijk keizerrijk te stichten. Het succes was echter ook te wijten aan een onderbezetting van de legioensforten vanwege de Romeinse burgeroorlog: in het voorjaar van 70 was die echter grotendeels voorbij en kon de nieuwe keizer Vespasianus versterkingen sturen. In de loop van het jaar werden de rebellen teruggedreven naar het noorden, tot ze uiteindelijk niet anders konden dan de Batavenburg ontruimen. De stad werd, zoals indertijd gebruikelijk was, bij evacuatie in brand gestoken. Na een mislukte uitval moesten de rebellen ten slotte zelfs de Rijn over trekken. Civilis zag zich uiteindelijk gedwongen tot onderhandelen. Zijn lot wordt in de Romeinse verslagen niet vermeld.

Een indrukwekkende keizerzuil geeft de locatie van het marktgebouw ten oosten van het Hunnerbergfort aan. De naam van het fort is niet duidelijk.
Een indrukwekkende keizerzuil geeft de locatie van het marktgebouw ten oosten van het Hunnerbergfort aan. De naam van het fort is niet duidelijk.

Opvallend genoeg leidde de opstand voor zover bekend niet tot harde strafmaatregelen in het land van de Bataven. Het lijkt erop dat de oude verdragen grotendeels hersteld werden op enkele punten na: de Bataafse hulptroepen werden niet langer in hun eigen land ingezet, maar zouden voortaan forten in andere delen van het rijk bemannen. Verder werd de militaire bewaking van het gebied opgeschroefd. Veel Rijnforten in Gelderland zijn misschien pas na de opstand gebouwd, terwijl er op de Hunnerberg een legioen werd gevestigd om de Bataven onder de duim te houden. Dat duurde niet eeuwig: begin 2e eeuw werd het legioen nuttiger geacht op de Balkan, waar keizer Trajanus zich op de verovering van Dacia richtte. Tot die tijd had de economie rondom het fort goed geboerd, terwijl er een paar kilometer stroomafwaarts een nieuwe hoofdstad verrezen was: Noviomagus of “nieuwe markt”, waar later nog de naam Ulpia aan werd toegevoegd, naar keizer Ulpius Trajanus. Hoewel de economie van het Bataafse land nu misschien over haar hoogtepunt heen was, hield Noviomagus het nog lange tijd vol. De stad liep in de tweede helft van de 3e eeuw pas leeg, toen de Crisis van de Derde Eeuw haar hoogtepunt (of dieptepunt) bereikte. Het gebied was te onveilig geworden. Het voornaamste dat tijdens de Crisis verder van hen wordt vernomen is de aanbidding van de Bataafs-Romeinse oppergod Hercules Magusanus door de Gallische keizer Postumus. Zijn vaak aangenomen Bataafse identiteit ligt daarmee echter niet vast.

De eenheid van de Batavi, uitgebeeld door reenactors. (Bron: Wikimedia commons, CC-BY-SA-3.0
De eenheid van de Batavi, uitgebeeld door reenactors. (Bron: Wikimedia commons, CC-BY-SA-3.0

Hoewel de Bataven waarschijnlijk niet massaal uit hun land zijn weggetrokken, verdwenen zij op den duur wel op geheimzinnige wijze uit de geschiedenis. Melding van de Bataven komt nog wel voor rond 355, hoewel de Betuwe toen al prijsgegeven was aan de Salische Franken, waar Postumus het een kleine eeuw eerder al mee aan de stok had. Het is mogelijk dat de achterblijvers in die Saliërs zijn opgegaan, zoals de afsplitsing van de Chatten enkele eeuwen daarvoor de al aanwezige bevolking was gaan domineren. Wellicht trokken deze oude Bataven later met de Saliërs mee naar het meer zuidelijke Toxandrië (Noord-Brabant), waarna de Frankische Chamaven de Betuwe binnentrokken. Dominantie door nieuwkomers zal de Bataafse identiteit langzaam hebben doen oplossen in of versmelten met die van de Franken. In de Laat-Romeinse tijd leefde de naam Bataven nog wel voort in een afdeling van de Romeinse infanterie in de 4e en 5e eeuw, die letterlijk de Batavi genoemd werd. Op de Peutinger kaart, een middeleeuws kopie van een Laat-Romeinse kaart, wordt het land bij de Rijngrens ook Patavia genoemd.

De Bataven verdwenen uiteindelijk nogal roemloos uit de geschiedenis. Maar dat heeft menig Nederlander er niet van weerhouden trots op hen te zijn.
De Bataven verdwenen uiteindelijk nogal roemloos uit de geschiedenis. Maar dat heeft menig Nederlander er niet van weerhouden trots op hen te zijn.

Hoewel de Bataven dus eigenlijk nogal stilletjes zijn opgegaan in de grotendeels Frankische bevolking die in de Vroege Middeleeuwen het zuiden van Nederland bewoonde, werd de naam er niet minder beroemd op. In de 17e eeuw werd men des te enthousiaster omdat men een parallel trok tussen de Opstand der Bataven en de Nederlandse Opstand (begin van de Tachtigjarige Oorlog), wat beide gezien werd als een onafhankelijkheidsstrijd tegen een buitenlandse bezetter. Zo werd de Bataafse Mythe geboren, want hoewel beide opstanden voortkwamen uit onvrede over een streng beleid (overdadige rekrutering bij de Bataafse opstand, torenhoge belasting, protestantenvervolging en opschorten van privileges en gewoonterecht bij de Nederlandse) zijn beide regeringen niet echt vergelijkbaar. Bovendien is het zeer onjuist om de Bataven met geheel Nederland te associëren. Desondanks schilderde Rembrandt van Rijn De Samenzwering van Claudius Civilis [sic] voor het stadhuis van Amsterdam: de eenogige Civilis en de stamhoofden leggen boven een kelk een eed af tijdens hun heilig banket, zoals Tacitus omschrijft. In de 19e eeuw beweerden de eerste echte Nederlandse historici zelfs dat de Opstand der Bataven het begin van de Nederlandse natie was. De Bataafse Mythe wordt vandaag de dag door de wetenschap gelukkig naar het rijk der fabelen verwezen. Maar de beroemde stam en haar grote opstand blijven tot de verbeelding spreken…

Tot aan Carvium: de castella aan de oostgrens van Nederland

Carvo.
Carvo of Carvium.

Na castellum Meinerswijk komen we tot slot aan het oosten van de Rijngrens in Nederland. Opnieuw is het moeilijk om concreet te zeggen waar er ten oosten van Arnhem precies Romeinse forten gelegen hebben. Het is zelfs moeilijk om te zeggen hoeveel er geweest zijn. Wanneer men er bepaalde lijsten of moderne kaarten op naslaat, staan er ten oosten van Arnhem nog drie castella vermeld: Huissen, Duiven-Loowaard en Carvium. Maar alleen van het laatste weten we vrij zeker dat het bestaan heeft.

Duiven, Herwen en Tolkamer liggen in de Liemers. In tegenstelling tot wat sommige denken is de naam van de streek niet afgeleid van de Romeinse limes.
Duiven, Herwen en Tolkamer liggen in de Liemers. In tegenstelling tot wat sommige denken is de naam van de streek niet afgeleid van de Romeinse limes. (Huissen ligt in de Over-Betuwe)

Van de drie uit de lijst is de eerste, castellum Huissen, nog wel het meest speculatief. Veel duidelijke vondsten die duiden op een castellum zijn er eenvoudigweg niet. Een grafveld, aangetroffen ter hoogte van de Loostraat, is de sterkste aanwijzing. De locatie ervan geeft ook sterke vermoedens van de loop van de Limesweg, aangezien Huissen nog altijd duidelijk ten zuiden van de Rijn ligt. Bovendien zijn er ten oosten van Huissen drie gestempelde dakpannen gevonden in de omgeving van het Zwanewater. Toch is het castellum zelf hiermee nog lang niet bewezen.

Dat Loowaard ten noorden van de Rijn ligt in plaats van ten zuiden ervan, maakt wel duidelijk dat de loop van de rivier verplaatst is.
Dat Loowaard ten noorden van de Rijn ligt in plaats van ten zuiden ervan, maakt wel duidelijk dat de loop van de rivier verplaatst is.

Voor castellum Loowaard zijn de vermoedens wat sterker onderbouwd. Het dorp Loo, in de gemeente Duiven, ligt ter rechterzijde van de Rijn, maar dat is niet heel vreemd als men bedenkt dat de loop van de rivier de afgelopen eeuwen enigszins verschoven is in de regio. Omdat Loowaard ongeveer halverwege tussen Arnhem-Meinerswijk en Carvium ligt, is het een voor de hand liggende locatie, zeker als men bedenkt dat er een hooggelegen oeverwal moet zijn geweest. We vermoeden dan ook dat dit castellum al rond 40 na Chr., toen Caligula de grens versterkte, in gebruik kan zijn genomen. Hoe lang de Romeinen het fort dan zouden hebben gebruikt is niet zeker, al zijn er aanwijzingen gevonden van bewoning in de 4e eeuw. De Franken moeten de plek nog tot in de 7e eeuw als strategisch punt gebruikt hebben. Daarna moeten overstromingen het gebied verwoest hebben: als er een fort was zal het waarschijnlijk nooit meer gevonden worden.

Carvium ligt vlakbij de plek waar de Rijn zich van de Waal afsplitst. De locatie is tegenwoordig veranderd, maar de splitsing is nog steeds nabij.
Carvium ligt vlakbij de plek waar de Rijn zich van de Waal afsplitst. De locatie is tegenwoordig veranderd, maar de splitsing is nog steeds nabij.

En zo komen we uiteindelijk aan het laatste Rijnfort in Nederland: Carvium. Dit fort was uiterst strategisch omdat het vlakbij het punt lag waar de Waal zich afsplitst van de Rijn. Het moet dus sowieso gediend hebben ter bewaking van dit uiterst strategische punt, evenals ter bewaking van de Drususdam, die hier al rond 12 v. Chr. moet zijn aangelegd: het doel van de dam was ervoor te zorgen dat er minder water van de Rijn naar de Waal af zo vloeien, zodat de Waal gemakkelijker over te steken was voor de Romeinen, terwijl de Rijn beter bevaarbaar zou zijn voor Drusus’ oorlogsvloot. Hoewel men meestal Herwen als de plaats van het fort noemt, lag het waarschijnlijk op de plek waar nu de Bijlandse Waard ligt, wat valt onder Tolkamer. Beide plaatsen vallen onder gemeente Rijnwaarden.

Carvium ligt waarschijnlijk op de bodem van de Bijlandse Waard.
Carvium ligt waarschijnlijk op de bodem van de Bijlandse Waard.

Carvium werd zoals de meeste castella vermoedelijk gebouwd in de jaren ’40 van de eerste eeuw, onder Caligula of Corbulo. Zowel het fort als de Drususdam moeten de Bataafse opstand niet overleefd hebben. Hoewel dit voor de meeste forten aan de Rijn geldt, is het voor Carvium extra interessant, mede omdat de Drususdam in de laatste maanden van de opstand een bijzonder doelwit was voor de rebellen: door zowel de dam als de brug bij Nijmegen te verwoesten konden de rebellen zich achter de Waal terugtrekken, terwijl het moeilijker voor de Romeinen werd om de rivier nog over te steken. Of de dam na de opstand herbouwd is weten we niet zeker, maar het fort zelf is dat ongetwijfeld wel. De overige bouwfasen van het fort vallen waarschijnlijk samen met die van de meeste castella: renovaties vonden plaats rond het bezoek van keizer Hadrianus (121) en de Severische keizers (ca. 200).  Vermoedelijk werd Carvium rond 275 na Chr. verlaten, al speelde het misschien weer een rol in de 4e eeuw.

In Herwen is een replica van de grafsteen van Marcus Mallius te vinden.
In Herwen is een replica van de grafsteen van Marcus Mallius te vinden.

Carvium huisvestte lange tijd het Cohors II civium Romanorum equitata pia fidelis, waarschijnlijk in de 2e eeuw. De benaming civium Romanorum duidt op burgerrecht voor de soldaten uit het cohort, terwijl equitata wijst op de aanwezigheid van ruiters en de naam pia fidelis een erenaam is. In de Bijland is inderdaad ook een spatha gevonden, een lang slagzwaard zoals in de eerste en tweede eeuw vooral door de cavalerie werd gebruikt, hoewel het later ook een wapen van de infanterie werd. Een teruggevonden grafsteen van een soldaat genaamd Marcus Mallius uit Genua maakte een hoop duidelijk over Carvium. Het fort wordt er namelijk op vermeld, als “Carvium ad molem”, waarbij het laatste woord duidt op een dam. De grafsteen zelf is te bewonderen in Museum het Valkhof, maar er staat een replica in Herwen.

Een afbeelding van een centurio wijst bezoekers van de Bijlandse Waard op het castellum op de bodem.
Een afbeelding van een centurio wijst bezoekers van de Bijlandse Waard op het castellum op de bodem.

Wie castellum Carvium wil bewonderen zal helaas bedrogen uitkomen: als de restanten niet door de kracht van het water verwoest zijn, liggen ze nu op de bodem van de Bijlandse Waard. De kans dat ze daar exact gevonden zullen worden is erg klein, maar het feit dat de locatie van Carvium tegenwoordig ten noorden van de Rijn is, duidt op een verplaatsing van de rivier, die waarschijnlijk net als in Huissen en enkele andere locaties in Nederland de ruïnes heeft vernietigd. Met die weemoedige gedachte zijn we aan het einde van de reeks over alle forten langs de Rijn in Nederland. Maar er zijn nog tal van andere forten en nederzettingen in het land, zodat we nog lang niet klaar zijn.

Nigrum Pullum: Zwammerdam

Zwammerdam poortVanuit Alphen aan den Rijn zetten we onze tocht langs de Limes voort en volgen de Rijn naar het oosten. Waarnemingen van de Limesweg doen vermoeden dat de Rijn indertijd wat zuidelijker liep dan de Steekterweg die buiten de bebouwde kom van Alphen langs de zuidoever van de Rijn loopt. Wie de Steekterweg echter volgt komt vanzelf uit bij Zwammerdam. Dat de Oude Rijn sinds de Romeinse tijd is opgeschoven blijkt ook hier uit de locatie van het castellum Nigrum Pullum en de verschillende schepen die er gevonden zijn. Deze lagen namelijk allemaal een stuk bij de rivier vandaan, midden op het landgoed De Hooge Burch.

De app van Timetravel.world geeft een prachtige digitale weergave van dit fort.
De app van Timetravel.world geeft een prachtige digitale weergave van dit fort.

Landgoed De Hooge Burch, tegenwoordig een onderdeel van Ipse de Bruggen, is een zorginstelling die woning en dagbesteding biedt aan verstandelijk en meervoudig gehandicapten. Uitgerekend in een dergelijke omgeving is de aandacht voor het Romeinse erfgoed toch opvallend groot, wat begrijpelijk is omdat er behoorlijk veel vondsten gedaan zijn. Bij de aanleg van het complex werden in de jaren ’60 en ’70 tal van opgravingen gedaan! Tussen 1968 en 1974 verzorgde de Universiteit van Amsterdam de opgraving van het castellum, dat waarschijnlijk naar de naam Nigrum Pullum luisterde. Wat deze naam exact betekent is onduidelijk: nigrum betekent in elk geval “zwart”, maar gezien de militaire functie van de plaats lijkt het vreemd dat pullum hier letterlijk “kip” betekent, zodat er ook geopperd is dat het tweede woord voor aarde, grond of steen zou kunnen staan, wat op vruchtbare slijkgrond duidt. Echt sluitend bewijs voor de betekenis is er niet.

Impressie van Nigrum Pullum (illustratie door Ulco Glimmerveen - Ulco Art)
Impressie van Nigrum Pullum (illustratie door Ulco Glimmerveen)

Nigrum Pullum is vermoedelijk rond 47 na Chr. gebouwd, toen gouverneur Corbulo in dienst van keizer Claudius de grens versterkte tegen eventuele Friese en Chaukische lastposten. Met 1,2 ha is het van alle duidelijk teruggevonden castella aan de Rijn in Germania Inferior het kleinst, zodat er hooguit 1 cohort in gelegerd kan zijn geweest. Als men bedenkt dat de forten van Alphen, Zwammerdam en Bodegraven relatief dicht bij elkaar staan is dat misschien niet eens zo vreemd. Welke eenheid er in Nigrum Pullum gelegerd werd is niet geheel duidelijk, al werden er waarschijnlijk zowel infanteristen als ruiters ondergebracht. Een gevonden dakpan-stempel vermeld de Cohors XV Voluntariorum, de infanterie-eenheid die ook in Leiden en Woerden gezeten heeft. Wellicht was dit in de eerste fase van het fort, want de namen op teruggevonden aardewerk geven andere aanwijzingen voor latere perioden.

De principia van Nigrum Pullum is op het terrein van Ipse De Bruggen gemarkeerd met hout. (Vlaggen geven de castellum-muur aan.)
De principia van Nigrum Pullum is op het terrein van Ipse De Bruggen gemarkeerd met hout. (Vlaggen geven de castellum-muur aan.)

Zoals vrijwel alle Limesforten werd Nigrum Pullum verwoest in de Opstand der Bataven. De herbouw liet waarschijnlijk een decennium op zich wachten, tot ongeveer het jaar 80. In dat jaar werd er opnieuw een aarden wal en houten muur aangelegd, met een dubbele gracht en drie poorten. Binnen de wal stonden uiteraard enkele barakken en een principia (hoofdkwartier) en praetorium (commandantswoning). Van een derde groot gebouw is geopperd dat het om een hospitaal zou kunnen gaan, al is dit niet bewezen. De namen van soldaten uit deze tweede fase lijken Keltische en Germaanse elementen te bevatten. Rond 175 vond de “verstening” en derde bouwfase plaats: de houten castellum-muur en poortgebouwen werden vervangen door stenen, wat ook gold voor de principia. De soldaten uit deze tijd lijken op grond van namen afkomstig uit Thracië (Bulgarije/Noordoost-Griekenland).

Schaalmodellen van de platbodems uit Zwammerdam, tentoongesteld in Grand Café De Haven.
Schaalmodellen van de platbodems uit Zwammerdam, tentoongesteld in Grand Café De Haven.

Van de vicus van Nigrum Pullum is ook niet alles duidelijk, maar waarschijnlijk lag deze ten westen van het fort. Aan de oostzijde van het castellum moet ook een groot gebouw hebben gestaan, waarvan we vermoeden dat het om het badhuis voor de soldaten gaat. Aan de noordkant, waar de Rijn stroomde, lag de haven van het fort. Tussen 1971 en 1974 werden, bij de aanleg van het nieuwe Dorpshuis, wel zes schepen teruggevonden. Drie hiervan waren gemaakt van uitgeholde eikenstammen, waarschijnlijk om te dienen als vissersboten. De drie andere schepen waren platbodems en dienden waarschijnlijk als militaire vrachtschepen: het type staat tegenwoordig bekend als “Zwammerdamschepen“. De gevonden schepen waren afgezonken in de Rijnbedding, waarschijnlijk om als versterking van de drassige oever te dienen. De schepen werden geconserveerd door het Nederlands Instituut voor Scheepsarcheologie en werden in eerste instantie bewaard in Ketelhaven, tot het instituut in 1996 naar Lelystad verhuisde. In 2016 werden de schepen teruggebracht naar gemeente Alphen aan den Rijn, in verband met de plannen voor een Romeins scheepvaartmuseum bij Archeon. Archeon zelf bevat al sinds 1994 een replica van de Zwammerdam 6, die in eerste instantie ook door het park voer, maar uiteindelijk op het droge kwam te liggen.

Ook wij waren aanwezig bij de opening van Grand Café De Haven en keken er onze ogen uit.
Ook wij waren aanwezig bij de opening van Grand Café De Haven en keken er onze ogen uit.

Op het landgoed De Hooge Burch zelf besteedt men ook volop aandacht aan het Romeinse verleden. In Zintuigenpark Nigrum Pullum zijn de contouren van de principia met steen zichtbaar gemaakt. Door middel van andere markeringen, zoals vlaggen, palen en populieren, wordt de omtrek van de rest van het castellum ook steeds duidelijker. Vlakbij staat een poortgebouwtje, ofschoon dit niet op de werkelijke plek van het castellum staat (bovendien staat het aan de zuidkant, waar geen poort was). Toen het nieuwe Dorpshuis van Ipse de Bruggen Zwammerdam open ging, werd het oude gebouw in 2016 omgedoopt tot Grand Café De Haven, zo genoemd omdat het op de plek van de haven van Nigrum Pullum staat. In het Grand Café is een klein maar prachtig bezoekerscentrum ingericht, vol vondsten en nieuw beeldmateriaal. De vloer geeft de bodem van een Zwammerdamschip op ware grootte weer. Met de opening van het café lanceerde Timetravel.world een app waarmee op de locatie zelf een digitale weergave van Zwammerdam in de Romeinse tijd kunt bekijken.

Het staatsbestel van de Romeinse Republiek

senaatNadat het Romeinse koningschap was afgeschaft en de dreiging van een Tarquinische terugkeer voorlopig verdwenen was, konden de Romeinen verder met de ontwikkeling van hun nieuwe staatsbestel. In eerste instantie was dit niet veel anders dan dat van de late Romeinse koningstijd, zoals het er na de hervormingen van Servius Tullius had uitgezien. Het idee van één enkel staatshoofd was voortaan echter uit den boze. Het hoogste gezag (het imperium) viel voortaan toe aan twee consuls. Maar het hele systeem was nog heel wat complexer dan dat. De Romeinse republiek rustte in feite op drie pijlers: volksvergadering, Senaat en de magistratuur. Tussen deze drie pijlers kon de nodige spanning zijn, maar bij gevolg was er ook sprake van een machtsevenwicht.

Het staatsbestel van de Republiek. Naarmate de tijd verstreek werd het steeds complexer.
Het staatsbestel van de Republiek. Naarmate de tijd verstreek werd het steeds complexer. (Bron: H. Kinder en W. Hilgemann, Sesam Atlas bij de wereldgeschiedenis, I, van prehistorie tot Franse Revolutie (3e druk; Baarn 2003)

Geheel conform het bestel van veel oude stadstaten kende Rome dus een volksvergadering, waarin alle staatsburgers deelnamen. Dat klinkt democratischer dan het is: in deze oude tijden was stemrecht alleen aan mannen voorbehouden en dan nog niet eens alle mannen. De volksvergadering bestond in feite uit drie vergaderingen. De eerste was de Comitia Curiata, die al bestond sinds de koningstijd. De burgerij werd binnen deze vergadering opgedeeld in 3 tribus: de Tities, Ramnes en Luceres, die elk weer in 10 curiae waren opgedeeld. Sinds de Serviaanse staatshervorming bestond er ook een vergadering in de vorm van de Comitia Tributa: burgerij en het Romeinse grondgebied waren opgedeeld in 21 tribus, waarbij een tribus nu voor een bestuurlijk district stond. Er waren 4 stedelijke tribus en 17 landelijke. De derde en belangrijkste vergadering was van militaire aard en heette de Comitia Centuriata, die bijeenkwam op de Campus Martis buiten Rome. Deze vergadering werd ingedeeld in 5 classes (vermogensklassen) en 193 centuriae. De centuries bestonden uit 18 ruitercenturies, 80 centuries zwaarbewapende infanteristen, 90 centuries lichte infanteristen, 4 centuries aan technici en muzikanten en 1 centurie aan bezitlozen. Elke centurie bestond voor de helft uit strijdbare mannen van 46 jaar of jonger (de iuniores, het veldleger) en voor de helft uit mannen van tussen de 46 en 60 jaar (de seniores) die achterbleven om Rome te verdedigen.

De volksvergadering stemt.
De volksvergadering stemt.

De volksvergadering stemde over wetsvoorstellen en kon eventueel vragen stellen over de besluitvorming. Recht van discussie had zij niet, evenmin als het recht om wetsvoorstellen te wijzigen. De Comitia Centuriata legde het meeste gewicht in de schaal door te stemmen over wetsvoorstellen, oorlog en vrede, verkiezing van de hoogste magistraten en de criminele rechtspraak over staatsburgers. Deze stemming ging per klasse. Indien de stemmen zouden staken waren het echter wel de meest vermogende klassen wier stem extra zwaar zou tellen: de cavalerie en de zwaarbewapende infanterie.

De twee consuls kwamen tijdens de Republiek het dichtst bij een staatshoofd. In de Oudheid kwamen wel meer staten voor met twee mannen aan het hoofd.
De twee consuls kwamen tijdens de Republiek het dichtst bij een staatshoofd. In de Oudheid kwamen wel meer staten voor met twee mannen aan het hoofd.

Wetten en uitvoerend beleid kwamen officieel bij de magistratuur vandaan. De hoogste magistraten waren de twee consuls (“raadgevers”): door twee man op de functie van het hoogste gezag te hebben zou er altijd interventie mogelijk zijn, zodat de macht niet bij één enkele persoon zou liggen. De consuls leidden het leger, de schatkist en de rechtspraak. Het leger werd inmiddels in meerdere legioenen (“lichtingen”) opgedeeld zodat beide consuls een deel ter beschikking hadden. Zoals met veel ambten vervulden zij hun taak voor een jaar, na verkiezing door de Comitia Curiata en Comitia Centuriata. Herverkiezing was echter wel mogelijk. Wie verkozen was werd consul designatus, om na benoeming een officiële consul ordinarius te zijn. Als consul designatus had men dus nog niet de officiële macht en bevoegdheden van een consul, al genoot men al wel veel aanzien. Mocht er tussentijds een consul wegvallen of aftreden, dan werd er uiteraard een vervanger aangesteld, een consul suffectus.

Asterix en de Helvetiërs (1970) is het enige Asterix-album waar een quaestor in voorkomt. Zijn groene kleding is pure fantasie: een quaestor droeg witte kleding, met rode clavi op zijn tunica.
Asterix en de Helvetiërs (1970) is het enige Asterix-album waar een quaestor in voorkomt. Zijn groene kleding is pure fantasie: een quaestor droeg witte kleding, met rode clavi op zijn tunica.

Naarmate de staat complexer werd kwamen er ook lagere magistraten bij, zoals de praetoren, censoren, aediles curules en quaestoren. De eerste die hiervan werden ingevoerd waren de quaestoren, die vanaf 447 v. Chr. de staatskas beheerden en zich onder andere met belastinginning bezighielden. Het ambt van quaestor, aangewezen door de Comitia Tributa was doorgaans de eerste stap richting de Senaat, aan de hand van de politieke carrière die de cursus honorum werd genoemd. In 420 v. Chr. waren er vier quaestoren, maar rond 267 v. Chr. zou dit aantal tot 10 uitgroeien! De censoren, die in 443 v. Chr. werden ingevoerd, vielen buiten de Cursus Honorum en werden door de Comitia Centuriata verkozen voor vijf jaar. Meestal waren de censoren oud-consuls. Hun voornaamste taak was toezicht houden op de zeden en vermogens: wie zich niet gedroeg kon stemrecht verliezen! Tevens leidden de censoren de militaire keuring en hadden toezicht op openbare werken en gebouwen. Soms hadden zij ook het recht om senatoren te benoemen.

Zoals de naam al aangeeft was de curulische zetel een machtssymbool van de aedilis curulis. Oorspronkelijk was dit de zetel van de koning.
Zoals de naam al aangeeft was de curulische zetel een machtssymbool van de aedilis curulis. Oorspronkelijk was dit de zetel van de koning.

In 366 v. Chr. werden hier nog de aedilen en de praetoren aan toegevoegd. De aedilen stonden qua rangorde tussen de censoren en quaestoren en hadden vooral de taak toezicht te houden op openbare zaken als de ordehandhaving, markten, zorg voor de tempels en bovenal de organisatie van spelen en publieke feesten, wat maakte dat de functie de ambtenaar in kwestie veel geld kon kosten. Zij werden door de Comitia Tributa verkozen. Vanaf 200 v. Chr. gaf de functie van aedilis curulis meteen toegang tot de Senaat. De praetoren, verkozen door de Comitia Centuriata hadden rechterlijke bevoegdheden. Eerst was dit alleen nog de praetor urbanus, die juridische geschillen tussen burgeres behandelde. Vanaf 247 v. Chr. kwam daar ook een praetor peregrinus bij, die ook de zaken van vreemdelingen op Romeinse grond behandelde, of het hier nu om conflict tussen burger en vreemdeling ging of tussen twee vreemdelingen.

De Curia Julia, één van de gebouwen die in de loop der eeuwen door de Romeinse Senaat is gebruikt.
De Curia Julia, één van de gebouwen die in de loop der eeuwen door de Romeinse Senaat is gebruikt.

De bestuurlijke elite bestond uiteraard uit de Senaat. Er waren 300 senatoren, bestaande uit de hoofden van de patricische families en de voormalige consuls. Pas in later tijden zouden er ook plebejers worden toegelaten. Via een cursus honorum was het mogelijk om op te klimmen tot senatoriale rang. Senator werd men dus niet via verkiezingen, zoals in een modern parlement, maar via benoeming op grond van ervaringen. Er was tevens een minimumleeftijd en een vermogensgrens: in de 1e eeuw na Chr. lag de vermogensgrens voor een senator zelfs op 1 miljoen sestertiën! Wie benoemd werd kon echter, zolang hij aan de gestelde eisen bleef voldoen, voor het leven zitting hebben in de Senaat. Een speciaal soort senator was de Homo Novus, een “nieuwe man” die als eerste in zijn familie de Senaat haalde. Dit maakte dan ook dat de Senaat op den duur het machtigste orgaan werd en de senatoren de nieuwe bestuurlijke elite werden. Officieel had de Senaat een adviserende taak jegens de magistraten, maar op den duur zouden de adviezen van de Senaat meer gelden als officiële besluiten die bindend waren voor de magistratuur. De Senaat kon uit eigen rangen ook nog steeds een interrex benoemen als er tijdelijk geen consuls waren om te regeren.

Julius Sabinus beweerde dat zijn overgrootmoeder de minnares van Julius Caesar was geweest tijdens de Gallische Oorlog. Maar of dat waar is...?
De beroemdste Romeinse dictator is zonder twijfel Julius Caesar, maar hij kreeg het ambt allang niet meer omdat er vijanden aan de poort stonden…

In tijden van nood kon er op last van een consul een magister populi of dictator benoemd worden: deze persoon kreeg voor 6 maanden lang een vrijwel onbeperkte alleenheerschappij zonder verantwoording aan iemand af te hoeven leggen. Als rechterhand kon de dictator een magister equitum aanstellen. Toch was de macht van de dictator ook eindig: als de noodtoestand na 6 jaar niet opgelost was, werd er een nieuwe dictator aangesteld. Na 202 v. Chr. zouden er nog zelden externe dreigingen zijn die sterk genoeg waren om het voortbestaan van de Republiek te bedreigen: de enige dictators van na die tijd waren in feite usurpatoren die met geweld de macht hadden gegrepen en zo hun benoeming hadden afgedwongen.

Gaius Gracchus spreekt het volk toe. Hij en zijn broer Tiberius zijn zonder twijfel de beroemdste Romeinse volkstribunen.
Gaius Gracchus spreekt het volk toe. Hij en zijn broer Tiberius zijn zonder twijfel de beroemdste Romeinse volkstribunen.

Om de rechten van de plebejers te beschermen bestond er nog een vergadering die enkel aan hen voorbehouden was: de Concilia Plebis. Deze benoemde de aediles plebis en de volkstribunen. De aediles plebis waren de plebejische tegenhangers van de aediles curulis, die in eerste instantie alleen uit patriciërs bestonden. De plebejische aedilen hielden zich vooral bezig met het toezicht op markten, evenals het archief en tempel van het plebs, op de Aventijn. Op den duur zouden onderhoud van openbare gebouwen, brandweer, watervoorziening en veel andere openbare werken hierbij komen. De volkstribunen hadden vetorecht (behalve tegen de dictator en de censoren) en konden derhalve wetsvoorstellen blokkeren: dit ambt zou in 494 v. Chr. zijn ingesteld door consul Agrippa Menenius Lanatus, om de plebejers te beschermen tegen de patriciërs (de historici gaan tegenwoordig echter uit van 471 v. Chr.). De volkstribuun kon de Concilia Plebis bijeenroepen en daarin voorstellen doen. Zowel de volkstribuun als volks-aediel waren onschendbaar. Vanaf 130 v. Chr. kwam ook de volks-aediel meteen in de Senaat terecht, die tegen die tijd ook openstond voor plebs. Het ambt van volkstribuun werd in 287 v. Chr. een volwaardig deel van de magistratuur, omdat patriciërs en plebejers toen voor de wet gelijk werden en de tribuun dus voor heel het volk stond.

De fasces, die in Rome gedragen werd door de lictoren, werd volgens de overlevering door Tarquinius Priscus ingevoerd.
De fasces van de Romeinse lictoren wordt doorgaans sterk geassocieerd met “eendracht maakt macht”. In de 20e eeuw zagen de Italiaanse fascisten daarom helaas ook veel in het symbool.

Een laatste interessant ambt binnen de Romeinse Republiek is dat van de lictoren. Een lictor vergezelde een hoge ambtenaar als een soort erewacht: een praetor had zes lictoren tot zijn beschikking, een consul twaalf en een dictator wel vierentwintig! Andere hoogwaardigheidsbekleders, zoals hele hoge priesters, konden ook een lictor aan hun zijde hebben. De lictoren zorgden voor een vrije doorgang door de drukke straten van Rome en konden het recht uitoefenen om in opdracht van hun meester een burger te straffen. Buiten het pomerium, het heilige deel van Rome waar wapens sowieso verboden waren, werd deze bevoegdheid zichtbaar gemaakt in de vorm van de fasces: een bundel houten roedes rondom een bijl. Dit symboliseerde niet alleen hun bevoegdheid om de doodstraf uit te voeren, maar ook de Romeinse Republiek zelf.

De Romeinse Cursus Honorum. Waar veel keizers van oorsprong deze carrière hadden gevolgd, verdween in de 3e eeuw het belang hiervan voor het keizerschap.
De Romeinse Cursus Honorum. Quaestor, praetor en consul waren vereisten.

De manier voor ambitieuze Romeinen om hogerop te komen in de ambtenarij was de cursus honorum (“loopbaan van ere-ambten”). Het eerste ambt voor een nieuweling was dat van de quaestor, waar hij minstens 30 jaar oud voor moest zijn. Hierna was het mogelijk om, met een minimale interval van enkele jaren, aediel of volkstribuun te worden. Om aediel te worden moest men minstens 36 zijn. Aedilis curulis was in dit geval meer te ambiëren, omdat het meer statussymbolen bood, zoals de curulische zetel en een imperium. Het zou echter nog enkele eeuwen duren voor het ambt ook aan plebejers toe kon vallen. Noodzakelijk voor de cursus honorum was het niet om aediel te zijn, al droeg het wel bij aan status en carrièremogelijkheden. Op zijn 39e kon de voormalige quaestor of aediel zich verkiesbaar stellen als praetor.

De cursus honorum. Cicero kwam uit de middelste stand, die van de equites, maar wist op te klimmen tot consul.
De Romeinse ambten hadden hun eigen traditionele klederdracht. Dit was zeer officieel, maar zou in de loop van de keizertijd verslappen.

De kroon op de carrière was natuurlijk het consulaat, waar een plebejer minstens 42 en een patriciër minstens 40 jaar oud voor moest zijn. Deze ambten gaven allen zeer veel status, maar kostten ook handenvol geld aan het organiseren voor publieke werken en feesten. Toen het Romeinse grondgebied zich uitbreidden en er provincies kwamen, was het uitoefenen van een gouverneurschap (als propraetor of proconsul) dan ook de ideale manier om de beurs weer te vullen. Na het consulaat kon men eventueel of censor worden, zonder imperium maar met veel status. Deze functies gaven uiteraard ook toegang tot de Senaat, mits men oud en rijk genoeg was. Elke vijf jaar kozen de censoren bovendien een Princeps Senatus (“eerste der Senaat”) die als eerste spreken mocht in de Senaat en de macht had om de agenda te bepalen en de vergaderingen van de Senaat te openen en af te sluiten. De titel zou later aan de basis liggen van het Romeinse keizerschap.