De gewelddadige komst van Julius Caesar (58 t/m 55 v. Chr.)

Het eerste directe contact van de bewoners van het huidig Nederlands grondgebied met de Romeinse legermacht was allerminst zachtzinnig te noemen. Men raakte betrokken in de Gallische Oorlog en zoals recentelijk in het nieuws was, wordt het steeds waarschijnlijker dat Caesar hier op zeer gewelddadige wijze huisgehouden heeft.

Caesar, Crassus en Pompeius. Als het Eerste Triumviraat sloten deze rivalen de handen ineen en zorgden ervoor dat er niets gebeurde dat tegen hen werkte. Na de dood van Crassus viel deze balans weg en werden Pompeius en Caesar aartsvijanden.
Caesar, Crassus en Pompeius. Als het Eerste Triumviraat sloten deze rivalen de handen ineen en zorgden ervoor dat er niets gebeurde dat tegen hen werkte. Na de dood van Crassus viel deze balans weg en werden Pompeius en Caesar aartsvijanden.

De Gallische Oorlog zou men kunnen beschouwen als een groot prestigeproject van een politicus. Caesar leefde in de tijd van de Romeinse republiek en was lid van een patricische (adellijke) familie, de Gens Iulia, die beweerde af te stammen van Julus, de kleinzoon van Aeneas. Via moederskant zou hij ook nog afstammen van de Romeinse koningen Ancus Marcius en Numa Pompilius. Ondanks deze adellijke komaf met nogal protserige claims was de familie nogal verpauperd en was het voor een goede carrière noodzakelijk om hard te werken. Na de Slavenoorlog tegen Spartacus, waren de twee machtigste mannen in Rome Gnaeus Pompeius en Marcus Licinius Crassus. De twee werkten om strategische redenen samen, maar konden elkaar amper luchten of zien. Door met beide heren een alliantie te sluiten en zo hun conflict te overbruggen, was het Eerste Triumviraat tot stand gekomen en had Caesar het consulaat kunnen krijgen in 59 v. Chr. Verkiezingsuitslagen waren in dergelijke positie vooral afhankelijk van je netwerk, zodat al je bondgenoten ook hun cliënten mobiliseerden om op je te stemmen. En deze won Caesar extra goed door “vrijgevigheid”, wat in die tijd niet ongebruikelijk was, maar nu gerust als smeergeld kan worden gezien.

Gallië in de eerste eeuw voor Christus. Het zuidoosten was al Romeins voor de komst van Caesar.
Gallië in de eerste eeuw voor Christus. Het zuidoosten was al Romeins voor de komst van Caesar.

Caesar was dus een ambitieuze politicus. Hij werkte samen met Pompeius en Crassus, maar kon niet voor hen onderdoen. Zijn consulaat had hem handen vol geld gekost en zijn schulden waren torenhoog toen in 58 v. Chr. zijn éénjarige ambtstermijn erop zat. In dat jaar werd hij benoemd tot gouverneur van de provincie Gallia Narbonensis, het zuidoosten van het tegenwoordige Frankrijk. Ook had hij Gallia Cisalpina (Noord-Italië) en Illyricum (de Joegoslavische kust) voor vijf jaar bemachtigd. Van daaruit begon hij plannen te maken om Dacië aan te vallen. Om zowel zijn schulden te verminderen als zijn naam te vergroten, kon Caesar een oorlog dan ook goed gebruiken. Maar het plan met Dacië werd uiteindelijk verruild toen zich in Gallië iets onvoorziens voordeed. De Helvetiërs, een Gallische stam in het huidige Zwitserland, kregen het steeds benauwder door de toenemende druk van hun Germaanse buren. Uiteindelijk besloten zij hun land te verlaten en naar de westkust te verhuizen. Hoewel zij dit op een vreedzame manier probeerden te doen, trokken zij over het grondgebied van Romeinse bondgenoten, wat voor Caesar genoeg reden was voor oorlog. Dat kon gemakkelijk, want de volksmigratie riep de pijnlijke herinnering van de Cimbrische oorlog op bij de Romeinen. In zijn verslag van de oorlog, een propagandawerk waarin Caesar zijn daden in feite verdedigt, werd bovendien de beschuldiging toegevoegd dat de Helvetische koning Orgetorix van plan was geweest om heel Gallië in zijn macht te krijgen.

Caesars uitgebreide veldtochten in Gallië. Het werd een jarenlange veroveringsoorlog die helemaal uit de hand liep.
Caesars uitgebreide veldtochten in Gallië. Het werd een jarenlange veroveringsoorlog die helemaal uit de hand liep.

In het eerste jaar van die oorlog zullen de Lage Landen nog niet betrokken zijn geweest. Zowel de Helvetiërs als de Germaanse Sueben, die Gallië ook waren binnengevallen, werden snel verslagen. Maar de aanwezigheid van de Romeinse troepen leidde uiteraard tot onrust onder de bevolking. De verschillende Keltische volkeren waren nog te verdeeld, maar in Belgica daarentegen wisten de Belgen en Germanen dit probleem op te lossen door middel van een groot bondgenootschap, dat werd bekrachtigd door de uitwisseling van gijzelaars, zoals in die tijd gebruikelijk was. Hoewel er nog geen strijd was geweest met deze stammen greep Caesar dit aan als een nieuwe casus belli, opnieuw met de bewering dat er sprake was van een dubbele agenda. Zo kwamen de Lage Landen voor het eerst in aanraking met de Romeinse legermacht, die heel anders was dan wat zij gewend waren. In plaats van een krijgscultuur was hier sprake van een georganiseerd beroepsleger. Er waren veel meer rangen, de formaties waren veel strakker en meer geoefend en in plaats van individuele roem stond de onderlinge samenwerking voorop. Hoewel dat indruk moet hebben gemaakt, wil dat niet zeggen dat de Belgen maar wat deden. De Nerviërs wisten in eerste instantie tal van standaards buit te maken en veel Romeinse centurio’s uit te schakelen. Maar uiteindelijk onderwierp hij de meeste Belgen of joeg hen op de vlucht, met uitzondering van enkele stammen die zich in moeilijk doordringbare moerasgebieden ophielden.

Bij het Belgische Thuin zijn de sporen nog zichtbaar van het oppidum (Gallisch fort) waar de Atuatuci zich in terugtrokken.
Bij het Belgische Thuin zijn de sporen nog zichtbaar van het oppidum (Gallisch fort) waar de Atuatuci zich in terugtrokken.

Tijdens de campagnes in Belgica kwam Caesar voor het eerst dicht in de buurt van het tegenwoordige Nederland toen hij de strijd aanbond met de Atuatuci of Aduatieken. Door een vage etymologische overeenkomst in de namen was het fabeltje ontstaan dat deze stam een overblijfsel van de Cimbren en Teutonen was. Genoeg reden voor Caesar om hen uit te schakelen dus. De Atuatuci waren in feite gewoon een erg machtige stam, zodat het breken van hun machtspositie het meeste verzet zou uitschakelen. Dat bleek inderdaad het geval. Naburige onderhorige stammen, zoals de Eburonen, gingen door de knieën toen de Atuatuci verslagen werden. Er kwamen zelfs gezantschappen van over de Rijn om hun vriendschap (inclusief gijzelaars) aan te bieden, waaronder waarschijnlijk de Ubiërs. Alleen de Morini en Menapiërs in hun westelijke moerasgebieden bleven onafhankelijk. Ofschoon zij niet agressief waren, was dat toch een doorn in Caesars oog. Zijn plan om deze lastpakken in 55 v. Chr. – nadat hij met Crassus en Pompeius was overeengekomen dat zijn bevoegdheden met vier jaar verlengd zouden worden – alsnog te onderwerpen ging echter niet door. Een Germaanse inval in het najaar van 56 v. Chr. haalde een streep door de rekening. Twee stammen, de Usipeten en de Tencteren, waren van hun grond verdreven door de Sueben en hoopten nu van het machtsvacuüm in het oosten van Belgica gebruik te maken. De inval was extra ernstig omdat Caesar vreesde dat de Galliërs en Belgen deze Germanen wellicht als bondgenoten tegen de Romeinen konden zien. Caesar riep dan ook een Gallische raad bijeen, waar hij zich opwierp als de beschermer van het land.

Doorboorde schedels gevonden bij Kessel, vermoedelijk slachtoffers van Caesars aanval.
Doorboorde schedels gevonden bij Kessel, vermoedelijk slachtoffers van Caesars aanval.

Caesar trok naar het noorden met zijn enorme leger en de Gallische hulptroepen, tot hij gezanten van de Usipeten en Tencteren tegenkwam. Zij verzochten om een woonplaats in het rijk, of dat nu op hun huidige plek in Belgica was of op een plek die Caesar aan zou wijzen. Hoewel een bondgenootschap boven vijandschap te verkiezen viel, voelde Caesar er niets voor om deze Germanen in Gallië toe te laten. In plaats daarvan gelastte hij hen de Rijn weer over te steken en zich op het land van de Ubiërs te vestigen, met de opmerking dat je geen land van anderen op kon eisen als je je eigen land niet eens had kunnen verdedigen. De gezanten vroegen Caesar om drie dagen bedenktijd en of hij verder niet wilde optrekken. Beide verzoeken wees hij af, naar eigen zeggen omdat hij vreesde dat de Germanen tijd wilden winnen om versterkingen te roepen. Toen ging het mis: de Romeinse voorhoede raakte slaags met de Usipetische ruiters en werd teruggeslagen. Niet meer dan een schermutseling, maar toch een ernstige verstoring van de diplomatieke betrekkingen. De volgende dag kwamen de aanvoerders en stamoudsten van beide stammen naar Caesar toe in een poging te redden wat er te redden viel en hun excuses te maken voor het gevecht. Caesar zag dit anders. Het gevecht was volgens hem een schending van de overeenkomst, zodat de onderhandelingen nu werden afgebroken. Hij nam de gezanten gevangen en opende een verrassingsaanval op de rest van de Usipeten en Tencteren, die nu van hun leiders beroofd waren. Bij de aanval op hun wagenkamp werden niet alleen veel vechtende krijgers, maar ook tal van vrouwen en kinderen gedood. De gevangen leiders werden na deze Romeinse overwinning wel vrijgelaten, maar bleven uit angst voor de Belgen toch bij Caesar rondhangen.

Zwaardfragmenten uit Kessel (vici.org)
Zwaardfragmenten uit Kessel (vici.org)

Vermoedelijk vond de wrede actie van Caesar in mei of juni 55 v. Chr. plaats op Nederlandse bodem, bij het Noord-Brabantse Kessel, wat men opmaakt uit archeologische, historische en geochemische gegevens. De aanval heeft veel weg van een poging om de “indringers” uit te roeien, een daad die tegenwoordig zou vallen onder genocide. Dergelijke acties waren niet ongebruikelijk in deze tijden, evenmin als de verwoesting van steden of de gedwongen migratie van verslagen volkeren. Hoewel de wreedheid van de actie niet werd onderschat, zat men hier beduidend minder mee dan met het gevangennemen van de onderhandelaars. Onderhandelaars en afgezanten genoten ook toen al diplomatieke onschendbaarheid, zodat het gevangennemen of bevechten van hen dus in feite gold als een oorlogsmisdaad. In tegenstelling tot tegenwoordig was er echter geen internationaal gerechtshof dat hierover oordeelde. Wel spraken Caesars tegenstanders in de Senaat er schande van. Cato de Jongere, die bekendstond als een toonbeeld van integriteit en koppigheid, stelde zelfs de vraag of men Caesar niet moest uitleveren aan de Germanen om de smet van zijn daden van de Romeinse republiek af te wassen.

De Romeinse republiek breidde in Caesars tijd in een rap tempo uit. Caesar boekte een enorme verovering met Gallië (gearceerd).
De Romeinse republiek breidde in Caesars tijd in een rap tempo uit. Caesar boekte een enorme verovering met Gallië (gearceerd).

Uiteraard kwam het lang niet zover. Menigeen zag het vernietigen van de invallers toch als een soort heldendaad. Dat daar een wat minder fraaie toedracht bij hoorde, was blijkbaar niet zo’n probleem. Caesar trachtte er in elk geval lering uit te trekken en trok de Rijn over om alle Germanen duidelijk te maken dat zij niets te zoeken hadden in Gallië, met als uitleg aan het thuisfront dat de Usipetische en Tencterische ruiterij ontsnapt waren en zich bij de vijandige Sugambren hadden gevoegd, die uitlevering weigerden. Bovendien hadden de Ubiërs opnieuw hulp gevraagd tegen de Sueben. De veldtocht in Germanië stelde qua resultaat erg weinig voor. De Sugambren trokken zich terug in de diepe wouden en verder werden er vooral bondgenootschappen behaald. Caesar ging na 18 dagen terug naar Gallië en liet de Romeinse brug over de Rijn vernielen. Hij besloot zich nu maar op het westen te richten en de Britten te laten zien wie er de baas was, onder het mom dat zij de Belgen gesteund hadden. De veldtocht was een fiasco door het slechte weer, maar bij terugkomst versloeg Caesar eindelijk de Morini. Bij latere veldtochten in Brittannië was Caesar voorzichtiger en liet hij troepen in Gallië achter. En terecht, want het begon te rommelen in Gallië…

1 januari en de Romeinse kalender

kalender2De kalender die wij in de zgn. Westerse Wereld gebruiken, is tot op de dag van vandaag de Romeinse. Niet de jaartelling zelf, maar wel de indeling van het jaar in 12 maanden. En juist in dit nieuwe jaar is het wel eens interessant om toe te lichten hoe de indeling van onze kalender nou precies tot stand gekomen is.

De Fasti Capitolini. Fasti is de benaming voor een Romeinse kalender, maar ook voor bepaalde dagen (zie onder).
De Fasti Capitolini. Fasti is de benaming voor een Romeinse kalender, maar ook voor bepaalde dagen (zie onder).

Volgens de legende zou de Romeinse kalender zijn ingevoerd door niemand minder dan Romulus, de eerste koning van Rome. De kalender zou in die tijd maar 10 maanden hebben gehad, wat meteen verklaart waarom de maanden met een cijfer in hun naam niet corresponderen met hun nummer. Zoals sommige lezers wellicht weten is onze twaalfde maand, december, vernoemd naar het Latijnse cijfer tien, decem. Datzelfde geldt natuurlijk voor september, oktober en november. Ook de vijfde en zesde maand van de Romeinse kalender (onze zevende en achtste) hadden een genummerde naam: quintilis en sextilis. Zes van de tien oorspronkelijke maanden hadden 30 dagen: aprilis, iunius, sextilis, septembris, novembris en decembris. De overige vier maanden, martius, maius, quintilis en octobris hadden er 31. Een kleine rekensom vertelt ons dan ook dat het jaar 304 dagen had, wat aanzienlijk korter is dan ons moderne jaar. Daar staat tegenover dat de winterdagen tussen 31 december en 1 maart blijkbaar niet geteld werden. Uiteraard maakte dat de kalender (die door veel gewone mensen waarschijnlijk niet gebruikt werd) er niet overzichtelijker op.

De Romeinse kalender zou al zijn ingevoerd door de eerste koning, Romulus. Zijn opvolger Numa Pompilius bracht al wijzigingen aan.
De Romeinse kalender zou al zijn ingevoerd door de eerste koning, Romulus. Zijn opvolger Numa Pompilius bracht al wijzigingen aan.

De tweede koning, Numa Pompilius, zou dit hebben omgezet in 12 maanden door er ianuarius en februarius aan toe te voegen. Tegelijkertijd werd er van elke maand met 30 dagen een dag afgetrokken, want even getallen zouden volgens Romeins bijgeloof ongeluk brengen. Hierdoor waren er dus 51 winterdagen over die over januari en februari werden verdeeld: beide maanden kregen respectievelijk 29 en 28 dagen. Februari was dus korter om het restje op te vangen, maar gold bovendien als een sobere maand, waarvoor het ongeluksgetal wel toepasselijk was. Nu had de kalender dus 355 dagen. Dat dit aantal dagen niet helemaal klopt met omlooptijd van de Aarde om de zon (en dus met de zonnestanden die men destijds waarnam) is te wijten aan het feit dat het hier “maanmaanden” betrof: hun lengte correspondeerde zo ongeveer met het wassen van de maan. De Romeinse kalender was dus van oorsprong een maankalender.

De Romeinse kalender in Archeon, een reconstructie van de Fasti Antates Maiores, de enige teruggevonden republikeinse kalender.
De Romeinse kalender in Archeon, een reconstructie van de Fasti Antates Maiores, de enige teruggevonden republikeinse kalender.

Week- en dagnummers bestonden in die tijd nog niet. Toch was er een systeem om de dagen bij te houden, aan de hand van enkele maandelijkse rituelen. De eerste dag van de maand werd de Kalendae genoemd, de dag waarop de maand werd afgeroepen. Van oorsprong vielen deze dus op de nieuwe maan. Op de dag van de Kalendae riepen de pontifices, de Romeinse hogepriesters, de maand ritueel af en kondigden aan hoeveel dagen deze zou duren. Na een kort aantal dagen (7 dagen in maart, mei, juli en oktober, 5 dagen in de andere maanden) volgden de Nonae, die oorspronkelijk geacht werden te vallen op het eerste kwartier (eerste halve maan) maar op den duur eigenlijk gewoon 8 dagen voor de Idus vielen. De Idus viel oorspronkelijk dus op volle maan: op de maanden met 31 dagen viel hij op de 15e en in de andere maanden op de 13e. Wat de telling op grond van deze dagen betreft moet men zich overigens niet laten misleiden: er werd niet geteld vanaf de eerste dag van de maand! In plaats daarvan telde men hoeveel dagen het voor de volgende Kalendae, Idus of Nonae was. Men dateerde 15 maart dus als “de Idus van maart”, terwijl vier dagen daarvoor werden gedateerd als “vier dagen voor de Idus van maart”. Dagen na die Idus werden dan gedateerd als “zoveel dagen voor de Kalendae van april”. Dagen als zondag, maandag en dergelijke kwamen niet voor. Wel was er sprake van een soort acht dagen durende “marktweek”, op de kalender aangegeven met de letters A t/m H. De 9e dag gold als marktdag en omdat het aantal dagen in een jaar niet door 8 te delen was, werd er altijd gewoon doorgeteld. De marktdag kon in het ene jaar dus bijvoorbeeld op de A’s vallen en in een ander jaar op de F’s.  Verder waren veel dagen in het jaar aangeduid met een extra F. Dit waren de dies fasti, de dagen waarop recht gesproken mocht worden. Op de dies nefasti, aangeduid met N, waren rechtspraak en andere politieke activiteiten verboden. De dies comitialis, aangeduid met C, was de dag waarop de volksvergadering bijeenkwam.

Fragment van de Fasti Praenestini. De opeenvolgende letters geven de dagen van de marktweek aan.
Fragment van de Fasti Praenestini. De opeenvolgende letters geven de dagen van de marktweek aan.

Het systeem was hiermee natuurlijk nog lang niet volmaakt, nog afgezien van hoe ingewikkeld dergelijke datering is. Zoals gezegd was de kalender afgestemd op de maancyclus en liep hij daardoor niet gelijk met de zonnestanden. Een manier om dit op te lossen deed zich, net als bij ons, aan in de vorm van schrikkeljaren. Maar zoals wel duidelijk zal zijn loopt een maand van 355 dagen veel meer achter op de zonnestanden dan een jaar van 365 dagen. In plaats van een enkele schrikkeldag werd er dan ook om de zoveel tijd een soort schrikkelmaand ingevoerd, een intercalaris (de Romeinse schrijver Plutarchus noemt de maand Mercedonius). Deze extra maand werd om de zoveel tijd na februari ingevoerd, waarbij februari dan weer een dag of vier verloor. De lengte van de intercalaris zelf kon variëren, afhankelijk van over hoeveel dagen er een nieuwe maan zou zijn. Uiteraard maakte dat de kalender er niet ordelijker op. Het verliep te rommelig en zaaide teveel verwarring, maar bovendien was het de Pontifex Maximus die bepaalde of er wel of geen schrikkelmaand kwam. En hoewel dat in de praktijk meestal om het jaar gebeurde, kon de Pontifex, die in feite een Romeinse politicus was, er soms baat bij hebben om het jaar extra op te rekken in het belang van hemzelf of zijn bondgenoten. Julius Caesar kreeg bijvoorbeeld voor elkaar dat het derde jaar van zijn consulaat verlengd werd naar 445 dagen!

"Hoedt u voor de Idus van maart!" De datum werd legendarisch doordat Caesar op die dag in de Senaat vermoord werd. (Vincenzo Camuccini, "Morte di Cesare", 1798.)
“Hoedt u voor de Idus van maart!” De datum werd legendarisch doordat Caesar op die dag in de Senaat vermoord werd. (Vincenzo Camuccini, “Morte di Cesare”, 1798.)

Toch was het de alleenheerschappij van Julius Caesar die orde in de chaos schiep. Het was tegen die tijd al bekend dat een zonnejaar (de omlooptijd van de Aarde) 365¼ dag moest tellen. De Egyptische en Iraanse kalender kwamen daar al erg dicht bij in de buurt. Waarschijnlijk maakte Caesar in 48 v. Chr. in Egypte kennis met deze kalender, waar hij volgens de schrijver Lucanus zou hebben bekendgemaakt dat hij van plan was een nog veel betere kalender te maken. Zijn belangrijkste adviseur in dit project zou volgens Plutarchus Sosigenes van Alexandrië geweest zijn. Het verlengen van het jaar 46 v. Chr. (het jaar 708 Ab Urbe Condita, “vanaf de stichting van de stad”, de Romeinse jaartelling) paste uiteraard handig in dit project. Het zou het “laatste jaar van verwarring” geweest zijn. Zo kwam 1 januari uit op een datum die volgens de astronomen het meest klopte met hoe de kalender zou moeten lopen, en werd dit de eerste dag van het jaar volgens de officiële jaartelling. Het jaar kreeg 365 dagen, met elke vier jaar een schrikkeldag. Maart, mei, quintilis, september, november en januari kregen 31 dagen, de rest 30. Uitzondering bleef februari, dat nu 28 dagen telde en de eventuele schrikkeldag. De marktweek werd van 8 naar 7 dagen ingekort (waarna Constantijn de Grote er in 321 de moderne week van maakte). Dit was de Juliaanse kalender.

De gekke keizer Commodus wilde alle maanden in het jaar naar zichzelf vernoemen. Hij nam hier zelfs twaalf nieuwe namen voor aan.
De gekke keizer Commodus wilde alle maanden in het jaar naar zichzelf vernoemen. Hij nam hier zelfs twaalf nieuwe namen voor aan.

Ironisch genoeg stierf Caesar zelf op een gemakkelijk te onthouden datum van de Romeinse kalender: hij werd op de Idus van maart 710 AUC (15 maart 44 v. Chr.) vermoord in de Senaatsvergadering. Nog hetzelfde jaar werd de maand quintilis omgedoopt tot Iulius, oftewel juli, naar de geslachtsnaam van de dictator. Dat sextilis in 8 na Chr. werd hernoemd naar keizer Augustus zou volgens sommige wetenschappers te maken hebben met een laatste hervorming: het schrikkeljaar zou door een misverstand in eerste instantie niet op het vierde maar op het derde jaar geplaatst zijn, wat keizer Augustus in 4 na Chr. zou hebben laten verhelpen. De vernoeming naar Augustus verklaart in elk geval wel waarom zowel juli als augustus 31 dagen hebben: Augustus kon qua aantal dagen uiteraard niet onderdoen voor Julius Caesar, laat staan een ongelukkig even aantal dagen hebben. Dat hij hiervoor de een dag van het 29 dagen tellende februari zou hebben afgehaald is een bekend verhaal, maar dit is zeer onwaarschijnlijk. De maand telde al 28 dagen onder Numa Pompilius. Wel werden de maanden na augustus in volgorde van 30 en 31 dagen aangepast. Men had uiteraard ook een andere maand kunnen kiezen, maar volgens Macrobius koos men de maand sextilis omdat Augustus in deze maand grote overwinningen op zijn tegenstanders had behaald. Verder zijn er nooit meer maanden naar Romeinse keizers vernoemd of zijn de vernoemingen nooit in stand gebleven. Nero probeerde in 65 na Chr. de maanden april, mei en juni respectievelijk Neroneus, Claudius en Germanicus te noemen, allemaal naar hemzelf. Ook keizer Domitianus trachtte maanden naar zichzelf te noemen, waarbij september Germanicus en oktober Domitianus zou worden. Tiberius en Antoninus Pius wezen allebei het aanbod om de maand september naar zich vernoemd te krijgen zelfs af. De megalomane keizer Commodus nam zelfs twaalf nieuwe namen aan, met het bizarre plan om elke maand in het jaar één van die namen te geven.

Paus Gregorius XIII zette de puntjes op de i door de Juliaanse kalender te laten hervormen.
Paus Gregorius XIII zette de puntjes op de i door de Juliaanse kalender te laten hervormen.

In Oosterse en Orthodoxe kerken is de Juliaanse kalender nog altijd in gebruik voor de feestdagen. Deze kalender loopt inmiddels echter nadrukkelijk achter op degene die wij gebruiken, want er was nog een klein verschil van enkele minuten met het astronomische jaar. Dit verschil was zo klein dat het gemakkelijk over het hoofd gezien werd, maar dat het in de loop der eeuwen enkele dagen verschil opleverde. Paus Gregorius XIII liet in 1582 de fout herstellen en liet dat jaar 15 oktober op 4 oktober volgen – er was besloten te rekenen vanaf het Concilie van Nicea (325 na Chr.) in plaats vanaf het begin van de jaartelling. Sindsdien zijn de jaren die door 100 deelbaar zijn (zoals 1800 en 1900) geen schrikkeljaar, maar de jaren die door 400 deelbaar zijn (zoals het jaar 2000) weer wel. Daardoor is de Juliaanse kalender de laatste eeuwen nog drie dagen meer gaan achterlopen op de Gregoriaanse. Het duurde overigens ook nog een poos voordat deze in veel landen werd aangenomen. Nederland zelf was één van de eerste: in 1582 nam de regering van de Republiek der Verenigde Nederlanden de Gregoriaanse kalender in gebruik. Ook ging Nederland in 1583 over op de 1e januari als eerste dag van de maand, want ook dat was nog lang geen vanzelfsprekendheid. Ondanks Caesars hervorming duurde het bijvoorbeeld in het Verenigd Koninkrijk nog tot 1752 voor men 1 januari weer als officieel begin van het jaar aannam, waar men tot die tijd 25 maart (9 maanden voor kerst) hanteerde. En dat gaf bij internationale correspondentie uiteraard de nodige verwarring…

Gaius het soldatenschoentje: keizer Caligula

caligulaOp 18 maart 37 na Chr. werd Gaius Iulius Caesar tot keizer uitgeroepen door de Senaat. Julius Caesar? Die was toen toch al 81 jaar dood? Dat klopt. Het betreft hier een naamgenoot, de kleinzoon van de beroemde veldheer Drusus en de zoon van Germanicus. Zowel zijn vader als grootvader staan bekend om hun veldtochten in Germania, wat de erenaam Germanicus ook wel aantoont. De toekomstige keizer was al als peuter in het militaire kamp te zien was, in een speciaal op kindermaat gemaakte uitrusting, compleet met twee kleine caligae, stevige, met noppen beslagen legersandalen. Verder lezen Gaius het soldatenschoentje: keizer Caligula

De bevolking van Nederland in de Romeinse tijd: van hokjesgeest naar multiculturele frontierzone

kaartOver de bevolking van Nederland in de eerste vier eeuwen van onze jaartelling zijn een hoop algemene misvattingen. Deze beginnen al bij het onderwerp zelf, want de naam “Nederland” geeft al een verkeerd beeld: Nederland bestond immers nog niet en er was geen gedefinieerde Nederlandse bevolking. In meer nationalistische tijden heeft men getracht de toenmalige bevolking als één volk neer te zetten en als de voorouders der Nederlanders, die een duidelijk afgebakend gebied bewoonden: het Nederlandse grondgebied. Niets is echter minder waar.
Verder lezen De bevolking van Nederland in de Romeinse tijd: van hokjesgeest naar multiculturele frontierzone