Romeins Iudaea: nationalisme in de Oudheid

Of je de Bijbel nu gelooft of niet, er komen wel degelijk historische figuren in voor. Deze verschillende vorsten, hogepriesters en gouverneurs zijn onderdeel van de geschiedenis van een veelbewogen regio. Het Nieuwe Testament slaat hierbij uiteraard op het Romeinse deel van die geschiedenis. Maar zelfs die periode was niet zonder regelmatige territoriale veranderingen.

De Bijbelse 12 stammen van Israël. (© Janz, vertaald door Wikibelgiaan: CC BY-SA 4.0)

Voor we verdergaan is het van belang dat we de terminologie onderscheiden. De Romeinen spraken zelden tot nooit van Israël of Kanaän, maar gebruikten de naam Iudaea of Judea voor het zgn. land der Joden en Palaestina voor een iets groter deel van de Levant. Tegelijkertijd is dit misleidend omdat niet alle bewoners van Iudaea als Joods werden gezien, terwijl er geen alternatieve overkoepelende term was. Het grote Iudaea bevatte ook Galileeërs, Samaritanen, Pereeërs en Idumeeërs. En hoewel deze volkeren verwant waren en er zeker inmenging was, was het slechts een beperkt gebied waarvan de bewoners als “werkelijke” Joden gezien werden. Ook dit kleinere gebied wordt vaak Iudaea of Judea genoemd, wat de nodige verwarring geven kan.

Voorgeschiedenis

De koninkrijken van Israël en Juda tot 587 v.Chr. (© Richardprins, vertaald door Wikibelgiaan: CC BY-SA 4.0)

De oude Israëlieten stammen volgens de Bijbel af van de 12 zoons van Jakob en zouden onder Jozua (de opvolger van Mozes) Kanaän ingenomen hebben. De wetenschap vermoedt echter dat de 12 stammen in werkelijkheid afstamden van de Kanaänieten. De uittocht uit Egypte kan dan weer wijzen op Egyptische overheersing, wat gezien de positie van het land niet ondenkbaar is. Net zo goed zijn de overheersingen door buurvolkeren vergelijkbaar met de zogeheten zeevolkeren, van wie de Filistijnen (waar de naam Palestina vandaan komt) de beroemdste waren. Dat er een groot, sterk koninkrijk ontstond dat na de dood van koning Salomo in tweeën scheurde is twijfelachtig. Wel zijn de latere rijken Israël en Juda een feit en was hier waarschijnlijk sprake van een verwantschap. Andere verhalen in het Oude Testament tonen de opkomst van monotheïsme in de regio aan ten koste van de verering van goden als Baäl en Astarte. Uiteindelijk konden Israël en Juda niet het hoofd bieden aan de opkomende wereldrijken. Israël werd ingenomen door de Assyriërs en gedeeltelijk gedeporteerd zoals wel vaker in de Oudheid gebeurde. De achterblijvers mengden zich met naar hun land gedeporteerde mensen tot de Samaritanen, genoemd naar de Israëlische hoofdstad Samaria. De Judeeërs werden op hun beurt veroverd door de Babyloniërs, gevolgd door een 70-jarig ballingschap. Nadat Babylon door de Perzen veroverd was keerden veel Judeeërs of Joden terug naar Juda om de tempel te herbouwen. Hulp van de Samaritanen, die als buitenlanders gezien werden, werd geweigerd, wat tot een lange vijandschap leidde.

Alexander de Grote veroverde het Perzische rijk in een bliksemoorlog, dus ook Juda.

In 332 v. Chr. wisselde Juda van overheerser toen het in handen viel van Alexander de Grote, die bezig was met de inname van het Perzische rijk. Het Bijbelboek Daniël zinspeelt hierop door middel van een visioen waarin een sterke, machtige ram door een bok met één opvallende hoorn gedood wordt. Op het hoogtepunt van zijn macht breekt de hoorn van de bok af en komen er vier voor in de plaats: de opdeling van Alexanders rijk na zijn dood, waarbij Juda eerst onder het Ptolemaïsch rijk (Egypte) viel en later onder het Seleucidische rijk (Syrië). Maar hoewel Alexanders rijk van korte duur was, was de verspreiding van Griekse cultuur in het Midden-Oosten (het Hellenisme) nu niet meer te stuiten. Grieks werd prompt de internationale taal in de regio, terwijl veel lokale goden versmolten werden met de Griekse. In het monotheïstische Juda (door de Grieken Ioudaia genoemd) was dit natuurlijk onmogelijk. Daarnaast hadden de meest gelovige Joden moeite met de ogenschijnlijk vrije seksuele moraal in de Griekse cultuur (Griekse kunst bevatte veel naakt en homoseksualiteit was zo gewoon dat er amper een woord voor bestond) terwijl de Hellenen op hun beurt besnijdenis als een vorm van verminking zagen. Aanvankelijk gaf dit niet meteen echte problemen, want ondanks de genoemde culturele verschillen, werden de Joodse gewoontes en instituten in stand gehouden en waren de Seleuciden niet meer dan suzerein.

Het Hasmoneese rijk op het toppunt van zijn macht (©Machaerus, CC BY-SA 3.0)

Onder Antiochus IV Epiphanes veranderde het beleid drastisch. Antiochus, wiens bijnaam “verschenen god” betekent, wenste zijn controle te versterken. Hij verbood de Joodse rituelen en eiste aanbidding van Zeus. Toen hierop verzet uitbrak stuurde hij zijn leger, bezette Jeruzalem en bouwde hier een burcht, de Acra. Dit moet rond 168-167 v. Chr. gebeurd zijn. De Bijbelboeken der Maccabeeërs zetten deze acties van Antiochus IV neer als pure verdrukking waarop nationalistisch verzet oplaaide, maar historici menen dat Antiochus ingreep in een burgertwist tussen de Hellenistische Joden en de fanatieke aanhangers van het jodendom, waarbij hij partij koos voor de eerste groep. In de Joodse traditie zijn de leiders van de Maccabeese opstand, met name Judas Maccabeus, nog altijd grote helden. Zijn broer Simon wist Judea na de dood van Antiochus tot onafhankelijke staat te verheffen, waarbij hij de Hasmoneese dynastie stichtte en in 160 v. Chr. zowel koning als hogepriester werd. Zijn rijk bevatte bij zijn aantreden alleen het oude Juda, Judea in enge zin dus, maar breidde zich onder zijn opvolgers uit naar Samaria, Perea, Galilea, Idumea en zelfs Iturea dat ver in het noorden lag.

De komst van de Romeinen: neergang der Hasmoneeën (64-37 v. Chr.)

Na het verslaan van de Cilicische piraten richtte Pompeius zich op veroveringen in het Midden-Oosten, inclusief Judea.

Tegen de tijd dat de Romeinen actief gingen regeren in de Levant was er in koninkrijk Judea een machtsstrijd aan de gang tussen de broers Hyrcanus II en Aristobulus II, respectievelijk hogepriester en koning. Hyrcanus maakte als oudste aanspraak op de troon die hem door zijn jongere broer afgesnoept was. Beide zochten steun bij Pompeius de Grote toen die in 64 v. Chr. het Seleucidische rijk veroverde als provincie Syria. Eerst had Pompeius geen interesse, maar hij veranderde van gedachte toen Aristobulus ongeduldig werd en een leger tegen Hyrcanus bijeenriep. Pompeius veroverde het jaar daarop Jeruzalem: Hyrcanus werd hersteld als hogepriester terwijl de Romeinen voorlopig de dienst uitmaakten. Hyrcanus’ positie was dus flink verzwakt, maar tegelijkertijd rees de positie van een zekere Antipater de Idumeeër. In feite was het Hyrcanus altijd aan daadkracht ontbroken om het tegen zijn broer op te nemen, tot Antipater hem hiertoe had overgehaald. Antipater speelde het politieke spel listig aan het Hasmoneese hof en later onder het Romeinse gezag, zodat de functie van belastinginner al snel van Hyrcanus naar hem werd overgedragen.

Ondanks zijn bijnaam was Herodes de Grote niet populair bij de Joodse bevolking.

Na de dood van Pompeius in 47 v. Chr. koos Antipater snel de zijde van Caesar. Caesar gaf Antipater Romeins burgerschap en vele andere privileges. Hyrcanus benoemde hij tot ethnarch (dus alsnog geen koning) van een Joods rompstaatje dat Idumaea en het eigenlijke Judaea omvatte. In de praktijk was Hyrcanus echter een marionetje van Antipater, die de titel van procurator kreeg. Antipater kreeg ook voor elkaar dat zijn zoons Herodes en Phasaël hoge functies kregen als gouverneurs van Galilea en Jeruzalem. In 41 na Chr., maakte Marcus Antonius hen tot tetrarchen, 2 jaar na de dood van hun vader. Kort daarna werd Palestina onder de voet gelopen door de Parthen, die Aristobulus’ zoon op de troon zetten. Hyrcanus werd in ballingschap gestuurd en Phasaël gedood. Herodes slaagde er echter in om met Romeinse steun het land terug te veroveren en mocht zich vanaf 37 v. Chr. koning der Joden noemen. Zo begon de Herodiaanse dynastie. De meeste Hasmoneese provincies werden deel van zijn rijk, maar ook gebieden als Batanaea en de Golan-hoogte in het noordoosten.

Herodes de Grote en de Herodiaanse tetrarchie (37 v. Chr. – 6 na Chr.)

Herodes mag bekendstaan als een wrede heerser, maar was ook verantwoordelijk voor de restauratie van de tempel (© Gilivs)

De positie van Herodes de Grote was aanzienlijk sterker dan die van Hyrcanus, die hij overigens wel een plaats in zijn raad gaf. Toch liep het niet goed af met de bejaarde Hyrcanus, die later in ongenade viel en ter dood gebracht werd. Deze meedogenloze wreedheid wordt van oudsher als een kenmerk van de regering van Herodes gezien, ofschoon dit ook te maken had met het onder de duim houden van de onrustige bevolking. Misschien moest Herodes wel, want bij de Joden was zijn populariteit ver te zoeken, ondanks zijn grote restauratie van de tempel. Dit was te wijten aan zijn duidelijk pro-Romeinse opstelling en het feit dat hij als Idumeeër en dus als buitenlander werd gezien, ondanks dat de Herodianen beweerden van Joods bloed af te stammen. Herodes’ gebrek aan populariteit verklaart wellicht waarom hij er zo slecht van af komt in het evangelie van Matteüs, waarin hij een wrede tiran is die het bevel geeft alle jongetjes van 2 jaar of jonger in de omgeving van Bethlehem te doden, uit angst dat de “nieuwgeboren koning” waar de wijzen uit het oosten hem van hebben verteld zijn positie bedreigen kan. De andere evangeliën en ook de Joods-Romeinse geschiedschrijver Josephus vermelden deze kindermoord (die in katholieke traditie op 28 december herdacht wordt) echter niet.

De vermelding van Herodes de Grote in het evangelie maakt eigenlijk ook het begin van onze jaartelling problematisch. Want hoewel deze oorspronkelijk met het jaar 1 zou beginnen in het geboortejaar van Jezus, stierf Herodes al in 4 v. Chr. Matteüs vermeldt hoe Jozef en Maria hierna uit Egypte terugkeren naar Iudaea, maar uitwijken naar de stad Nazareth in Galilea als ze horen dat Herodes’ zoon dat gebied niet regeert. Het evangelie van Lukas daarentegen meldt dat Jozef en Maria al in Nazareth woonden en naar Bethlehem gingen voor een volkstelling, om daarna terug naar huis te keren. Een vreemde kwestie, want voor een volkstelling meldde men zich gewoonlijk in eigen woonplaats. Bovendien vermeldt Lukas dat Quirinus gouverneur van Syria was, wat de man pas in 6 na Chr. werd. Josephus vermeldt ook een volkstelling rond deze tijd.

De Herodiaanse tetrarchie: Archelaüs (groen), Antipas (paars), Filippus (Magenta) en Salome (grijs). (©Machaerus, CC BY-SA 3.0)

In elk geval is Matteüs’ gelijk in één opzicht aangetoond: na de dood van Herodes de Grote werd zijn rijk in vier delen opgesplitst: de Herodiaanse tetrarchie. Van zijn nog levende zoons was het de oudste die in het zuiden regeerde als ethnarch, over Judaea, Samaria en Idumaea. Deze zoon luisterde naar de naam Herodes Archelaüs en had zijn hoge positie te danken aan het houden van een heftig pleidooi tegen keizer Augustus in eigen persoon. De reden om hem niet heel het rijk te schenken was onderling conflict van Archelaüs met zijn broer Herodes Antipas, die oorspronkelijk Herodes’ favoriet geweest was. Antipas moest het nu doen met de titel van tetrarch en de gebieden van Galilea en Peraea. De noordoostelijke gebieden van Batanaea, Trachonitis, Auranitis en Gaulanitis werden door de jongste zoon Philippus als tetrarch geregeerd. Herodes’ zuster Salome werd als toparch aangesteld over enkele kleine gebieden rondom steden als Iamnia, Phasaelis en Azotus.

Vazalstaatjes en één directe provincie (6 na Chr. – 41 na Chr.)

Het aquaduct van Caesarea Maritima.

Deze constructie was echter maar een kort leven beschoren. Al in 6 na Chr., nog geen 10 jaar na zijn aantreden, werd Herodes Archelaüs op last van de keizer afgezet. Er waren teveel klachten gekomen over zijn aanhoudende wreedheid, zodat de voormalige ethnarch naar zijn rijk fluiten kon en naar Gallië verbannen werd. Archelaüs’ gebieden werden nu tot provincie Iudaea gebombardeerd, waarbij een praefectus of prefect het bestuur leidde. Deze prefect kwam uit de stand der equites en had 3000 soldaten aan hulptroepen ter beschikking. Voor grotere problemen diende hij de hulp van zijn meerdere, de legatus van Syria, in te roepen. De legaat had de macht om de prefect terug naar Rome te sturen als deze niet naar behoren functioneerde. Ook had de legaat zeggenschap in de benoeming of afzetting van de Joodse hogepriester, die in Jeruzalem zetelde als leider van het Sanhedrin, de priesterraad. Zulks gebeurde ook met de in het Nieuwe Testament genoemde hogepriesters Annas (6-15 na Chr.) en zijn schoonzoon Kajafas (18-36). In tegenstelling tot wat velen denken zetelde de prefect niet in Jeruzalem, maar in het door Herodes de Grote gestichte Caesarea Maritima. Na het overlijden van Salome in 10 na Chr. werden haar gebieden aan het Romeinse bestuur toegevoegd.

Ecce homo! ‘Zie de mens!’ Pilatus toont de gegeselde Jezus van Nazareth aan het volk.

Onderwijl regeerden Herodes Antipas en Philippus nog steeds als tetrarchen over hun eigen rijkjes. Antipas volgde het voorbeeld van zijn vader en stelde zich bouwend op, waarbij hij aan het Meer van Galilea de stad Tiberias aanlegde. Tijdens zijn regering en die van de Romeinse prefect Pontius Pilatus, moet er zich een nieuwe godsdienstige beweging hebben voorgedaan in de jaren rondom 30 na Chr. Het Nieuwe Testament vermeldt Herodes Antipas als de vorst die Johannes de Doper gevangen zet en uiteindelijk laat onthoofden. Rond diezelfde tijd begon ene Jezus van Nazareth te prediken in Galilea, om vervolgens naar Jeruzalem af te reizen. De verhalen over Jezus’ proces en kruisiging vermelden uitdrukkelijk Pilatus als gouverneur – waarschijnlijk was hij in Jeruzalem om Pesach, het Joodse paasfeest, bij te wonen – en Kajafas als hogepriester. In het evangelie van Lukas speelt Antipas ook een rol als hij op zijn beurt voor Pesach in Jeruzalem is en Pilatus hierom Jezus naar hem toestuurt. Hoewel Antipas, die hoopte op een spectaculair wonder, Jezus spottend naar Pilatus terugstuurt meldt Lukas wel dat de twee heersers hierna plotseling veel beter door één deur kunnen.

De Steen van Pilatus, gevonden in Caesarea, is het enige fysieke bewijs dat hij echt bestaan heeft. Tacitus, Josephus en Philo bevestigen zijn bestaan echter ook.

Het beeld van Pilatus als een gouverneur die uit angst voor rellen toegeeft aan de stem des volks en Jezus laat kruisigen, is overigens moeilijk te rijmen met het beeld dat Josephus van hem schetst. Volgens Josephus was Pilatus op religieus terrein veel minder tolerant dan zijn voorgangers, door beeltenissen van de keizer en Romeinse goden bij zijn intocht in Jeruzalem te voeren, hetgeen bij de monotheïstische Joden niet in de smaak viel (mede dankzij het verbod op afbeeldingen in de Tien Geboden). Verder zou hij protesten opvallend wreed de kop in gedrukt hebben en tempelgeld hebben gebruikt voor de aanleg van een waterleiding. Zijn wreedheid kostte hem zijn positie toen hij in 36 na Chr. met geweld optrad tegen een groep Samaritanen die op de berg Gerizim naar de Ark des Verbonds zochten. De legaat van Syrië zette hem af en stuurde hem naar Rome terug, waarna hij zijn laatste jaren in Gallië sleet.

Het Herodiaanse rijk herenigd en weer opgebroken (41 – 66)

Claudius herstelde in feite het Herodiaanse rijk door al het gebied aan Herodes Agrippa te geven.

De Herodiaanse tetrarchie hield rond de tijd van Pilatus en zijn ontslag ook op te bestaan. In 33 stierf Filippus en werd zijn rijk bij Syria ingelijfd. Maar 4 jaar later werd het weer een vazalstaat toen Caligula het aan Herodes Agrippa gaf. Agrippa, wiens naam uiteraard naar een belangrijke Romeinse familie verwijst, was een kleinzoon van Herodes de Grote. Zijn vader was bij Herodes in ongenade gevallen zodat Agrippa buiten Iudaea was opgegroeid. Het grootste deel van zijn jeugd had hij doorgebracht in Rome, zodat hij goede connecties met de keizerlijke familie had. Hij raakte bevriend met Claudius en Caligula, die hem bij zijn aantreden als vazalvorst de titel van koning schonk. Dat schoot zijn oom Herodes Antipas in het verkeerde keelgat, zodat die naar Rome vertrok met het verzoek van tetrarch tot koning verheven te worden. Agrippa, die voor zijn koningschap bij Antipas uit de gratie geraakt was en daardoor zijn jaargeld verloren was, nam nu wraak door Antipas van allerlei verraad te beschuldigen. Antipas werd naar Gallië verbannen, terwijl Agrippa Galilea en Peraea mooi aan zijn rijk kon toevoegen. Nadat Caligula in 41 vermoord was en de Praetorianen Claudius tot keizer uitriepen, trad Agrippa bemiddelend op zodat de Senaat hier ten slotte akkoord mee ging. Claudius gaf prompt de hele provincie Iudaea aan Agrippa.

Jakobus, zoon van Zebedeüs, ook wel de apostel Jakobus de Meerdere genoemd, werd op last van Agrippa terechtgesteld.

Hiermee was het vroegere rijk van Herodes de Grote Agrippa verkaste naar Jeruzalem en deed hard zijn best om de bevolking voor zich te winnen, wat hem aardig afging. Al in de tijd van Caligula had hij al een hoop punten gewonnen door Caligula over te halen geen standbeeld van zichzelf te plaatsen in Jeruzalem, waarmee hij zijn leven eigenlijk had geriskeerd. Ook werkte hij hard aan vreedzame verhoudingen met buurstaten zoals Nabatea. In het Bijbelboek Handelingen wordt hij vermeld als iemand die de 12 apostelen keihard vervolgde: Jakobus de Meerdere (zoon van Zebedeüs), werd gedood en Simon Petrus zou volgens het verhaal ook bijna gedood zijn. Het boek vermeld ook dat dit positief aansloeg bij de bevolking. In de Talmoed komt Agrippa er erg positief van af en wordt hij omschreven als een goede vorst die het Jodendom beschermde. Ook Josephus is erg positief over de koning, die hij Agrippa de Grote noemt.

Erg lang regeerde Herodes Agrippa niet. Al in 44 overleed hij, vrij plotseling, volgens sommige verhalen nadat hij door iemand met een god was vergeleken en dit niet tegengesproken had. Zijn zoon, Herodes Agrippa II, werd door Claudius veel te jong bevonden, zodat nu heel Iudaea onder een Romeinse gouverneur kwam. Hoewel het opnieuw ging om een lage gouverneur uit de ridderstand, werd hij ditmaal geen prefect maar procurator genoemd, een titel die ook gebruikt wordt financieel gouverneurs uit de ridderstand. Agrippa II mocht het vanaf 50 doen met het rijkje Chalkis, hetgeen hij later verruilde voor het oude rijk van Filippus. Hij bleef in de ogen van de Romeinen een autoriteit op het gebied van Joodse gebruiken en godsdienst, zodat zij hem regelmatig om advies vroegen en hem medezeggenschap in de benoeming van de hogepriester gaven.

De Joodse opstand (66 – 73) (en daarna)

De brand in Rome resulteerde ook in vervolging van christenen als zondebokken. Petrus zou ondersteboven gekruisigd zijn.

Na de grote brand van Rome in 64 gingen de belastingen in het rijk flink omhoog, wat bijdroeg aan de onrust in sommige provincies. Toen de procurator in 66 de tempelkas van Jeruzalem in beslag nam, barstte in Judea de bom. De Joodse bevolking kwam massaal in opstand, zodat de hulptroepen van de procurator tekort schoten. Versterkingen uit Syria werden ook verslagen. Nero stuurde hierop Vespasianus naar Iudaea met meerdere legioenen. Samen met zijn zoon Titus wist Vespasianus in korte tijd de westkust en Galilea onder controle te krijgen. Onder leiding van de fanatieke Zeloten trokken de rebellen zich terug in Jeruzalem. Al wie wilde onderhandelen werd gedood.

Het bijna onneembare Massada, met op de achtergrond de Dode Zee (©Godot13, CC BY-SA 4.0)

Vespasianus wist op bekwame wijze op te rukken, maar moest in 69 plotseling zijn aandacht verleggen toen het Vierkeizerjaar uitbrak. Na een opstand tegen Nero (gevolgd door diens zelfmoord) had Galba de macht gegrepen, alleen om vermoord te worden door zijn medestander Otho. De Rijnlegioenen waren tegen Galba en hadden hun legaat Vitellius tot keizer uitgeroepen, waarna die Otho versloeg en de macht greep. De bij Nero uit de gratie gevallen Vespasianus werd nu naar voren geschoven door Vitellius’ vijanden, waarop hij de oorlog in Judea aan Titus overliet. Vespasianus nam Alexandrië, de graanschuur van Rome, in terwijl zijn medestanders vanaf de Balkan naar Rome trokken. Titus belegerde Jeruzalem terwijl zijn vader het keizerschap in handen kreeg. Op 29-30 december 70 viel de stad en sindsdien is dit Tisja be’Aaw, de rouwdag van het Jodendom. Hoewel Titus de tempel had willen sparen werd deze, met een groot deel van de stad, verwoest. Titus kon zich nu in alle rust bij zijn vader in Rome voegen, terwijl andere generaals het werk afmaakten en de laatste schuilplaatsen van de rebellen uitkamden. Het laatste fort, het aan de Dode Zee gelegen Massada, viel in 73. Na Vespasianus’ dood regeerde Titus korte tijd alvorens ook te sterven. Zijn broer en opvolger Domitianus bouwde een triomfboog voor hem, waar de plundering van Jeruzalem op afgebeeld werd.

De triomftocht van Titus voerde kostbare schatten uit de Tempel van Jeruzalem mee, zoals hier afgebeeld op de Boog van Titus.

Na de opstand ging het bestuur van Iudaea flink op de schop. Voortaan was het gebied (dus Judea, Galilea, Idumea, Samaria en Peraea) één Romeinse provincie, bestuurd door een legaat van senatoriale stand. Legio X Fretensis, dat had gevochten tegen de rebellen, werd op de westelijke heuvel van Jeruzalem gelegerd, op grond die gedeeltelijk overlapte met het oude paleis van Herodes. De legaat bleef echter zetelen in Caesarea. Hierna bleef het lange tijd relatief rustig in Iudaea. De Kitosoorlog, in 116 en 117, was in feite een opstand in de Joodse diaspora. In Cyrene, Egypte, Cyprus en Syrië braken opstanden uit onder de Joodse gemeenschappen. De angst dat dit door zou slaan naar het Joodse thuisland was daarbij echter niet onlogisch. Voor alle zekerheid werd er nog een legioen geplaatst bij Meggido. Achteraf sloeg de Kitosoorlog niet over naar Iudaea, waar alles vrij rustig bleef.

De opstand van Bar Kochba: het einde van Iudaea (132-136)

Hoewel Hadrianus onder de Vijf Goede Keizers gerekend wordt, beging hij in Judea een aantal gevoelige misstappen die de lont in het kruitvat gooiden.

De vrede in Iudaea hield echter niet eeuwig aan. De grotere aanwezigheid van de Romeinen na de eerste opstand en de Kitosoorlog resulteerde in toename van spanningen in het gebied, met name omdat de Kitosoorlog het Joodse nationalisme opnieuw aanwakkerde terwijl de gouverneurs van Iudaea zich in de tijd van keizer Hadrianus steeds strenger met de Joden omsprongen. Volgens sommigen zou Hadrianus zelf in 130 Jeruzalem bezocht hebben en hier hebben toegezegd om op de ruïnes van de tempel een nieuwe tempel te bouwen. De Joodse bevolking zag deze droom al snel in duigen vallen toen bleek dat Hadrianus echter van plan was om de tempel niet aan Jahweh maar aan Jupiter Capitolinus te wijden. In 131 begon het werk aan de herbouw van Jeruzalem onder de Romeinse naam Aelia Capitolina, terwijl Legio VI Ferrata een oogje in het zeil hield. Om de nieuwe stad te stichten werd een Romeins ritueel gebruikt waarbij de stad middels een ploeg werd afgebakend. Een misrekening, want het “omploegen van de tempel” werd door de bevolking als grove heiligschennis gezien. Volgens de Historia Augusta zou Hadrianus ook besnijdenis hebben verboden, omdat hij dit als verminking zag; deze claim is echter een stuk twijfelachtiger.

Een zilveren tetradrachme van Simon bar Kochba (©Classical Numismatic Group, CC BY-SA 3.0)

Hoe het ook zij: de spanningen leidden tot een derde Joods-Romeinse oorlog. Ditmaal werd de opstand echter zorgvuldig gepland in de hoop te leren van de vorige keren. Aan het hoofd schaarden zich rabbi en schriftgeleerde Eleazar van Modi’im en zijn neefje Simon ben Kosevah, die al snel bekend kwam te staan als Bar Kochba (“zoon van de ster”, een verwijzing naar Numeri 24:17). Vanuit Modi’im, 30 km ten westen van Jeruzalem, openden de rebellen de aanval en isoleerden zo het garnizoen van Jeruzalem, Legio X Fretensis. Toen Legio X en VI de handen ineensloegen stonden er, met de hulptroepen erbij, zo’n 20.000 soldaten klaar, maar vooralsnog wist men de rebellen niet klein te krijgen, omdat deze voor guerrilla gingen in plaats van voor de openlijke aanval. De opstand was zo succesvol dat het gerucht begon te gaan dat Simon bar Kochba de door God beloofde Messias was, de verlosser van het Joodse volk. Bar Kochba noemde zich vorst van Israël en liet eigen munten slaan. Wie weigerde zich aan te sluiten werd gedood.

In de Bar Kochba-oorlog vocht ook Legio X Gemina, dat van 71 tot 103 in Nijmegen gevestigd had gezeten.

De Romeinen merkten dat veldslagen er niet in zaten en besloten de rebellen met hun eigen wapens te bestrijden. Guerrilla-oorlog is alleen mogelijk als er goede uitvalbases zijn waarin men zich snel terug kan trekken. In plaats van te hopen op een open oorlog, gingen de Romeinen nu voor de belegering van de Joodse vestingen. Onder veel steden lagen echter uitgebreide grotten en gangen, die door de rebellen als schuilplaatsen werden gebruikt. Toen duidelijk werd dat het niet opschoot, besloot keizer Hadrianus feller in te grijpen. Hij stuurde Sextus Iulius Severus als legatus naar Iudaea met drie legioenen (waaronder X Gemina) evenals enkele detachementen en enkele tientallen auxilia-eenheden, zodat het aantal Romeinse troepen in Iudaea verdubbelde. Met ergens tussen de 60.000 en 120.000 soldaten had Severus misschien wel een derde van heel het Romeinse leger ter beschikking. Dit keerde het tij zodat Bar Kochba uit moest wijken naar Herodium, ten zuiden van Jeruzalem.

Ruïnes van Betar, de laatste schuilplaats van Simon bar Kochba (©Bukvoed, CC BY-SA 4.0)

Het zag er nu slecht uit voor Bar Kochba, want het enorme Romeinse leger rukte op en vernietigde elke plaats die het innam: ditmaal werd er niet onderworpen maar verwoest. Bar Kochba vluchtte naar Betar met de resten van zijn leger, maar de Romeinen sloegen in de zomer van 135 beleg op rond het fort. Volgens Joodse literatuur zou Bar Kochba hier Eleazar op verdenking van verraad gedood hebben, wat hem de steun van God zou hebben gekost. Betar zelf zou gevallen zijn op de Tisja be’Aaw, de rouwdag waarop de verwoesting van de tempel herdacht wordt. Iedereen die de Romeinen er te pakken kregen werd gedood. Of Bar Kochba onder de slachtoffers was is onduidelijk – er is ook geopperd dat hij op natuurlijke wijze stierf tijdens het beleg, of als valse messias gedood werd door het Sanhedrin. Ook de omgeving werd uitgekamd en alle dorpen werden verwoest. Tegen 136 was de opstand ten einde. Volgens Cassius Dio waren er meer dan een half miljoen doden gevallen.

Resten van Aelia Capitolina (©Olivier Lévy, CC BY-SA 3.0)

Hadrianus nam drastische maatregelen om herhaling te voorkomen, voor zover dat nog mogelijk was. Elke vorm van Joods nationalisme moest met wortel en tak worden uitgeroeid. Provincie Iudaea werd opgeheven en ingelijfd bij Syria, dat nu werd omgedoopt tot Syria Palaestina: zelfs de naam mocht niet aan het Joods nationalisme herinneren. De herbouw van Jeruzalem als Aelia Capitolina werd voltooid en op de plaats van de oude tempel liet hij een beeld van Jupiter en van zichzelf plaatsen. Joden mochten de stad niet meer in, behalve op de Tisja be’Aaw. De Torah-wetten en de Hebreeuwse kalender werden verboden. Dit droeg sterk bij aan de Joodse diaspora: eerdere deportaties en inlijvingen hadden geleid tot verspreiding, maar nu werd het aantal Joden buiten Judea significant groter. In Galilea, Golan en andere gebieden rondom het werkelijke Judea bleven Joodse gemeenschappen in stand, terwijl verbanning en krijgsgevangenschap grotere gemeenschappen buiten Palestina creëerden.

Joden in het laat-Romeinse rijk

Keizer Julianus was de laatste polytheïsche keizer, maar gunde de Joden ook wat vrijheid.

Pas in de 4e eeuw laaide er weer geweld op onder de Joden van Galilea, misschien mede dankzij de opkomst van het christendom. De opstand tegen Constantius Gallus vond plaats in 351 een 352, maar eindigde opnieuw met een Romeinse overwinning en de verwoesting van enkele steden. Keizer Julianus, die de niet-christelijke godsdiensten meer kansen gunde, beval in 363 de herbouw van de Joodse tempel, wat hem de bijnaam “Julianus de Helleen” opleverde onder de Joden. Het project kwam echter niet van de grond en na Julianus’ dood kwamen er opnieuw christelijke keizers aan de macht. Hoewel keizer Theodosius in 393 alle niet-christelijke godsdiensten verbood, stond keizerin Eudoxia in 438 weer toe dat Joden mochten bidden op de Tempelberg. Hoewel er even werd gehoopt voor een einde aan de diaspora, was het resultaat beperkt omdat de christelijke bewoners van Jeruzalem hier niet op zaten te wachten.

Palaestina Prima en Secunda (en een deel van Tertia) in de Laat-Romeinse en Byzantijnse tijd. (©Haldrik, CC BY-SA 3.0)

In 390 werd Palaestina weer afgesplitst van Syria en opgedeeld in Palaestina Prima en Secunda. Prima bevatte Judea, een deel van Samaria en het werkelijke Palestina (rond de Gaza-strook). Secunda omvatte Galilea, Peraea en de rest van Samaria. Een derde provincie, Palaestina Tertia of Salutoris, omvatte het gebied van Idumaea tot aan de Rode Zee, inclusief Petra. In Palaestina Prima braken in de 5e en 6e eeuw opstanden uit onder de Samaritanen. Waarschijnlijk namen er ook Joden deel aan de opstand van 556, want ook Justinianus was het Jodendom niet gunstig gezind. Deze opstanden waren geen succes en maakten dat de Samaritanen bijna uitgeroeid werden. Succesvoller was aansluiting zoeken bij de Sassanidische Perzen, die de aartsvijanden van de Romeinen in het Midden-Oosten waren. Met Perzische hulp wist Nehemiah ben Hushiel Jeruzalem te veroveren in 614. Kort daarna werd hij echter vermoord en braken er christelijke opstanden in de stad uit. De Perzen trokken zich uiteindelijk weer terug zodat de Joden zich rond 628 weer aan de Romeinen of Byzantijnen over moesten geven. Belust op wraak keerde de fanatiekste christenen zich nu met geweld tegen hen, zodat er bloedbaden volgden en de meeste overlevenden naar Egypte vluchtten. Pas in 634 raakten de Romeinen de controle over het Beloofde Land voorgoed kwijt toen het kalifaat van de Rashidun het veroverde. De Romeinse heerschappij over het Midden-Oosten kwam in deze tijd grotendeels ten einde. Diezelfde heerschappij had het grootste deel van het Joodse volk echter van hun thuisland beroofd en verspreid over het Europa en het Middellandse Zeegebied.

De Romeinse Reisgids – hoofdstuk 5: Maastricht-Nijmegen en Nijmegen-Rijngrens

Reisgids Maas WestNadat we in het vorige hoofdstuk in het zuiden van Limburg geëindigd zijn, gaan we nu weer noordwaarts. We trekken vanuit Maastricht, ditmaal langs de linkeroever van de Maas, waarna we bij Cuijk oversteken en naar Nijmegen reizen, om uiteindelijk weer bij de Rijn te eindigen.

Maastricht-Cuijk

©Kleon33; CC BY-SA 4.0
©Kleon33; CC BY-SA 4.0

1. Traiectum ad Mosam (Maastricht)
 Locatie: Binnenstad Maastricht, ten zuiden van de Servaasbrug
– Alternatieve namen: Pons ad Mosam (waarschijnlijk na de bouw van een brug); Mosae Traiectum (middeleeuwse bronnen)
Romeins Maastricht had het economische voordeel dat het aan een kruising van meerdere wegen lag. Niet alleen lag het aan de oever van de Maas, vanwaar vrachtschepen af en aan voeren, maar ook lag het aan de Via Belgica, een heel belangrijke handelsweg die Keulen verbond met Tongeren en uiteindelijk met de havenstad Boulogne. Alsof dat nog niet genoeg was liep er vanuit Maastricht ook een weg naar Aken en eentje langs de Maas naar het noorden. Toen Nijmegen in de loop van de tweede en derde eeuw economisch begon te verzwakken, werd Maastricht één van de rijkste plaatsen in Romeins Nederland.
– Speciaal in de Romeinenweek: Citygame “Het geheim van Julius Caesar”(elke dag); Ommetje binnenstad Maastricht (29 april, 14:00-16:30)

De kruik uit Feresne. ©Hans Erren; CC BY-SA 3.0
De kruik van Ferenius. ©Hans Erren; CC BY-SA 3.0

2. Feresne (Dilsen?)
Locatie: onzeker, misschien Dilsen “de Kommel”
Feresne staat op de Peutinger kaart vermeld tussen Tongeren en Catualium. De exacte locatie ervan is echter nog lang niet duidelijk. Een andere aanwijzing voor het bestaan van de plaats is een potscherf uit Heerlen, met de naam Lucius Ferenius erop. De vondst van een vicus in het Belgische Dilsen doet vermoeden dat Feresne hier gelegen kan hebben. Het betrof een straatdorp, met huizen aan weerszijden van een Romeinse weg. Toch is Dilsen niet per se de enige kandidaat, zeker niet nadat in het nabijgelegen Mulheim sporen van een tempel ontdekt werden.

3. Catualium (Heel?)
– Locatie: mogelijk rondom de Stefanuskerk van Heel
Ook Catualium staat op de Peutinger kaart. Heel is de kandidaat omdat er sporen van een vicus gevonden zijn rondom de Stefanuskerk, zoals op de Panheelderweg. De locatie ligt bij een kronkelig deel van de Maas. Juist daarom is het niet ondenkbaar dat er bij Catualium ook een castellum kan zijn gebouwd, al dan niet in de Laat-Romeinse tijd. Gevonden is het echter nog niet. Het ligt bovendien niet ver van Roermond, ten oosten waarvan Mederiacum gelegen zou kunnen hebben.

4. Tempel Roermond
Locatie: onzeker
In 1960 werden er brokken zuil en een votiefsteen opgevist uit de Maas. De steen was gewijd aan de godin Rura. Samen met de andere brokstukken duidt dit dus op de aanwezigheid van een tempel, die blijkbaar door de Maas overstroomd is. Rura was waarschijnlijk een riviergodin, namelijk die van de Ruhr. De steen is in het Historiehuis van Roermond te bekijken.

© Toem Doesborg; CC BY-SA 3.0
© Toem Doesborg; CC BY-SA 3.0

5. Blariacum (Blerick?)
Locatie: vermoedelijk de Garnizoenweg in Venlo-Blerick
Blerick, het stadsdeel van Venlo ten westen van de Maas, zou het op de Peutinger kaart vermelde Blariacum geweest kunnen zijn, dat op de kaart tussen Catualium en Ceuclum vermeld wordt. Een reden waarom dit vaak wordt aangenomen is de sterke gelijkenis tussen beide namen, al mag je daar natuurlijk niet volledig op vertrouwen. De suggestie dat er een brug over de Maas liep bij Blerick is niet bewezen. Er zou dan waarschijnlijk ook een castellum moeten liggen, maar ook dat is niet gevonden. Wel lag er ter hoogte van de Garnizoenweg een Romeinse weg die haaks op de Maas stond, hetgeen een oversteekpunt impliceert. Ook is er een groot gebouw gevonden dat een herberg zou kunnen zijn. Dan zou Blariacum in plaats van een castellum misschien een statio zijn geweest.
Bezienswaardigheden: markering Romeinse weg tegenover de Venrayseweg

©Rijksdienst voor cultureel erfgoed; CC BY-SA 3.0
©Rijksdienst voor cultureel erfgoed; CC BY-SA 3.0

6. Statio van Lottum
Locatie: onzeker
Tussen Blariacum en Ceuclum wordt op de Peutinger kaart geen plaats meer genoemd, al laat deze kaart wel vaker namen en routes weg. Ongeveer 10 kilometer ten noorden van Venlo ligt bijvoorbeeld Lottum (voor zover bekend géén Romeinse naam!) waar sporen zijn gevonden die duiden op een statio, een militair wegstation. Twee altaarstenen met namen van soldaten erop doen dit vermoeden. Een gevonden bouwwerk zou de statio kunnen zijn, maar misschien ook niet: wellicht is dit de tempel waar de soldaten hun votiefstenen lieten plaatsen. Van de andere kant lag er dicht in de buurt al een inheems heiligdom. Lottum zou bovendien een geschikte oversteekplaats kunnen zijn voor wie vanuit Xanten sneller naar Maastricht wilde, dus wie weet…

pijler7. Ceuclum (Cuijk)
Locatie: Maasboulevard en Waalstraat, Cuijk
Zoals eerder besproken was Cuijk ook een religieuze plaats en een knooppunt voor handelaren. De Maas stroomt er langs, terwijl reizigers over land er konden oversteken. Bijvoorbeeld om naar Nijmegen of Xanten te gaan vanuit het zuiden. De afstand tussen Ceuclum en Catualium is vrij groot, dus is het niet onmogelijk dat er nog andere stationes tussen lagen die op de Peutinger kaart en in het Itinerarium Antonini vergeten zijn.
– Speciaal in de Romeinenweek: Romeinse dag Cuijk (elke dag); Via Valentinana (elke dag)

©Fred Hage; CC BY-SA 3.0
©Fred Hage; CC BY-SA 3.0

8. Wachttoren Heumensoord
– Locatie: Heumensoord, Malden
Bij Heumensoord werd vanaf de derde eeuw een wachttoren of wachtpost opgericht om de route tussen Cuijk en Nijmegen beter te bewaken. Dat was nodig omdat Germania Inferior vanaf die eeuw beduidend onveiliger was geworden door Frankische invallen en een verzwakt grensleger. De toren was ongeveer 8 meter hoog en waarschijnlijk van hout. In de vierde eeuw werd hij in brand gestoken waarna men een iets kleinere nieuwe post bouwde. Het terrein van de toren is nu met gaas afgedekt om het te beschermen.
Bezienswaardigheden: zichtbaar gemaakte grachten van de wachttoren

Nijmegen Valkhof9. Romeins Nijmegen
– Locatie: Valkhof (oude stad, Laat-Romeins fort); Hunnerberg (castra en amfitheater); Kopse Hof (castellum Kops Plateau); Nijmegen-West (Noviomagus)
Alternatieve namen: Batavodurum (stad Valkhof); Oppidum Batavorum (stad Valkhof); Castra Herculis (mogelijke naam castra Hunnerberg of Laat-Romeins castellum Valkhof); Ulpia Noviomagus Batavorum (stad Nijmegen-West)
Romeins Nijmegen is een complexe locatie, die we echter al in hoofdstuk 2 behandeld hebben. De weg vanuit Cuijk (en eigenlijk ook uit Maastricht) eindigde hier, waarschijnlijk bij het Valkhof, waar oorspronkelijk het Bataafse bestuurscentrum door de Romeinen ingericht was. Van daaruit kon je oost- of westwaarts. In het oosten lag het militaire zwaartepunt. Na enkele tijdelijke kampen zat hier lange tijd een ruiterfort op het Kops Plateau. In de Opstand der Bataven (69-70 na Chr.) sneuvelden de stad en het fort, waarna op de Hunnerberg een castra voor Legio X Gemina werd opgericht. Een nieuwe stad verrees in het westen. De Nijmeegse economie floreerde de rest van de eeuw, maar kreeg een gevoelige klap toen rond 103 het legioen vertrok. Rond 180 werd de castra voorgoed ontruimd. Een eeuw later liep de verpauperde stad leeg toen de Crisis van de Derde Eeuw de handel de nek omdraaide. In de vierde eeuw concentreerde de boel zich weer op het Valkhof, waar een kleine handelsstad aan de Waaloever verrees en een nieuw castellum werd gebouwd op de heuvel.
– Speciaal in de Romeinenweek: “Nacht van de Romeinen” in Museum het Valkhof (28 april, 19:30-2:00); Layar-wandeling “Oudste stad van Nederland” (hele week); GPS Romeinen tocht (elke dag behalve 30 april en 1 mei; 11:00-17:00); “Romeinenwerkplaats” in Museum het Valkhof (29 april, 1-6 mei, 11:00-17:00)

Nijmegen Gelderse Vallei10. Brug over de Waal
Locatie: mogelijk ter hoogte van de Snelbinder, Nijmegen
Dat de Romeinen bij Nijmegen een brug over de Waal maakten ligt vast, al is het niet zeker of de gevonden brug ook echt de Romeinse is of toch een middeleeuwse. De Waal was niet onbelangrijk voor de Romeinen, maar de Rijn zelf had meer de voorkeur. Door een dam bij de aftakking van de Waal, bij Tolkamer, te maken werd de Rijn dieper en dus beter te bevaren (en minder makkelijk over te steken). Deze dam sneuvelde in het jaar 70 toen de rebellen van de Bataafse opstand zich achter de Waal terugtrokken. Ook de brug bij Nijmegen moest het ontgelden, maar gezien de belangrijke positie ervan is deze vast en zeker weer opgebouwd na de opstand. Of dat ook met de dam gebeurde is nog maar de vraag.

21111. Tempels en vicus van Elst
Locatie: Grote Kerk, Elst
Mogelijke naam: Helisthe
Al in de IJzertijd lag er waarschijnlijk een heiligdom bij Elst, maar dit zal niet meer dan een open plaats zijn geweest. In de eerste helft van de 1e eeuw zal hier voor het eerst een Gallo-Romeinse tempel, een mengeling van Romeinse en inheemse invloeden, zijn verrezen. De eerste tempel was vrij sober om te zien: niet meer dan een rechthoekig gebouw met een trapeziumvormig dak. In de tweede eeuw werd op dezelfde plek echter een nieuwe tempel neergezet. Deze had veel meer allure en was opvallend genoeg wel 17 meter hoog. In stijl van Gallo-Romeinse tempels werd de nieuwe tempel volledig door een porticus of zuilengalerij omgeven, met het terrein daaronder iets verheven boven de grond. Ook lag er om de tempel een ommuurd terrein. Hoewel we niet weten voor welke godheid te tempel was, doen de grootte en gevonden offers vermoeden dat het een belangrijke was. Hercules Magusanus, een mengeling van de Romeinse Hercules en de Bataafse oppergod, is geopperd. De tempel moet zo aantrekkelijk zijn geweest voor handeltjes dat er vanzelf een vicus omheen verrees, misschien wel met badhuis!
Bezienswaardigheden: Zichtbare fundering rondom en onder de Grote Kerk
Speciaal in de Romeinenweek: Rondleiding Tempel | Kerk Museum Elst (weekenden, 14:30)

De tempel van Elst-Westeraam, met bijbehorende waterput.
De tempel van Elst-Westeraam, met bijbehorende waterput.

12. Tempel van Elst-Westeraam
Locatie: Noorderlicht, Elst
Ondanks de grote belangrijke tempel onder de Grote Kerk, was Elst nog een tempel rijk in het oosten. Deze was een stuk kleiner en net als de grote tempel rond het jaar 100 gebouwd. Wel heeft ook hier vermoedelijk eerder een heiligdom gestaan, waarschijnlijk in de vorm van een houten gebouw. Ook het terrein van deze tempel was ommuurd, maar dan waarschijnlijk met hout en greppels. Naast de tempel lag een waterput. Rond het jaar 200 begon de tempel waarschijnlijk in verval te raken.

216 -Driel13. Castellum Driel
Locatie: zeer onzeker
De vondst van een weggedeelte ten zuiden van Driel maakt duidelijk dat er waarschijnlijk vanuit Elst direct een weg naar de Rijn liep. Driel is, zoals besproken in hoofdstuk 1, de kandidaat voor een castellum, maar het bestaan ervan is erg onzeker. Als het om een kruispunt ging schept dit echter wel interessante mogelijkheden.

 

De Romeinse Reisgids – hoofdstuk 2: langs de Waal tot aan de Maasmonding

Reisgids Waal oostDe Waal is al in de Romeinse tijd een erg belangrijke rivier. Zo belangrijk zelfs dat de Romeinen hem een beetje minder belangrijk maakten: Drusus liet in 12 v. Chr. een dam aanleggen zodat er minder water in de Waal kwam en de Rijn dus beter te begaan zou zijn voor zijn schepen (en moeilijker over te steken door tegenstanders). Als zijrivier van de Rijn stroomt de Waal vanaf Carvium, waar we de vorige keer eindigden, naar het westen van Nederland. Er is minder duidelijk over de Romeinse plaatsen aan de Waal dan die aan de Rijn, maar er blijft een hoop interessants over. Ten noorden van de Waal ligt de Betuwe, het Insula Batavorum of Bataveneiland.

1051. Castellum Carvium (Tolkamer)
Locatie: Bijlandse Waard
Carvium was niet alleen een castellum aan de Rijn maar lag bovendien ook bij de dam van Drusus. Dat de dam hier lag blijkt uit een grafsteen uit de omgeving. Deze noemt als plaats van begrafenis namelijk ‘Carvium ad Molem‘: Carvium bij de dam. De dam was waarschijnlijk aangelegd door Drusus met als doel minder water te doen afvloeien naar de Waal zodat de Rijn beter bevaarbaar was voor de vloot. De dam werd in de Bataafse opstand vernield zodat de rebellen zich veiliger konden terugtrekken achter de Waal. Of hij daarna herbouwd werd is niet bekend.

© Rijksmuseum van Oudheden, Leiden; CC BY-SA 3.0
© Rijksmuseum van Oudheden, Leiden; CC BY-SA 3.0

2. Altaarsteen Rufia Materna
Locatie: Millingen aan de Rijn
Bij Millingen, waar de Waal zich van de Rijn afsplitst, is in de 19e eeuw een altaarsteen ontdekt die in de Antonius van Paduakerk zat ingemetseld. Of de steen uit de buurt komt is onbekend. De steen bevat een Latijnse tekst van ene Mucronia Marcia, die de steen opdraagt aan “godin vrouwe Rufia Materna”. Rufia zou Mucronia’s dochter zijn aan wie Mucronia een offer wijdde, onder meer met de parentalia, het Romeinse feest van de overledenen. Het klinkt alsof Rufia een priesteres was die jong is overleden en daarna met een inheemse godin vereenzelvigd werd.

Berg en Dal steenoven3. Pottenbakkerij Berg en Dal
Locatie: Holdeurn, Berg en Dal
Bij Berg en Dal stond een pottenbakkerij die later bovendien ook bakstenen en dakpannen ging produceren en van groot belang was voor het legioen in Nijmegen. Na het jaar 150 was de pottenbakkerij van Berg en Dal de centrale dakpanproducent van het hele Neder-Germaanse leger, terwijl het aardewerk naar de tweede plaats ging. Leem werd ter plekke in de omgeving afgegraven. Ten noorden van de vijf ovale ovens lag de droogschuur.

© René Voorburg - CC BY-SA 3.0
© René Voorburg – CC BY-SA 3.0

4. Aquaduct Groesbeek-Nijmegen
Locatie: Van Groesbeek via Beek en Heilig Landstichting naar Nijmegen
Aquaducten zijn in Romeins Nederland erg zeldzaam omdat er veel drinkbaar water in de bodem zat en de grond op veel plaatsen natuurlijk ook veel te vlak was om een aquaduct aan te kunnen leggen. Bij Nijmegen liggen echter grote stuwwallen. De bodem was er blijkbaar te taai of te droog om genoeg water voor het legioen te winnen, dus werd er een 5 kilometer lang aquaduct aangelegd vanuit verschillende waterbonnen op de stuwwal bij Groesbeek. Een stenen aquaduct was vooralsnog niet nodig, zodat het water vooral door gegraven geulen stroomde, met behulp van dammen die de hoogteverschillen hielpen overbruggen en een kunstmatig meer bij de Watermeerdijk.
Bezienswaardigheden: greppel in Mariënbosch
Speciaal in de Romeinenweek: Wandeling langs het Romeinse Waterleiding tracé (29 april, 3 en 5 mei, 13:00)

Het zogenaamde Huis van Drusus was verdeeld in twee vleugels, met een grote binnenplaats ertussen.
Het zogenaamde Huis van Drusus was verdeeld in twee vleugels, met een grote binnenplaats ertussen.

5. Castellum Kops Plateau
Locatie: Kopse hof, Nijmegen-Oost
Bewoners: o.a. Ala I Batavorum (16-69 na Chr.)
Het castellum op het Kops Plateau werd waarschijnlijk rond 12 v. Chr. gebouwd toen Drusus in opdracht van zijn stiefvader keizer Augustus veldtochten in Germania begon. De officierswoning van het kamp is zo opvallend groot dat sommigen vermoeden dat Drusus er zelf een tijdje woonde. Ondanks de grote woning was het fort zelf relatief klein, zodat sommige gebouwen zoals de stallen erbuiten gebouwd moesten worden. Misschien zat hier al vroeg de Ala Batavorum, de Bataafse elite-cavalerie, gelegerd. Na de Slag bij het Teutoburgerwoud werd het opnieuw als commandocentrum gebruikt. Nadat de veldtochten in Germania waren beëindigd bleef het Kops Plateau de thuisbasis van de Ala Batavorum en een belangrijk strategisch punt. Tijdens de Opstand der Bataven liep de Ala Batavorum echter over en na de opstand werd het fort niet opnieuw in gebruik genomen.
Bezienswaardigheden: Kopse Hof

Maquette van castra en omgeving in Museum het Valkhof
Maquette van castra en omgeving in Museum het Valkhof

6. Castra Hunnerberg
Locatie: Hunnerberg, Nijmegen-Oost
Mogelijke naam: Castra Herculis (discutabel)
Bewoners: Legio I Germanica e.a. (19 v. Chr.-12 v. Chr.); Legio II Adiutrix (70 na Chr.); Legio X Gemina (71-105 na Chr.); Vexillatio Brittannica (105-120); detachement van Legio XXX Ulpia Victrix (120-175)
Het eerste kamp op de Hunnerberg, een stevige stuwwal die uitkijkt over de Waal, werd al in 19 v. Chr. gebouwd door Drusus of Marcus Vipsianus Agrippa. Dit kamp was groot genoeg voor 15000 soldaten, wat ongewoon groot is! Dit was echter maar een tijdelijk troependepot en werd na een paar jaar weer ontruimd. Waarschijnlijk was het tussen 12 en 17 na Chr. weer een paar jaar in gebruik om daarna lange tijd leeg te staan. Na de Opstand der Bataven werd er een kleinere maar meer permanente vesting gebouwd, waarin een legioen gehuisvest werd. Dit werd de bloeitijd van de omgeving: rondom de castra ontstond een grote handelsnederzetting met onder andere een markthal, een herberg en zelfs een amfitheater, het enige bekende in Nederland. Toen het legioen rond 105 werd overgeplaatst kreeg de lokale economie een gevoelige klap: voortaan bezette een veel kleinere ploeg soldaten het fort. Rond het jaar 175 werd de castra voorgoed ontruimd. Het is de enige plaats in Nederland waar zo’n lange tijd echte legionairs gezeten hebben.
Bezienswaardigheden: tijdpad over de Hunnerberg; markering oostpoort Ubbergseveldweg; markering Romeinse markthal; marktzuil Eikstraat; markering fundamenten amfitheater Rembrandtstraat; standbeeld keizer Trajanus op het Trajanusplein
Speciaal in de Romeinenweek: Romeinse Bierveldtocht Oersoep (29 april, 09:30-17:00)

Nijmegen Valkhof7. Oppidum Batavorum
Locatie: Valkhof, Nijmegen
Alternatieve namen: Batavodurum; Noviomagus (Laat-Romeins); Castra Herculis (mogelijke naam Laat-Romeinse versterking)
Bewoners: Bataafs-Romeinse burgers; Frankische hulptroepen (4e eeuw)
Wanneer op het Valkhof een nederzetting ontstond is niet duidelijk, maar dit kan al vroeg na de Bataafse verhuizing naar het rivierengebied gebeurd zijn. Toen de Romeinen hier het administratieve centrum van de Bataafse gemeenschap inrichtten, groeide de plaats vanzelf uit tot een Gallo-Romeinse stad. De twee namen klinken dan ook Keltisch: Batavodurum betekent “Batavenmarkt” en Oppidum Batavorum “Burcht der Bataven”. Het Romeinse aanzien van de stad is vooral te wijten aan de grote hoeveelheid Bataven met Romeins staatsburgerschap die er gingen wonen, vaak als veteranen uit de hulptroepen. Winkelbazen kwamen als vliegen op die stroop af en vestigden zich er ook, tot de Batavenburg een stuk of duizend inwoners telde. Op het einde van de Opstand der Bataven ging het mis: de terugtrekkende Bataven gaven hun stad aan de vlammen prijs toen zij hem ontruimden. Na de opstand werd de stad niet herbouwd: alleen een kleine handelsnederzetting, beneden aan de Waalkade bleef in gebruik. In de vierde eeuw kreeg dit nederzettinkje muren, maar qua grootte viel het in het niet bij de oude stad. In diezelfde eeuw werd er ook een castellum op het Valkhof gebouwd. Enkele tientallen jaren later bouwden de Franken een nederzetting ten zuiden van het fort. Toen de Romeinse keizer geen macht over ons land meer had hielden de Franken het fort zelf in gebruik.
Bezienswaardigheden: Museum het Valkhof; Romeins bouwmateriaal in de resten van de palts van het Valkhof; hypocaustum aan de Waalkade
Speciaal in de Romeinenweek: “Nacht van de Romeinen” in Museum het Valkhof (28 april, 19:30-2:00); Layar-wandeling “Oudste stad van Nederland” (hele week); GPS Romeinen tocht (elke dag behalve 30 april en 1 mei; 11:00-17:00); “Romeinenwerkplaats” in Museum het Valkhof (29 april, 1-6 mei, 11:00-17:00)

1988. Ulpia Noviomagus
Locatie: Nijmegen-West
Alternatieve namen: Noviomagus, Ulpia Noviomagus Batavorum (voluit)
Bewoners: Bataafs-Romeinse burgers
Na de Opstand der Bataven verrees er een paar kilometer stroomafwaarts een nieuwe stad, die als nieuwe hoofdstad van de Bataafse gemeenschap diende en Noviomagus, “nieuwe markt”, genoemd werd. Begin 2e eeuw werd hier de naam van keizer Marcus Ulpius Traianus aan toegevoegd als eerbetoon. Noviomagus bevatte onder andere een badhuis en twee tempels voor de goden Fortuna en Mercurius. Hoewel Noviomagus vergeleken met provincie-hoofdsteden als Keulen (en zeker een stad als Rome) maar klein was, was het lange tijd de grootste stad van Romeins Nederland. Midden 2e eeuw begon de economie te echter stagneren toen er steeds minder soldaten op de Hunnerberg woonden die als afnemers dienden. Toch kreeg de stad muren en een greppel rond 170 en overleefde een heftige brand van 10 jaar later. De crisis van de Derde Eeuw richtte echter veel schade aan bij de Romeinse economie, zodat de stad rond 275 grotendeels verlaten werd. De naam Noviomagus werd in de 4e eeuw vooral voor het stadje bij het Valkhof gebruikt.
Bezienswaardigheden: markeringen villa’s en tempels op en rondom het Maasplein

9. Ad Duodecim (Wamel?)
Locatie: zeer onzeker
Ad Duodecim staat op de Peutinger kaart als een plaats tussen Noviomagus en Grinnes. Aangezien er verder geen sporen of omschrijvingen van zijn teruggevonden is het niet bekend waar de plaats lag en wat de aard ervan was, al vermoeden we dat het gaat om een statio, een militair wegstation. Vanwege de afstanden op de kaart is er tegenwoordig een vermoeden dat het zou kunnen gaan om Wamel, dat op ongeveer de juiste afstanden ligt aan de Waal (hoewel die rivier ook niet op de kaart staat). In de omgeving van Wamel is in elk geval een hoop gevonden, zoals bij Tiel, waar een hoop inheemse nederzettingen lagen en ook godenbeeldjes gevonden zijn.

© René Voorburg; CC BY-SA 3.0
© René Voorburg; CC BY-SA 3.0

10. Grinnes (Rossum?)
Alternatieve naam: Grinnibus (Peutinger kaart)
Locatie: zeer onzeker
Ook Grinnes of Grinnibus staat op de Peutinger kaart vermeld, wat doet vermoeden dat het ook hier om een militair wegstation ging. Waar deze statio gelegen kan hebben is opnieuw niet bekend, maar Rossum in Noord-Brabant is de populairste kandidaat. De plaats ligt aan de Waal, maar de Maas stroomt er vlakbij, zodat het hier sowieso om een strategisch punt gaat. Grinnes was één van de plaatsen waar de Romeinse generaal Cerialis in 70 na Chr. een kamp liet opslaan toen hij de rebellen van de Opstand der Bataven terugdrong. Om dit te doorbreken vielen de rebellen een paar kampen tegelijk aan, waaronder Grinnes. Cerialis ging er zelf heen met een ploeg cavalerie en won de slag, waarna hij een castellum zou hebben laten bouwen. Als dat zo is, is het in alle eeuwen daarna waarschijnlijk weggespoeld en verloren gegaan.

Als in de buurt van Grinnes begint de Waal te verstrengelen met andere rivieren. Lek en Maas zijn niet ver weg en zijriviertjes springen over en weer. Uiteindelijk belanden al deze rivieren in de Maasmonding, die in de Romeinse tijd een flinke baai moet zijn geweest. Van daaruit gaan we morgen de Maas op.

A. Museumpark Orientalis Heilig Land Stichting
Locatie: Profetenlaan, Heilig Landstichting
Opgericht in 1911 als Heilig Landstichting (zoals het nabijgelegen dorp nu nog heet), is dit park een aantal keer van naam veranderd zodat het ook bekend staat als Bijbels Openluchtmuseum en Museumpark Orientalis. Het geeft de geschiedenis weer van het Midden-Oosten als bakermat van de drie Abrahamitische religies. Aangezien de Romeinse overheersing van het gebied een grote rol speelt in zowel de geschiedenis van het jodendom als het ontstaan van het christendom, bevat het museumpark ook een Romeinse straat. Deze straat bevat onder andere een school en een kerkje, maar ook een Romeins mithraeum, een tempel gewijd aan de mysterie-cultus van de god Mithras. Ook erg indrukwekkend is het gebouw dat het paleis van Pontius Pilatus voorstelt.
Speciaal in de Romeinenweek: Als Romein op ontdekkingstocht door het oude Midden-Oosten (elke dag m.u.v. 30 april en 1 mei, 11:00-17:00)

B. Flipje en Streekmuseum Tiel
Locatie: Plein 48, Tiel
Het Flipje- en Streekmuseum Tiel is misschien wel het culturele centrum van de Betuwe, zoals het Tiel het centrum van de industrie daar is. Op de archeologische afdeling vinden we vondsten van de prehistorie tot lang na de Romeinse tijd, maar de Romeinen en Bataven ontbreken uiteraard ook niet. Het museum bevat onder andere tentoonstelling van de opgraving in Tiel-Medel, waar een Romeins-inheemse nederzetting gelegen moet hebben.
Speciaal in de Romeinenweek: Tentoonstelling “Wonen op een schat”(1 t/m 4 mei, 13:30-17:00; weekenden 13:30-16:30)

Romeinen en mobiliteit: naar een nieuwe woonplaats

Octavius2De Romeinenweek staat voor de deur. Het thema Op Reis Met de Romeinen heb ik afgelopen maanden uitvoerig besproken. Daarbij hebben we het gehad over het wegennet, de waterwegen en de redenen waarom iemand op reis zou kunnen gaan. Maar daarbij is één vorm van reizen nog niet besproken. Je kunt immers ook op reis gaan met een permanent doel. Verhuizingen kwamen zeker, zowel voor individuen en families, als voor complete dorpen, stammen of volkeren. Het blogje van deze maand gaat over migratie!

Hoe lang Romeinse soldaten in een wachttoren verbleven is niet zeker, maar sporen van gezinnen wijzen erop dat het maanden of zelfs een paar jaar kon duren.
Hoe lang Romeinse soldaten in een wachttoren verbleven is niet zeker, maar sporen van gezinnen wijzen erop dat het maanden of zelfs een paar jaar kon duren.

Je denkt bij dat woord misschien meteen aan de Romeinen die na de verovering van Gallië en later Germania massaal dit land binnentrekken om er te gaan wonen. Dat is wat te eenvoudig. Wel is het zo dat als een eenheid soldaten, of dat nu een legioen, een detachement of een cohort hulptroepen was, naar een fort gestuurd werd, ze hier vrij permanent bleven zitten. Het is niet zo dat elke eenheid zo’n fort honderden jaren bezette, want er werden regelmatig eenheden verplaatst, maar een jaar of 10 is natuurlijk op een mensenleven ook erg lang, zelfs al lijkt in een geschiedenisboek maar kort. Legio X Gemina bleef meer dan 30 jaar op de Nijmeegse Hunnerberg gelegerd voor het overgeplaatst werd en het fort door een klein detachement overgenomen werd, langer dan de minimale diensttijd van een legionair! Aanvankelijk waren deze permanente forten er natuurlijk nog niet, zodat de soldaten vaak in een tijdelijk tentenkamp verbleven. Dat kon er echter ook best een poosje staan, maar werd nooit als een permanente woonplaats gezien. In de herfst werd het vaak zelfs verlaten, waarna de soldaten de winter in een winterkamp doorbrachten.

Dat de Helvetiërs van Zwitserland naar de westkust trokken bracht oorlog met zich mee. Een goede aanleiding voor Caesar om zich erin te mengen en Gallië te bezetten.
Dat de Helvetiërs van Zwitserland naar de westkust trokken bracht oorlog met zich mee. Een goede aanleiding voor Caesar om zich erin te mengen en Gallië te bezetten.

De migratie van Germaanse stammen was een zaak waar de Romeinen al lang voor hun komst naar dit land mee te maken kregen en meer dan ze lief was. Met Germanen bedoelden de Romeinen stammen met een oorsprong achter de Rijn, zodat deze al moesten verhuizen om in Romeins gebied te komen. Rond 100 v. Chr. trokken de Cimbren en Teutonen bijvoorbeeld door half Europa en kwamen hiermee een paar keer heftig in botsing met de Romeinen, zodat 6 oktober (de dag van de slag bij Arausio) voor altijd een ongeluksdag bleef. Het was opnieuw dit soort migratie die Caesar aangreep als casus belli voor de Gallische Oorlog: de Keltische Helvetiërs voelden de hete adem van Germaanse buren in hun nek en besloten naar het westen te trekken, waarop Caesar beweerde dat ze erop uit waren Gallië te veroveren en dus een bedreiging voor Rome vormden.

Caesar rekende in de Gallische Oorlog op meedogenloze wijze af met Germaanse en Keltische stammen die migreerden op een manier die hem niet aanstond.
Caesar rekende in de Gallische Oorlog op meedogenloze wijze af met Germaanse en Keltische stammen die migreerden op een manier die hem niet aanstond.

Tijdens deze Gallische Oorlog kwam Caesar ook naar het gebied tussen de Rijn en de Marne, waar de Keltische Belgen woonden. Ook zij hadden Germaanse noorderburen. De Romeinen kregen het opnieuw met trekkende Germanen aan de stok toen de Usipeten en de Tencteren Belgica binnentrokken. Ze waren door de Sueben, een andere stam, van hun land verjaagd en hadden gehoord dat Caesar in Belgica een belangrijke stam had uitgeschakeld, zodat ze hoopten zich in dat gebied te kunnen vestigen. Caesar vond dat onzin en gaf ze opdracht maar in het land van de Ubiërs, ten oosten van de Rijn te gaan wonen. Toen de onderhandelingen misliepen eindigde de kwestie met een veldslag, waarvan Caesar beweerde dat hij de stammen uitgeroeid had. Volgens sommigen was dat bij Kessel, in Noord-Brabant. Na de Gallische oorlog, toen Gallië zelf rustiger werd maar de Germanen een dreiging bleven, werden er wel Germaanse stammen door de Romeinen toegelaten. De eerste hiervan waren hun oude bondgenoten de Ubiërs, die zich tussen de Rijn en de Ruhr vestigden. Hun oude land werd ingenomen door de Chatti.

De Bataven zouden van de Chatti zijn afgesplitst.
De Bataven zouden van de Chatti zijn afgesplitst.

Zo komen we ook aan de stammen in Romeins Nederland. Nadat Caesar de macht van de Eburonen in het zuidoosten van Nederland (en het noordoosten van België) gebroken had, sprongen andere groepen in het machtsvacuüm. De Tungri werden zo de dominante stam in Zuid-Limburg en Belgisch Limburg. De Bataven en Cananefaten zijn wellicht net zo in Nederland terecht gekomen, maar niemand weet precies hoe. De vreedzame onderwerping van de Bataven zou onder Caesar gebeurd kunnen zijn, maar net zo goed veel later. Wel lijkt het erop dat ze in 12 v. Chr. al een tijd bij de Rijn woonden. Volgens Tacitus stamden ze af van de Chatti. Over de Zuid-Hollandse Cananefaten zegt hij vrij weinig, behalve dat ze veel op de Bataven leken. Velleius Paterculus noemt de Cananefaten als een stam die in 4 na Chr. door Tiberius onderworpen werd. Volgens sommigen woonde de stam toen misschien nog wel in het noordoosten van Nederland. Of zou hij zich vergist hebben?

Het bezoek aan Rome van de Friese hoofdmannen Malorix en Verritus was te wijten aan de wet die hun stam verbood om op de noordoever van de Rijn te komen wonen. Hun wens werd afgewezen.
Het bezoek aan Rome van de Friese hoofdmannen Malorix en Verritus was te wijten aan de wet die hun stam verbood om op de noordoever van de Rijn te komen wonen. Hun wens werd afgewezen.

Halverwege de eerste eeuw na Chr. vonden er een paar incidenten plaats die wel aantonen dat de Romeinen nog steeds zelf bepaalden wie in hun rijk mochten komen wonen en wie niet. De noordoever van de Rijn werd hier ook bij gerekend, want dan kon de oever vrijwel onbewoond blijven zodat de rivier moeilijker te bereiken was voor eventuele vijanden. Bovendien had het leger graanvelden nodig. De Chamaven in de Achterhoek kregen dan ook opdracht hun land bij de Rijn te verlaten. Toen een groep Friese boeren in 58 zonder toestemming aan diezelfde noordoever ging wonen, kregen zij opdracht te vertrekken. De Friezen stuurden zelfs twee hoofdmannen naar Rome om de zaak te bepleiten, maar het hielp niet. Ze werden allemaal verjaagd of gedood. Waarom die Friezen naar het zuiden getrokken waren is niet helemaal duidelijk. Wel werden in diezelfde tijd de Ampsivariërs van de Eemsmonding verdreven door de Chauken, dus misschien had deze onrust in het noorden er iets mee te maken. De Ampsivariërs vroegen om een woonplaats in het Romeinse rijk, maar kregen die niet. Een groot aantal troepen werd gestuurd om te voorkomen dat de stam de Rijn alsnog over zou steken. Uiteindelijk trok de stam Germania weer binnen en ging hier op in de overige bevolking.

De Crisis van de Derde Eeuw bracht niet alleen een hoop burgeroorlog. De Germaanse invallers werden lastiger en gevaarlijker dan ooit.
De Crisis van de Derde Eeuw bracht niet alleen een hoop burgeroorlog. De Germaanse invallers werden lastiger en gevaarlijker dan ooit.

Hoewel 58 na Chr. blijkbaar een woelig jaar was, zijn er verder maar weinig van zulke gevallen bekend uit de 1e en 2e eeuw, dus ging eht toch vooral om incidenten. Tijdens de Crisis van de Derde Eeuw kwam hier verandering in. Germaanse stammen achter de Rijn werden in deze tijd agressiever en beter georganiseerd, misschien omdat ze leerden van de Romeinen en tegelijkertijd flinker werden nu het Romeinse rijk zo’n puinhoop was. Een aantal stammen in de buurt van de Rijn verenigde zich in een verbond dat de Romeinen de Franken noemden. Onder andere de Saliërs, Chamaven en Tubanten – allemaal stammen uit het oosten van Nederland – maakten hier deel van uit. De Franken begonnen tijdens de Crisis steeds vaker de Rijn over te trekken op plundertochten, zeker toen de Romeinse forten steeds vaker leeg getrokken werden om andere oorlogen uit te vechten. Toen Postumus in 260 de Franken versloeg bij Empel, liet hij een deel echter als bondgenoten in het rijk wonen: in de moeilijke situatie leek dat een slimme oplossing, “verdeel en heers”. Tegelijkertijd maakte dat wel dat andere groepjes Franken probeerden hetzelfde voor elkaar te krijgen.

De Salische Franken gingen in de 4e eeuw van de Betuwe naar Toxandrië en het Menapisch gebied.
De Salische Franken gingen in de 4e eeuw van de Betuwe naar Toxandrië en het Menapisch gebied.

De rest van de 3e en ook 4e eeuw zou dit vaker gebeuren: een deel van de Franken kreeg toestemming om als foederati (min of meer autonome bondgenoten) in het rijk te komen wonen en de grens te verdedigen. Eerst op de Betuwe en later ook zuidelijker. Nieuwe forten werden vooral door Frankische soldaten in Romeinse dienst bemand. De laatste Cananefaten, Bataven en Tungri kunnen wel eens in die Franken opgegaan zijn. De Franken waren dan ook niet zozeer een volk, maar meer een verzamelnaam voor een bepaald verband van volkjes en stammen, die onderling ook regelmatig mot hadden. Hetzelfde geldt voor de Saksen in het noordoosten en misschien zelfs voor de “nieuwe” Friezen, die de gebieden van Zeeland tot de monding van de Weser gingen bewonen. De macht van de Franken in het midden en zuiden van Nederland was in de 5e eeuw zo groot dat bijna niemand in dit land er veel van merkte toen de laatste West-Romeinse keizer werd afgezet. De Franken, Friezen en Saksen regeerden rustig hun eigen koninkrijkjes.

Romeinen in Nijmegen-oost: is dit de Castra Herculis?

noviomagusNu we het westen en het centrum van Nijmegen hebben behandeld gaan we naar het oosten. Eigenlijk zijn we daar de vorige keer al aangeland omdat de oostrand van Batavodurum tot op de Hunnerberg reikte. Ditmaal concentreren we ons op die Hunnerberg en het daarnaast gelegen Kops Plateau. Dit zijn enkele eeuwen de belangrijkste militaire punten in de omgeving van Nijmegen geweest. Hoewel de exacte naam onbekend is, gaan er tegenwoordig stemmen op dat de naam die vaak is toegeschreven aan het castellum van Arnhem-Meinerswijk de juiste zou kunnen zijn: Castra Herculis.

Marcus Vipsianus Agrippa was waarschijnlijk verantwoordelijk voor de bouw van kamp in 19 v. Chr.
Marcus Vipsianus Agrippa was waarschijnlijk verantwoordelijk voor de bouw van kamp in 19 v. Chr. wat hem een soort stichter van Nijmegen maakt.

De Hunnerberg is een onderdeel van de grote stuwwallen ten zuiden van de Waal, ontstaan door de gletsjers in de IJstijd. Derhalve is de heuvel aan de noordzijde ontzettend stijl, met een fraai uitzicht over de omgeving, terwijl de zuidkant juist glooiend afloopt. Een zeer strategische plek dus en geen wonder dat de Romeinen dit punt al vroeg uitkozen als militaire versterking. De oudste bekende sporen van Romeinse aanwezigheid op de Hunnerberg zijn uit 19 v. Chr., uit de tijd dat Marcus Vipsianus Agrippa, vriend en schoonzoon van keizer Augustus, gouverneur van heel Gallië was. Er moet rond deze tijd een enorm troependepot zijn gebouwd van wel 650×650 meter! Dit was groot genoeg voor 15.000 soldaten en gaf dus een kampplaats voor 2 à 3 legioenen! Welke legioenen dit precies waren is niet geheel duidelijk, maar er is een graffito gevonden van Legio I Germanica.

Wie vanuit het panorama het uitzicht bewondert snapt de keuze van Agrippa wel. Waarschijnlijk was dit punt de noordwesthoek van het troependepot.
Wie vanuit het panorama het uitzicht bewondert snapt de keuze van Agrippa wel. Waarschijnlijk was dit punt de noordwesthoek van het troependepot.

Het grote kamp werd waarschijnlijk gebouwd met het oog op de defensie van de nog tamelijk onbewaakte en onzekere Rijngrens. of wellicht ter voorbereiding van keizer Augustus’ plannen om het grote Germania toe te voegen aan de Romeinse periferie. Rond deze tijd begonnen de Germaanse stammen in de Nederrijn-gebieden, met name de Sugambren, onrustig te worden. Het kamp zou dus in reactie daarop kunnen zijn aangelegd, maar van de andere kant is het ook mogelijk dat de bouw van het kamp juist onrust gaf. In elk geval was het kamp op de Hunnerberg voorbereid op elk scenario: het werd omgeven door een dubbele greppel en een stevige wal met om de 24 meter een uitkijktoren. Voor de aanwezige officieren waren er woningen van tussen de 240 en 540 vierkante meter aangelegd, met een meer dan twee keer zo groot huis voor de bevelhebber.

De re-enactmentgroep Gemina Project hier in samenwerking met Vereniging Pax Romana) is vernoemd naar het legioen dat meer dan 30 jaar op de Hunnerberg gelegerd was.
De re-enactmentgroep Gemina Project (hier in samenwerking met Vereniging Pax Romana) is vernoemd naar het legioen dat meer dan 30 jaar op de Hunnerberg gelegerd was.

Erg lang is het eerste fort op de Hunnerberg niet in gebruik geweest. Toen Drusus in 12 v. Chr. zijn veldtochten in Germania begon, kon hij al snel nieuwe kampen achter de Rijn laten bouwen, waarop de Hunnerberg overbodig werd. De verovering van Germania werd voortgezet na de dood van Drusus, maar ondanks aanvankelijke successen stortte het Romeinse gezag tussen Rijn en Elbe grotendeels in na de Varusslag in 9 na Chr., waarin drie legioenen werden afgeslacht door een Germaanse coalitie onder leiding van Arminius. Tiberius, die een van de opvolgers van zijn halfbroer Drusus was geweest, keerde terug naar de Rijngrens om samen met Drusus’ zoon Germanicus de oorlog voort te zetten. De expedities die hierop volgden waren vooral wraaktochten, bedoeld om de Romeinse eer te wreken door Arminius en zijn bondgenoten te straffen en de adelaars van de legioenen terug te veroveren. Het oude kamp op de Hunnerberg werd tussen 12 en 17 na Chr. daarom weer tijdelijk in gebruik genomen, maar werd vervolgens definitief opgebroken. De militaire aanwezigheid rondom Nijmegen concentreerde zich hierna op het Kops Plateau.

Met zijn steile noordzijde, korte afstand tot Maas en Waal, was de Hunnerberg uitermate geschikt als militair punt.
Met zijn steile noordzijde, korte afstand tot Maas en Waal, was de Hunnerberg uitermate geschikt als militair punt.

Toen de veldtochten in het groot Germania ten einde waren gekomen, bleef het lange tijd rustig in het gebied van de Bataven. In het jaar 69 barstte er echter een spreekwoordelijke bom toen de stam zich aan het hoofd schaarde van een grote opstand, waaraan steeds meer Germaanse en Keltische stammen deelnamen. De Opstand der Bataven verwoestte bijna alle castella en castrae aan de Rijngrens, maar uiteindelijk keerde het tij in de loop van het jaar 70, toen er 8 legioenen onder leiding van Quintus Petilius Cerialis gestuurd werden om de rebellen te verslaan. Ook de stad Oppidum Batavorum ging in de vlammen op toen de Bataven zich ten noorden van de Waal terugtrokken. Toen de rebellen zich zelfs achter de Rijn terug moesten trekken en de herfst begon in te vallen, verklaarden de leiders van de opstand zich bereid tot onderhandelen. De oude verdragen werden waarschijnlijk grotendeels hersteld, maar in het gebied van Nijmegen veranderden er wat zaken permanent.

De locatie van de oostelijke poort van het fort, de porta principalis dextra.
De locatie van de oostelijke poort van het fort, de porta principalis dextra.

Om te beginnen werd Oppidum Batavorum noch het fort op het Kops Plateau opgebouwd. In plaats daarvan ontstond er een nieuwe stad een paar kilometer naar het westen. Op de Hunnerberg werd een nieuwe vesting gebouwd, een zogeheten castra, waarin een legioen gevestigd kon worden. Dit kon de rust en orde in het gebied waarschijnlijk beter garanderen dan een veel kleinere cavalerie-eenheid. Legio II Adiutrix werd aanvankelijk door Cerialis in het fort geplaatst, maar niet lang daarna werd Cerialis zelf benoemd tot gouverneur van Brittannia en nam het legioen met zich mee, waarna Legio X Gemina de vesting op de Hunnerberg overnam.

Met minstens 4000 soldaten wemelde het in de castra uiteraard van de barakken.
Met minstens 4000 soldaten wemelde het in de castra uiteraard van de barakken.

Met 340 bij 465 meter nam de vesting 16 hectare in beslag. Dat is groter dan elk castellum aan de Rijn (deze bevatten troepen van 500 tot 1000 man) maar opvallend krap voor een compleet legioen, wat suggereert dat er nog detachementen naar elders gestuurd werden. Het hoofdkwartier, tegenover de huidige Sterredans-school, was 93 bij 65 meter. Om de 45 meter stonden er uitkijktorens op de vestingmuur, die omgeven was door een greppel van vier meter breed. Tijdens de regering van keizer Domitianus (81 t/m 96 na Chr.) werden de houten gebouwen in de vesting door stenen vervangen. Opvallend aan de plattegrond is vooral dat de vorm net niet rechthoekig is: aan de oostkant zit een licht uitstulping.

Het aquaduct naar de Hunnerberg was meer een reeks geulen. Sommige zijn nog te zien.
Het aquaduct naar de Hunnerberg was meer een reeks geulen. Sommige zijn nog te zien.

Drinkwater werd aangevoerd middels een aquaduct, dat vanuit Groesbeek via Berg en Dal naar het fort toegestroomd moet zijn: geen kolossaal stenen bouwwerk zoals de Romeinen onder meer in Italië bouwden, maar meer een smal kanaaltje van 5 kilometer, met hier en daar een dam tegen de hoogteverschillen. Bovendien lag er een waterput in het fort, niet ver van de oostpoort. De aanleg van een duur aquaduct is opvallend, omdat de Nederlandse bodem hier meestal ongeschikt voor was en er genoeg water in de grond te vinden was. Maar blijkbaar was een enkele waterput niet toereikend voor het hele legioen.

Het amfitheater van Nijmegen-oost was eigenlijk overdadig groot.
Het amfitheater van Nijmegen-oost was eigenlijk overdadig groot.

De canabae die zoals altijd rondom het fort ontstonden, moeten al snel tot een aardige nederzetting zijn uitgegroeid. Geen wonder, want zo’n grote hoeveelheid soldaten bood een aardig inkomen aan kooplui, kroegbazen, prostituees en andere niet-militairen. In hetzelfde kader is waarschijnlijk ook de groei van Noviomagus, drie kilometer naar het westen, te verklaren, want de daar woonachtige ambachtslui produceerden aanvankelijk veel voor de castra. Daarnaast waren er ook havens dichter in de buurt: de Maas was slechts 10 kilometer naar het zuiden en er lag ook een haventje aan de Waaloever ten noorden van het fort. Bovendien was de haven op de plaats van het oude Oppidum Batavorum waarschijnlijk nog in gebruik. Vlakbij, ten oosten van Berg en Dal, werden dakpannen en keramiek geproduceerd voor het legioen.

De Forumzuil in de Eikstraat van Nijmegen herdenkt de locatie van de markthal.
De Forumzuil in de Eikstraat van Nijmegen herdenkt de locatie van de markthal.

Vlakbij de westpoort van het fort lag een herberg en ten zuidwesten van het fort ontstond zelfs een amfitheater, voor zover we weten het enige in Nederland. Het was overdadig groot, waarschijnlijk met genoeg zitplaatsen voor 12.000 man, wat zelfs met de aanwezigheid van alle burgers en soldaten in de omgeving (wat zeer onwaarschijnlijk is) niet gehaald zou worden. Ten oosten van het fort stond tenslotte een groot marktgebouw, gebouwd rond het jaar 100. Van de zuil in het midden ervan is enkel de fundering teruggevonden, maar wellicht stond keizer Trajanus er zelf op afgebeeld.

Zo zag de binnenplaats van het marktgebouw er wellicht uit op zijn drukste dagen. Na het vertrek van het legioen zal dit aardig afgenomen zijn.
Zo zag de binnenplaats van het marktgebouw er wellicht uit op zijn drukste dagen. Na het vertrek van het legioen zal dit aardig afgenomen zijn.

In het jaar 104 of 105 werd het tiende legioen opgedragen om zich te verplaatsen naar Aquincum, bij het huidige Boedapest, om deel te nemen aan de Dacische oorlogen. De Bataven waren al meer dan 30 jaar braaf en het werd niet langer nodig geacht om hier een volledig legioen te installeren. In plaats hiervan werd de Vexillatio Brittanica in het fort gelegerd: een detachement uit Britannia, dat onder meer delen van Legio VIII Hispanica bevatte. Vanaf het jaar 120 zullen er detachementen van Legio XXX Ulpia Victrix gelegerd zijn – een legioen met een naam die ironisch genoeg naar keizer Trajanus verwijst, de keizer die het 10e legioen juist opdracht gaf te vertrekken. Naarmate de jaren verstreken werd het aantal troepen in het fort steeds kleiner, tot de castra ergens rondom 175 definitief ontruimd werd. De Hunnerberg was hiermee niet langer van militair belang.

Door de tekenwijze van de Peutinger kaart lijken de Castra Herculis en Carvo ten westen van Nijmegen te liggen. Maar was dit wel zo>
Door de tekenwijze van de Peutinger kaart lijken de Castra Herculis en Carvo ten westen van Nijmegen te liggen. Maar was dit wel zo>

De nog boven de grond gelegen resten werden in de middeleeuwen gebruikt als bouwmateriaal in Nijmegen. De naam van de vesting was toen allang vergeten en is tot op de dag van vandaag onbekend. Nieuwe ideeën over de afstanden op de Peutinger kaart hebben echter het idee doen ontstaan dat het om de Castra Herculis zou kunnen gaan: de naam komt overeen met het feit dat het fort in kwestie een castra was en de god Hercules is ons land verbonden aan de Bataafse god Magusanus. De Peutinger kaart plaatst de Castra Herculis tussen Carvo en Noviomagus, waarbij Carvo vaak als Kesteren en Castra Herculis als Arnhem is geïnterpreteerd. Nieuwe ontdekkingen en het bestuderen van de aangegeven mijlen op de kaart doen echter duidelijk anders vermoeden. Carvo is waarschijnlijk hetzelfde fort als Carvium, oftewel de Bijlandse Waard. Als dat zo is zou Castra Herculis dus tussen Noviomagus en de Bijlandse Waard moeten liggen, wat de castra van de Hunnerberg een goede kandidaat maakt.

De herberg van Nijmegen-oost, nagebouwd in Archeon.
De herberg van Nijmegen-oost, nagebouwd in Archeon.

De ruïnes van de forten op de Hunnerberg zijn niet zichtbaar, maar wel is er een tijdpad dat de locaties van verschillende bouwwerken aangeeft. De locatie van de oostpoort is zichtbaar aan de hand van markeringen en een nagebouwd funderinkje. Hetzelfde geldt voor de waterput, die zich echter op privéterrein bevindt. Vlakbij de locatie van de markthal is een gedenkzuil opgericht, terwijl de omtrekken van het gebouw ook hier weer met straatstenen zijn aangegeven. Op een zelfde wijze is het mogelijk om in de Rembrandtstraat en de Mesdagstraat de contouren van het amfitheater te zien. In onder andere Museum het Valkhof zijn ook tal van vondsten zichtbaar. Tot slot is een reconstructie van de herberg van de Hunnerberg te vinden in Museumpark Archeon, waar het gebouw daadwerkelijk als restaurant dienst doet. De naam van Legio X Gemina leeft voort in de re-enactmentgroep Gemina Project.