De Romeinse Reisgids – hoofdstuk 1: de Rijngrens in Nederland

Vandaag is het de eerste dag van de Romeinenweek en daarmee ook het eerste hoofdstuk van onze Romeinse Reisgids, ook wel bekend als het Itinerarium Gracili et Octavi. En in ons eerste hoofdstuk behandelen we kort en bondig de Romeinse Limes in Nederland, oftewel de Rijngrens. De Romeinen eisten het gebied tot aan de Rijn al op onder Julius Caesar (al zou er een zijrivier zoals de Waal als “Rijn” bestempeld kunnen zijn) maar trachtten onder Augustus het gebied achter de Rijn te veroveren. Nadat dit mislukt was werd de Rijn de definitieve grens van het Romeinse rijk en werden er onder Caligula en Claudius meerdere castella gebouwd om deze grens te bewaken.

Zuid-Holland

Reisgids Zuid-Holland

In het westen van Germania Inferior moeten de Cananefaten geleefd hebben, die aanvankelijk geweldloos onderworpen werden. De woeligste tijden in de eeuw daarop waren het jaar 47, toen Chaukische piraten de kust en rivieren plunderden, en 69, toen de Cananefaten onder Brinno in opstand kwamen. De meeste castella in Zuid-Holland zijn vermoedelijk al rond 40 na Chr. gebouwd in opdracht van Caligula, maar de rooftochten van 47 speelden wellicht ook een rol in de uitbouw van de grensverdediging. De forten sneuvelden in de opstand van 69, maar werden hierna herbouwd. De Oude Rijn was in de Romeinse tijd hoofdstroom en dus veel breder dan tegenwoordig.

Katwijk Calla1. Castellum Lugdunum (Katwijk)
Locatie: Katwijk, voorbij de kustlijn bij de Uitwateringsluis
Alternatieve namen: Calla’s Toren (naar Caligula), de Brittenburg (eigenlijk de naam van een middeleeuwse tolburcht)
Het castellum in Katwijk is vermoedelijk wat later gebouwd dan de andere Limesforten in Zuid-Holland. De exacte vorm van het fort is niet bekend omdat het onder water verdwenen is. Het is sinds 1954 niet meer waargenomen en waarschijnlijk weggespoeld door de zee. De naam van Lugdunum komt overeen met de Romeinse hoofdstad van Gallië (nu Lyon) en is dus wellicht genoemd naar de Keltische god Lug.
Bezienswaardigheden: kunstwerk Brittenburg op de Uitwateringsluis, tabula’s met informatie in gemeente Katwijk (o.a. Uitwateringsluis en De Zanderij)
Speciaal in de Romeinenweek: Bezoek Romeins Katwijk met de Time Travel-app!

Castellum2. Castellum Praetorium Agrippinae (Valkenburg)
Locatie: Castellumplein Valkenburg
Bewoners: Cohors III Gallorum equitata (o.a.)
Eén van de best bewaarde en daarom archeologisch meest belangrijke castella in Zuid-Holland. Praetorium Agrippinae is wellicht genoemd naar de moeder van keizer Caligula, die het fort liet bouwen. Het is het enige Limesfort in Zuid-Holland waarvan we zeker weten dat het in de 4e eeuw nog in gebruik was, aangezien het merendeel van de forten in de 3e eeuw verlaten werd.
Bezienswaardigheden: Markeringen op en om het Castellumplein geven de contouren van de Romeinse gebouwen weer. Kunstwerk van Romeinse schilden op het Veerpad. Romeinse vondsten zijn te bezichtigen in het Torenmuseum.
Speciaal in de Romeinenweek: Expositie “De Romeinse geschiedenis van Valkenburg” in het Torenmuseum (28 april en 5 mei, 13:00-16:00); Bezoek Romeins Valkenburg met de Time Travel-app!

Valkenburg ZH marktweg3. Mini-fort Valkenburg-Marktveld
– Locatie: Nabij de N206
Oorspronkelijk stond hier een horreum oftewel graanopslag. Na de Opstand der Bataven omgebouwd tot een kleine versterking bleef het in principe een opslagplaats. Niet ver ervandaan lag de burgerlijke nederzetting van Valkenburg-De Woerd.
– Bezienswaardigheden: betonnen replica Limesweg bij de 206, kunstwerk Romeins Valkenburg aan de Voorschoterweg met tabula met informatie

Leiden Matilo 44. Castellum Matilo (Leiden-Roomburg)
Locatie: Besjeslaan Leiden
Alternatieve namen: Roomburg (eigenlijk een middeleeuws klooster), Lugdunum (foutief)
Bewoners: Cohors XV Voluntariorum Civium Romanum pia fidelis, Cohors I Lucensium, Numerus Exploratorum Batavorum (o.a.)
Matilo is misschien pas na de Opstand der Bataven gebouwd. Het moet een behoorlijk strategisch fort zijn geweest aangezien het zowel bij de Rijn als bij het Kanaal van Corbulo lag. De vicus in de omgeving moet behoorlijk groot zijn geweest. Matilo is tevens de vindplaats van het beroemde ruitermasker dat Gordon genoemd wordt.
– Bezienswaardigheden: Archeologisch Park Matilo geeft de omwalling en greppels van het fort weer, met in en om het park diverse kunstwerken die verschillende aspecten van het leven rondom Matilo uitleggen. Ook ligt er een Romeinse kruidentuin.
Speciaal in de Romeinenweek: Matilo bloeit (29 april 12:00-16:00); Matties van Matilo (29 april, 12:00-16:00); Bezoek Romeins Leiden met de Time Travel-App!

Alphen Rijnplein Caligula5. Castellum Albanianae (Alphen a/d Rijn)
Locatie: Rijnplein in Alphen a/d Rijn
Alternatieve naam: Albaniana
Bewoners: Cohors VI Breucorum (o.a.)
Albanianae lag niet letterlijk op het Rijnplein in Alphen, maar net ten westen ervan. De naam verwijst naar het woord wit (albus). Het fort had een opvallende vorm want de omwalling was in de vorm van een parallellogram. De bouw van het nieuwe stadshart heeft in 2001 en 2002 een hoop nieuwe informatie opgeleverd. Het theater ten noorden van het plein is met opzet Castellum genoemd.
Bezienswaardigheden: Romeinse ornamenten in en om het Rijnplein, tegels met Romeinse munten op het Rijnplein, tekst van Tacitus op de Prins Clauskade

0096. Castellum Nigrum Pullum (Zwammerdam-Hooge Burch)
Locatie: Landgoed de Hooge Burch
Het castellum van Zwammerdam wordt doorgaans Nigrum Pullum genoemd, al is niet iedereen even zeker. De naam wijst duidelijk op de kleur zwart (niger) maar de betekenis van het tweede woord is een punt van discussie: “kip”, “aarde” en andere opties zijn genoemd maar niet vastgesteld. Het is het kleinste bekende castellum aan de Rijn en moet soldaten uit Gallië en later ook Thracië hebben bevat. De aanleg van het dorpshuis van het landgoed in de jaren ’70 leverde een schat aan opgravingen op, waaronder zes schepen. Drie hiervan waren militaire platbodems, die sindsdien Zwammerdamschepen genoemd worden.
Bezienswaardigheden: In Zintuigenpark Matilo zijn de contouren van het castellum en de bouwwerken gemarkeerd met o.a. vlaggen, hout en steen. In het voormalige dorpshuis, ter hoogte van de haven van het castellum, ligt nu Grand Café de Haven, dat tevens een klein museum over de Romeinen in Zwammerdam bevat; metalen Romein op naburige rotonde.
Speciaal in de Romeinenweek: Pop-up ArcheoHotspot Romeinse vicus (hele week 10:00-16:00); Romeinen in Nigrum Pullum (28 april, 11:00-17:00); Bezoek Romeins Zwammerdam met de Time Travel-app!

De Willemstraat, waar het poortgebouw van het castellum werd ontdekt.
De Willemstraat, waar het poortgebouw van het castellum werd ontdekt.

7. Castellum Bodegraven
Locatie: Willemstraat (poortgebouw)
Bewoners: Cohors II Asturum (?)
Van Castellum Bodegraven zijn naam noch exacte omvang bekend omdat alleen het poortgebouw ontdekt is in de jaren ’90. Hoewel er geopperd is dat het om een mini-fort zou gaan, is dit erg twijfelachtig. Het castellum lag namelijk vrij strategisch bij het punt waar de Oude Bodegrave in de Rijn uitkwam. Verdere interessante vondsten zijn de twee loden vervloekingsplaatjes van Bodegraven en de ruiterhelm uit de Put van Broekhoven, ten oosten van Bodegraven. Mogelijk lag er ook een militair tussen Bodegraven en Zwammerdam.
Bezienswaardigheden: replica van de helm uit de put van Broekhoven op een sokkel in de Willemstraat
Speciaal in de Romeinenweek: Romeinse Bierveldtocht De Molen (zaterdag 5 mei); Romeinenweek tentoonstelling Willemstraat (28 april, 1-3 mei, 5 mei, 11:00-16:00); Bezoek Romeins Bodegraven met de Time Travel-app!

A. Katwijks Museum
Locatie: Voorstraat 46, Katwijk
Het Katwijks Museum bevat allerlei verschillende zaken, waaronder het Romeinse verleden, waarin het burgerleven niet vergeten is. Erg indrukwekkend is een 17e-eeuws kopie van de beroemde Peutinger kaart.

DSCN0357B. Rijksmuseum van Oudheden (Leiden)
Locatie: Rapenburg in Leiden
Het Rijksmuseum van Oudheden bevat een enorme collectie vondsten, niet alleen uit Nederland maar ook ver daarbuiten! Naast Egypte en het Nabije Oosten mag een vaste Romeinse tentoonstelling natuurlijk ook niet ontbreken!
Speciaal in de Romeinenweek: Exclusieve avondrondleiding (2 mei, op reservering); Volg de rode draad (elke dag m.u.v. maandag, 10:00-17:00); tekenen in studio RMO (elke dag m.u.v. maandag, 10:00-17:00); knutselen in het RMO (elke dag m.u.v. maandag, 10:00-17:00)

dag 1 orakelC. Museumpark Archeon en Archeologiehuis Zuid-Holland (Alphen a/d Rijn)
Locatie: Archeonlaan 1, Alphen a/d Rijn
Het in 1994 geopende park Archeon, sinds 2016 een erkend museum, bevat tientallen bouwwerken uit de Nederlandse geschiedenis, van de steentijd tot de Late Middeleeuwen. De Romeinse nederzetting bevat reconstructies van de Thermen van Heerlen, de herberg van Nijmegen, een woonhuis uit Voorburg en de tempel uit Cuijk (omgeven door een tempelhof uit Maastricht). De arena met theater is een vrije constructie naar het amfitheater van Nijmegen. Ook bevat het park een gereconstrueerd Zwammerdamschip. Er zijn dagelijkse rondleidingen en activiteiten, van Romeinse massage tot soldatentraining. Dagelijkse shows zijn een tempelceremonie en een gladiatorengevecht. Sinds 2011 is het Archeologiehuis Zuid-Holland bij Archeon gelegen in een reconstructie van de Villa van Rijswijk-De Bult, waar werkelijke archeologische vondsten uit de hele provincie te bekijken zijn. Momenteel wordt er in Archeon ook hard gewerkt aan de conservering en reconstructie van de echte schepen uit Zwammerdam en de aanleg van een Romeins scheepvaartmuseum.
Extra bezienswaardigheden: Metalen Romein op wacht bij de N11 en bij naburige rotonde
Speciaal in de Romeinenweek: Sport en spel in Archeon (hele week 10:00-17:00); demonstratie Romeinse sport (28-29 april, 5-6 mei, 10:00-17:00)

Utrecht

Reisgids Utrecht

Het is niet geheel duidelijk waar de grens tussen het Cananefaatse en Bataafse leefgebied lag of waar de Romeinen de administratieve grens plaatsten. Het zou in provincie Utrecht geweest kunnen zijn. De vroege, westelijke Limes liep tot ver in deze provincie. De oostelijke Limes, die hier begint, is veel onduidelijker qua locaties van forten, mede doordat de Rijn in de loop der eeuwen verplaatst is. De Kromme en Leidsche Rijn in Utrecht stellen ogenschijnlijk weinig voor, maar waren in de Romeinse tijd hoofdstroom en dus veel indrukwekkender.

003 - Woerden1. Castellum Laurium (Woerden)
Locatie: Kerkplein, Woerden
Alternatieve naam: Laurum
Bewoners: Cohors XV Voluntariorum Civium Romanorum, Cohors III Breucorum (o.a.)
Laurium werd waarschijnlijk al gebouwd rond 40 na Chr., maar moest al snel verkassen toen de Rijn overstroomde. Een nieuw fort volgde een paar jaar later en lag wat “schever” om nieuwe problemen te voorkomen. Behalve het castellum zijn er meerdere schepen in Woerden gevonden, waaronder vier platbodems. De Woerden 4 is het meest geheimzinnig aangezien het al in 1576 werd ontdekt. Helaas is dit schip verloren gegaan.
Bezienswaardigheden: Parkeergarage Castellum met informatie (aan de Meulmansweg); gemarkeerde contouren van castellum met tekst erop, permanente Romeinse tentoonstelling het Stadsmuseum Woerden; soldaat Lucius uit Woerden in de openbare bibliotheek; letters “Laurium” in Brediuspark; online spel op locatie “Legend of Lucius”
Speciaal in de Romeinenweek: Beleef de Romeinen in Woerden (Kaaspakhuis, 30 april-5 mei, 10:00-17:00); Romeinenspeurtocht Stadsmuseum Woerden (dinsdag t/m zaterdag 10:00-17:00, zondagen 13:00-17:00); Kindermiddag Stadsmuseum Woerden (2 mei, 14:30-17:00)

005 - De Meern2. Wachttorens in Vleuten-De Meern en Utrecht-Leidsche Rijn
Locaties: Presidentperenlaan (wachttoren a), Veldhuizerweg (stenen wachttoren), Claudiuslaan (wachttoren b), Zandveld (wachttoren c)
Bij de aanleg van de woonwijk Leidsche Rijn in de jaren ’90 werden sporen van de Limesweg en wel vier wachttorens ontdekt, wat een groot keerpunt was in het beeld van de Limes. Vondsten wijzen bovendien uit dat de familie van de soldaten in de buurt van de torens verbleef, wat impliceert dat zij daar niet voor een paar weken maar voor langere tijd zaten. In dezelfde omgeving zijn vier schepen ontdekt, waaronder platbodems.
Bezienswaardigheden: Metalen platen om de wachttorens te markeren, gereconstrueerde Limesweg van de Keerderberg tot en met de Claudiuslaan, Romeinse speeltoestellen in de wijk.

13124572_1081823281879165_6888886327788251958_n3. Castellum Hoge Woerd (Vleuten-De Meern)
Locatie: Hoge Woerdplein
Alternatieve naam: Fletio (waarschijnlijk onjuist)
Bewoners: Cohors I Classica pia fidelis (o.a.)
De naam van het castellum op de Hoge Woerd is onbekend. Fletio is geopperd omdat het bij Vleuten ligt en deze naam op de Peutinger kaart staat, maar waarschijnlijk is dat onjuist. Omdat de Rijn bij Utrecht een lange bocht maakte, was dit castellum op het westen georiënteerd in plaats van op het noorden. Ten noorden ervan lag het badhuis.
Bezienswaardigheden: Museum Castellum Hoge Woerd, met o.a. reconstructies van Romeinse kit, kijkvensters op de omgeving en het vrachtschip De Meern 1; contouren Romeins badhuis en reconstructie Limesweg met wachttoren ten noorden van het museum.
Speciaal in de Romeinenweek: Romeinse bierveldtocht Maximus (6 mei, 10:15-17:00); Romeinendag in Museum Hoge Woerd (6 mei, 10:00-17:00); Aquaductenspel in Castellum Hoge Woerd (3 mei, 15:00-16:30); Rondleiding schip en inventaris Castellum Hoge Woerd (28 en 29 april, 15:00-16:00)

Utrecht rand4. Castellum Traiectum (Utrecht)
Locatie: Domplein
Alternatieve naam: Traiectum ad Rhenum (speculatief)
Bewoners: Cohors II Hispanorum peditata
Traiectum staat opvallend genoeg niet op de Peutingerkaart, maar wel in het Itinerarium Antonini. Door de bocht in de Rijn lag het wat noordelijk en daarom werd het wellicht door mensen op doorreis overgeslagen, wat het ontbreken op de kaart kan verklaren. In de 4e en 5e eeuw woonden er nog mensen binnen de muren van het fort, maar wellicht waren dit geen Romeinse hulptroepen meer, maar burgers, aangezien de meeste Limesforten al in de 3e eeuw verlaten waren door het leger.
– Bezienswaardigheden: DomUnder bevat daadwerkelijk zichtbare funderingen van het castellum; op het Domplein zijn markeringen van het fort zichtbaar die ’s nachts oplichten.

035 - Utrecht5. Limesweg Utrecht
Locatie: Brede School, Duurstedelaan
Castellum Traiectum lag zo opvallend noordelijk dat de Limesweg bij de naburige forten opsplitste in een weg richting Traiectum en een weg die dit omslachtige stuk afsneed en dus direct van castellum Hoge Woerd naar Fectio liep.
Bezienswaardigheden: markering van de Limesweg met mozaïekstenen in de Duurstedelaan

0536. Castellum Fectio (Vechten)
Locatie: Marsdijk, Bunnik (bij Fort Vechten)
Alternatieve naam: Fletio (mogelijk een verschrijving)
Bewoners: o.a. Cohors I Flavia Hispaniorum en Cohors II Brittannorum (eind 1e eeuw), Ala I Thracum (eind 2e, begin 3e eeuw), Classis Germanica (vermoed)
Fectio is misschien wel het oudste Rijnfort in Nederland, gebouwd rond 5 na Chr. in opdracht van veldheer en toekomstig keizer Tiberius. Gezien de locatie zou het een basis voor de Rijnvloot, de Classis Germanica, geweest kunnen zijn. Omdat de oever op den duur dichtslibde zal dit zeker niet zo gebleven zijn. Fectio was opvallend groot, zodat er twee keer zoveel soldaten als bij andere castella in konden wonen. Toch werd ook Fectio rond 270 verlaten.
Bezienswaardigheden: Thesaurus Fectio, een park waarin de contouren van het castellum met steen en hout zijn aangegeven en archeologische vondsten zijn uitgebeeld in de stenen; wachttoren bij het park; tentoonstelling over het dagelijks leven in en om Fectio in Fort Vechten; uitbeelding altaarsteen Viradecdis aan de Koningsweg.
Speciaal in de Romeinenweek: Romeinse Bierveldtocht De Kromme Haring (28 april, 10:15-17:00); Romeinen tentoonstelling in het Waterliniemuseum (elke dag, 10:00-17:00)

7. Wachttorens Rhijnauwen en Bunnik
Locatie: onzeker
De wachttorens bij Rhijnauwen en Bunnik zijn vermoed, waarvan de laatstgenoemde het meest zeker is. De Rijn maakte destijds opvallende bochten en gezien de gebruikelijke afstanden zijn dit logische locaties voor wachttorens.
Bezienswaardigheden: moderne mijlpalen tussen Utrecht en Wijk Bij Duurstede

026A. Romeinse schepen Woerden
Locatie: Haven, Woerden
De Per Ad Mare Laurium en de Fiducia zijn reconstructies van De Meern 1 (een platbodem) en De Meern 6 (een zeldzame punter). Met de schepen kan gevaren worden.
Speciaal in de Romeinenweek: Vaararrangement “Woerden, kruispunt van Limes en linie” (28 april en 5 mei, 15:00)

B. Centraal Museum Utrecht
– Locatie: Agnietenstraat, Utrecht
Bevat een archeologische PUG-collectie op zolder, met tal van Romeinse vondsten.

stationC. Archeologisch Museum Houten
Locatie: Oude Station Houten
Houten is omgeving die opvallend rijk is aan inheemse nederzettingen en enkele Romeinse villa’s. Op zolder van het Oude Station is een archeologisch museum met vakbibliotheek ingericht.
– Bezienswaardigheden: diverse kunstwerken zoals De Sofa (aan De Molen); markering Romeinse villa in het Oude Dorp.
Speciaal in de Romeinenweek: Expositie “Schatten van Vechten-Fectio” (28 april, 1 mei en 5 mei, 09:00-16:00)

077D. Museum Dorestad (Wijk bij Duurstede)
Locatie: Muntstraat, Wijk bij Duurstede
Museum Dorestad bevat een collectie over het verleden van Wijk bij Duurstede, inclusief de Romeinse tijd. Het afsplitsen van de Lek maakte Wijk bij Duurstede al in de Romeinse tijd (toen de Lek nog een zijriviertje was) een economisch belangrijke plaats, tot het in de Vroege Middeleeuwen één van Europa’s grootste handelssteden zou worden. Niet ver van Wijk bij Duurstede zal castellum Rijswijk gelegen hebben. Mijlpalen in de streek tussen Utrecht en Wijk bij Duurstede wijzen dan ook de weg naar Traiectum en Levefanum, hoewel de laatste naam tegenwoordig twijfelachtig is.

Gelderland

Reisgids GelderlandGelderland staat bekend als het centrum van de Bataafse gemeenschap. De meeste castella hier zijn waarschijnlijk na de Bataafse opstand van 69 gebouwd, waar ook een hoop stammen van achter de Rijn zich bij aansloten. Veel duidelijkheid over de locatie van de meeste forten is er niet, omdat deze in de loop der eeuwen door de Rijn weggespoeld zijn.

e67eed1cc66da078a504eda60a3ff7b0ce3bb1e11. Castellum Rijswijk
Locatie: onduidelijk
Mogelijke namen: Levefanum (waarschijnlijk onjuist), Fletio
Bewoners: Mogelijk Cohors I Thracum en/of Cohors civium Romanorum
Het castellum bij Rijswijk wordt door velen Levefanum genoemd, maar bewezen is deze naam niet. Recentere visies maken het zelfs waarschijnlijker dat de naam bij een heel ander castellum hoort. Fletio, de vaak als verschrijving van Fectio beschouwde naam op de Peutingerkaart, is ook geopperd. De positie van het fort was strategisch omdat de Lek hier afsplitst van de Rijn. Vermoedelijk is het castellum van Rijswijk weggespoeld door de Rijn en zal het dus niet meer gevonden worden.
Bezienswaardigheden: Kunstwerk “TOT HIER” als teken van de Romeinse grens

Maurik2. Castellum Mannaricium (Maurik)
Locatie: misschien ten noordwesten van Maurik
– Bewoners: o.a. Cohors II Thracum equitata (70-83 na Chr.),  Cohors II Hispaniorum equitata (83-116 na Chr.)
Mannaricium staat in het Itinerarium Antonini vermeld als een fort tussen Carvo en Traiectum. Qua naam lijkt Maurik een logische plaats. Het fort lag vermoedelijk aan een inmiddels verdwenen tak van de Rijn en bevatte duidelijk ruiters. Hoewel ook Mannaricium ongetwijfeld rond 275 verlaten werd, is er bewijs van bewoning in de 4e eeuw, maar dat kunnen ook burgers geweest zijn.
– Bezienswaardigheden: kunstwerkje Mannaricium

3. Versterking Elst-’t Speijk
Locatie: ten zuiden van Amerongen
Bewoners: sporen van C REBVRRI (vermoedelijk: “de centurie van Reburrus”) en EXGERINF (Neder-Germaanse leger)
Aanwijzingen van de versterking van Elst-’t Speijk of Amerongen werden voor het eerst ontdekt in 1972, toen een houten baan gevonden werd die misschien als kade diende. Baggerwerkzaamheden in de paar jaar daarna leverden nog meer op. Aangezien de plek nu ten noorden van de Rijn ligt, moet die in de Romeinse tijd dus een grotere bocht gemaakt hebben bij Amerongen. De versterking, waarvan het formaat onduidelijk is, is ongetwijfeld weggespoeld.

4. Castellum Kesteren
Locatie: onduidelijk, wellicht in de buurt van de Nedereindse straat in Kesteren
Mogelijke naam: Carvo (waarschijnlijk onjuist)
Over het castellum bij Kesteren is weinig zeker. De naam Carvo is er vaak aan toegeschreven, maar dat is op grond van de aanname dat Levefanum Rijswijk is en Castra Herculis Arnhem, wat waarschijnlijk niet klopt. De suggestie dat de naam Kesteren zou zijn afgeleid van castra (vesting) is ook nogal speculatief, maar wel leuk gevonden. Het castellum zelf is niet ontdekt, maar er werd wel een burgerlijke nederzetting gevonden aan de Nedereindse straat. Het fort kan daar dus in de buurt gelegen hebben.

089 - Randwijk5. Castellum Randwijk
Locatie: onbekend
Het bestaan van castellum Randwijk is erg onzeker. Wel lag er bij Randwijk een oversteekplaats over de Rijn, die de plaats vrij strategisch maakte en dus erg logisch voor een fort. Bovendien is de kans groot dat er minimaal één fort tussen Kesteren en Arnhem zou liggen. Als het bestaan heeft is het waarschijnlijk ook weggespoeld.
Bezienswaardigheden: kunstwerk “Non Plus Ultra” aan de Randwijkse Rijndijk

216 -Driel6. Castellum Driel
Locatie: onbekend
Net als het castellum van Randwijk is het bestaan van castellum Driel niet aangetoond. Wel zijn er grote scharnieren en tufsteen gevonden. Dat laatste is vaak een bouwmateriaal geweest als de Romeinse forten hun houten muren voor stenen verruilden. Driel lag waarschijnlijk bij het punt waar de weg vanuit Nijmegen samenkwam met de Limesweg, wat het dus op zich een belangrijk punt maakte.
Bezienswaardigheden: metalen Romeinen Grote Molenstraat

0917. Castellum Arnhem-Meinerswijk
Locatie: Meginhardweg 55, Arnhem
Mogelijke namen: Castra Herculis (waarschijnlijk onjuist), Levefanum
Bewoners: detachement van Legio V Alaudae, detachement van Legio I Minervia Antoniniana (218-222), hulptroepen
Het castellum van Meinerswijk was het eerste tussen Vechten en Kalkar dat teruggevonden werd. De gebouwen werden begin jaren ’90 uitgebreider onderzocht. Waarschijnlijk is het al vroeg gebouwd, tussen 10 en 20 na Chr. Misschien is het na de veldtochten in Germania opgeheven en na 47 na Chr. weer herbouwd. Het is één van de weinige forten waarvan een sterk vermoeden is dat er legionairs gezeten hebben, maar dat zal slechts tijdelijk zijn geweest. In de 5e eeuw namen de Franken het fort in gebruik en noemden het Meginhardiswich, wat later Meinerswijk werd. Traditioneel wordt castellum Meinerswijk Castra Herculis genoemd, maar gezien het formaat van het fort is dit nogal vreemd. Nieuwe berekening van de afstanden op de Peutingerkaart doen vermoeden dat Levefanum een logischere kandidaat voor de naam is.
Bezienswaardigheden: met steen en metaal gemarkeerde principia (hoofdkwartier) van het castellum
Speciaal in de Romeinenweek: Romeinse bierveldtocht Openluchtmuseum (2 mei, 10:30-17:00)

8. Castellum Huissen
Locatie: onbekend
Het castellum van Huissen is opnieuw erg twijfelachtig. De sterkste aanwijzing bestaat uit een grafveld. Huissen ligt nu ten noorden van de Rijn, wat opnieuw een verplaatsing van de rivier aantoont en de kans dat het castellum ooit gevonden zal worden ernstig verminderd.

9. Castellum Duiven-Loowaard
Locatie: onbekend
Castellum Loowaard is ook niet gevonden, maar er zijn wat sterkere aanwijzingen van het bestaan ervan. Het zou al rond 40 na Chr. op last van Caligula gebouwd kunnen zijn, omdat de hoge oeverwal, precies tussen Arnhem en Herwen, erg strategisch was. Na de Romeinen hebben de Franken het punt waarschijnlijk nog tot in de 7e eeuw gebruikt, tot de Rijn zich verplaatste en de boel overstroomde.

Een afbeelding van een centurio wijst bezoekers van de Bijlandse Waard op het castellum op de bodem.
Een afbeelding van een centurio wijst bezoekers van de Bijlandse Waard op het castellum op de bodem.

10. Castellum Carvium (Tolkamer)
Locatie: Bijlandse Waard
Alternatieve naam: Carvo
Bewoners: Cohors II civium Romanorum equitata pia fidelis (2e eeuw)
Op de bodem van de Bijlandse Waard, bij Tolkamer en Herwen, ligt waarschijnlijk het meest oostelijke Rijnfort van Nederland, dat waarschijnlijk Carvo of Carvium heette. De naam blijkt uit de vondst van een grafsteen van ene Marcus Mallius, die de naam Carvium noemt als Romeins fort bij de Drususdam, een dam die de afvloeiing van water van de Rijn naar de Waal verminderde. Ondanks dit grote belang van de locatie is Carvo misschien pas in de jaren 40 van de eerste eeuw gebouwd. Uiteindelijk is ook dit fort bij verplaatsing van de rivieren overstroomd. Vanuit dit fort zetten we morgen onze omzwervingen voort en trekken we langs de Waal stroomafwaarts.
Bezienswaardigheden: gazen centurio aan de Bijlandse Waard, replica grafsteen Marcus Mallius op de Herwensedijk

A. Streekmuseum Baron van Brakell (Ommeren)
Locatie: Provincialeweg 21, Ommeren
Streekmuseum Baron van Brakell is gewijd aan de geschiedenis van de Betuwe. Uiteraard ontbreken de Romeinen en Bataven daarin niet.
Speciaal in de Romeinenweek: Archeologische sporen van de Romeinen in de Betuwe (28 april, 10:00-16:00)

086B. Wachttoren Opheusden
Locatie: Rijnbandijk ten noordoosten van Kesteren
De wachttoren bij Opheusden is de derde nagebouwde wachttoren in Nederland. De ingang wordt door een stenen Romein bewaakt.
Speciaal in de Romeinenweek: Openstelling Romeinse wachttoren (28-29 april, 4-6 mei, 11:00-17:00)

Romeinen en mobiliteit: naar een nieuwe woonplaats

Octavius2De Romeinenweek staat voor de deur. Het thema Op Reis Met de Romeinen heb ik afgelopen maanden uitvoerig besproken. Daarbij hebben we het gehad over het wegennet, de waterwegen en de redenen waarom iemand op reis zou kunnen gaan. Maar daarbij is één vorm van reizen nog niet besproken. Je kunt immers ook op reis gaan met een permanent doel. Verhuizingen kwamen zeker, zowel voor individuen en families, als voor complete dorpen, stammen of volkeren. Het blogje van deze maand gaat over migratie!

Hoe lang Romeinse soldaten in een wachttoren verbleven is niet zeker, maar sporen van gezinnen wijzen erop dat het maanden of zelfs een paar jaar kon duren.
Hoe lang Romeinse soldaten in een wachttoren verbleven is niet zeker, maar sporen van gezinnen wijzen erop dat het maanden of zelfs een paar jaar kon duren.

Je denkt bij dat woord misschien meteen aan de Romeinen die na de verovering van Gallië en later Germania massaal dit land binnentrekken om er te gaan wonen. Dat is wat te eenvoudig. Wel is het zo dat als een eenheid soldaten, of dat nu een legioen, een detachement of een cohort hulptroepen was, naar een fort gestuurd werd, ze hier vrij permanent bleven zitten. Het is niet zo dat elke eenheid zo’n fort honderden jaren bezette, want er werden regelmatig eenheden verplaatst, maar een jaar of 10 is natuurlijk op een mensenleven ook erg lang, zelfs al lijkt in een geschiedenisboek maar kort. Legio X Gemina bleef meer dan 30 jaar op de Nijmeegse Hunnerberg gelegerd voor het overgeplaatst werd en het fort door een klein detachement overgenomen werd, langer dan de minimale diensttijd van een legionair! Aanvankelijk waren deze permanente forten er natuurlijk nog niet, zodat de soldaten vaak in een tijdelijk tentenkamp verbleven. Dat kon er echter ook best een poosje staan, maar werd nooit als een permanente woonplaats gezien. In de herfst werd het vaak zelfs verlaten, waarna de soldaten de winter in een winterkamp doorbrachten.

Dat de Helvetiërs van Zwitserland naar de westkust trokken bracht oorlog met zich mee. Een goede aanleiding voor Caesar om zich erin te mengen en Gallië te bezetten.
Dat de Helvetiërs van Zwitserland naar de westkust trokken bracht oorlog met zich mee. Een goede aanleiding voor Caesar om zich erin te mengen en Gallië te bezetten.

De migratie van Germaanse stammen was een zaak waar de Romeinen al lang voor hun komst naar dit land mee te maken kregen en meer dan ze lief was. Met Germanen bedoelden de Romeinen stammen met een oorsprong achter de Rijn, zodat deze al moesten verhuizen om in Romeins gebied te komen. Rond 100 v. Chr. trokken de Cimbren en Teutonen bijvoorbeeld door half Europa en kwamen hiermee een paar keer heftig in botsing met de Romeinen, zodat 6 oktober (de dag van de slag bij Arausio) voor altijd een ongeluksdag bleef. Het was opnieuw dit soort migratie die Caesar aangreep als casus belli voor de Gallische Oorlog: de Keltische Helvetiërs voelden de hete adem van Germaanse buren in hun nek en besloten naar het westen te trekken, waarop Caesar beweerde dat ze erop uit waren Gallië te veroveren en dus een bedreiging voor Rome vormden.

Caesar rekende in de Gallische Oorlog op meedogenloze wijze af met Germaanse en Keltische stammen die migreerden op een manier die hem niet aanstond.
Caesar rekende in de Gallische Oorlog op meedogenloze wijze af met Germaanse en Keltische stammen die migreerden op een manier die hem niet aanstond.

Tijdens deze Gallische Oorlog kwam Caesar ook naar het gebied tussen de Rijn en de Marne, waar de Keltische Belgen woonden. Ook zij hadden Germaanse noorderburen. De Romeinen kregen het opnieuw met trekkende Germanen aan de stok toen de Usipeten en de Tencteren Belgica binnentrokken. Ze waren door de Sueben, een andere stam, van hun land verjaagd en hadden gehoord dat Caesar in Belgica een belangrijke stam had uitgeschakeld, zodat ze hoopten zich in dat gebied te kunnen vestigen. Caesar vond dat onzin en gaf ze opdracht maar in het land van de Ubiërs, ten oosten van de Rijn te gaan wonen. Toen de onderhandelingen misliepen eindigde de kwestie met een veldslag, waarvan Caesar beweerde dat hij de stammen uitgeroeid had. Volgens sommigen was dat bij Kessel, in Noord-Brabant. Na de Gallische oorlog, toen Gallië zelf rustiger werd maar de Germanen een dreiging bleven, werden er wel Germaanse stammen door de Romeinen toegelaten. De eerste hiervan waren hun oude bondgenoten de Ubiërs, die zich tussen de Rijn en de Ruhr vestigden. Hun oude land werd ingenomen door de Chatti.

De Bataven zouden van de Chatti zijn afgesplitst.
De Bataven zouden van de Chatti zijn afgesplitst.

Zo komen we ook aan de stammen in Romeins Nederland. Nadat Caesar de macht van de Eburonen in het zuidoosten van Nederland (en het noordoosten van België) gebroken had, sprongen andere groepen in het machtsvacuüm. De Tungri werden zo de dominante stam in Zuid-Limburg en Belgisch Limburg. De Bataven en Cananefaten zijn wellicht net zo in Nederland terecht gekomen, maar niemand weet precies hoe. De vreedzame onderwerping van de Bataven zou onder Caesar gebeurd kunnen zijn, maar net zo goed veel later. Wel lijkt het erop dat ze in 12 v. Chr. al een tijd bij de Rijn woonden. Volgens Tacitus stamden ze af van de Chatti. Over de Zuid-Hollandse Cananefaten zegt hij vrij weinig, behalve dat ze veel op de Bataven leken. Velleius Paterculus noemt de Cananefaten als een stam die in 4 na Chr. door Tiberius onderworpen werd. Volgens sommigen woonde de stam toen misschien nog wel in het noordoosten van Nederland. Of zou hij zich vergist hebben?

Het bezoek aan Rome van de Friese hoofdmannen Malorix en Verritus was te wijten aan de wet die hun stam verbood om op de noordoever van de Rijn te komen wonen. Hun wens werd afgewezen.
Het bezoek aan Rome van de Friese hoofdmannen Malorix en Verritus was te wijten aan de wet die hun stam verbood om op de noordoever van de Rijn te komen wonen. Hun wens werd afgewezen.

Halverwege de eerste eeuw na Chr. vonden er een paar incidenten plaats die wel aantonen dat de Romeinen nog steeds zelf bepaalden wie in hun rijk mochten komen wonen en wie niet. De noordoever van de Rijn werd hier ook bij gerekend, want dan kon de oever vrijwel onbewoond blijven zodat de rivier moeilijker te bereiken was voor eventuele vijanden. Bovendien had het leger graanvelden nodig. De Chamaven in de Achterhoek kregen dan ook opdracht hun land bij de Rijn te verlaten. Toen een groep Friese boeren in 58 zonder toestemming aan diezelfde noordoever ging wonen, kregen zij opdracht te vertrekken. De Friezen stuurden zelfs twee hoofdmannen naar Rome om de zaak te bepleiten, maar het hielp niet. Ze werden allemaal verjaagd of gedood. Waarom die Friezen naar het zuiden getrokken waren is niet helemaal duidelijk. Wel werden in diezelfde tijd de Ampsivariërs van de Eemsmonding verdreven door de Chauken, dus misschien had deze onrust in het noorden er iets mee te maken. De Ampsivariërs vroegen om een woonplaats in het Romeinse rijk, maar kregen die niet. Een groot aantal troepen werd gestuurd om te voorkomen dat de stam de Rijn alsnog over zou steken. Uiteindelijk trok de stam Germania weer binnen en ging hier op in de overige bevolking.

De Crisis van de Derde Eeuw bracht niet alleen een hoop burgeroorlog. De Germaanse invallers werden lastiger en gevaarlijker dan ooit.
De Crisis van de Derde Eeuw bracht niet alleen een hoop burgeroorlog. De Germaanse invallers werden lastiger en gevaarlijker dan ooit.

Hoewel 58 na Chr. blijkbaar een woelig jaar was, zijn er verder maar weinig van zulke gevallen bekend uit de 1e en 2e eeuw, dus ging eht toch vooral om incidenten. Tijdens de Crisis van de Derde Eeuw kwam hier verandering in. Germaanse stammen achter de Rijn werden in deze tijd agressiever en beter georganiseerd, misschien omdat ze leerden van de Romeinen en tegelijkertijd flinker werden nu het Romeinse rijk zo’n puinhoop was. Een aantal stammen in de buurt van de Rijn verenigde zich in een verbond dat de Romeinen de Franken noemden. Onder andere de Saliërs, Chamaven en Tubanten – allemaal stammen uit het oosten van Nederland – maakten hier deel van uit. De Franken begonnen tijdens de Crisis steeds vaker de Rijn over te trekken op plundertochten, zeker toen de Romeinse forten steeds vaker leeg getrokken werden om andere oorlogen uit te vechten. Toen Postumus in 260 de Franken versloeg bij Empel, liet hij een deel echter als bondgenoten in het rijk wonen: in de moeilijke situatie leek dat een slimme oplossing, “verdeel en heers”. Tegelijkertijd maakte dat wel dat andere groepjes Franken probeerden hetzelfde voor elkaar te krijgen.

De Salische Franken gingen in de 4e eeuw van de Betuwe naar Toxandrië en het Menapisch gebied.
De Salische Franken gingen in de 4e eeuw van de Betuwe naar Toxandrië en het Menapisch gebied.

De rest van de 3e en ook 4e eeuw zou dit vaker gebeuren: een deel van de Franken kreeg toestemming om als foederati (min of meer autonome bondgenoten) in het rijk te komen wonen en de grens te verdedigen. Eerst op de Betuwe en later ook zuidelijker. Nieuwe forten werden vooral door Frankische soldaten in Romeinse dienst bemand. De laatste Cananefaten, Bataven en Tungri kunnen wel eens in die Franken opgegaan zijn. De Franken waren dan ook niet zozeer een volk, maar meer een verzamelnaam voor een bepaald verband van volkjes en stammen, die onderling ook regelmatig mot hadden. Hetzelfde geldt voor de Saksen in het noordoosten en misschien zelfs voor de “nieuwe” Friezen, die de gebieden van Zeeland tot de monding van de Weser gingen bewonen. De macht van de Franken in het midden en zuiden van Nederland was in de 5e eeuw zo groot dat bijna niemand in dit land er veel van merkte toen de laatste West-Romeinse keizer werd afgezet. De Franken, Friezen en Saksen regeerden rustig hun eigen koninkrijkjes.

Colonia Claudia Ara Agrippinensium: niet op één dag gebouwd

keulenDat de Rijn de grens van het Romeinse rijk vormde blijkt wel uit alle forten en wachttorens die erlangs liggen. Tussen Xanten en Keulen, in Duitsland, vinden we castella zoals Asciburgium (Asberg), Gelduba (Gellep) Durnomagus (Dormagen), het legioenskamp Novaesium (Neuss) en meerdere wachtposten en mini-forten. Sommigen vatten alle militaire versterkingen op als een teken dat de Romeinse tijd vrij oorlogszuchtig en onveilig was, zodat er continue bewaking nodig was. Zij vergeten dat de bewaking eerder als voorzorg diende en dat uitgerekend de hoofdstad van deze provincie, Germania Inferior, aan diezelfde Rijn lag. Want ten zuiden van bovengenoemde forten vinden we Colonia Claudia Ara Agrippinensium, oftewel Keulen: de hoofdstad van Germania Inferior en van de gemeenschap van de stam der Ubiërs.

Marcus Vipsianus Agrippa gaf de Ubiërs toestemming om de westoever van de Rijn te bewonen en had hiermee een belangrijke rol in het ontstaan van Keulen.
Marcus Vipsianus Agrippa gaf de Ubiërs toestemming om de westoever van de Rijn te bewonen en had hiermee een belangrijke rol in het ontstaan van Keulen.

De Ubiërs stuurden waarschijnlijk al gezanten naar Caesar tijdens de Gallische Oorlog. Toen tijdens deze oorlog meer Germaanse stammen van achter de Rijn probeerden om Gallië binnen te komen, zaten de Ubiërs in een lastig pakket en vroegen Caesar om hulp tegen de Sueben. Toen Caesar de Eburonen in 54 v. Chr. ervan langs gaf, onderwierpen de Ubiërs zich nogmaals aan hem. Marcus Agrippa  gaf in 39 of 38 v. Chr. toestemming aan de Ubiërs om op de linkeroever van de Rijn te komen wonen, tussen de Rijn en de Ruhr. Hun nieuwe stad werd Oppidum Ubiorum (“burcht der Ubiërs”) of Ara Ubiorum (“altaar de Ubiërs”) genoemd. Wanneer de stad precies gesticht werd is onduidelijk, maar de jaartallen 37 en 19 v. Chr. zijn de voornaamste kandidaten. Bij de stad lag een brug over de Rijn. Al vroeg in de eerste eeuw werd aan de overzijde het fort Divita gesticht, groot genoeg voor 1000 soldaten, om de stad te beschermen.

De Romeinse havenstraat, nu nog te zien in het Römisch-Germanisch Museum.
De Romeinse havenstraat, nu nog te zien in het Römisch-Germanisch Museum.

Aanvankelijk werden er bij Ara Ubiorum twee legioenen geplaatst. Na de Varusslag in 9 na Chr. waren dit Legio I Germanica en Legio XX Valeria Victrix. Dit bleef echter niet zo. Vanaf 28 na Chr. werd de omgeving van Ara Ubiorum niet langer als militaire basis gebruikt, op een vlootbasis in het zuiden na. De belangrijkste militaire plaats in Germania Inferior werd hiermee Castra Vetera, bij Xanten, waar nog wel twee legioenen geplaatst zaten. Ara Ubiorum daarentegen werd de hoofdstad van Germania Inferior gemaakt en werd hiermee het centrum van zowel het militaire als burgerlijke bestuur. Pas in 54 na Chr. werd de stad waarschijnlijk uitgeroepen tot Colonia Claudia Ara Agrippinensium (CCAA), in veel boeken kortweg Colonia Agrippina of Colonia Agrippinensis genoemd. De bewoners werden op den duur niet zozeer Ubiërs maar eerder Agrippinensen genoemd.

Het capitool van Keulen, ontworpen als een kleinere versie van het beroemde Capitool in Rome.
Het capitool van Keulen, ontworpen als een kleinere versie van het beroemde Capitool in Rome.

Als colonia moet CCAA als een kleine versie van Rome zijn ontworpen. Er zal dus een Capitool geweest zijn, een heiligdom waar de Capitolijnse Drieëenheid (Jupiter, Juno en Minerva) werd vereerd. Dit was gebouwd op een kunstmatige heuvel, waar nu de Sint-Maria im Kapital staat. Een ander zeer belangrijk gebouw was het praetorium, het hoofdkwartier van de troepen in Germania Inferior, dat in deze tijd nog een militair grensdistrict was en derhalve militaristischer van aard. Met 3,5 hectare was het praetorium één van de grootste gebouwen in heel Germania Inferior, waarvan de oostelijke muur op de Rijn uit keek. Het was in ditzelfde gebouw dat gouverneur Vitellius in januari 69 tot keizer werd uitgeroepen, waarop hij met zoveel mogelijk troepen naar Rome marcheerde.

Schaalmodel van het praetorium in Keulen, waar de gouverneur-bevelhebber van Germania Inferior zetelde.
Schaalmodel van het praetorium in Keulen, waar de gouverneur-bevelhebber van Germania Inferior zetelde.

De Ubische bevolking leed in de herfst van 69 onder invallen van Germaanse stammen van achter de Rijn, zoals de Chatten en Mattiaci, toen die zich bij de Bataafse opstand aansloten. Weliswaar wist men CCAA nog een tijdje veilig te stellen, maar wellicht creëerde dit een vals gevoel van veiligheid, zodat er begin 70 een heuse samenzwering in een woonhuis van de stad werd opgezet: de Treverische commandanten Julius Tutor en Julius Classicus en de Lingonische hoofdman Julius Sabinus kwamen hier met wat vertegenwoordigers van de Ubiërs en Tungri bijeen om te bespreken hoe zij zich zo listig mogelijk bij de opstand konden aansluiten. Sabinus droomde hierbij zelfs van een Gallisch keizerrijk met hemzelf aan het hoofd. Toen de Romeinse officier Gaius Dillius Vocula lucht kreeg van de samenzwering trok hij in zijn eentje naar de stad, maar ontmoette daar tot zijn verrassing Claudius Labeo, de neef van Julius Civilis, die aanbood om hem te helpen de opstand tegen te werken.

Met behulp van een list wisten de Agrippinensen de rebellen die hun stad bezetten in de val te lokken.
Met behulp van een list wisten de Agrippinensen de rebellen die hun stad bezetten in de val te lokken.

De plannen mochten niet baten, want in de weken daarna wonnen de rebellen alleen maar aan terrein, tot Classicus uiteindelijk voor de poorten stond en de stad dwong trouw te zweren aan het Gallische rijk. Kort daarna hadden de rebellen bijna alle forten veroverd. De Germaanse bondgenoten achter de Rijn drongen aan op plundering van CCAA, erop wijzend dat de bevolking zijn Germaanse afkomst verraden zou hebben door in deze zeer Romeinse stad te wonen die van Germaanse reizigers die de stad in wilden een tol eiste en hen verbood wapens te dragen. Civilis en Classicus zagen hier echter geen heil in omdat dit de steun voor de opstand in de streek kon doen afbrokkelen en omdat Civilis’ zoon zich nog als gijzelaar in de stad bevond. Van de Tencteren moesten de muren in elk geval worden afgebroken, maar de Agrippinensen zeiden tactvol dat ze de tol op zouden heffen en dat de muren beter konden blijven staan om een beleg van Romeinse heroveringstroepen te weerstaan. De Agrippinensen speelden het spel slim, want toen de Romeinse legioenen van Cerialis naar het noorden oprukten, waren ze erin geslaagd de Friese en Chaukische krijgers die de stad bezetten dronken te voeren en op te sluiten in een gebouw dat vervolgens in brand gestoken werd. Tevens konden ze de vrouw en zuster van Civilis en de dochter van Classicus, alle drie achtergelaten als gijzelaars, aan Cerialis uitleveren.

CCAA in haar gloriedagen. Middenin het forum, herkenbaar aan zijn halve cirkelvorm. Ten oosten daarvan, bij de Rijn, ligt het praetorium.
CCAA in haar gloriedagen. Middenin het forum, herkenbaar aan zijn halve cirkelvorm. Ten oosten daarvan, bij de Rijn, ligt het praetorium.

De Agrippinensen hadden op de juiste kaarten ingezet, want uiteindelijk verloren Civilis en zijn rebellen de strijd. CCAA had zware klappen gehad maar had overleefd en bloeide hierna op als nooit tevoren en bereikte op zijn hoogtepunt een omvang van bijna een vierkante kilometer. Toen Germania Inferior in de jaren 80 van de eerste eeuw tot “echte” provincie verheven werd, werd het praetorium van de opperbevelhebber omgedoopt tot het paleis van de voortaan civiele gouverneur. De stad bevatte tempels voor onder andere Mars, Mithras, Isis, Serapis, Rhenus (de Rijn) en Portunus, de god van de havens en rivierhandel. Als knooppunt tussen de Rijn en de Via Belgica, een belangrijke handelsweg die vanuit Boulogne naar het oosten liep, was CCAA de rivier dan ook veel verschuldigd. Vanuit de Belgische en Limburgse lössgrond werden er grote hoeveelheden graan en ander voedsel aangevoerd om via de Rijn naar de militaire versterkingen verspreid te worden. Verder bevatte de stad waarschijnlijk een gokhuis en was het de enige stad in Germania Inferior die naast een amfitheater ook een daadwerkelijk theater had voor toneelstukken. Daarnaast wemelde het er al van de ambachtslieden. Er werd zelfs al een soort eau de Cologne geproduceerd!

Postumus kwam bij Keulen in opstand tegen onderkeizer Saloninus en riep zijn eigen keizerrijk uit.
Postumus kwam bij Keulen in opstand tegen onderkeizer Saloninus en riep zijn eigen keizerrijk uit.

De stad raakte opnieuw in de problemen tijdens de Crisis van de Derde Eeuw, hoewel het de enige stad in Germania Inferior was die in die eeuw nog groei doormaakte en 25000 inwoners telde. In 260, toen de troepen van generaal Postumus in opstand kwamen tegen onderkeizer Saloninus, werd de stad waarin de laatstgenoemde zich bevond belegerd. Men zegt wel dat er zodoende twee Gallische keizerrijken in Keulen zijn uitgeroepen, maar dat is niet echt waar: het eerste Gallische keizerrijk kwam sowieso nooit echt van de grond en het tweede werd in zijn eigen tijd nooit zo genoemd, maar staat enkel bekend omdat de machtsbasis zich in Gallië concentreerde zonder zich ooit op de verovering van Rome te richten. In plaats daarvan werden er residenties in de Gallische provincies gebouwd, waaronder in CCAA.

Een stuk stadsmuur van CCAA, nog steeds zichtbaar in het hedendaagse Keulen.
Een stuk stadsmuur van CCAA, nog steeds zichtbaar in het hedendaagse Keulen.

Het Gallische rijk viel in 276 toen keizer Aurelianus het heroverde – een zet die de grensprovincie lelijk uitdunde. Hoewel Colonia Agrippina bleef bestaan, was het achterland van de stad aanzienlijk dunner bevolkt. In 280 probeerden twee officieren genaamd Bonosus en Proculus het werk van Postumus dunnetjes over te doen door vanuit Keulen hun eigen onafhankelijke rijk uit te roepen, maar dit was van korte duur. Tussen deze tijd en de vroege 4e eeuw zal er voor het eerst christendom zijn opgedoken in Keulen, wat hiervoor al vele cultussen uit verschillende delen van het rijk kende. Goden als Isis, Serapis en Mithras waren populair onder Romeinse veteranen, waar het in de stad van wemelde, maar Constantijn de Grote maakte in een decreet interessant genoeg ook melding van een aanzienlijke Joodse minderheid.

In de loop van de 5e eeuw kwam Keulen in Frankische handen terecht. De Romeinen waren niet sterk genoeg om er directe controle over te houden.
In de loop van de 5e eeuw kwam Keulen in Frankische handen terecht. De Romeinen waren niet sterk genoeg om er directe controle over te houden.

Ondanks dat Keulen groot en belangrijk bleef kreeg de stad in de vierde eeuw enkele gevoelige klappen, vaak als er weer Germaanse invallers zoals de Franken of Alemannen het rijk binnendrongen. Rond 355 was de stad in Germaanse handen, maar de nieuwe onderkeizer Julianus wist hem te heroveren. Hoewel de stad weer in Romeinse handen was en van groot belang bleef, was dit wel een keerpunt. De rijke economie herstelde hierna niet meer helemaal. Een halve eeuw hierna verloren de Romeinen alle controle over de Rijngrens, hoewel men aanspraak op Keulen bleef maken. In de vijfde eeuw leed de stad onder invallen van de Bourgonden en Hunnen: niet de Romeinen maar de Franken ontzetten Keulen. In 456 zag de Romeinse generaal Aegidius zich gedwongen om toe te geven dat Keulen een Frankische stad was geworden. Toch bleef de Romeinse erfenis hangen. Keulen werd een aartsbisdom waarvan de kerkprovincie tot in de 16e eeuw over de hele Lage Landen reikte; de aartsbisschop bestuurde de stad zelf en had zelfs de titel van keurvorst. Tot op de dag van vandaag zijn er resten van de Romeinse stadsmuren te zien.

Romeinen in Nijmegen-oost: is dit de Castra Herculis?

noviomagusNu we het westen en het centrum van Nijmegen hebben behandeld gaan we naar het oosten. Eigenlijk zijn we daar de vorige keer al aangeland omdat de oostrand van Batavodurum tot op de Hunnerberg reikte. Ditmaal concentreren we ons op die Hunnerberg en het daarnaast gelegen Kops Plateau. Dit zijn enkele eeuwen de belangrijkste militaire punten in de omgeving van Nijmegen geweest. Hoewel de exacte naam onbekend is, gaan er tegenwoordig stemmen op dat de naam die vaak is toegeschreven aan het castellum van Arnhem-Meinerswijk de juiste zou kunnen zijn: Castra Herculis.

Marcus Vipsianus Agrippa was waarschijnlijk verantwoordelijk voor de bouw van kamp in 19 v. Chr.
Marcus Vipsianus Agrippa was waarschijnlijk verantwoordelijk voor de bouw van kamp in 19 v. Chr. wat hem een soort stichter van Nijmegen maakt.

De Hunnerberg is een onderdeel van de grote stuwwallen ten zuiden van de Waal, ontstaan door de gletsjers in de IJstijd. Derhalve is de heuvel aan de noordzijde ontzettend stijl, met een fraai uitzicht over de omgeving, terwijl de zuidkant juist glooiend afloopt. Een zeer strategische plek dus en geen wonder dat de Romeinen dit punt al vroeg uitkozen als militaire versterking. De oudste bekende sporen van Romeinse aanwezigheid op de Hunnerberg zijn uit 19 v. Chr., uit de tijd dat Marcus Vipsianus Agrippa, vriend en schoonzoon van keizer Augustus, gouverneur van heel Gallië was. Er moet rond deze tijd een enorm troependepot zijn gebouwd van wel 650×650 meter! Dit was groot genoeg voor 15.000 soldaten en gaf dus een kampplaats voor 2 à 3 legioenen! Welke legioenen dit precies waren is niet geheel duidelijk, maar er is een graffito gevonden van Legio I Germanica.

Wie vanuit het panorama het uitzicht bewondert snapt de keuze van Agrippa wel. Waarschijnlijk was dit punt de noordwesthoek van het troependepot.
Wie vanuit het panorama het uitzicht bewondert snapt de keuze van Agrippa wel. Waarschijnlijk was dit punt de noordwesthoek van het troependepot.

Het grote kamp werd waarschijnlijk gebouwd met het oog op de defensie van de nog tamelijk onbewaakte en onzekere Rijngrens. of wellicht ter voorbereiding van keizer Augustus’ plannen om het grote Germania toe te voegen aan de Romeinse periferie. Rond deze tijd begonnen de Germaanse stammen in de Nederrijn-gebieden, met name de Sugambren, onrustig te worden. Het kamp zou dus in reactie daarop kunnen zijn aangelegd, maar van de andere kant is het ook mogelijk dat de bouw van het kamp juist onrust gaf. In elk geval was het kamp op de Hunnerberg voorbereid op elk scenario: het werd omgeven door een dubbele greppel en een stevige wal met om de 24 meter een uitkijktoren. Voor de aanwezige officieren waren er woningen van tussen de 240 en 540 vierkante meter aangelegd, met een meer dan twee keer zo groot huis voor de bevelhebber.

De re-enactmentgroep Gemina Project hier in samenwerking met Vereniging Pax Romana) is vernoemd naar het legioen dat meer dan 30 jaar op de Hunnerberg gelegerd was.
De re-enactmentgroep Gemina Project (hier in samenwerking met Vereniging Pax Romana) is vernoemd naar het legioen dat meer dan 30 jaar op de Hunnerberg gelegerd was.

Erg lang is het eerste fort op de Hunnerberg niet in gebruik geweest. Toen Drusus in 12 v. Chr. zijn veldtochten in Germania begon, kon hij al snel nieuwe kampen achter de Rijn laten bouwen, waarop de Hunnerberg overbodig werd. De verovering van Germania werd voortgezet na de dood van Drusus, maar ondanks aanvankelijke successen stortte het Romeinse gezag tussen Rijn en Elbe grotendeels in na de Varusslag in 9 na Chr., waarin drie legioenen werden afgeslacht door een Germaanse coalitie onder leiding van Arminius. Tiberius, die een van de opvolgers van zijn halfbroer Drusus was geweest, keerde terug naar de Rijngrens om samen met Drusus’ zoon Germanicus de oorlog voort te zetten. De expedities die hierop volgden waren vooral wraaktochten, bedoeld om de Romeinse eer te wreken door Arminius en zijn bondgenoten te straffen en de adelaars van de legioenen terug te veroveren. Het oude kamp op de Hunnerberg werd tussen 12 en 17 na Chr. daarom weer tijdelijk in gebruik genomen, maar werd vervolgens definitief opgebroken. De militaire aanwezigheid rondom Nijmegen concentreerde zich hierna op het Kops Plateau.

Met zijn steile noordzijde, korte afstand tot Maas en Waal, was de Hunnerberg uitermate geschikt als militair punt.
Met zijn steile noordzijde, korte afstand tot Maas en Waal, was de Hunnerberg uitermate geschikt als militair punt.

Toen de veldtochten in het groot Germania ten einde waren gekomen, bleef het lange tijd rustig in het gebied van de Bataven. In het jaar 69 barstte er echter een spreekwoordelijke bom toen de stam zich aan het hoofd schaarde van een grote opstand, waaraan steeds meer Germaanse en Keltische stammen deelnamen. De Opstand der Bataven verwoestte bijna alle castella en castrae aan de Rijngrens, maar uiteindelijk keerde het tij in de loop van het jaar 70, toen er 8 legioenen onder leiding van Quintus Petilius Cerialis gestuurd werden om de rebellen te verslaan. Ook de stad Oppidum Batavorum ging in de vlammen op toen de Bataven zich ten noorden van de Waal terugtrokken. Toen de rebellen zich zelfs achter de Rijn terug moesten trekken en de herfst begon in te vallen, verklaarden de leiders van de opstand zich bereid tot onderhandelen. De oude verdragen werden waarschijnlijk grotendeels hersteld, maar in het gebied van Nijmegen veranderden er wat zaken permanent.

De locatie van de oostelijke poort van het fort, de porta principalis dextra.
De locatie van de oostelijke poort van het fort, de porta principalis dextra.

Om te beginnen werd Oppidum Batavorum noch het fort op het Kops Plateau opgebouwd. In plaats daarvan ontstond er een nieuwe stad een paar kilometer naar het westen. Op de Hunnerberg werd een nieuwe vesting gebouwd, een zogeheten castra, waarin een legioen gevestigd kon worden. Dit kon de rust en orde in het gebied waarschijnlijk beter garanderen dan een veel kleinere cavalerie-eenheid. Legio II Adiutrix werd aanvankelijk door Cerialis in het fort geplaatst, maar niet lang daarna werd Cerialis zelf benoemd tot gouverneur van Brittannia en nam het legioen met zich mee, waarna Legio X Gemina de vesting op de Hunnerberg overnam.

Met minstens 4000 soldaten wemelde het in de castra uiteraard van de barakken.
Met minstens 4000 soldaten wemelde het in de castra uiteraard van de barakken.

Met 340 bij 465 meter nam de vesting 16 hectare in beslag. Dat is groter dan elk castellum aan de Rijn (deze bevatten troepen van 500 tot 1000 man) maar opvallend krap voor een compleet legioen, wat suggereert dat er nog detachementen naar elders gestuurd werden. Het hoofdkwartier, tegenover de huidige Sterredans-school, was 93 bij 65 meter. Om de 45 meter stonden er uitkijktorens op de vestingmuur, die omgeven was door een greppel van vier meter breed. Tijdens de regering van keizer Domitianus (81 t/m 96 na Chr.) werden de houten gebouwen in de vesting door stenen vervangen. Opvallend aan de plattegrond is vooral dat de vorm net niet rechthoekig is: aan de oostkant zit een licht uitstulping.

Het aquaduct naar de Hunnerberg was meer een reeks geulen. Sommige zijn nog te zien.
Het aquaduct naar de Hunnerberg was meer een reeks geulen. Sommige zijn nog te zien.

Drinkwater werd aangevoerd middels een aquaduct, dat vanuit Groesbeek via Berg en Dal naar het fort toegestroomd moet zijn: geen kolossaal stenen bouwwerk zoals de Romeinen onder meer in Italië bouwden, maar meer een smal kanaaltje van 5 kilometer, met hier en daar een dam tegen de hoogteverschillen. Bovendien lag er een waterput in het fort, niet ver van de oostpoort. De aanleg van een duur aquaduct is opvallend, omdat de Nederlandse bodem hier meestal ongeschikt voor was en er genoeg water in de grond te vinden was. Maar blijkbaar was een enkele waterput niet toereikend voor het hele legioen.

Het amfitheater van Nijmegen-oost was eigenlijk overdadig groot.
Het amfitheater van Nijmegen-oost was eigenlijk overdadig groot.

De canabae die zoals altijd rondom het fort ontstonden, moeten al snel tot een aardige nederzetting zijn uitgegroeid. Geen wonder, want zo’n grote hoeveelheid soldaten bood een aardig inkomen aan kooplui, kroegbazen, prostituees en andere niet-militairen. In hetzelfde kader is waarschijnlijk ook de groei van Noviomagus, drie kilometer naar het westen, te verklaren, want de daar woonachtige ambachtslui produceerden aanvankelijk veel voor de castra. Daarnaast waren er ook havens dichter in de buurt: de Maas was slechts 10 kilometer naar het zuiden en er lag ook een haventje aan de Waaloever ten noorden van het fort. Bovendien was de haven op de plaats van het oude Oppidum Batavorum waarschijnlijk nog in gebruik. Vlakbij, ten oosten van Berg en Dal, werden dakpannen en keramiek geproduceerd voor het legioen.

De Forumzuil in de Eikstraat van Nijmegen herdenkt de locatie van de markthal.
De Forumzuil in de Eikstraat van Nijmegen herdenkt de locatie van de markthal.

Vlakbij de westpoort van het fort lag een herberg en ten zuidwesten van het fort ontstond zelfs een amfitheater, voor zover we weten het enige in Nederland. Het was overdadig groot, waarschijnlijk met genoeg zitplaatsen voor 12.000 man, wat zelfs met de aanwezigheid van alle burgers en soldaten in de omgeving (wat zeer onwaarschijnlijk is) niet gehaald zou worden. Ten oosten van het fort stond tenslotte een groot marktgebouw, gebouwd rond het jaar 100. Van de zuil in het midden ervan is enkel de fundering teruggevonden, maar wellicht stond keizer Trajanus er zelf op afgebeeld.

Zo zag de binnenplaats van het marktgebouw er wellicht uit op zijn drukste dagen. Na het vertrek van het legioen zal dit aardig afgenomen zijn.
Zo zag de binnenplaats van het marktgebouw er wellicht uit op zijn drukste dagen. Na het vertrek van het legioen zal dit aardig afgenomen zijn.

In het jaar 104 of 105 werd het tiende legioen opgedragen om zich te verplaatsen naar Aquincum, bij het huidige Boedapest, om deel te nemen aan de Dacische oorlogen. De Bataven waren al meer dan 30 jaar braaf en het werd niet langer nodig geacht om hier een volledig legioen te installeren. In plaats hiervan werd de Vexillatio Brittanica in het fort gelegerd: een detachement uit Britannia, dat onder meer delen van Legio VIII Hispanica bevatte. Vanaf het jaar 120 zullen er detachementen van Legio XXX Ulpia Victrix gelegerd zijn – een legioen met een naam die ironisch genoeg naar keizer Trajanus verwijst, de keizer die het 10e legioen juist opdracht gaf te vertrekken. Naarmate de jaren verstreken werd het aantal troepen in het fort steeds kleiner, tot de castra ergens rondom 175 definitief ontruimd werd. De Hunnerberg was hiermee niet langer van militair belang.

Door de tekenwijze van de Peutinger kaart lijken de Castra Herculis en Carvo ten westen van Nijmegen te liggen. Maar was dit wel zo>
Door de tekenwijze van de Peutinger kaart lijken de Castra Herculis en Carvo ten westen van Nijmegen te liggen. Maar was dit wel zo>

De nog boven de grond gelegen resten werden in de middeleeuwen gebruikt als bouwmateriaal in Nijmegen. De naam van de vesting was toen allang vergeten en is tot op de dag van vandaag onbekend. Nieuwe ideeën over de afstanden op de Peutinger kaart hebben echter het idee doen ontstaan dat het om de Castra Herculis zou kunnen gaan: de naam komt overeen met het feit dat het fort in kwestie een castra was en de god Hercules is ons land verbonden aan de Bataafse god Magusanus. De Peutinger kaart plaatst de Castra Herculis tussen Carvo en Noviomagus, waarbij Carvo vaak als Kesteren en Castra Herculis als Arnhem is geïnterpreteerd. Nieuwe ontdekkingen en het bestuderen van de aangegeven mijlen op de kaart doen echter duidelijk anders vermoeden. Carvo is waarschijnlijk hetzelfde fort als Carvium, oftewel de Bijlandse Waard. Als dat zo is zou Castra Herculis dus tussen Noviomagus en de Bijlandse Waard moeten liggen, wat de castra van de Hunnerberg een goede kandidaat maakt.

De herberg van Nijmegen-oost, nagebouwd in Archeon.
De herberg van Nijmegen-oost, nagebouwd in Archeon.

De ruïnes van de forten op de Hunnerberg zijn niet zichtbaar, maar wel is er een tijdpad dat de locaties van verschillende bouwwerken aangeeft. De locatie van de oostpoort is zichtbaar aan de hand van markeringen en een nagebouwd funderinkje. Hetzelfde geldt voor de waterput, die zich echter op privéterrein bevindt. Vlakbij de locatie van de markthal is een gedenkzuil opgericht, terwijl de omtrekken van het gebouw ook hier weer met straatstenen zijn aangegeven. Op een zelfde wijze is het mogelijk om in de Rembrandtstraat en de Mesdagstraat de contouren van het amfitheater te zien. In onder andere Museum het Valkhof zijn ook tal van vondsten zichtbaar. Tot slot is een reconstructie van de herberg van de Hunnerberg te vinden in Museumpark Archeon, waar het gebouw daadwerkelijk als restaurant dienst doet. De naam van Legio X Gemina leeft voort in de re-enactmentgroep Gemina Project.

De Romeinse soldaat door de eeuwen heen

Etruskische helmBeste barbaarse burgers, wat kom ik toch vaak mensen tegen die vragen of ik voor Julius Caesar werk. Of misschien ik moet vechten tegen de Franken of Bataven. Die mensen moesten eens weten dat dit hele verschillende periodes zijn en dat je aan mij kunt zien uit welke periode ik kom. Of aan welke Romeinse soldaat dan ook. De Romeinen hebben immers een hele lange tijd bestaan. Je snapt dat er daarom flink wat veranderde in de loop der eeuwen. Zeker voor de Romeinse soldaten, want zodra je op een tegenstander stuitte die een nieuw trucje had, moest je je oorlogvoering en uitrusting daarop aanpassen om te kunnen winnen!

De eerste Romeinse soldaten (of eigenlijk meer krijgers) werden mogelijk sterk beïnvloed door omringende Italische stammen.
De eerste Romeinse soldaten (of eigenlijk meer krijgers) werden mogelijk sterk beïnvloed door omringende Italische stammen.

In de eerste eeuwen van Rome, de legendarische koningstijd, zullen de uitrustingen van de Romeinse krijgers beïnvloed zijn door de omringende oude Italische culturen, zoals de Etrusken en de Villanova-cultuur.  De helmen beschermden vooral de bovenkant van het hoofd en een bronzen plaat beschermde de borst. De meeste pantsers en wapens waren nog van brons. Tegen 500 v. Chr. (volgens de Romeinen begon de Romeinse Republiek 9 jaar daarvoor) waren er via de Etrusken en Griekse koloniën in Zuid-Italië steeds sterkere Griekse invloeden gekomen, zodat er ook echte hoplieten actief waren bij de Romeinen: zwaar bepantserde soldaten met een bijna 2,5 meter lange lans en een rond schild dat hoplon heet. Dat schild was sterk maar ook erg zwaar, want het was van hout met een laag brons erop. De voornaamste formatie waarin gevochten werd was natuurlijk de Griekse falanx.

Het Romeinse leger nam ook een tijdje de Griekse hoplieten-uitrusting en de falanx over.
Het Romeinse leger nam ook een tijdje de Griekse hoplieten-uitrusting en de falanx over.

Geleidelijk aan ontwikkelden de Romeinen steeds meer een eigen stijl. De zware hoplieten-uitrusting hield geen stand en werd langzaam vervangen door een andere uitrusting. De schilden werden meer ovaal, half gebogen om beter te beschermen en steviger te zijn. Via de Galliërs of Kelten in Noord-Italië (en later ook in het Gallisch gebied achter de Alpen) maakten de Romeinen kennis met een praktische bronzen helm, die de moderne archeologen een montefortino-helm noemen, al bleef een variant op de Griekse helm ook in gebruik, maar dan eentje die je gezicht niet afdekte. Het legioen bevatte in die tijd drie klassen infanterie. Of eigenlijk vier: voorop, voor de keurige formaties uit, gingen de velites, jonge soldaten die zeer licht bepantserd waren en als voornaamste taak hadden de vijand te provoceren, oftewel met snelle aanvallen met slingers en speren zoveel mogelijk schade aanrichten voor de legers elkaar troffen.

Romeinen uit de Vroege Republiek in gevecht met buren. Let op de helm in Griekse stijl en de Keltische helm.
Romeinen uit de Vroege Republiek in gevecht met buren. Let op de helm in Griekse stijl en de Keltische helm.

Als de vijand te dicht naderde weken de 1200 velites opzij en trad het echte legioen naar voren, opgesteld in manipels (blokken van 2 centuries van elk 60 of later 80 man). De voorste tien manipels heetten de hastati, wat lijkt te verwijzen naar de hasta of stootlans. De hastati (ook 1200 man) gebruikten echter wel degelijk de pilum of werpspeer, want waarschijnlijk betekende hasta oorspronkelijk gewoon speer, zonder dat het uitmaakte welke soort. De tweede rij van tien manipels bestond uit de 1200 principes: ondanks dat hun naam “eersten” betekent, stonden ze dus op de tweede plaats, maar ze waren dan ook meer ervaren en beter bepantserd dan de hastati. Als de vijand dus tussen de hastati doordrong was het aan de principes om de aanval op te vangen. Als het meezat hoefden de 600 triarii, de achterste klasse die bestond uit echte veteranen, dus niet veel werk te doen. Omdat zij achteraan stonden werden ze met hastae in plaats van pila uitgerust. Niet voor niets bestond in het oude Rome de uitdrukking dat iets “tot de triarii doorgedrongen” was als het sterk uit de hand liep.

De hastatus draagt nog een vrij lichte uitrusting en is een jaar of 20. De principus en triarius zijn veel meer ervaren.
De hastatus draagt nog een vrij lichte uitrusting en is een jaar of 20. De principus en triarius zijn veel meer ervaren.

De uitrusting van de soldaten kon verschillen, zowel op grond van persoonlijke rijkdom als in welk manipel je opgesteld was. Een dure lorica hamata of maliënkolder (ook een Keltische uitvinding) was voor een triarius gemakkelijker te betalen dan voor een hastatus, die vaak genoegen moest nemen met een eenvoudiger borstpantser, in de vorm van een kleine rechthoekige plaat. Van de andere kant kreeg hij vaak wel een scheenplaat op zijn linkerbeen om daar in slagorde (waarin dat been voorstond) wat minder kwetsbaar te zijn. De velites kwamen qua bepantsering niet verder dan een helm en schild, soms met een wolvenvel op de helm. Als zwaard kwam de Hispania afkomstige gladius in gebruik: een steekzwaard dat oorspronkelijk ongeveer een halve meter lang was, maar later korter werd.

De velites zijn echt uit de tijd van de republikeinse milities. Na de hervormingen van Marius verdwenen zij.
De velites zijn echt uit de tijd van de republikeinse milities. Na de hervormingen van Marius verdwenen zij.

Zoals je kan begrijpen was het dus moeilijk voor de gewone man om zijn uitrusting te kunnen betalen. Dat gaf in eerste instantie niet, want het Romeinse leger kende aanvankelijk dienstplicht met een vermogensgrens, zodat je alleen werd opgetrommeld om in milities te vechten als je jezelf in een uitrusting steken kon. Op den duur werkte dit echter niet meer. Er waren te veel oorlogen, zodat de Romeinse boeren en andere dienstplichtigen te vaak van huis waren en daardoor hun echte beroep niet meer konden beoefenen. Resultaat was dat het aantal armen dus steeg: veel boeren werden gedwongen hun grond te verkopen en moesten als proletarii of dagloners bij de dag leven, vaak in een armoeiig appartementje in de stad. Het leger kampte dus met een ernstig rekrutentekort, terwijl de overgebleven dienstplichten dus nog meer werk kregen, zodat hen hetzelfde probleem wachtte en het aantal dienstplichten nog verder afnam.

Ze zeggen dat de barse generaal Marius het Romeinse leger drastisch hervormde. Of zou het meer geleidelijk zijn gegaan?
Ze zeggen dat de barse generaal Marius het Romeinse leger drastisch hervormde. Of zou het meer geleidelijk zijn gegaan?

Eind 2e eeuw v. Chr. kwam hier een einde aan dankzij wat handige hervormingen, toegeschreven aan consul Marius. Het legioen werd een beroepsleger, waarin de soldaten dienst namen voor minimaal 20 (later 25) jaar. Je kreeg voortaan betaald en na je pensioen wachtte je een woonplaats in de provincies, misschien een fraai appartement of een woonhuis in een colonia (een voor Romeinse staatsburgers gestichte stad) of zelfs een stuk grond met genoeg ruimte voor je eigen boerderij! De uitrustingen werden meer gelijk geschakeld: er was nog steeds geen uniform, maar een goed pantser en goede bewapening moest er voor elke soldaat zijn! Wie dat niet betalen kon hoefde niet in paniek te raken: het bedrag dat je het leger nog schuldig was werd in etappes ingehouden op je soldij. Het onderscheid tussen de manipels verdween hiermee: de namen werden vooral nog gebruikt om de verschillende centuries uit elkaar te houden binnen de nieuwe cohorten: eenheden van zes centuries. Tien cohorten vormden een legioen.

Bronzen helmen met grote pluimen en veel maliënkolders. Dat zijn de soldaten uit de tijd van Julius Caesar!
Bronzen helmen met grote pluimen en veel maliënkolders. Dat zijn de soldaten uit de tijd van Julius Caesar!

Zo komt het dat in de tijd van Julius Caesar (rond 50 v. Chr.) de meeste legionairs een stevige bronzen helm en een maliënkolder of schubbenkolder (lorica squamata of lorica squamea) dragen als bepantsering. Rond die tijd maakten de Romeinen echter ook kennis met ijzeren helmen die sommige Galliërs droegen, vaak voorzien van wat handige verstevigingen. De Kelten stonden namelijk ook niet stil en nog lang nadat de Romeinen Gallië veroverd hadden kwamen hun beste helmen nog steeds uit Gallië. Rond de tijd van keizer Augustus waren er al ijzeren helmen in omloop (maar ook bronzen) en hadden veel Romeinse helmen een stevige nek-klep gekregen. Om hun middel droegen de soldaten in deze periode twee met metaal beslagen soldatenriemen (eentje voor het zwaard en eentje voor dolk) waar op den duur bovendien de cingulum, het schort van leren riempjes, aan verscheen. Waar dat laatste onderdeel nu voor diende is nog steeds niet duidelijk.

De stevig bepantserde legionair van rond het jaar 200.
De stevig bepantserde legionair van rond het jaar 200.

Zo komen we uiteindelijk op het bekende plaatje van een Romeinse soldaat. Vanaf het midden van de 1e eeuw worden er naast maliënkolders en schubbenpantsers ook plaatharnassen gedragen (lorica laminata of lorica segmentata), terwijl om het middel op den duur nog maar één riem gedragen werd. Zo’n soldaat van eind eerste of begin tweede eeuw ben ik. Maar ook dat plaatje houdt niet eeuwig stand. Al rond die tijd beginnen de soldaten bijvoorbeeld vaker dichte schoenen te dragen in plaats van hun beroemde caligae, wat in het noorden van het rijk ook wel te begrijpen is, net als de opkomst van de braccae, de soldatenbroek. Dat het Romeinse leger nog steeds innoveerde bleek begin 2e eeuw wel, toen tijdens de Dacische oorlog de ijzeren helmen razendsnel verstevigd moesten worden omdat de Dacische falx hier veel te gemakkelijk een gat in sloeg. In de tweede eeuw wordt de manica, een bepantsering voor de rechterarm, ook populairder, al wil dat niet zeggen dat elke soldaat hem droeg. Ondertussen werden de helmen steeds groter en steviger. En werd de uitrusting steeds meer gericht op flexibele formaties: de gladius verdween en werd vervangen door de spatha, het lange slagzwaard. Ook raakte de pilum uit de mode en gingen de legionairs in plaats daarvan over op de hasta of een korte werpspeer. De plaatpantsers verdwenen ook weer.

Laat-Romeinse soldaten, met een lange hasta, spatha en Berkasovo-helm.
Laat-Romeinse soldaten, met een lange hasta, spatha en Berkasovo-helm.

Een legionair van rond het jaar 200 zag er dus duidelijk anders uit dan eentje van 100 jaar eerder zoals ik, maar toch zullen jullie hem nog wel als Romein herkennen. Eind 3e eeuw wordt dat wellicht moeilijker. Meer ronde helmen uit de Balkan en uit Perzië komen dan in opkomst, zoals de Intercisa-helm of de Berkasovo-helm, terwijl de rechthoekige, gebogen schilden worden vervangen door ronde. In plaats van door een beugel op het voorhoofd werd de neus nu soms (zoals bij de Berkasovo) beschermd door een directe neusbeschermer, terwijl veel soldaten ook beenkappen droegen. Bovendien werd in de 4e eeuw de hasta flink langer gemaakt, zodat het bereik groter was. Een ander nieuw wapen in de Laat-Romeinse tijd zijn de plumbata, de werppijlen. De strakke formaties uit mijn tijd gaan dan allang niet meer: het Romeinse leger heeft een veel minder hecht gelid en is nu vooral op mobiliteit gericht. De troepen werden verdeeld over een grensleger (limitanei) en een mobiel veldleger in het achterland (comitatenses). De indeling van de legioenen uit deze tijd is wat onduidelijker, maar in elk geval waren de legioenen veel kleiner. In plaats van vijf- of zesduizend man telde een legioen nu een soldaat of duizend.

peelEn natuurlijk bleef er tot ver in de 15e eeuw een rijk bestaan in het oosten dat zichzelf nog steeds als het Romeinse rijk beschouwde. Maar laat ik niet nog al die Byzantijnse uitrustingen behandelen, want dan wordt het verhaal wel erg lang. Als je maar bedenkt dat het Romeinse leger altijd in ontwikkeling was. In de loop van een paar decennia konden er een paar details veranderen, in de loop van een eeuw al veel meer. Er ging immers veel tijd voorbij en de tijd doet dingen veranderen. Tempus fugit…

L. Octavius Barbatus

twitter.com/OctaviusRomein