Wie waren de Bataven?

BatavenNaast militairen en ambtenaren in dienst van het Romeinse rijk was er ook een inheemse of lokale bevolking aanwezig in Romeins Nederland en omstreken. De Romeinen verdeelden hun provincie Germania Inferior, waar een groot deel van het zuiden van Nederland bij hoorde, in verschillende civitates of administratieve stamgebieden. De bekendste stam in Romeins Nederland is natuurlijk die van de Bataven, die zelfs zo beroemd zijn dat hun naam (of het daarvan afgeleide “Batavieren”) door veel mensen met heel Nederland geassocieerd wordt. Terecht is dat niet, want de Bataven bewoonden lang niet heel Nederland. Waarschijnlijk zaten zij vooral in het rivierengebied. Dat zij “oorspronkelijke” bevolking zouden zijn is ook niet juist.

De Bataven (of hun elite) kwamen uit de omgeving van de Wezer en trokken uiteindelijk het Nederlandse rivierengebied binnen.
De Bataven (of hun elite) kwamen uit de omgeving van de Wezer en trokken uiteindelijk het Nederlandse rivierengebied binnen.

De Bataven zouden zijn afgesplitst van de Chatten, een stam die rondom het gebied van Hesse-Kassel in Duitsland woonde, bij de Wezer. Een onderling conflict leidde er blijkbaar toe dat de verliezende partij zich uit zelfbehoud naar het westen verplaatste en toenadering bij de Romeinen zocht. Wanneer dit gebeurde is niet zeker: in elk geval na het einde van de Gallische oorlog in 50 v. Chr. en vóór het begin de Germaanse veldtochten van Drusus in 12 v. Chr. Bekend is dat Marcus Vipsianus Agrippa als gouverneur van Gallië in 37 v. Chr. de Romeinsgezinde Ubiërs toestemming gaf om op de linkeroever van de Rijn te komen wonen nadat zij samen met Agrippa ten strijde waren getrokken tegen de Sueben. Misschien speelde de Suebische agressie een rol in de Chattische burgeroorlog, waarbij de verliezers waarschijnlijk de kant van de Romeinen hadden gekozen. Wat de exacte oorzaak van de migratie ook was, de Bataven kregen toestemming om in het Nederlandse rivierengebied te gaan wonen, in het land tussen Rijn, Waal en Maas. Daar moet bij gezegd worden dat Julius Caesar al over een Insula Batavorum (“Bataveneiland”) sprak, wat impliceert dat hier al bevolking woonde die “Batavi”  genoemd werd. Die naam zou dan weer op vruchtbare grond duiden.

De Bataven zouden via de Rijn bij Lobith Nederland in zijn getrokken. Maar Lobith en Nederland bestonden nog niet...
De Bataven zouden via de Rijn bij Lobith Nederland in zijn getrokken. Maar Lobith en Nederland bestonden nog niet…

Omdat de naam Bataven veelal aan de Betuwe verbonden wordt, worden de Bataven traditioneel hiermee geassocieerd. Op zich is dat juist, maar hun grondgebied kan zich nog wel daarbuiten uitgestrekt hebben, zeker als men bedenkt dat het bestuurscentrum van hun civitas in het tegenwoordige Nijmegen lag. In traditionele schoolboekjes zouden ze de Rijn zijn afgezakt en “bij Lobith” Nederland binnengetrokken zijn. Ook dit beeld is niet helemaal zeker: afgezien van het feit dat Lobith nog niet bestond (evenmin als de grens tussen Nederland en Duitsland) is het ook onzeker of er werkelijk over de Rijn gevaren werd in deze trektocht. Bovendien is het de vraag of de Bataven wel allemaal bij de Chatten vandaan kwamen of dat er sprake was van een vermenging met al aanwezige bevolking. Een mogelijkheid is dat het hier gaat om voormalige onderdanen of vazallen van de Eburonen, een stam ergens ten zuiden van de Rijn van wie Julius Caesar beweerde ze te hebben uitgemoord. Pollenonderzoek ontkracht de door Caesar beweerde ontvolking, maar er is ook geopperd dat in werkelijkheid de politieke elite van de Eburonen werd uitgemoord, waarna de lokale bevolking van haar leiders beroofd was. De Bataven zouden dus, net als de Tungri en andere stammen, in dit machtsvacuüm gesprongen kunnen zijn. Evengoed is de aanduiding “Germaans” misleidend omdat de Romeinen die voor alle volkeren van achter de Rijn gebruikten, ongeacht taal, cultuur of etniciteit. Van de Chatten zijn er vermoedens van een Keltisch taalverwantschap. En andere theorie is die van het Noordwestblok, volgens welke de bevolking van de Lage Landen en omstreken Keltisch noch Germaans was, ondanks een sterke culturele invloed uit beide richtingen.

Een weergave van het mogelijke uiterlijk van een Bataafse ruiter met lichte helm en gezichtsmasker, in Museum het Valkhof.
Een weergave van het mogelijke uiterlijk van een Bataafse ruiter met lichte helm en gezichtsmasker, in Museum het Valkhof.

De Bataven vestigden zich in elk geval met Romeinse toestemming in het rivierengebied en droegen hiermee bij aan de bewaking van de Romeinse Rijngrens. Dubbel en dwars want naast de Ala Batavorum, een cavalerie-eenheid, leverden de Bataven nog eens acht cohorten infanterie als Romeinse hulptroepen. Dat was zo ongewoon veel dat de Bataven van elke andere vorm van belasting waren vrijgesteld. Samen met hun aanduiding als bondgenoten heeft dit tot het fabeltje geleid dat de Bataven gelijkwaardige, onafhankelijke bondgenoten van de Romeinen waren. Dat is niet juist: gelijkwaardige bondgenootschappen bestonden in de tijd van het Romeinse keizerrijk niet of nauwelijks, terwijl onderwerpingen vaak genoeg zonder wapengekletter plaatsvonden. De Bataven waren dus wel degelijk onderworpen, maar aanvankelijk waren zij misschien meer autonome vazallen aan de grens, zoals wel vaker voorkwam bij de Romeinen. Naarmate Gallia Belgica (dat aanvankelijk tot aan de Rijn kwam) werd geïntegreerd als volwaardige provincie en de Romeinse periferie verder naar het noorden werd uitgebreid, werden de Bataven onderdanen van het Romeinse rijk. Sommige Bataafse soldaten wisten het tot de Praetoriaanse Garde in Rome te schoppen!

Bataafse ruiters onder leiding van Chariovalda streden in 16 na Chr. mee in het leger van Germanicus.
Bataafse ruiters onder leiding van Chariovalda streden in 16 na Chr. mee in het leger van Germanicus.

De Bataven speelden een rol in de veldtochten die vanaf de regering van keizer Augustus in Germania werden ondernomen. Al in 19 v. Chr. was er een groot troependepot op de Hunnerberg bij Nijmegen gebouwd en vanaf 12 v. Chr. plande Drusus vanuit dit gebied zijn expedities. Ook Tiberius en Germanicus maakten gebruik van onder andere Bataafse hulptroepen. De Bataven stonden vermaard om hun ruiters en om hun zwemkunsten. Die wilden ze wellicht iets te graag laten zien: tijdens een tocht over de Waddenzee verdronk een deel van de achterhoede toen deze door de vloed overvallen werd. De successen in Germania waren beperkt: ondanks een poging om er Romeins bestuur in te richten leden de legioenen onder Varus een grote nederlaag in het Teutoburgerwoud in 9 na Chr. en in 16 na Chr. werd besloten om de veldtochten in Germania niet voort te zetten. Het troependepot op de Hunnerberg werd niet meer in gebruik genomen. Wel was het ernaast gelegen fort op het Kops Plateau herbouwd. Voortaan zou de Ala Batavorum hier gehuisvest worden. Er worden in deze oorlogen weinig Bataafse namen genoemd, behalve ene Chariovalda die in 16 na Chr. een ruiterkorps leidde. Toen Germanicus zijn ruiters de Wezer liet oversteken, liet hij dit Chariovalda op de plek doen waar de stroming het sterkst was. Chariovalda en zijn ruiters liepen echter in een val van de Cheruskische leider Arminius, het brein achter de Varusslag, waarbij Chariovalda sneuvelde voor de Bataven hulp kregen.

Museum het Valkhof staat in feite in hartje Batavodurum, zoals ook staat op het aanwezige kunstwerk dat gebaseerd is op de Nijmeegse godenpijler.
Museum het Valkhof staat in feite in hartje Batavodurum, zoals ook staat op het aanwezige kunstwerk dat gebaseerd is op de Nijmeegse godenpijler.

De exacte omvang van het Bataafse gebied is niet helemaal duidelijk, hoewel het ongetwijfeld grote delen van de Betuwe en dus ook het midden-Nederlandse rivierengebied in beslag nam. De Rijn was ongetwijfeld de noordgrens van hun civitas, maar waar de oost-, zuid- en westgrens lagen is minder duidelijk. Vermoedelijk waren de Cananefaten directe buren in het westen en de Cugerni in het zuidoosten. De kern van het Bataafse gebied situeerde zich in elk geval rondom Nijmegen, mede omdat de Romeinen hier het bestuurscentrum hadden ingericht. Omdat veel Bataafse officieren na een carrière in de hulptroepen op Romeinse stijl wilden wonen, ontstond er bij dit machtscentrum een Gallo-Romeinse stad op de heuvel die nu het Valkhof heet. Beide stadsnamen zijn ook Keltisch van aard, namelijk Batavodurum (“Batavenmarkt”) en Oppidum Batavorum (“Burcht der Bataven”).  De stad nam in zijn hoogtij een plattegrond van ongeveer 1000 bij 300 meter in beslag. De rijkste ex-officieren, vaak van Bataafse adel, bezaten vaak echter ook aanzienlijke landerijen op het platteland, al dan niet samen met een stadswoning.

De samenzwering van Claudius Civilis (1661), door Rembrandt van Rijn. Het (gefantaseerde) tafereel was bedoeld voor het stadhuis van Amsterdam (nu het Paleis op de Dam) omdat de Bataafse opstand vaak met de Nederlandse Opstand vergeleken werd. Het doek werd afgekeurd omdat de stijl te ontraditioneel bevonden werd.
De samenzwering van Claudius Civilis (1661), door Rembrandt van Rijn. Het (gefantaseerde) tafereel was bedoeld voor het stadhuis van Amsterdam (nu het Paleis op de Dam) omdat de Bataafse opstand vaak met de Nederlandse Opstand vergeleken werd. Het doek werd afgekeurd omdat de stijl te ontraditioneel bevonden werd.

Dat de Bataafse onderwerping geen gelijkwaardig bondgenootschap was, blijkt uit de opstand die in 69 na Chr. uitbrak. Groeiende ontevredenheid tijdens de crisisperiode die het Vierkeizerjaar heet, leidde uiteindelijk tot een opstand onder leiding van de in ongenade gevallen ex-officier Julius Civilis, een Bataafse edelman wiens naam duidelijk Romeins staatsburgerschap aantoont. Middels een listige strategie was de opstand aanvankelijk succesvol en sloten verschillende stammen aan beide zijden van de Limes zich aan. Civilis was namelijk ervaren in de Romeinse krijgskunst en probeerde zijn mannen in dezelfde opstellingen en discipline te krijgen, hetgeen misschien toch makkelijker gezegd dan gedaan was, zelfs nadat de Bataafse hulptroepen zich aangesloten hadden. Op het hoogtepunt van de opstand was de Germaanse Limes tot in de buurt van de Alpen in handen van de rebellen, terwijl er zelfs een paar muitende legioenen overgelopen waren naar de opstand en in Gallië zelfs geprobeerd werd een onafhankelijk keizerrijk te stichten. Het succes was echter ook te wijten aan een onderbezetting van de legioensforten vanwege de Romeinse burgeroorlog: in het voorjaar van 70 was die echter grotendeels voorbij en kon de nieuwe keizer Vespasianus versterkingen sturen. In de loop van het jaar werden de rebellen teruggedreven naar het noorden, tot ze uiteindelijk niet anders konden dan de Batavenburg ontruimen. De stad werd, zoals indertijd gebruikelijk was, bij evacuatie in brand gestoken. Na een mislukte uitval moesten de rebellen ten slotte zelfs de Rijn over trekken. Civilis zag zich uiteindelijk gedwongen tot onderhandelen. Zijn lot wordt in de Romeinse verslagen niet vermeld.

Een indrukwekkende keizerzuil geeft de locatie van het marktgebouw ten oosten van het Hunnerbergfort aan. De naam van het fort is niet duidelijk.
Een indrukwekkende keizerzuil geeft de locatie van het marktgebouw ten oosten van het Hunnerbergfort aan. De naam van het fort is niet duidelijk.

Opvallend genoeg leidde de opstand voor zover bekend niet tot harde strafmaatregelen in het land van de Bataven. Het lijkt erop dat de oude verdragen grotendeels hersteld werden op enkele punten na: de Bataafse hulptroepen werden niet langer in hun eigen land ingezet, maar zouden voortaan forten in andere delen van het rijk bemannen. Verder werd de militaire bewaking van het gebied opgeschroefd. Veel Rijnforten in Gelderland zijn misschien pas na de opstand gebouwd, terwijl er op de Hunnerberg een legioen werd gevestigd om de Bataven onder de duim te houden. Dat duurde niet eeuwig: begin 2e eeuw werd het legioen nuttiger geacht op de Balkan, waar keizer Trajanus zich op de verovering van Dacia richtte. Tot die tijd had de economie rondom het fort goed geboerd, terwijl er een paar kilometer stroomafwaarts een nieuwe hoofdstad verrezen was: Noviomagus of “nieuwe markt”, waar later nog de naam Ulpia aan werd toegevoegd, naar keizer Ulpius Trajanus. Hoewel de economie van het Bataafse land nu misschien over haar hoogtepunt heen was, hield Noviomagus het nog lange tijd vol. De stad liep in de tweede helft van de 3e eeuw pas leeg, toen de Crisis van de Derde Eeuw haar hoogtepunt (of dieptepunt) bereikte. Het gebied was te onveilig geworden. Het voornaamste dat tijdens de Crisis verder van hen wordt vernomen is de aanbidding van de Bataafs-Romeinse oppergod Hercules Magusanus door de Gallische keizer Postumus. Zijn vaak aangenomen Bataafse identiteit ligt daarmee echter niet vast.

De eenheid van de Batavi, uitgebeeld door reenactors. (Bron: Wikimedia commons, CC-BY-SA-3.0
De eenheid van de Batavi, uitgebeeld door reenactors. (Bron: Wikimedia commons, CC-BY-SA-3.0

Hoewel de Bataven waarschijnlijk niet massaal uit hun land zijn weggetrokken, verdwenen zij op den duur wel op geheimzinnige wijze uit de geschiedenis. Melding van de Bataven komt nog wel voor rond 355, hoewel de Betuwe toen al prijsgegeven was aan de Salische Franken, waar Postumus het een kleine eeuw eerder al mee aan de stok had. Het is mogelijk dat de achterblijvers in die Saliërs zijn opgegaan, zoals de afsplitsing van de Chatten enkele eeuwen daarvoor de al aanwezige bevolking was gaan domineren. Wellicht trokken deze oude Bataven later met de Saliërs mee naar het meer zuidelijke Toxandrië (Noord-Brabant), waarna de Frankische Chamaven de Betuwe binnentrokken. Dominantie door nieuwkomers zal de Bataafse identiteit langzaam hebben doen oplossen in of versmelten met die van de Franken. In de Laat-Romeinse tijd leefde de naam Bataven nog wel voort in een afdeling van de Romeinse infanterie in de 4e en 5e eeuw, die letterlijk de Batavi genoemd werd. Op de Peutinger kaart, een middeleeuws kopie van een Laat-Romeinse kaart, wordt het land bij de Rijngrens ook Patavia genoemd.

De Bataven verdwenen uiteindelijk nogal roemloos uit de geschiedenis. Maar dat heeft menig Nederlander er niet van weerhouden trots op hen te zijn.
De Bataven verdwenen uiteindelijk nogal roemloos uit de geschiedenis. Maar dat heeft menig Nederlander er niet van weerhouden trots op hen te zijn.

Hoewel de Bataven dus eigenlijk nogal stilletjes zijn opgegaan in de grotendeels Frankische bevolking die in de Vroege Middeleeuwen het zuiden van Nederland bewoonde, werd de naam er niet minder beroemd op. In de 17e eeuw werd men des te enthousiaster omdat men een parallel trok tussen de Opstand der Bataven en de Nederlandse Opstand (begin van de Tachtigjarige Oorlog), wat beide gezien werd als een onafhankelijkheidsstrijd tegen een buitenlandse bezetter. Zo werd de Bataafse Mythe geboren, want hoewel beide opstanden voortkwamen uit onvrede over een streng beleid (overdadige rekrutering bij de Bataafse opstand, torenhoge belasting, protestantenvervolging en opschorten van privileges en gewoonterecht bij de Nederlandse) zijn beide regeringen niet echt vergelijkbaar. Bovendien is het zeer onjuist om de Bataven met geheel Nederland te associëren. Desondanks schilderde Rembrandt van Rijn De Samenzwering van Claudius Civilis [sic] voor het stadhuis van Amsterdam: de eenogige Civilis en de stamhoofden leggen boven een kelk een eed af tijdens hun heilig banket, zoals Tacitus omschrijft. In de 19e eeuw beweerden de eerste echte Nederlandse historici zelfs dat de Opstand der Bataven het begin van de Nederlandse natie was. De Bataafse Mythe wordt vandaag de dag door de wetenschap gelukkig naar het rijk der fabelen verwezen. Maar de beroemde stam en haar grote opstand blijven tot de verbeelding spreken…

Colonia Claudia Ara Agrippinensium: niet op één dag gebouwd

keulenDat de Rijn de grens van het Romeinse rijk vormde blijkt wel uit alle forten en wachttorens die erlangs liggen. Tussen Xanten en Keulen, in Duitsland, vinden we castella zoals Asciburgium (Asberg), Gelduba (Gellep) Durnomagus (Dormagen), het legioenskamp Novaesium (Neuss) en meerdere wachtposten en mini-forten. Sommigen vatten alle militaire versterkingen op als een teken dat de Romeinse tijd vrij oorlogszuchtig en onveilig was, zodat er continue bewaking nodig was. Zij vergeten dat de bewaking eerder als voorzorg diende en dat uitgerekend de hoofdstad van deze provincie, Germania Inferior, aan diezelfde Rijn lag. Want ten zuiden van bovengenoemde forten vinden we Colonia Claudia Ara Agrippinensium, oftewel Keulen: de hoofdstad van Germania Inferior en van de gemeenschap van de stam der Ubiërs.

Marcus Vipsianus Agrippa gaf de Ubiërs toestemming om de westoever van de Rijn te bewonen en had hiermee een belangrijke rol in het ontstaan van Keulen.
Marcus Vipsianus Agrippa gaf de Ubiërs toestemming om de westoever van de Rijn te bewonen en had hiermee een belangrijke rol in het ontstaan van Keulen.

De Ubiërs stuurden waarschijnlijk al gezanten naar Caesar tijdens de Gallische Oorlog. Toen tijdens deze oorlog meer Germaanse stammen van achter de Rijn probeerden om Gallië binnen te komen, zaten de Ubiërs in een lastig pakket en vroegen Caesar om hulp tegen de Sueben. Toen Caesar de Eburonen in 54 v. Chr. ervan langs gaf, onderwierpen de Ubiërs zich nogmaals aan hem. Marcus Agrippa  gaf in 39 of 38 v. Chr. toestemming aan de Ubiërs om op de linkeroever van de Rijn te komen wonen, tussen de Rijn en de Ruhr. Hun nieuwe stad werd Oppidum Ubiorum (“burcht der Ubiërs”) of Ara Ubiorum (“altaar de Ubiërs”) genoemd. Wanneer de stad precies gesticht werd is onduidelijk, maar de jaartallen 37 en 19 v. Chr. zijn de voornaamste kandidaten. Bij de stad lag een brug over de Rijn. Al vroeg in de eerste eeuw werd aan de overzijde het fort Divita gesticht, groot genoeg voor 1000 soldaten, om de stad te beschermen.

De Romeinse havenstraat, nu nog te zien in het Römisch-Germanisch Museum.
De Romeinse havenstraat, nu nog te zien in het Römisch-Germanisch Museum.

Aanvankelijk werden er bij Ara Ubiorum twee legioenen geplaatst. Na de Varusslag in 9 na Chr. waren dit Legio I Germanica en Legio XX Valeria Victrix. Dit bleef echter niet zo. Vanaf 28 na Chr. werd de omgeving van Ara Ubiorum niet langer als militaire basis gebruikt, op een vlootbasis in het zuiden na. De belangrijkste militaire plaats in Germania Inferior werd hiermee Castra Vetera, bij Xanten, waar nog wel twee legioenen geplaatst zaten. Ara Ubiorum daarentegen werd de hoofdstad van Germania Inferior gemaakt en werd hiermee het centrum van zowel het militaire als burgerlijke bestuur. Pas in 54 na Chr. werd de stad waarschijnlijk uitgeroepen tot Colonia Claudia Ara Agrippinensium (CCAA), in veel boeken kortweg Colonia Agrippina of Colonia Agrippinensis genoemd. De bewoners werden op den duur niet zozeer Ubiërs maar eerder Agrippinensen genoemd.

Het capitool van Keulen, ontworpen als een kleinere versie van het beroemde Capitool in Rome.
Het capitool van Keulen, ontworpen als een kleinere versie van het beroemde Capitool in Rome.

Als colonia moet CCAA als een kleine versie van Rome zijn ontworpen. Er zal dus een Capitool geweest zijn, een heiligdom waar de Capitolijnse Drieëenheid (Jupiter, Juno en Minerva) werd vereerd. Dit was gebouwd op een kunstmatige heuvel, waar nu de Sint-Maria im Kapital staat. Een ander zeer belangrijk gebouw was het praetorium, het hoofdkwartier van de troepen in Germania Inferior, dat in deze tijd nog een militair grensdistrict was en derhalve militaristischer van aard. Met 3,5 hectare was het praetorium één van de grootste gebouwen in heel Germania Inferior, waarvan de oostelijke muur op de Rijn uit keek. Het was in ditzelfde gebouw dat gouverneur Vitellius in januari 69 tot keizer werd uitgeroepen, waarop hij met zoveel mogelijk troepen naar Rome marcheerde.

Schaalmodel van het praetorium in Keulen, waar de gouverneur-bevelhebber van Germania Inferior zetelde.
Schaalmodel van het praetorium in Keulen, waar de gouverneur-bevelhebber van Germania Inferior zetelde.

De Ubische bevolking leed in de herfst van 69 onder invallen van Germaanse stammen van achter de Rijn, zoals de Chatten en Mattiaci, toen die zich bij de Bataafse opstand aansloten. Weliswaar wist men CCAA nog een tijdje veilig te stellen, maar wellicht creëerde dit een vals gevoel van veiligheid, zodat er begin 70 een heuse samenzwering in een woonhuis van de stad werd opgezet: de Treverische commandanten Julius Tutor en Julius Classicus en de Lingonische hoofdman Julius Sabinus kwamen hier met wat vertegenwoordigers van de Ubiërs en Tungri bijeen om te bespreken hoe zij zich zo listig mogelijk bij de opstand konden aansluiten. Sabinus droomde hierbij zelfs van een Gallisch keizerrijk met hemzelf aan het hoofd. Toen de Romeinse officier Gaius Dillius Vocula lucht kreeg van de samenzwering trok hij in zijn eentje naar de stad, maar ontmoette daar tot zijn verrassing Claudius Labeo, de neef van Julius Civilis, die aanbood om hem te helpen de opstand tegen te werken.

Met behulp van een list wisten de Agrippinensen de rebellen die hun stad bezetten in de val te lokken.
Met behulp van een list wisten de Agrippinensen de rebellen die hun stad bezetten in de val te lokken.

De plannen mochten niet baten, want in de weken daarna wonnen de rebellen alleen maar aan terrein, tot Classicus uiteindelijk voor de poorten stond en de stad dwong trouw te zweren aan het Gallische rijk. Kort daarna hadden de rebellen bijna alle forten veroverd. De Germaanse bondgenoten achter de Rijn drongen aan op plundering van CCAA, erop wijzend dat de bevolking zijn Germaanse afkomst verraden zou hebben door in deze zeer Romeinse stad te wonen die van Germaanse reizigers die de stad in wilden een tol eiste en hen verbood wapens te dragen. Civilis en Classicus zagen hier echter geen heil in omdat dit de steun voor de opstand in de streek kon doen afbrokkelen en omdat Civilis’ zoon zich nog als gijzelaar in de stad bevond. Van de Tencteren moesten de muren in elk geval worden afgebroken, maar de Agrippinensen zeiden tactvol dat ze de tol op zouden heffen en dat de muren beter konden blijven staan om een beleg van Romeinse heroveringstroepen te weerstaan. De Agrippinensen speelden het spel slim, want toen de Romeinse legioenen van Cerialis naar het noorden oprukten, waren ze erin geslaagd de Friese en Chaukische krijgers die de stad bezetten dronken te voeren en op te sluiten in een gebouw dat vervolgens in brand gestoken werd. Tevens konden ze de vrouw en zuster van Civilis en de dochter van Classicus, alle drie achtergelaten als gijzelaars, aan Cerialis uitleveren.

CCAA in haar gloriedagen. Middenin het forum, herkenbaar aan zijn halve cirkelvorm. Ten oosten daarvan, bij de Rijn, ligt het praetorium.
CCAA in haar gloriedagen. Middenin het forum, herkenbaar aan zijn halve cirkelvorm. Ten oosten daarvan, bij de Rijn, ligt het praetorium.

De Agrippinensen hadden op de juiste kaarten ingezet, want uiteindelijk verloren Civilis en zijn rebellen de strijd. CCAA had zware klappen gehad maar had overleefd en bloeide hierna op als nooit tevoren en bereikte op zijn hoogtepunt een omvang van bijna een vierkante kilometer. Toen Germania Inferior in de jaren 80 van de eerste eeuw tot “echte” provincie verheven werd, werd het praetorium van de opperbevelhebber omgedoopt tot het paleis van de voortaan civiele gouverneur. De stad bevatte tempels voor onder andere Mars, Mithras, Isis, Serapis, Rhenus (de Rijn) en Portunus, de god van de havens en rivierhandel. Als knooppunt tussen de Rijn en de Via Belgica, een belangrijke handelsweg die vanuit Boulogne naar het oosten liep, was CCAA de rivier dan ook veel verschuldigd. Vanuit de Belgische en Limburgse lössgrond werden er grote hoeveelheden graan en ander voedsel aangevoerd om via de Rijn naar de militaire versterkingen verspreid te worden. Verder bevatte de stad waarschijnlijk een gokhuis en was het de enige stad in Germania Inferior die naast een amfitheater ook een daadwerkelijk theater had voor toneelstukken. Daarnaast wemelde het er al van de ambachtslieden. Er werd zelfs al een soort eau de Cologne geproduceerd!

Postumus kwam bij Keulen in opstand tegen onderkeizer Saloninus en riep zijn eigen keizerrijk uit.
Postumus kwam bij Keulen in opstand tegen onderkeizer Saloninus en riep zijn eigen keizerrijk uit.

De stad raakte opnieuw in de problemen tijdens de Crisis van de Derde Eeuw, hoewel het de enige stad in Germania Inferior was die in die eeuw nog groei doormaakte en 25000 inwoners telde. In 260, toen de troepen van generaal Postumus in opstand kwamen tegen onderkeizer Saloninus, werd de stad waarin de laatstgenoemde zich bevond belegerd. Men zegt wel dat er zodoende twee Gallische keizerrijken in Keulen zijn uitgeroepen, maar dat is niet echt waar: het eerste Gallische keizerrijk kwam sowieso nooit echt van de grond en het tweede werd in zijn eigen tijd nooit zo genoemd, maar staat enkel bekend omdat de machtsbasis zich in Gallië concentreerde zonder zich ooit op de verovering van Rome te richten. In plaats daarvan werden er residenties in de Gallische provincies gebouwd, waaronder in CCAA.

Een stuk stadsmuur van CCAA, nog steeds zichtbaar in het hedendaagse Keulen.
Een stuk stadsmuur van CCAA, nog steeds zichtbaar in het hedendaagse Keulen.

Het Gallische rijk viel in 276 toen keizer Aurelianus het heroverde – een zet die de grensprovincie lelijk uitdunde. Hoewel Colonia Agrippina bleef bestaan, was het achterland van de stad aanzienlijk dunner bevolkt. In 280 probeerden twee officieren genaamd Bonosus en Proculus het werk van Postumus dunnetjes over te doen door vanuit Keulen hun eigen onafhankelijke rijk uit te roepen, maar dit was van korte duur. Tussen deze tijd en de vroege 4e eeuw zal er voor het eerst christendom zijn opgedoken in Keulen, wat hiervoor al vele cultussen uit verschillende delen van het rijk kende. Goden als Isis, Serapis en Mithras waren populair onder Romeinse veteranen, waar het in de stad van wemelde, maar Constantijn de Grote maakte in een decreet interessant genoeg ook melding van een aanzienlijke Joodse minderheid.

In de loop van de 5e eeuw kwam Keulen in Frankische handen terecht. De Romeinen waren niet sterk genoeg om er directe controle over te houden.
In de loop van de 5e eeuw kwam Keulen in Frankische handen terecht. De Romeinen waren niet sterk genoeg om er directe controle over te houden.

Ondanks dat Keulen groot en belangrijk bleef kreeg de stad in de vierde eeuw enkele gevoelige klappen, vaak als er weer Germaanse invallers zoals de Franken of Alemannen het rijk binnendrongen. Rond 355 was de stad in Germaanse handen, maar de nieuwe onderkeizer Julianus wist hem te heroveren. Hoewel de stad weer in Romeinse handen was en van groot belang bleef, was dit wel een keerpunt. De rijke economie herstelde hierna niet meer helemaal. Een halve eeuw hierna verloren de Romeinen alle controle over de Rijngrens, hoewel men aanspraak op Keulen bleef maken. In de vijfde eeuw leed de stad onder invallen van de Bourgonden en Hunnen: niet de Romeinen maar de Franken ontzetten Keulen. In 456 zag de Romeinse generaal Aegidius zich gedwongen om toe te geven dat Keulen een Frankische stad was geworden. Toch bleef de Romeinse erfenis hangen. Keulen werd een aartsbisdom waarvan de kerkprovincie tot in de 16e eeuw over de hele Lage Landen reikte; de aartsbisschop bestuurde de stad zelf en had zelfs de titel van keurvorst. Tot op de dag van vandaag zijn er resten van de Romeinse stadsmuren te zien.

Traiectum ad Mosam: Maastricht als Romeins centrum

Maastricht,_maquette_laat-Romeins_Maastricht_(F_Schiffeleers,_1992)_05Na de Roerstreek en de Limburgse engte volgen we de Romeinse weg langs de Maas zuidwaarts en bereiken Zuid-Limburg. In deze streek kruisen meerdere wegen elkaar, waarvan de Via Belgica, die van Keulen naar Boulogne lag, de belangrijkste was, terwijl ook de Maas door het gebied stroomt en er vanaf de Via Belgica zijwegen zijn die leidden naar Nijmegen en Xanten. Geen wonder dat het een economisch rijk gebied was, waar het eenvoudigweg wemelde van de villa’s. Het is de weg tussen Nijmegen en Xanten die we volgen, langs al deze villa’s, nederzettingen en grafvelden, tot we uiteindelijk de plek bereiken waar deze weg de Via Belgica ontmoet. Hier stak de Via Belgica de Maas over en derhalve heette de plaats vermoedelijk Mosae Traiectum of Traiectum ad Mosam.

De Via Belgica, de Romeinse weg tussen Keulen en de westkust, is nog gedeeltelijk terug te vinden in het landschap ten westen van Maastricht.
De Via Belgica, de Romeinse weg tussen Keulen en de westkust, is nog gedeeltelijk terug te vinden in het landschap ten westen van Maastricht.

Vermoedelijk, want antieke bronnen waarin de oversteekplaats aan de Maas zo genoemd werd zijn er niet: de Latijnse naam stamt uit middeleeuwse bronnen. Pons ad Mosam is ook geopperd, maar deze naam slaat op een brug, terwijl er in eerste instantie waarschijnlijk slechts een voorde oftewel doorwaadbare plaats was. De plek moet wel in een vroeg stadium al van belang zijn geweest, omdat de Romeinen vrij vroeg aan de slag gingen met het aanleggen van bruikbare wegen om de verschillende bestuurscentra in Germania Inferior goed te verbinden. De Via Belgica was nodig om hoofdstad Keulen met Tongeren te verbinden, van waaruit men verder kon reizen naar de zee.

Romeinse bruggen zoals bij Maastricht zijn wereldberoemd. In eerste instantie was de brug volledig van hout, maar in de 4e eeuw kreeg hij stenen peilers.
Romeinse bruggen zoals bij Maastricht zijn wereldberoemd. In eerste instantie was de brug volledig van hout, maar in de 4e eeuw kreeg hij stenen peilers.

De oude Romeinse weg, die bedekt was met grind, viel gedeeltelijk samen met de Tongerseweg die vanuit België Maastricht binnengaat (en in België naar Tongeren leidt als de Maastrichtersteenweg). De eerste bouwwerken in Tongeren, Keulen en Bavay moeten ergens tussen 37 en 19 v. Chr. gebouwd zijn, en gezien het grote militaire belang van de regio in de jaren daarna, is het niet ondenkbaar dat de brug al in een vroeg stadium gebouwd werd. Dit suggereert de optie dat Drusus misschien al verantwoordelijk zou kunnen zijn voor de aanleg van de brug. Waarschijnlijk lag er voor die tijd al een inheemse nederzetting op de plek, maar daar is niet veel over bekend. Er zou een heiligdom geweest kunnen zijn.

Een peiler met leeuw geeft de plek van de Romeinse brug aan. Op de achtergrond de 13e-eeuwse Servaasbrug, vernoemd naar de Laat-Romeinse bisschop.
Een peiler met leeuw geeft de plek van de Romeinse brug aan. Op de achtergrond de 13e-eeuwse Servaasbrug, vernoemd naar de Laat-Romeinse bisschop.

In elk geval moet de brug al in het derde kwart van de eerste eeuw van onze jaartelling bestaan hebben. Tacitus vermeldt de brug namelijk in zijn verslag van de Bataafse opstand als de plek waar Julius Civilis zijn neef en rivaal Claudius Labeo verslagen zou hebben. Een verwoesting en wederopbouw van de brug is mogelijk, maar wordt niet vermeld. In elk geval groeide de plek aan de Maas uit tot een interessante handelsplaats. Aan de weg vanuit het westen moet een grafveld hebben gelegen ter hoogte van de Vrijthof. Bij de Vrijthof sloeg de weg rechtsaf, langs de tegenwoordige Havenstraat, om ter hoogte van de Plankstraat weer linksaf te slaan en naar de Maas te trekken. Opgravingen hebben aangetoond dat er in de Vroege Keizertijd al een aardige nederzetting bij de economisch zo aantrekkelijke oversteekplaats was: er zijn huizen van onder andere een schoenlapper en een apotheker teruggevonden.

De Jupitertempel onder Hotel Derlon.
De Jupitertempel onder Hotel Derlon.

Op het Onze-Lieve-Vrouweplein moet een tempel gestaan hebben, die in 1983 werd ontdekt onder Hotel Derlon en rond het jaar 100 gebouwd moet zijn. De tempel van Maastricht moet een ommuurd terrein van ongeveer 17 meter breed zijn geweest, gebouwd in steen met een waterput bij de voorgevel. De binnenhof van de tempel had een vloer van beton, roze om op marmer te lijken. Midden op het terrein stond een Jupiterzuil, met daaromheen meerdere nissen met beeltenissen van andere goden. In de hoek van het hofje stond een klein gebouw. We weten niet exact waar het voor diende, maar het zou een winkeltje kunnen zijn geweest. In het zuiden van het terrein stond het hoofdgebouw, met de cella, waar de beeltenis moet hebben gestaan van de godheid aan wie de tempel gewijd was. Welke godheid dit was is niet bekend: Jupiter is vanwege de grote zuil geopperd, maar dergelijke zuilen kwamen vaker voor op een tempelterrein zonder dat Jupiter zich ook in de cella bevond. Over dit deel van de tempel staat tegenwoordig de Onze-Lieve-Vrouwebasiliek, wat verder opgravingen lastig maakt.

De thermen van Maastricht, opgegraven in de Stokstraat.
De thermen van Maastricht, opgegraven in de Stokstraat. Een straat daar vlakbij heet zelfs letterlijk Op De Thermen.

Ten noorden van de tempel lag het badhuis, dat rond dezelfde tijd gebouwd moet zijn. De exacte datum is niet te bepalen omdat er meerdere bouwfasen zijn. Daarnaast zullen er ook herbergen en taveernes geweest zijn. Zo konden deze gelegenheden plaats bieden aan vrije tijd of zakelijke ontmoetingen en dus hun graantje meepikken van alle handelsreizigers en tempelbezoekers. Er lag dan ook zonder enige twijfel een haventje aan de Maas. Dat maakt het ook aannemelijk dat er een vorm van militair gezag aanwezig was, bijvoorbeeld in de vorm van een statio. Dit is tot op heden echter niet ontdekt.

Zelfs toen de Franken eenmaal als foederati op de Betuwe en later ook in Noord-Brabant woonden, konden ze een reële bedreiging voor Maastricht vormen.
Zelfs toen de Franken eenmaal als foederati op de Betuwe en later ook in Noord-Brabant woonden, konden ze een reële bedreiging voor Maastricht vormen.

Als de militaire aanwezigheid in de eerste t/m derde eeuw enkel tot een statio beperkt was, moet zich dat aardig gewroken hebben. Als handelsknooppunt bij een zeer belangrijke brug moet Maastricht een geliefd doelwit in tijden van oorlog zijn geweest. In 275, toen de Crisis van de Derde Eeuw zijn hoogtepunt in Germania Inferior bereikte, was dit opnieuw het geval. Keizer Aurelianus had met zijn herovering van de Gallische provincies het grensleger uitgedund en maakte dit nog erger door veel troepen over te plaatsen naar andere vuurhaarden. De Franken maakte hier dankbaar gebruik van door Germania Inferior binnen te vallen. Maastricht viel ten prooi aan hun plunderingen. Waarschijnlijk hebben de tempel en andere gebouwen hier zwaar onder geleden of zijn zelfs verwoest.

Model van het castellum van Maastricht met rechts de stenen brug. Let op de opvallende vorm van het castellum.
Model van het castellum van Maastricht met rechts de stenen brug. Let op de opvallende vorm van het castellum.

Begin vierde eeuw wisten de Romeinen echter hun controle over het rivierengebied te herstellen. Constantijn de Grote beval de plaats te versterken met stevige stenen muren. De brug werd in steen herbouwd rond 333 en op de plek waar de tempel en het badhuis hadden gestaan verrees een stevig stenen fort, 170 bij 90 meter, wat opvallend langwerpig is. De anderhalve meter dikke muren waren vermoedelijk 4 of 5 meter hoog. Aangezien de brug aan de andere kant even kwetsbaar of zelfs kwetsbaarder was, is er een sterk vermoeden dat hier een tweede versterking stond, hoewel dit niet ontdekt is. Het castellum van Maastricht was niet keurig rechthoekig, maar lichtjes gekromd. In het stratenpatroon van het ietwat verhoogde Stokstraatkwartier is de ligging van het fort duidelijk terug te herkennen.

Eén van de castellumtorens toen deze werd opgegraven aan de Houtmaas.
Eén van de castellumtorens toen deze werd opgegraven aan de Houtmaas.

Het fort had een toren op elke hoek, een poort op oost en west en zes gewone muurtorens: eentje aan zowel noord als zuid en twee aan zowel oost als west. Zes meter buiten de castellummuur lag de gracht die ongeveer 9 meter breed en 3,8 meter diep was, met een v-vormige doorsnee. De noord- en westkant van de gracht lagen waarschijnlijk droog terwijl door de zuidelijke gracht water van de Jeker stroomde. In het oosten lag geen gracht omdat hier de rivier stroomde. Tevens werd er in de vierde eeuw een horreum oftewel graanschuur aan toegevoegd, ongeveer ter hoogte van het oude badhuis. Deze bevond zich ten zuiden van de weg die door het fort heen liep. Andere gebouwen in het fort zijn moeilijker te identificeren. Bisschop Servatius van Tongeren, ook wel bekend als Sint-Servaas, bouwde ten zuiden het horreum een kapel, ongeveer op de plek van het oude heiligdom. Hier is de Onze-Lieve-Vrouwebasiliek later gebouwd. Het fort en de brug bleven lang na de dood van Constantijn in stand. Ze overleefden ook een inname door opstandige Franken in de herfst van 358, waarna onderkeizer Julianus het fort waarschijnlijk liet herstellen.

De uit Armenië afkomstige Sint-Servatius, de eerste bisschop actief op Nederlandse bodem, zou volgens de overlevering de eerste bisschop van Maastricht zijn geweest. Hij zou zijn gestorven in de stad, die nog altijd relieken van hem bevat. (De mijter op de buste is anachronistisch.)
De uit Armenië afkomstige Sint-Servatius, de eerste bisschop actief op Nederlandse bodem, zou volgens de overlevering de eerste bisschop van Maastricht zijn geweest. Hij zou zijn gestorven in de stad, die nog altijd relieken van hem bevat. (De mijter op de buste is anachronistisch.)

Servatius overleed laat in de 4e eeuw (mogelijk in 384) en zou in Maastricht begraven zijn als haar eerste bisschop. Dit is echter allemaal overlevering: of Servatius werkelijk in Maastricht stierf of begraven is blijft de vraag, hoewel er een basiliek naar hem vernoemd is. De grafsteen van de vierjarige Amabilis, uit begin 5e eeuw, is het eerste echte bewijs van een christelijke begrafenis in Maastricht. De kerk op het graf van Servatius werd pas later, in 560 gebouwd. Zowel deze kerk als de kerk in het oude fort bleven in gebruik: tot op de dag van vandaag staan hier de twee eerdergenoemde basilieken. De muren van het fort bleven tot in de 9e eeuw in gebruik en de brug wel tot 1275, toen hij vervangen werd door de Servaasbrug. Een bruggenhoofdje markeert echter nog de plek van de Romeinse brug. Resten van de tempel zijn te zien in de museumkelder van Hotel Derlon. Ook bevat Maastricht het Centre Céramique en zijn er relieken van Servatius te vinden in de St.Servaas. De binnenhof van de tempel stond tenslotte model voor de ommuring van de tempel in Archeon.

Het Kops Plateau: het uiterste oosten van Romeins Nijmegen

112Romeins Nijmegen is zo uitgebreid dat het meerdere steden en forten bevat, zodat we nu al een tijdje bezig zijn met het behandelen ervan. Na Ulpia Noviomagus in Nijmegen-West, Batavodurum en een Laat-Romeins fort op het Valkhof en de grote castra op de Hunnerberg, is er nog één belangrijke plaats over. Aan de Hunnerberg grenst namelijk een derde heuvel, het Kops Plateau. Deze heuvel werd al bewoond in de steentijd en was ook voor de Romeinen van uiterst belang.

Het zogenaamde Huis van Drusus was verdeeld in twee vleugels, met een grote binnenplaats ertussen.
Het zogenaamde Huis van Drusus was verdeeld in twee vleugels, met een grote binnenplaats ertussen.

Nadat het grote troependepot van de Hunnerberg in de 1e eeuw ontruimd werd, bleef een kleiner castellum op het Kops Plateau in gebruik, niet ver ten oosten van het grote kamp. Het fort werd waarschijnlijk al gebouwd rond 12 v. Chr., toen Drusus aan zijn veldtochten in Germania begon. Vanuit de omgeving van Nijmegen kon in dat jaar zowel een aanval op de Sugambren als een vlootexpeditie naar het land van de Frisii worden gecoördineerd. Wellicht diende het Kops Plateau dus als hoofdkwartier van deze operaties. Mede hierom is het ongewoon grote praetorium, de commandantswoning van het fort, vaak het “Huis van Drusus” genoemd, al is daadwerkelijke bewoning door de beroemde veldheer niet met zekerheid aangetoond. Andere theorieën bevatten dat het huis werd bewoond door een prefect of ander soort gouverneur die de verantwoordelijkheid over de Bataven droeg. Het huis besloeg 60 bij 35 meter.

De grote hoeveelheden keramiek die bij het hoofdkwartier van het fort werden aangetroffen.
De grote hoeveelheden keramiek die bij het hoofdkwartier van het fort werden aangetroffen.

Het Huis van Drusus leek qua ontwerp veel op een Romeinse villa in Italië. De oostzijde van het huis bevatte de privévertrekken van de commandant, terwijl de westelijke kamers in gebruik waren voor de officiële ontvangsten. De muren van het gebouw waren, zoals de meeste in een dergelijk fort, van leem en hout gemaakt, maar met witgepleisterde muren, fresco’s en een binnenplaats met zuilengalerij. Doordat de binnenplaats aan de noordzijde open was, was het wellicht mogelijk om van daaruit het geweldige uitzicht over het rivierengebied te overzien. De commandant zal het dus niet slecht hebben gehad. Op een zelfde manier is er luxe gebleven uit resten van een maaltijd die vlakbij de principia, het hoofdkwartier van het fort, waren gedumpt. Naast allerlei kostbaar aardewerk en een bronzen ketel bevatte de dumpplaats resten van linzen, gerst, olijven, haas, speenvarken, wintertaling, eend, korhoen, kip, rund en 200 vissen! Ook bevatte de maaltijd vissaus van Spaanse makreel. Luxe-producten dus, waarvan een deel duidelijk van ver moest worden aangevoerd! Een vorstelijke maaltijd dus.

De stallen en cavaleriebarakken moeten opvallend genoeg buiten het castellum gelegen hebben.
De stallen en cavaleriebarakken moeten opvallend genoeg buiten het castellum gelegen hebben.

Het fort op het Kops Plateau was ondanks het grote praetorium naar verhouding klein, zodat er dus weinig soldaten in gelegerd moeten zijn geweest. De stallen van het fort stonden er waarschijnlijk zelfs buiten, aan de Ubbergseveldweg. Deze gebouwen dienden niet alleen om paarden te stallen, maar bevatten ook de woonruimtes voor de ruiters. Mogelijk zat hier dus de Ala I Batavorum gelegerd, waarschijnlijk gerekruteerd uit de Bataafse krijgselite. Een teruggevonden scherf noemt de naam van ene Titus Ussus als ruiter. Daarbij wordt Legio I Germanica, dat rond die tijd dus in Nijmegen gezeten kan hebben.

Germanicus zou op het Kops Plateau gewoond kunnen hebben, net als zijn vader Drusus en zijn oom en adoptievader Tiberius.
Germanicus zou op het Kops Plateau gewoond kunnen hebben, net als zijn vader Drusus en zijn oom en adoptievader Tiberius.

Rond 10 na Chr., kort na de Varusslag, werd het castellum op het Kops Plateau ligt uitgebreid. Na de desastreuze nederlaag in het Teutoburgerwoud was het Romeinse gezag achter de Rijn grotendeels ingestort en dat maakte het Kops Plateau weer relevant, zeker als men bedenkt dat de Romeinen niet bereid waren dit zonder slag of stoot te accepteren. Bovendien gaat een houten omwalling vaak 20, hooguit 30 jaar mee, zodat vernieuwing van de muur nodig was. Als het Kops Plateau opnieuw als hoofdkwartier werd gebruikt, zou het kunnen dat veldheer Tiberius, de broer van de inmiddels overleden Drusus, intrek in de commandantswoning nam, gevolgd door Drusus’ zoon Germanicus nadat Tiberius in 14 na Chr. keizer geworden was. De wraaktochten in Germania duurden tot 16 na Chr., waarop Tiberius besloot dat de kostbare operaties te weinig opleverden om nog voort te zetten. Ook het depot op de Hunnerberg was in deze korte tijd weer in gebruik.

De Ala I Batavorum zat waarschijnlijk enkele decennia gelegerd op het Kops Plateau.
De Ala I Batavorum zat waarschijnlijk enkele decennia gelegerd op het Kops Plateau.

Nadat het troependepot na 16 na Chr. voorgoed verlaten werd, bleef het Kops Plateau het belangrijkste militaire bolwerk in de omgeving van Nijmegen. Rond 40 na Chr. werd het fort opnieuw gerenoveerd. Waarschijnlijk is dit de periode waarin keizer Caligula de grens van het rijk flink liet verstevigen, ter voorbereiding van de invasie van Brittannia waar hij zo vurig van droomde. Het fort was na al die jaren sowieso weer aan vernieuwing toe, maar werd ditmaal ietsje verkleind, waarbij de zuidwal enigszins naar het noorden verplaatst werd. De Ala I Batavorum werd nu permanent in het fort gevestigd.

Nijmegen voor de Bataafse opstand. In het oosten liggen het castellum van het Kops Plateau en de stalgebouwen in het zuiden.
Nijmegen voor de Bataafse opstand. In het oosten liggen het castellum van het Kops Plateau en de stalgebouwen in het zuiden.

Het castellum op het Kops Plateau vond een roemloos einde in de Opstand der Bataven. De Bataafse cavalerie liep op listige wijze middenin de slag op de Betuwe over naar de kant van de opstandelingen. De cavalerie werd volgens Tacitus geleid door Claudius Labeo, de neef van de rebellenleider Julius Civilis. Of Labeo daarmee ook hoofd van het castellum op het Kops Plateau was is niet bekend, maar zeker niet onwaarschijnlijk. Opvallend genoeg is er in de resten van het fort geen brandlaag aangetroffen, wat impliceert dat de Bataven het fort om een of andere reden gespaard hebben. Ook de Romeinen hebben het lege fort naderhand niet verwoest. Na het jaar 70 werd het waarschijnlijk niet meer in gebruik genomen, maar de grafvelden die vanaf die tijd zijn aangelegd liggen allemaal nadrukkelijk ten oosten van het fort, alsof de plaats toch nog herkenbaar was als militaire vesting.

Het Kops Plateau bevat nu een park zodat je de locaties gemakkelijk bereiken kunt.
Het Kops Plateau bevat nu een park zodat je de locaties gemakkelijk bereiken kunt.

Het Kops Plateau bevat momenteel een openbaar park genaamd het Kopse Hof, waar nog regelmatig tochten over de archeologische geheimen van de bodem gehouden worden. Desondanks is er met het blote oog weinig Romeins te zien voor de gewone man, die zich tot musea als Museum het Valkhof zal moeten wenden. Hier bevinden zich onder meer teruggevonden ruiterhelmen en -maskers van het Kops Plateau, de maaltijdresten uit het hoofdkwartier en een zilveren medaille van Aquilius die in de Bataafse opstand de slag op de Betuwe moet hebben geleid, evenals een grote muntschat met munten van 210 v. Chr. tot 20 na Chr.

Stammen en civitates in Romeins Nederland

De indeling van de belangrijkste "stammen" in Noordwest-Europa rond 150 AD. Wijzigingen in de kustlijn zijn op deze kaart genegeerd. (bron: wikimedia commons)

Salvete, barbari! Omdat ik zoveel door jullie land trek leek het me leek om de bevolking wat nader te beschrijven. Nee, niet jullie, maar de mensen die in de Romeinse tijd (mijn tijd dus) in dit land woonden. Het gebied ten zuiden van de Rijn viel bijna helemaal onder een Romeinse grensprovincie, Germania Inferior. Zoals die naam al aangeeft, werden de meeste mensen in dit land door de Romeinen onder de Germanen gerekend. De Germanen zijn niet één volk, maar meer een verzamelnaam voor allerlei stammen, volkeren en groepen. Maar Germania Inferior lag aan de rand van Gallië, zodat er wellicht ook Kelten woonden.

bataven
De beroemde Bataafse leider Julius Civilis, enkele eeuwen later geportretteerd door Rembrandt. Maarre… die kleren en dat tafelkleed… Niet echt een historicus, die schilder.

De beroemdste stam uit Romeinse Nederland is ongetwijfeld die van de Batavi of Bataven. (Sommige mensen spreken nog over Batavieren, maar dat is erg ouderwets.) Waar de Bataven precies vandaan komen weten we niet, maar volgens Tacitus waren ze na een conflict van de Chatten, middenin in het latere Duitsland, afgesplitst. Als we bedenken hoe stammen georganiseerd waren, zou het dus kunnen dat het om opstandige vazallen gaat. Tegenwoordig weten we echter steeds minder zeker of de Bataven nu Germaans of Keltisch waren. In elk geval trokken de Bataven naar het westen en gingen in het Nederlandse rivierengebied wonen. Mogelijk is dit met Romeinse toestemming gebeurd, ergens tussen de Gallische Oorlog (58-50 v. Chr.) en de oorlog van Drusus (12 v. Chr.). In dat jaar werden de Bataven andermaal onderworpen, maar omdat dit geweldloos ging werden zij als bondgenoten in het rijk opgenomen. Hierdoor is het fabeltje ontstaan dat de Bataven gelijkwaardige bondgenoten waren van de Romeinen, ook omdat zij geen belastingen zouden hoeven betalen. Dat is echter niet juist: de Bataven waren vrijgesteld van gewone belastingen omdat zij buitengewoon veel hulptroepen leverden (260 à 280 per jaar). Een bondgenootschap was in de Romeinse tijd echter nooit gelijkwaardig!

Noviomagus was beduidend kleiner dan Colonia Agrippina of Traiana. Maar van alle Romeinse steden in Nederland was het de grootste. (© Illustratie door Peter Nuyten)
Noviomagus, de hoofdstad van de Bataven. Het stelde weinig voor naast Rome, maar op zijn hoogtepunt was het een welvarend stadje!  (© Illustratie door Peter Nuyten)

Nog zo’n fabeltje: de Bataven zijn het beroemdst van alle stammen in Germania Inferior en worden daarom vaak met heel Nederland geassocieerd. Ook dat klopt niet: de Bataven woonden voornamelijk tussen Rijn en Waal, dus op de Betuwe. De Romeinen noemden het gebied tussen de twee rivieren dan ook het Insula Batavorum: Bataveneiland. Hun leefgebied strekte zich waarschijnlijk wel ten zuiden daarvan uit, want de Romeinen plaatsten het bestuurscentrum van hun civitas (administratieve gemeenschap) op de zuidoever van de Waal. Hier lag het bestuurscentrum in eerste instantie op het Valkhof in Nijmegen, waar de stad Oppidum Batavorum ontstond. In het jaar 69 kwamen de Bataven echter in opstand, onder leiding van Julius Civilis. Ze kregen steeds meer stammen mee in de strijd, maar uiteindelijk zag het er toch slecht uit voor hen. Ze staken hun hoofdstad in brand, vernielden de brug over de Waal en trokken zich terug op de Betuwe en uiteindelijk zelfs achter de Rijn. De Bataven waren namelijk niet alleen goede ruiters, maar ook uitstekende zwemmers. Uiteindelijk werden, na onderhandelingen, de oude verdragen hersteld. De nieuwe hoofdstad van de Bataven ontstond een paar kilometer ten westen van de oude. Dit werd Noviomagus. Helaas werd de stad in de loop van de derde eeuw verlaten.

De twee kampen en vlootbasis bij Velsen, aan de zuidoever van het Oer-IJ. (Tekening: Graham Sumner)
De twee kampen en vlootbasis bij Velsen werden in 28 na Chr. belegerd door de opstandige Frisii. (Tekening: Graham Sumner)

Ten noorden van de Rijn woont een bijna net zo beroemde stam: die van de Frisii of Friezen. Zij leven daar op terpen, waar zij koeien houden. Tacitus onderscheidt de Kleine Friezen in Noord-Holland en de Grote Friezen in Friesland en Groningen. De Romeinen kwamen voor het eerst in contact met hen toen Drusus in 12 v. Chr. naar het noorden voer en hen onderwierp, overigens ook weer zonder wapengekletter. Hun kennis van de wadden kwam goed van pas bij de Romeinse tochten langs de noordkust. Na de Slag bij het Teutoburgerwoud in 9 na Chr. wisten de Romeinen blijkbaar hun controle over de Friezen (of in elk geval over een deel van hen) te behouden. Toch brak er in 28 na Chr. een opstand uit, volgens Tacitus uit woede over de inhalige belastingen. Na een veldslag in het geheimzinnige woud van Baduhenna bleven de Friezen dus onafhankelijk. In 47 na Chr. werd het gebied echter onder de voet gelopen door generaal Corbulo, naar aanleiding van nogal hevige Friese en Chaukische piraterij in de Rijndelta. Corbulo zette alle hoofdmannen af en wilde een Romeins bestuur inrichten, maar kreeg hier geen toestemming voor van keizer Claudius, die geen onrust in Gallië wilde. Corbulo trok zich terug, maar bouwde voor de zekerheid wel een aantal nieuwe castella langs de Rijn. Mogelijk hebben de Friezen hierna nog wel een tijdje een soort vazalstatus gehad. Ook leverden ze nog hulptroepen voor in Brittannia. In de 3e eeuw trokken veel Frisii weg uit hun gebieden omdat lichte klimaatverandering ernstige ecologische problemen zoals overstromingen gaf. De achterblijvers moeten eind 3e eeuw nog flink lastig zijn geweest voor de Romeinen.

Forum Hadriani, aan het Kanaal van Corbulo, de tweede (officiële) Romeinse stad van Nederland.
Forum Hadriani, aan het Kanaal van Corbulo. Het was de tweede officiële stad in Romeins Nederland en de noordelijkste Romeinse stad op het Europese vasteland!

Ten westen van de Bataven woonden de Cananefates of Cananefaten (vroeger vaak Kaninefaten) genoemd. Ze zijn niet zo beroemd als de Friezen en Bataven, maar misschien ken je ze toch wel van je schoolboek. In tegenstelling tot wat veel mensen denken betekent hun naam niet “konijnenvatters” (er waren hier niet eens konijnen voor de Romeinse tijd). Vermoedelijk staat de naam voor “look-meesters”, omdat er op de zandgrond in het westen van Zuid-Holland uien, prei en look te verbouwen vielen. Ook de Cananefaten leverden hulptroepen, maar niet zoveel als de Bataven. Tacitus zei dat beide stammen veel op elkaar leken, maar dat de Cananefaten met minder waren, wat je doet afvragen of de stam-indeling niet een beetje door de Romeinen uit de mouw geschud was.

F-Canninefaten-Wijnveld
De Cananefaatse hoofdman Brinno werd in de zomer van 69 stoer op het schild geheven door zijn krijgers!

De afkomst van de Cananefaten is onbekend, maar er zijn wel wat ideeën over. De Romeinse historicus Paterculus, die deelnam aan de veldtochten van Tiberius, zegt dat ze in 4 na Chr. werden onderworpen. Dit zou kunnen betekenen dat de Cananefaten toen nog in de Achterhoek woonden en pas later op Romeinse uitnodiging naar het westen migreerden. Het is echter ook mogelijk dat ze dit veel eerder deden en gebruik maakten van het machtsvacuüm dat Julius Caesar hier in 50 v. Chr. achterliet: hun naam lijkt namelijk een mengeling van Keltisch en Germaans. Blijkbaar waren de Cananefaten wel een beetje ondergeschikt aan de Bataven. Het waren de Cananefaten die in 69 na Chr. de opstand begonnen, onder leiding van Brinno, zodat de Bataven konden zien of dit een succes werd alvorens er de leiding over te nemen. Ook de verdragen met de Cananefaten werden na de opstand grotendeels hersteld. Hun hoofdplaats werd uiteindelijk Forum Hadriani (Voorburg), de noordelijkste Romeinse stad op het vasteland. Ook deze stad raakte in de derde eeuw helaas in verval.

De grote beroemde stammen en de kleinere, minder bekende.
De grote beroemde stammen en de kleinere, minder bekende.

De Chamaven woonden ten noorden van de Rijn, waarschijnlijk in de Achterhoek en Twente. Zij laten het meest van zich horen in de 3e en 4e eeuw, toen zij al onder de Franken gerekend werden. Constantius Chlorus dreef hen in 298, toen hij nog onderkeizer was, terug uit de Betuwe. In 358 voerde onderkeizer Julianus oorlog met hen nadat ze de Betuwe opnieuw hadden ingenomen. Uiteindelijk mochten de Chamaven, in ruil voor schatting, gijzelaars en hulptroepen, in het gebied blijven wonen. In het noorden van Twente woonden de Tubanten, wat maakt dat hun naam vaak aan het gebied verbonden wordt, ondanks dat hun grondgebied zich waarschijnlijk ook ver ten oosten ervan uitstrekte. Er is niet zoveel over hen bekend. In 14 na Chr. kwamen ze de Marsi te hulp toen Germanicus een wraaktocht in Germania hield. Toen keizer Septimius Severus (r. 193-211) de hulptroepen reorganiseerde en een Friese cavalerie liet oprichten, namen hier ook Tubanten dienst in. Waarschijnlijk gingen ook de Tubanten uiteindelijk op in het verbond van de Franken.

Op Colijnsplaat is een tempel nagebouwd, zoals die van Nehalennia eruit gezien kan hebben.
De hoofdstad van de Frisiavonen was misschien Ganuenta (bij Colijnsplaat), waar een tempel als deze stond. De plaats is verzonken bij overstromingen in de derde eeuw.

Daarnaast waren er nog wat kleinere stammen waar we zo mogelijk nog minder over zeker weten. Op de Kempen in Noord-Brabant woonden de Texuandri of Toxandriërs, wier naam zou verwijzen naar de rechteroever (van de Schelde) of naar de taxus. De Frisiavones zijn door Plinius genoemd en zouden van 103 tot 249 een cohort in Brittannia moeten hebben gehad. Mogelijk woonde deze stam in Zeeland, al dan niet als een afsplitsing van de Frisii. Zoals Plinius de volkeren echter opsomt zouden ze ook in Limburg gewoond kunnen hebben, vlakbij de al net zo geheimzinnige Sunici en Baetasii. Ook van de Sturii en de Marsaci vermoedt men dat ze in het zuidwesten van het land woonden. De Marsaci of Marezaten leefden mogelijk aan de linkerzijde van de Schelde (Zeeland was toen nog vooral land) en zouden daarmee niet onder Germania Inferior maar onder Gallia Belgica vallen.

Tussen 400 en 440 expanderen de Salische Franken flink zuidwaarts. De Ripuarische Franken maken ook gebruik van het machtsvacuüm dat de Romeinen achterlaten.
Tussen 400 en 440 expanderen de Salische Franken flink zuidwaarts. De Ripuarische Franken maken ook gebruik van het machtsvacuüm dat de Romeinen achterlieten.

In de Laat-Romeinse tijd begon de samenstelling en politieke cultuur van Romeins Nederland flink te veranderen. Het beroemdste voorbeeld hiervan zijn de Franken, wat zoveel betekent als de “moedigen” of “strijdlustigen”. De eerste melding over de Franken is in 241, toen ze voor het eerst probeerden om het Romeinse rijk binnen te komen.Zij waren niet zozeer een volk, maar eerder een groot verbond van verschillende stammen, volkeren en groepen. De Chamaven werden in 298 als Frankisch volk aangeduid. Misschien gingen de achtergebleven Bataven en Cananefaten ook wel in hen op. Dat de Franken middenin de 3e eeuw voor het eerst opduiken is niet zo gek, want het Romeinse rijk verkeerde toen 50 jaar in chaos, waar invallers mooi gebruik van konden maken. De Gallische keizer Postumus kwam echter met een slimme truc: hij liet een deel van de Franken in het rijk wonen, zodat hij hen tegen de anderen gebruiken kon. Helaas duurde zijn regering maar kort en zijn opvolgers waren minder kundig, zodat de Franken de Betuwe en de Rijndelta nu mooi als uitvalsbasis konden gebruiken.

Het Romeinse leger bestond in de 5e eeuw steeds vaker uit Germaanse huurlingen en uit foederati. Die foederati bleken niet altijd even betrouwbare bondgenoten.
Het Romeinse leger bestond in de 5e eeuw steeds vaker uit Germaanse huurlingen en uit foederati. Die foederati bleken niet altijd even betrouwbare bondgenoten.

Pas na de crisis, in 286, kreeg keizer Maximianus voor elkaar dat de Salische Franken als foederati (ietwat autonome bondgenoten binnen het rijk) op de Betuwe gingen wonen. Omdat de Franken geen echte eenheid waren maakte dat de situatie niet per se veiliger: zelfs de foederati waren erg onzekere bondgenoten. Een opstand van de Salische Franken waren de reden voor de grote oorlogen van Julianus Apostata, waarbij onder meer Maastricht en Tongeren het zwaar te verduren kregen omdat de Saliërs zonder toestemming naar het zuiden waren getrokken. Terug konden ze niet, want de Chamaven hadden onmiddellijk de Betuwe ingepikt. Julianus onderwierp beide stammen, maar de Franken zouden taai en onrustig blijven en er zouden invallen blijven. Uiteindelijk wisten de Salische Franken een sterk, stabiel koninkrijk op te richten in het noorden van Gallië, van waaruit ze een steeds groter rijk wisten te verkrijgen, tot ver in de Vroege Middeleeuwen.

Zeeroversvolken uit Noordwest-Europa werden door de Romeinen vaak bij de Saksen ingedeeld.
Zeeroversvolken uit Noordwest-Europa werden door de Romeinen vaak bij de Saksen ingedeeld.

Een ander verbond uit dezelfde tijd als de Franken was dat van de Saksen. Misschien zijn de Tubanten daar wel in opgegaan. De Saksen woonden in het oosten van Nederland tot ver in Duitsland en werden van daaruit langzaam de schrik van de Noordzee en het Kanaal. Toch werden ook hier soms soldaten voor de hulptroepen geworven. Daardoor zouden ze vanaf de 5e eeuw steeds meer invloed in Brittannia krijgen. Vandaar dat het gebied van de Angelsaksen in de middeleeuwen bekend kwam te staan als Engeland. De Friezen die rond dezelfde periode van de Scheldemonding tot voorbij de Eems leefden (dus aan de hele Nederlandse kust!) spraken een taal die verwant was aan het Angelsaksisch. Vermoedelijk waren deze volkeren dus verwant, maar deze zogenaamde “Nieuwe” Friezen waren misschien een ander volk dan de Frisii uit de eerste eeuwen van de jaartelling. Ook de Friezen kregen een eigen koning, maar zouden uiteindelijk samen met de Saksen door de Franken veroverd worden.