Hoe Romeins is het Romeinse leger?

Als ene Lucius uit de familie Octavius nogal bebaard is kan hij bijvoorbeeld Lucius Octavius Barbatus genoemd worden.

Beste barbaarse burgers! Het is al bijna maart en de Romeinenweek komt steeds dichterbij. Op de website ervan kun je al kennismaken met wat collega’s en vrienden van mij, met de vraag in hoeverre zij nu eigenlijk wel of niet Romeins zijn. Want dat ligt natuurlijk ingewikkeld in zo’n groot rijk. Dat begint eigenlijk al bij mijzelf, als Romeinse soldaat. Veel mensen zijn geneigd te denken dat het Romeinse leger alle wapens, uitrustingen en tactieken zelf bedacht had. Maar was dat ook zo? Was het Romeinse leger wel 100% Romeins?

Etruskische helm in het British Museum. De Etruskische cultuur heeft een sterke invloed op het vroege Rome gehad.
Etruskische helm in het British Museum. De Etruskische cultuur heeft een sterke invloed op het vroege Rome gehad.

In de eerste eeuwen van haar bestaan was Rome niet heel veel meer dan een stadstaatje. Al in die tijd onderging het natuurlijk veel invloed van de andere stammen, culturen en rijkjes in Italië. Dit begint al bij de Romeinse taal, Latijn, die niet naar Rome maar naar de nabijgelegen streek Latium is genoemd. Ook van zeer sterke invloed op de vroege Romeinen waren de machtige Etrusken, die op hun beurt weer Griekse invloed ondergingen. De eerste Romeinse wapenrustingen waren dus sterk beïnvloed door de Etrusken. Dit met name in de helmen en wapenrustingen. Andere sterke invloeden waren de Samnieten en natuurlijk ook de Grieken in directe zin. DAt laatste gold trouwens ook weer voor de taal, want Grieks was nog lange tijd de taal van de Romeinse elite en bleef in het oosten van het rijk de internationale taal. Vroeg-Republikeinse legionairs zullen veel op Griekse hoplieten (zwaar bewapende soldaten) geleken hebben. Deze soldaten werden gekenmerkt door een curas, speer, dekkende helm en een rond schild.

Romeinse soldaten in de 5e eeuw v. Chr. hadden nog zeer andere uitrustingen dan die in de vroege keizertijd.
Romeinse soldaten in de 5e eeuw v. Chr. De meeste invloed komt hier van de Grieken en van Italische buurvolkeren.

Dat wilde natuurlijk niet zeggen dat de Romeinen de wapenrustingen en stijlen van hun buren blindelings overnamen. Er werd regelmatig gewerkt aan verbetering van tactieken en materialen, zodat de Romeinen wel degelijk een eigen stijl ontwikkelden. De Griekse falanx, een starre formatie gekenmerkt door het naar voren steken van uiterst lange speren, lag de Romeinen niet zo goed. Hun eigen opstelling in manipels en centuries (en later cohorten) bleek veel flexibeler en leverde hen uiteindelijk de overwinning op. Van de ene kant konden buren, zelfs vijandige, dus een hoop leerzaam materiaal opleveren, maar van de andere kant was het verstandig om zelf na te blijven denken aan de hand van de sterke en zwakke punten van zowel de tegenstander als het Romeinse leger zelf. Op een zelfde manier leerden de Romeinen ook veel van de Carthagers. De Romeinse marine stelde voor de Punische Oorlogen zeer weinig voor, maar op grond van Griekse en Carthaagse voorbeelden kwam hier snel verbetering in.

De plundering van Rome door de barbaren in 410, door Joseph-Noël Sylvestre (1890) In tegenstelling tot wat de kunstenaar uitbeeldt moet het niet zijn gegaan om een verwoesting door onbeschaafde barbaren, maar om een vrij gedisciplineerde plundering door goed getrainde krijgers.
De Germanen en Kelten waren, in tegenstelling tot wat je op veel schilderijen ziet, geen mislukte holbewoners zonder kleren. Het waren goed geoefende krijgers!

Een patroon dat je in dit verhaal snel zult zien is dat het hier tot nu toe nog steeds om tegenstanders gaat die we al snel zullen associëren met de term “oude beschavingen”. Misschien waren niet alle stammen in Italië even ver ontwikkeld, maar hoewel het niet allemaal om grote, sterke rijken ging, hadden belangrijke tegenstanders als de Etrusken, Grieken, Macedoniërs en Carthagers in elk geval een duidelijke staat en beheersten zij het schrift. De Grieken waren hier het meest invloedrijk geweest door hun sterk ontwikkelde cultuur en het feit dat zij vanwege overbevolking en handel over de hele Middellandse Zee waren uitgezwermd. Al deze sterke tegenstanders waren hierdoor beïnvloed en worden dus als gehelleniseerd beschouwd. Maar uiteindelijk vielen al deze tegenstanders en raakten de Hellenistische vijanden dus “op”. Dus toen waren de belangrijkste tegenstanders onbeschaafde barbaren, die als een ongeorganiseerde meute erop los knokten met speren en knotsen, gekleed in hooguit een beestenvelletje… dacht je!

Een Keltische elitekrijger. Voor een "barbaar" ziet hij er anders best ontwikkeld uit, niet?
Een Keltische elitekrijger. Voor een “barbaar” ziet hij er anders best ontwikkeld uit, niet?

Niets is minder waar, want al lang voor de laatste Hellenistische tegenstanders verslagen waren hadden de Romeinen kennis gemaakt met de Keltische cultuur in West-Europa. De eerste kennismaking was allesbehalve prettig geweest, namelijk toen de Galliërs uit de Po-Vlakte door Italië trokken en Rome in 387 v. Chr. zelfs innamen! Maar ook nog lang daarna bleken die Kelten zo gek nog niet. De Romeinse gladius, het korte steekzwaard, was bijvoorbeeld overgenomen van een Keltiberische versie, die in eerste instantie overigens iets groter was. Deze gladius zou uiteindelijk het primaire wapen van de legioensoldaten worden. Ook erg interessant was een pantser van duizenden kleine metalen ringetjes, dat gedragen werd door de Keltische elitekrijgers. Dat dit voor de meeste Kelten niet was weggelegd was logisch, want door het enorme productieproces en de grote hoeveelheid metaal was zo’n maliënkolder ontzettend duur! Tegelijkertijd was het echter praktischer dan de simpele metalen borstplaten van de vroege Romeinen, die maar een beperkt deel van de romp beschermden. Bovendien was het flexibeler en eenvoudiger te onderhouden dan een schubbenpantser.

Deze Kelten bewaken zelfs een Romeinse poort. De linker zit zo te zien zelfs bij de Romeinse hulptroepen.
Deze Kelten bewaken zelfs een Romeinse poort. De linker zit zo te zien zelfs bij de Romeinse hulptroepen.

Ook de bronzen Keltische helm, die archeologen de montefortino noemen, werd overgenomen. Maar waar zwaarden en bepantsering bij de Kelten alleen door de elite gedragen werden, werd het bij de Romeinen standaarduitrusting na de legerhervormingen van Marius! Zelfs in de Gallische oorlog, onder Julius Caesar, staken de Romeinen nog het een en ander op van de Kelten, die tegen die tijd ook ijzeren helmen bleken te dragen, die door een rondere vorm en wat meer reliëf net wat steviger waren gemaakt. Nog lang na de verovering van Gallië werden hier de beste legionairshelmen geproduceerd, die ondertussen maar bleven ontwikkelen. Helmproducties van buiten Gallië zouden op den duur ook in kwaliteit toenemen, maar waren in eerste instantie eigenlijk vooral goedkope imitaties.

Een Dacische muts en Germaanse schildknop, in het Laat-Romeinse leger.
Een Dacische muts en Germaanse schildknop, in het Laat-Romeinse leger.

De Romeinse uitrusting bleef ondertussen natuurlijk gewoon doorontwikkelen omdat er steeds nieuwe dingen werden bedacht om de strijd te kunnen blijven winnen. De Romeinen maakten nu kennis met de Germanen in het noorden en de Parthen en later Perzen in het oosten. Hoewel de Romeinen meerdere keren ver in deze gebieden doordrongen en er overwinningen behaalden, bleven de gebieden niet bezet. De beruchte Varusslag uit 9 na Chr. toont wel aan dat de Germanen, waarvan net als bij de Kelten het overgrote deel slechts een speer, schild en mes had en geen pantser droeg, helemaal geen domme jongens waren. In het woud waren ze bijna onmogelijk te verslaan omdat ze hier de weg kenden en met hun lichte uitrustingen razendsnel konden aanvallen en terugtrekken, terwijl de Romeinen hier niet in staat waren om hun formaties aan te nemen door de beperkte ruimte. De Germanen bleken geduchte tegenstanders en koene krijgers, die regelmatig stonden te dringen om het in hun ogen zo welvarende Romeinse rijk binnen te vallen. Een oplossing hiervoor was een verdeel-en-heerstactiek, waarbij bepaalde Germanen werd toegestaan in het rijk te wonen in ruil voor een bijdrage aan de grensbewaking. Als er tekorten waren werd het Romeinse leger bovendien vaak met Germaanse huurlingen aangevuld. Zo werd het Romeinse leger steeds Germaanser. Maar de meest zichtbare invloed op de uitrusting was de schildknop met ronde rand.

De Laat-Romeinse helmen waren beïnvloed door modellen uit Perzië en uit de Balkan.
De Laat-Romeinse helmen waren beïnvloed door modellen uit Perzië en uit de Balkan.

De Parthische en Perzische aartsvijanden in het oosten waren vooral bekend om hun gebruik van katafrakten, zwaar bepantserde ruiters, die soms wel van top tot teen bedekt waren en dus heel moeilijk te raken. Dat zette de Romeinen flink aan het denken, zodat zij in de 4e en 5e eeuw ook hard werkten om een zware cavalerie te maken. In de praktijk werd deze cavalerie echter niet veel ingezet tegen de Perzen – die waren te goed! Naast de inspiratie voor katafrakten waren sommige Laat-Romeinse helmontwerpen ook van de Perzen afgekeken. Een voorbeeld hiervan is de Peel-helm in het Rijksmuseum van Oudheden. Andere helmen waren juist gebaseerd op modellen uit de Balkan, want ook hier ondervonden de late Romeinen sterke invloed. Het Laat-Romeinse leger wordt namelijk ook gekenmerkt door zogenaamde Dacische mutsen. Ook de Laat-Romeinse drakenvaandels zijn uit Dacië (Roemenië) afkomstig.

Het overlopen van de Ala Batavorum, de elitaire Bataafse cavalerie, moet een gevoelige klap voor de Romeinen geweest zijn.
Deze ruiter zou een Bataaf moeten zijn. Toch vind ik zijn uitrusting niet zoveel verschillen van de Romeinse…

Kortom, is dat Romeinse leger wel 100% Romeins? Ik zeg van wel. En dat terwijl tal van uitrustingen en wapens gebaseerd zijn op die van andere volken. En dat terwijl het Romeinse leger etnisch ook niet echt Romeins was: meer dan de helft ervan bestond uit hulptroepen, geleverd door onderworpen volkeren en vazallen, terwijl het Laat-Romeinse leger steeds Germaanser in samenstelling werd. Allemaal waar, maar het is en blijft natuurlijk het leger van de Romeinen. De Romeinen namen tal van ideeën over, maar bleven hier aan werken zodat zij op den duur hun eigen versies ontwikkelden. En bovendien, wat is etnisch gezien nu een echte Romein in zo’n groot rijk? Ik kom zelf niet eens uit Rome, terwijl ik een Romeins staatsburger ben en optio ben in het legioen!

Lucius Octavius Barbatus

www.twitter.com/OctaviusRomein

De Adelaars van Rome: visueel spektakel vol details

adelaarsOp mijn Romeinen.info behandelen we ook met enige regelmaat de Romeinen in de pop-cultuur, waarin ook het beeldverhaal niet mag ontbreken. Uiteraard zijn we allemaal bekend met De Avonturen van Asterix de Galliër, maar hoewel ondergetekende zonder deze stripreeks misschien niet half zo veel interesse in de Romeinen zou hebben als nu, moet ik eerlijk gezegd toegeven dat de educatieve waarde ervan zeer beperkt is. Dat dit ook anders kan blijkt wel uit meer serieuze strips, zoals De Adelaars van Rome, van Enrico Marini. Deze strip verhaalt over de beroemde Germaan Arminius en zijn uiteindelijke overwinning op de Romeinen, door de ogen van hemzelf en zijn fictieve vroegere vriend Marcus Falco. Het vijfde deel van deze reeks ligt nu in de winkel!

Een tekening uit het album. Op https://www.youtube.com/watch?v=qGbnS0xjXg8 is te zien hoe Marini de tekening inkt.
Een tekening uit het album. Op https://www.youtube.com/watch?v=qGbnS0xjXg8 is te zien hoe Marini de tekening inkt, maar voor de ingekleurde versie moet je het album lezen!

Afgelopen jaar hebben we op deze website aandacht besteedt aan het (inmiddels verschenen) laatste deel van de strip Apostata, door Ken Broeders, waar ik op internet al veel over had meegekregen. De Adelaars van Rome was mij op dat moment nog onbekend (mea culpa, mea culpa), maar net als Apostata is het een zeer visuele strip, die een vrij serieus verhaal vertelt en daarbij niet aarzelt om het grove geweld van een historische oorlog in beeld te brengen. Waar Ken Broeders een schilderachtige tekenstijl met dromerige kleuren hanteert, die mij persoonlijk veel doet denken aan het latere werk van Don Lawrence, is Marini’s stijl net iets harder en gestileerder. Wat niet wil zeggen dat de strip niet fraai gekleurd is, overigens. Marini gebruikt een interessante tekenstijl waarbij de lijnen van figuren en voorwerpen op de voorgrond duidelijk zijn geïnkt maar dingen op de achtergrond alleen zijn ingekleurd, zodat er een soort vervaging lijkt te ontstaan. Zowel het tekenwerk als de inkleuring zijn overigens zeer gedetailleerd. In combinatie met de flink grote kaders ontstaat er dus een behoorlijk schouwspel.

Onze Germaanse vriend Marbod houdt waarschijnlijk ook niet van onnodig veel tekst in een strip. Zijn vriend Marcus daarentegen...
Onze Germaanse vriend Marbod houdt waarschijnlijk ook niet van onnodig veel tekst in een strip. Zijn vriend Marcus daarentegen…

Een minpunt van strips met dergelijke grote kaders is altijd dat er hierdoor minder op een pagina vertelt kan worden. Het gebeurt mij tegenwoordig steeds vaker dat als ik een Europees stripalbum koop, ik voor mijn gevoel door het verhaal heen roetsj. Dat ik dit vroeger niet had zou te wijten kunnen zijn aan het feit dat ik toen nog geen Amerikaanse strips had gelezen (Amerikaanse stripalbums zijn veel dikker) al vraag ik me wel eens af of het ook niet aan een stijlverandering ligt. De Adelaars van Rome hanteert bijvoorbeeld niet de ouderwetse (en in mijn ogen vrij irritante) gewoonte om actiescènes in strips te begeleiden van kopteksten die uitgebreid beschrijven wat er gebeurt. Als je dit goed uitbeeldt is dit immers niet nodig. Deze strip hanteert zelfs helemaal geen kopteksten, zonder dat je het gevoel hebt dat je er iets aan mist. Ook zijn er hele pagina’s met niet of nauwelijks dialoog, wat in de actiescènes erg goed te begrijpen is, want ook de ouderwetse gewoonte om vecht-scènes in strips vol dialoog te zetten werkte mij vroeger vaak genoeg op de zenuwen. (In een situatie op leven en dood heb je immers de tijd niet om van alles te zeggen, toch?) Tot slot telt het album 60 pagina’s, zodat er meer tijd is om het verhaal te vertellen, wat ook een hoop goed doet.

De wallen, vermoedelijk voorzien van kleine hekken, waren bijna onmogelijk te nemen voor de Romeinen zolang de Germanen hen bleven bestoken. (Illustratie door Peter Dennis)
Droegen alle Romeinen in 9 AD al ijzeren helmen? Op deze illustratie door Peter Dennis zijn er ook bronzen in gebruik. En de schilden zijn meer ovaal.

Actie zit er zeker in dit album, want het behandelt de Slag bij het Teutoburgerwoud (9 na Chr.). Omdat het al het vijfde deel in de reeks is, heeft het album een ietwat open begin, als de legioenen onderweg zijn naar het winterkamp. De slim opgezette valstrik van Arminius (die in de strip eigenlijk Ermanamer heet) en de naïeve arrogantie van Varus worden duidelijk uiteengezet, evenals het gevoel van verschrikking dat de continu belaagde legionairs in het woud moeten hebben gehad. Wat historiciteit verder betreft: in het zeer gedetailleerde tekenwerk van Marini is duidelijk te zien dat hij hard gewerkt heeft om kennis over de Romeinse uitrustingen op te doen. Het is bijvoorbeeld zichtbaar dat hij op de hoogte is van het feit dat het Romeinse leger geen uniform kende en elke soldaat er dus net een beetje anders bij kon lopen. Dit uit zich in verschillende kleuren tunica, verschillende pantsers, soldaten met en zonder pteruges, enzovoorts. Alle soldaten worden op hun doortocht ook met zeer uitgebreide bepakking afgebeeld. Wel vraag ik me af of de uitrustingen in sommige opzichten niet net iets te modern zijn voor 9 na Chr. De legionairshelmen bijvoorbeeld zijn prachtig getekend, maar hebben allemaal een vrij lage, grote nekklep. Ook vraag ik me af of het platenharnas al zoveel in gebruik was als in de tekeningen voorkomt. Ook meen ik dat de schilden er begin 1e eeuw nog meer ovaal dan rechthoekig uitzagen.

De Germaanse krijgers tijdens de Varusslag moeten lichtbewapend zijn geweest. Ze waren razendsnel en levensgevaarlijk. (Illustratie door Johnny Shumate)
Vermoedelijk zagen de Germaanse krijgers van de Varusslag er eerder zo uit. Maar dat maakte hen niet minder gevaarlijk. (Illustratie door Johnny Shumate)

Mijn kennis heeft uiteraard zijn grenzen (bij wie niet?) en deze punten zijn dus meer vraagtekens dan dat ik zeker weet dat ze fout zijn. Dat geldt ook voor de kleding van de Romeinse edelen en hoge officieren in deze strip, al heb ik hier wat sterkere vermoedens dat het om fantasie gaat. De versierde randjes aan de kleding ken ik nergens van terug. Ook bij de Germaanse krijgers heb ik soms mijn twijfels. Het grootste gedeelte van hen lijkt qua uiterlijk wel erg veel op een soort griezelige holbewoners: zij gaan gekleed in weinig meer dan lendendoeken en beestenvellen, met angstaanjagende dierenschedels op hun hoofd. Ook dragen zij opvallende kleuren, waar ik wat de Germanen betreft ook niet eerder van gehoord heb. Nogmaals, mijn kennis hierover is beperkt, maar uit teksten van wetenschappers weet ik niet anders dan dat de Germanen van de Varusslag vooral wollen en linnen kleding droegen. Misschien heeft de auteur hier bewust gekozen voor een woester uiterlijk, wat overigens de beangstigende sfeer van de aanvallen in het woud sterk ten goede komt.

Kaart van de vermoedelijke locaties van de slag. De Romeinen trokken ten noordoosten van Osnabrück waarschijnlijk door het woud van Kalkriese. Ten noorden daarvan werden ze opgewacht.
De Romeinen trokken ten noordoosten van Osnabrück waarschijnlijk door het woud van Kalkriese, waar ze om de haverklap belaagd werden. Toen ze het woud aan de noordzijde verlieten bleek Arminius hen hier op te wachten.

Zwakker is het feit dat de valstrik achter het woud niet zo goed wordt uitgelegd. De valstrik van Arminius was ingenieus door de aanleg van een wal aan de zijde van het woud, terwijl de enige uitweg geblokkeerd werd door een greppel; in de beperkte ruimte konden de Romeinen alsnog nauwelijks tot een formatie komen. Zoals de zaak nu in de strip verteld wordt is het eigenlijk niet duidelijk waarom de Romeinen hun formaties niet gewoon maken en waarom het daar per se tot een veldslag moet komen. Net zo goed bevat de strip wel weer wat typisch naakt dat blijkbaar per se in historische verhalen thuishoort tegenwoordig. Een bijkomstige verhaallijn over Marcus’ affaire met de vrouw van officier Lepidus vond ik ook wat minder sterk: Lepidus is alleen maar onsympathiek en wreed, maar het voegt niet veel aan het verhaal toe. Arminius bleef tegelijkertijd nogal onderbelicht in dit deel en leek meer een antagonist dan een hoofdpersoon. De hoofdrol wordt meer vervuld door Marcus die op wanhopige wijze probeert om de Romeinen te waarschuwen voor Arminius’ verraad, maar wiens waarschuwingen in de wind worden geslagen tot het te laat is. Het einde van het album is ietwat abrupt en ietwat open. Is dit een laatste deel of volgt er meer? Het album is duidelijk een climax, maar met de Varusslag was de oorlog in Germania Magna nog lang niet voorbij en de strijd tussen de Romeinen en Arminius was in feite pas net begonnen. In elk geval raad ik iedere Romeinenliefhebber de serie van harte aan.

De Lex Publilia Voleronis: consuls contra volkstribunen (473 v. Chr.)

ditDe executie van Cassius Viscellinus in 485 v. Chr. bracht geen grote verandering in Rome teweeg. Rome bleef een stadstaat die regelmatig in oorlog verkeerde met naburige stammen en steden, terwijl onderling de patriciërs en plebejers met elkaar bleven botsen. De Fabische Oorlogen hadden Rome voorlopig de strijd met Veii doen weerstaan, maar was in 476 in een groot bloedbad onder de Fabii geëindigd. Consul Titus Menenius Lanatus was er niet in geslaagd tijdig in te grijpen, ondanks dat hij dat gezien de positie van zijn troepen gemakkelijk had kunnen doen. De strijd had er zo slecht voor gestaan dat Menenius bij Rome verslagen was door de Veientes en dat zijn collega Pulvillus er nog nét in was geslaagd om hen weer van de Janiculum te verdrijven. Het leidde echter ook tot een vervolging. Zodra Menenius’ ambtstermijn erop zat werd hij door de Volkstribunen voor het gerecht gesleept wegens zijn slechte militaire prestaties in het algemeen en het bloedbad onder de Fabii in het bijzonder. Volgens Livius speelde Menenius’ weerstand tegen de agrarische hervormingen van Viscellinus echter ook een rol.

De meeste openbare processen vonden in de Republiek gewoon op het Forum plaats. (De meeste ruïnes die daar nu staan zijn uit de Keizertijd, dus vele eeuwen later)
De meeste openbare processen vonden in de Republiek gewoon op het Forum plaats. (De meeste ruïnes die daar nu staan zijn uit de Keizertijd, dus vele eeuwen later)

Menenius kwam er juridisch gezien goed vanaf. De goede naam van zijn vader, die na de eerste Secessio Plebis (afscheiding der plebejers) patriciaat en plebs verzoend had, hielp waarschijnlijk in zijn voordeel. In plaats van de doodstraf of verbanning kreeg Menenius een boete van 2000 as. Let wel, een juridisch milde straf woog blijkbaar niet op tegen de persoonlijke vernedering. Volgens Livius stierf Menenius al snel, ziek van ellende. (Cassius Dio vertelt overigens een zeer andere versie van het verhaal waarin Menenius wel degelijk ter dood veroordeeld werd.) De zaak van Menenius mag dan een detail in de Romeinse geschiedenis lijken, maar het is wel tekenend voor de klassenstrijd in de Vroege Republiek. De landbouwhervormingen waar het plebs zo hard om riep gaf zoveel spanning dat er meerdere politici om werden aangeklaagd. De consuls van 474 werden na hun aftreden ook al voor het gerecht gedaagd omdat zij de landbouwwet van Viscellinus gehinderd zouden hebben. Net als bij Menenius werd de aanklacht gevoerd door volkstribuun Gnaeus Genucius, die meerdere malen op fanatieke wijze de consuls ter verantwoording trachtte te roepen langs gerechtelijke weg. Want ook consul Spurius Servilius, uit 476, was door hem aangeklaagd na een roekeloze aanval op de Veientes, die ook alleen door ingrijpen van zijn collega Aulus Verginius niet op een verpletterende nederlaag was uitgelopen.

De beroemdste drager van de zwarte toga pulla was Cato de Jongere, die hiermee in de 1e eeuw v. Chr. toonde dat hij rouwde om de in zijn ogen gestorven Republikeinse idealen.
De beroemdste drager van de zwarte toga pulla was Cato de Jongere (hier in de tv-serie Rome gespeeld door Karl Johnson), die hiermee in de 1e eeuw v. Chr. toonde dat hij rouwde om de in zijn ogen gestorven Republikeinse idealen.

Toen in 473 de nieuwe consuls aantraden, kleedden hun voorgangers Servilius en Verginius zich alsof zij in de rouw waren, in verfomfaaide zwarte toga, ongeschoren en haar in de war. Kanttekening hierbij is dat de rouwstijl ook vaak gedragen werd door beklaagden, die hiermee hun ellende toonden. De oud-consuls liepen nu jammerend door de straten, bewerend dat consul worden niets anders was dan jezelf blootstellen aan de tirannie van de volkstribunen. Blijkbaar had dit de nieuwe consuls er niet van weerhouden hun ambt op zich te nemen. De eerste, Vopiscus Julius Iulus, kwam dan ook uit een familie met reputatie: zijn broer Gaius was consul geweest in 482 v. Chr. en mogelijk was zijn vader (die ook Gaius heette) dezelfde als de consul uit 489 v. Chr. De andere, Lucius Aemilius Mamercinus, was al tweemaal consul geweest en volgens Livius had hij destijds samen met de Senaat getracht de macht van de tribunen in te perken, wat wel duidelijk maakt dat hij wel wat gewend was. Op de morgen van het proces gebeurde er echter iets totaal onverwachts: Gnaeus Genucius werd dood aangetroffen in zijn huis. De zo fanatieke volkstribuun was vermoord. De overgebleven tribunen schrokken hier zo van dat geen van hen de rol van aanklager over wilde nemen. Servilius en Verginius ontkwamen zo aan de vervolging. De patricische Senaat lachte in zijn vuistje en gaf vol goede moed het bevel tot lichting van de troepen. Nou ja, goede moed… Eerder overmoed. De gemoederen onder het volk waren door het drama natuurlijk flink opgelopen. Zeker toen de consuls, die onmiddellijk troepen begonnen te lichten, op strenge wijze te werk gingen.

Romeinse soldaten in de 5e eeuw v. Chr. hadden nog zeer andere uitrustingen dan die in de vroege keizertijd.
De verschillende vermogensklassen van het Romeinse leger verschilden in de 5e eeuw v. Chr. sterk van uitrusting.

Het Romeinse leger van de Vroege Republiek werkte nog met een dienstplicht: iedere man van 16 tot 46 jaar oud kon worden opgeroepen. Er waren vier legioenen, twee voor elke consul, wat destijds een totaal aantal soldaten gaf van 3000 à 4000 man infanterie en 300 man cavalerie. De legioenen werden volgens Livius nog opgesteld als een Griekse falanx, een starre muur van speren. Patriciërs dienden dan vanwege hun grotere draagkracht in de cavalerie (waaruit uiteindelijk de Romeinse ridderklasse zou ontstaan) en plebejers met voldoende vermogen werden opgeroepen voor de infanterie. De infanterie werd dan weer opgedeeld in vijf adsidui of vermogensklassen. De eersteklas-legionairs waren het rijkst en droegen een zwaar pantser met een lange lans, als in de stijl van een Griekse of Etruskische hopliet, zodat zij dus vooraan stonden in de falanx. De tweede klasse droegen ongeveer dezelfde uitrusting minus borstpantser, terwijl de derde en vierde het meer moesten hebben van een lichte wapenrusting met een werpspeer en stootlans. De vijfde klasse, de armsten, had een zeer beperkte uitrusting waarbij de voornaamste bewapening de slinger was. Zij konden voor het leger uitlopen om te provoceren en zo de manoeuvres van het legioen te verhullen. Bij dit alles moet worden gezegd dat dienstplicht werd gezien als een vanzelfsprekende plicht aan de staat. Wie totaal bezitsloos was werd vrijgesteld van militaire dienst, tenzij in geval van uiterste nood. Verder werden alle soldaten geacht zij aan zij te vechten, ongeacht leeftijd of dienstjaren, met uitzondering van de meest ervaren troepen die achterbleven om de stad te bewaken.

Komische afbeelding van de arrestatie van Publilius, hier afgebeeld in een 19e-eeuws officiersuniform en een leeuwenvacht.
Komische afbeelding van de arrestatie van Publilius, hier afgebeeld in een 19e-eeuws officiersuniform en een leeuwenvacht.

Wat de zaak bij de lichting van 473 v. Chr. deed escaleren was de oproep aan ene Volero Publilius om als gewoon soldaat dienst te nemen. Dat dit bij hem in het verkeerde keelgat schoot lijkt in contrast met bovenstaande visie op de dienstplicht, maar wordt al begrijpelijker als men bedenkt dat Publilius eerder als centurio had gediend en er dus niet op zat te wachten om weer helemaal “opnieuw” te beginnen. De consuls stuurden hierop één van hun lictoren om Publilius te arresteren, zodat hij op het Forum voor hen gebracht werd. Publilius trachtte in beroep te gaan tegen zijn arrestatie en riep de volkstribunen op om hem te verdedigen. De tribunen durfden echter niet in te grijpen, uit angst dat het hen net zo als Genucius zou vergaan. Maar toen bleek het aanwezige volk achter de arrestant te staan: een boze menigte slaagde erin om Publilius aan de greep van de lictoren te ontworstelen. De consuls begrepen dat ze in een lastig parket zaten: ze hadden alleen hun 24 lictoren ter bescherming, terwijl enkele van hen nu al bont en blauw gemept waren door de menigte. Bovendien waren al deze lictoren plebejers!

De twee consuls kwamen tijdens de Republiek het dichtst bij een staatshoofd. In de Oudheid kwamen wel meer staten voor met twee mannen aan het hoofd.
De lictoren dienden in de Romeinse republiek als lijfwacht van hoge magistraten. Ze konden ook worden uitgestuurd voor arrestaties en waren soms bevoegd om te doden.

Aemilius en Vopiscius konden niet anders dan zich wijselijk uit de voeten maken en zich voorlopig even schuilhouden in het Senaatsgebouw. Daar werd al snel druk gediscussieerd over hoe dit oproer op te lossen. De meest aristocratische senatoren pleitten voor een hard ingrijpen, hetgeen echter door minder heethoofdige collega’s verworpen werd. Uiteindelijk kalmeerde de situatie buiten en kon men het gebouw veilig verlaten. De rest van het jaar maakten Aemilius en Vopiscius hun consulaat door in een ongemakkelijke sfeer, vergelijkbaar met een gespannen wapenstilstand. Op het einde van datzelfde jaar werd er een nieuwe volkstribuun verkozen: niemand minder dan Publilius! Als nieuwe held van het plebs deed hij er alles aan om er een wet door te drukken waarmee het Concilium Plebis, waarop de volkstribunen en -aedielen werden verkozen, voortaan zou worden verdeeld in tribi (stammen) in plaats van curiae (districten), zodat de vergadering minder afhankelijk werd van patricische invloed.

Het staatsbestel van de Republiek. Naarmate de tijd verstreek werd het steeds complexer.
Het staatsbestel van de Republiek bevatte verschillende vergaderingen die verschillende magistraten verkozen. De volkstribunen en volksaedielen werden verkozen door een vergadering waar officieel alleen plebejers zitting in hadden, maar door het patronagesysteem hadden de patriciërs er alsnog invloed op.

De vergaderingen waarop het wetsvoorstel van Publilius besproken werden veranderden meer en meer in schreeuwpartijen. De elite was allerminst gecharmeerd van het hele plan, omdat haar invloed er sterk van achteruit zou gaan. Toen in 471 v. Chr. nieuwe consuls benoemd werden, was Appius Claudius Sabinus dan ook de havik die door de Senaat verkozen was om het wetsvoorstel te bevechten. Zijn collega, Titus Quinctius Barbatus, was meer een duif, die de rol van een bemiddelaar trachtte te spelen. Dat was maar goed ook, want uiteindelijk kwam het tot een hevige confrontatie. Toen Publilius’ collega Gaius Laetorius probeerde om Appius afgezet te krijgen vóór er over het wetsvoorstel gestemd zou worden, reageerde Appius met het bevel Laetorius te arresteren. Het resultaat was dat de gemoederen op het Forum zo hoog opliepen dat er bijna een rel uitbrak. Quinctius slaagde er in elk geval in de gemoederen van het volk wat meer tot bedaren te brengen, terwijl hij Appius door een groep senatoren de Curia Hostilia, het Senaatsgebouw, in liet sleuren. Nadat de menigte wat gekalmeerd was spoorde Quinctius de Senaat aan om het volk niet langer te tarten. Ze wilden de staat toch zeker niet in gevaar brengen?

Slinger
De slinger, het wapen van de armste vermogensklasse in de Vroege Republiek (en dus ook van veel plebejers op het slagveld)

Aldus geschiedde en werd de Lex Publilia Voleronis aangenomen. Voortaan waren de volkstribunen een stuk onafhankelijker van Senaat en patriciaat. De plebejers waren een stap dichter bij hun emancipatie en daardoor waren de gemoederen voorlopig gesust. Net op tijd. De Volsci en de Aequi hadden het nieuws over de onrust gehoord en roken hun kans om het Romeinse grondgebied aan te vallen. Opnieuw bleek het verschil in het beleid van de consuls: waar Quinctius’ troepen gehoorzaam waren en hij de Aequi met succes bestreed, had Appius in zijn strijd met de Volsci moeite om de orde in zijn leger te handhaven. De hardvochtige Appius paste decimatie toe: één op de tien soldaten werd uitgeloot om door de negen anderen gedood te worden. Quinctius keerde terug met een loyaal leger en had zelfs de buit onder zijn mannen verdeeld. Hij zou nog vijf keer consul worden. Appius niet één keer meer.

De Fabische Oorlog (483-476 v. Chr.)

oorlogIn 483 v. Chr. brak er opnieuw oorlog uit met Veii. Deze stad, die slechts op een kilometer of 18 ten noorden van Rome lag, was ontstaan in de 9e of 8e eeuw v. Chr. en gold op den duur als het centrum van de Etruskische cultuur met 100.000 inwoners. Veii was volgens Livius en andere Romeinse historici al vaker in conflict met Rome geweest: koning Romulus versloeg de Veientes al, evenals koning Tullus Hostilius. Veii streed later ook voor de zaak van de verbannen koning Tarquinius Superbus, waarbij Rome het even flink benauwd had gekregen. Geen wonder, want Veii was de rijkste en machtigste stad van de Etruskische Bond.

Het vroege Rome, omringd door stammen als de Latijnen, Sabijnen, Etrusken en Aequi. Veii ligt tamelijk dichtbij en was een geducht rivaal.
Het vroege Rome, omringd door stammen als de Latijnen, Sabijnen, Etrusken en Aequi. Veii ligt tamelijk dichtbij en was een geducht rivaal.

Toen de oorlog in 483 v. Chr. uitbrak, concentreerden de Romeinen zich er in eerste instantie nauwelijks op. Volgens Livius kwam dit omdat Rome inmiddels flink in kracht gegroeid was en dus erg zelfverzekerd was, maar ook omdat er ondertussen interne problemen waren die eigenlijk belangrijker werden gevonden. De Romeinse standenstrijd was namelijk nog verre van bekoeld. In 485 v. Chr. had consul Quintus Fabius Vibulanus namelijk de woede van het plebs opgewekt door zijn oorlogsbuit niet te schenken aan het Aerarium, de schatkist, maar aan het publicum, een soortgelijk instituut dat (om niet geheel duidelijke redenen) erg impopulair was bij het gewone volk. De verkiezing van Quintus’ broer Caeso voor het consulaat in 484 v. Chr. had de gemoederen nog verder opgestookt. Toen Caeso in 481 v. Chr. opnieuw consul werd en de Aequi bevocht, weigerde zijn leger dan ook om de vijand te achtervolgen. Deze spanningen maakten de kans op een overwinning er niet zekerder op.

Romeinse soldaten in de 5e eeuw v. Chr. hadden nog zeer andere uitrustingen dan die in de vroege keizertijd.
Romeinse soldaten in de 5e eeuw v. Chr. hadden nog zeer andere uitrustingen dan die in de vroege keizertijd. Toch zagen de officieren er fraai uit.

Toen de Veientes het jaar daarop het Romeinse grondgebied binnenvielen en het platteland plunderden, moesten de Romeinen echter wel in actie komen. Mogelijk had men toch wat te lang gewacht: in 481 v. Chr. begon het erop te lijken dat Rome belegerd zou gaan worden! De Romeinen reageerden door een nieuwe consul te benoemen, namelijk Spurius Furius Medullinus. Hij kreeg de taak om de Veiische agressie te bestrijden. Toch vielen er volgens Livius weinig noemenswaardige incidenten in dat jaar. Het jaar daarop, in 480 v. Chr., ging het echter flink mis! De volkstribunen probeerden voor de zoveelste maal hun bevoegdheden uitgebreid te krijgen en werden hierin opnieuw door de Senaat gedwarsboomd. Dit gaf enorme interne spanningen en chaos, waarop de Veientes weer flink werden en met steun van Etruskische bondgenoten te velde trokken om de Romeinse legermacht voor eens en altijd te breken. In de tussentijd waren er twee nieuwe consuls verkozen: Marcus Fabius Vibulanus en Gnaeus Manlius Cincinnatus. Beide heren waren bekwame commandanten, maar wisten ook dat hun legioenen de afgelopen paar jaar slechte discipline hadden getoond. Het gevecht werd dan ook zo lang mogelijk uitgesteld, maar door herhaaldelijke Veiische provocaties was dit natuurlijk niet eeuwig vol te houden. Fabius selecteerde hierop de soldaten die het meest stonden te popelen om Veii te bevechten en liet hen zweren om als overwinnaars terug te keren. Een centurio genaamd Marcus Flavoleius zwoer luidkeels op de woede van Jupiter en Mars Gradivus, waarna de anderen zijn voorbeeld volgden.

Etruskische helm. Mogelijk werd het Romeinse leger in de eerste eeuwen sterk door omringende volkeren zoals de Etrusken beïnvloed.
Etruskische helm. Mogelijk werd het Romeinse leger in de eerste eeuwen sterk door omringende volkeren zoals de Etrusken beïnvloed.

Zo troffen de Romeinse en Etruskische legers elkaar en begonnen een vurige slag. Quintus Fabius sneuvelde in de slag, wat de strijdlust van de Romeinse troepen alleen maar versterkte. Dit kwam ook omdat Marcus Fabius en zijn andere broer, Caeso, over het lichaam van hun gevallen broer heen sprongen en de troepen bleven aansporen. De andere vleugel van het leger werd ondertussen geleid door Manlius, die gedwongen werd om zichzelf van het veld te verwijderen nadat hij ernstig gewond raakte. Dit gaf het moreel van zijn mannen een gevoelige klap, waarop er chaos en paniek dreigde te ontstaan en het legioen van Manlius dus werd teruggedreven. Maar Fabius haastte zich met spoed naar de soldaten toe. Hij spoorde hen aan en verzekerde hen ervan dat hun consul niet dood was.  Manlius slaagde erin zich alsnog aan zijn troepen te tonen en hen zo te kalmeren.

De eenvoudige soldaat uit de Fabische oorlog droeg geen pluimen of versieringen, maar een simpel licht pantser en een gemakkelijke helm.
De eenvoudige soldaat uit de Fabische oorlog droeg geen pluimen of versieringen, maar een simpel licht pantser en een gemakkelijke helm.

De slag nam een hele andere wending toen het Romeinse leger een adempauze hield. De Etrusken maakten hier handig gebruik van door het kamp van de Romeinen aan te vallen. De achtergebleven reservetroepen waren geen partij, zodat de vijand het kamp wist in te nemen. Vanzelfsprekend duurde het niet lang voor de consuls van de aanval hoorden. Manlius kwam in actie en liet zijn manschappen alle uitgangen van het kamp blokkeren, zodat de Etrusken ingesloten werden. De Etrusken waren echter niet voor één gat te vangen en concentreerden hun uitbraak op de plek waar Manlius zich gepositioneerd had. De consul sneuvelde, tot grote wanhoop van zijn soldaten. Eén van zijn officieren greep echter op slimme wijze in: hij liet het lichaam van de gevallen Manlius verwijderen en de weg vrijmaken voor de Etrusken, zodat deze met zo min mogelijk verder bloedvergieten uit het kamp konden breken. Terwijl het Etruskische leger wegvluchtte stuitte het echter op het legioen van Marcus Fabius, die de vijand in de pan hakte. De Senaat bood Fabius een triomftocht aan. Hij weigerde echter: het verlies van zowel zijn broer als zijn collega woog hem daarvoor te zwaar. Hij hield een toespraak toen Quintus en Manlius ter aarde besteld werden. De gewonde manschappen werden voor verzorging ondergebracht in de patricische huizen, waar immers genoeg ruimte en middelen waren. Een slimme zet, waardoor de Fabii sterk aan populariteit onder de plebejers wonnen.

Veii moet een indrukwekkende stad zijn geweest, maar vandaag de dag is het enkel nog een ruïne.
Veii moet een indrukwekkende stad zijn geweest, maar vandaag de dag is het enkel nog een ruïne.

De oorlog was hiermee nog niet ten einde. In 479 v. Chr. werd Caeso Fabius opnieuw consul, samen met Titus Verginius Tricostus Rutilus. Terwijl de oorlog met Veii nog aan de gang was, werd het Romeinse platteland vanuit het noordoosten belaagd door de Aequi. De strijdkrachten moesten dus verdeeld worden en terwijl Fabius zich op de Aequi richtte, kreeg Verginius de taak om de Veientes te bevechten. Verginius bleek echter overmoedig: hij rukte veel te haastig op en drong te ver in het vijandelijk gebied door, zodat de Etrusken achterlangs konden om zijn leger in de rug aan te vallen. Caeso moest, nadat hij de Aequi verslagen had, een race tegen de klok houden om zijn collega te komen ontzetten. Dat lukte hem uiteindelijk. De campagne van Verginius was hiermee echter een fiasco geworden en het einde van de oorlog leek nog lang niet nabij.

De confrontatie bij Cremera had ernstige gevolgen voor het Fabische Huis.
De confrontatie bij Cremera had ernstige gevolgen voor het Fabische Huis. (De naam Fabius duidt op de faba, oftewel boon.)

Caeso, Marcus en de andere leden van het Fabische Huis begrepen dat er meer nodig was om Senaat en volk achter hen te krijgen. De Fabii hadden nu eenmaal te vaak de macht van de volkstribunen beknot. Caeso’s voorstel voor een nieuwe agrarische wet, eerder dat jaar, was een goede poging om de verhouding met de plebejers te lijmen, maar was door de Senaat geblokkeerd. Nu besloot de familie een grote gok te nemen en stelde aan de Senaat voor om alle lasten en verantwoordelijkheden voor de oorlog op zich te nemen, wat de naam ervan verklaart: Fabische oorlog. De Senaat ging uiteindelijk akkoord en heel Rome roemde de namen van het Fabische Huis. De Fabii verzamelden al hun volwassen mannen, volgens Livius wel 306! Zo trokken ze naar het vijandelijk grondgebied. Bij Cremera werd, op provocerende wijze, een kamp opgezet. De aanvallen vanuit Veii konden van hieruit beperkt worden. Het was een kwestie van tijd voordat Veii met een grote aanval zou reageren. Dat gebeurde tenslotte in 478 v. Chr. Maar de Fabii stonden niet alleen: een leger, geleid door de consul Lucius Aemilius Mamercus (de vroegere mede-consul van Caeso) kwam te hulp. De Veientes zagen zich gedwongen tot onderhandelingen en vroegen om een wapenstilstand. Die werd echter in het volgende jaar alweer verbroken.

De cunium of wig-formatie (hier uitgevoerd door Legio II Augusta, die Vroeg-keizerlijke soldaten voorstellen) is zo effectief voor het doorbreken van vijandelijke linies, dat zelfs de moderne ME hem nog toepast.
De cunium of wig-formatie (hier uitgevoerd door Legio II Augusta, die Vroeg-keizerlijke soldaten voorstellen) is zo effectief voor het doorbreken van vijandelijke linies, dat zelfs de moderne ME hem nog toepast.

De nieuwe Veiische aanvallen werden elke keer met succes afgeslagen door de Fabii, die uiteindelijk de smaak te pakken kregen en het Veiische grondgebied binnenvielen. Dat bleek een valstrik. Toen de Romeinen hun fort hadden verlaten werden ze plotseling omsingeld door een groot Etruskisch leger. Maar de strijd was nog niet verloren: met behulp van de wig-formatie braken de Fabii door de Etruskische gelederen en konden zo een heuvel bereiken. Van daaruit konden zij de vijand tegenhouden… tot zij in de rug werden aangevallen. Alle mannelijke Fabii kwamen om in de slag bij Cremera. De enige uitzondering was Marcus’ zoon, Quintus, die te jong was geweest om aan de oorlog deel te nemen. Hij zou jaren later nog consul worden. De Veientes rukten op naar Rome, versloegen het consulaire leger en bezetten de Janiculum. Pas het jaar daarna werden zij verslagen en verdreven.

Het staatsbestel van de Romeinse Republiek

senaatNadat het Romeinse koningschap was afgeschaft en de dreiging van een Tarquinische terugkeer voorlopig verdwenen was, konden de Romeinen verder met de ontwikkeling van hun nieuwe staatsbestel. In eerste instantie was dit niet veel anders dan dat van de late Romeinse koningstijd, zoals het er na de hervormingen van Servius Tullius had uitgezien. Het idee van één enkel staatshoofd was voortaan echter uit den boze. Het hoogste gezag (het imperium) viel voortaan toe aan twee consuls. Maar het hele systeem was nog heel wat complexer dan dat. De Romeinse republiek rustte in feite op drie pijlers: volksvergadering, Senaat en de magistratuur. Tussen deze drie pijlers kon de nodige spanning zijn, maar bij gevolg was er ook sprake van een machtsevenwicht.

Het staatsbestel van de Republiek. Naarmate de tijd verstreek werd het steeds complexer.
Het staatsbestel van de Republiek. Naarmate de tijd verstreek werd het steeds complexer. (Bron: H. Kinder en W. Hilgemann, Sesam Atlas bij de wereldgeschiedenis, I, van prehistorie tot Franse Revolutie (3e druk; Baarn 2003)

Geheel conform het bestel van veel oude stadstaten kende Rome dus een volksvergadering, waarin alle staatsburgers deelnamen. Dat klinkt democratischer dan het is: in deze oude tijden was stemrecht alleen aan mannen voorbehouden en dan nog niet eens alle mannen. De volksvergadering bestond in feite uit drie vergaderingen. De eerste was de Comitia Curiata, die al bestond sinds de koningstijd. De burgerij werd binnen deze vergadering opgedeeld in 3 tribus: de Tities, Ramnes en Luceres, die elk weer in 10 curiae waren opgedeeld. Sinds de Serviaanse staatshervorming bestond er ook een vergadering in de vorm van de Comitia Tributa: burgerij en het Romeinse grondgebied waren opgedeeld in 21 tribus, waarbij een tribus nu voor een bestuurlijk district stond. Er waren 4 stedelijke tribus en 17 landelijke. De derde en belangrijkste vergadering was van militaire aard en heette de Comitia Centuriata, die bijeenkwam op de Campus Martis buiten Rome. Deze vergadering werd ingedeeld in 5 classes (vermogensklassen) en 193 centuriae. De centuries bestonden uit 18 ruitercenturies, 80 centuries zwaarbewapende infanteristen, 90 centuries lichte infanteristen, 4 centuries aan technici en muzikanten en 1 centurie aan bezitlozen. Elke centurie bestond voor de helft uit strijdbare mannen van 46 jaar of jonger (de iuniores, het veldleger) en voor de helft uit mannen van tussen de 46 en 60 jaar (de seniores) die achterbleven om Rome te verdedigen.

De volksvergadering stemt.
De volksvergadering stemt.

De volksvergadering stemde over wetsvoorstellen en kon eventueel vragen stellen over de besluitvorming. Recht van discussie had zij niet, evenmin als het recht om wetsvoorstellen te wijzigen. De Comitia Centuriata legde het meeste gewicht in de schaal door te stemmen over wetsvoorstellen, oorlog en vrede, verkiezing van de hoogste magistraten en de criminele rechtspraak over staatsburgers. Deze stemming ging per klasse. Indien de stemmen zouden staken waren het echter wel de meest vermogende klassen wier stem extra zwaar zou tellen: de cavalerie en de zwaarbewapende infanterie.

De twee consuls kwamen tijdens de Republiek het dichtst bij een staatshoofd. In de Oudheid kwamen wel meer staten voor met twee mannen aan het hoofd.
De twee consuls kwamen tijdens de Republiek het dichtst bij een staatshoofd. In de Oudheid kwamen wel meer staten voor met twee mannen aan het hoofd.

Wetten en uitvoerend beleid kwamen officieel bij de magistratuur vandaan. De hoogste magistraten waren de twee consuls (“raadgevers”): door twee man op de functie van het hoogste gezag te hebben zou er altijd interventie mogelijk zijn, zodat de macht niet bij één enkele persoon zou liggen. De consuls leidden het leger, de schatkist en de rechtspraak. Het leger werd inmiddels in meerdere legioenen (“lichtingen”) opgedeeld zodat beide consuls een deel ter beschikking hadden. Zoals met veel ambten vervulden zij hun taak voor een jaar, na verkiezing door de Comitia Curiata en Comitia Centuriata. Herverkiezing was echter wel mogelijk. Wie verkozen was werd consul designatus, om na benoeming een officiële consul ordinarius te zijn. Als consul designatus had men dus nog niet de officiële macht en bevoegdheden van een consul, al genoot men al wel veel aanzien. Mocht er tussentijds een consul wegvallen of aftreden, dan werd er uiteraard een vervanger aangesteld, een consul suffectus.

Asterix en de Helvetiërs (1970) is het enige Asterix-album waar een quaestor in voorkomt. Zijn groene kleding is pure fantasie: een quaestor droeg witte kleding, met rode clavi op zijn tunica.
Asterix en de Helvetiërs (1970) is het enige Asterix-album waar een quaestor in voorkomt. Zijn groene kleding is pure fantasie: een quaestor droeg witte kleding, met rode clavi op zijn tunica.

Naarmate de staat complexer werd kwamen er ook lagere magistraten bij, zoals de praetoren, censoren, aediles curules en quaestoren. De eerste die hiervan werden ingevoerd waren de quaestoren, die vanaf 447 v. Chr. de staatskas beheerden en zich onder andere met belastinginning bezighielden. Het ambt van quaestor, aangewezen door de Comitia Tributa was doorgaans de eerste stap richting de Senaat, aan de hand van de politieke carrière die de cursus honorum werd genoemd. In 420 v. Chr. waren er vier quaestoren, maar rond 267 v. Chr. zou dit aantal tot 10 uitgroeien! De censoren, die in 443 v. Chr. werden ingevoerd, vielen buiten de Cursus Honorum en werden door de Comitia Centuriata verkozen voor vijf jaar. Meestal waren de censoren oud-consuls. Hun voornaamste taak was toezicht houden op de zeden en vermogens: wie zich niet gedroeg kon stemrecht verliezen! Tevens leidden de censoren de militaire keuring en hadden toezicht op openbare werken en gebouwen. Soms hadden zij ook het recht om senatoren te benoemen.

Zoals de naam al aangeeft was de curulische zetel een machtssymbool van de aedilis curulis. Oorspronkelijk was dit de zetel van de koning.
Zoals de naam al aangeeft was de curulische zetel een machtssymbool van de aedilis curulis. Oorspronkelijk was dit de zetel van de koning.

In 366 v. Chr. werden hier nog de aedilen en de praetoren aan toegevoegd. De aedilen stonden qua rangorde tussen de censoren en quaestoren en hadden vooral de taak toezicht te houden op openbare zaken als de ordehandhaving, markten, zorg voor de tempels en bovenal de organisatie van spelen en publieke feesten, wat maakte dat de functie de ambtenaar in kwestie veel geld kon kosten. Zij werden door de Comitia Tributa verkozen. Vanaf 200 v. Chr. gaf de functie van aedilis curulis meteen toegang tot de Senaat. De praetoren, verkozen door de Comitia Centuriata hadden rechterlijke bevoegdheden. Eerst was dit alleen nog de praetor urbanus, die juridische geschillen tussen burgeres behandelde. Vanaf 247 v. Chr. kwam daar ook een praetor peregrinus bij, die ook de zaken van vreemdelingen op Romeinse grond behandelde, of het hier nu om conflict tussen burger en vreemdeling ging of tussen twee vreemdelingen.

De Curia Julia, één van de gebouwen die in de loop der eeuwen door de Romeinse Senaat is gebruikt.
De Curia Julia, één van de gebouwen die in de loop der eeuwen door de Romeinse Senaat is gebruikt.

De bestuurlijke elite bestond uiteraard uit de Senaat. Er waren 300 senatoren, bestaande uit de hoofden van de patricische families en de voormalige consuls. Pas in later tijden zouden er ook plebejers worden toegelaten. Via een cursus honorum was het mogelijk om op te klimmen tot senatoriale rang. Senator werd men dus niet via verkiezingen, zoals in een modern parlement, maar via benoeming op grond van ervaringen. Er was tevens een minimumleeftijd en een vermogensgrens: in de 1e eeuw na Chr. lag de vermogensgrens voor een senator zelfs op 1 miljoen sestertiën! Wie benoemd werd kon echter, zolang hij aan de gestelde eisen bleef voldoen, voor het leven zitting hebben in de Senaat. Een speciaal soort senator was de Homo Novus, een “nieuwe man” die als eerste in zijn familie de Senaat haalde. Dit maakte dan ook dat de Senaat op den duur het machtigste orgaan werd en de senatoren de nieuwe bestuurlijke elite werden. Officieel had de Senaat een adviserende taak jegens de magistraten, maar op den duur zouden de adviezen van de Senaat meer gelden als officiële besluiten die bindend waren voor de magistratuur. De Senaat kon uit eigen rangen ook nog steeds een interrex benoemen als er tijdelijk geen consuls waren om te regeren.

Julius Sabinus beweerde dat zijn overgrootmoeder de minnares van Julius Caesar was geweest tijdens de Gallische Oorlog. Maar of dat waar is...?
De beroemdste Romeinse dictator is zonder twijfel Julius Caesar, maar hij kreeg het ambt allang niet meer omdat er vijanden aan de poort stonden…

In tijden van nood kon er op last van een consul een magister populi of dictator benoemd worden: deze persoon kreeg voor 6 maanden lang een vrijwel onbeperkte alleenheerschappij zonder verantwoording aan iemand af te hoeven leggen. Als rechterhand kon de dictator een magister equitum aanstellen. Toch was de macht van de dictator ook eindig: als de noodtoestand na 6 jaar niet opgelost was, werd er een nieuwe dictator aangesteld. Na 202 v. Chr. zouden er nog zelden externe dreigingen zijn die sterk genoeg waren om het voortbestaan van de Republiek te bedreigen: de enige dictators van na die tijd waren in feite usurpatoren die met geweld de macht hadden gegrepen en zo hun benoeming hadden afgedwongen.

Gaius Gracchus spreekt het volk toe. Hij en zijn broer Tiberius zijn zonder twijfel de beroemdste Romeinse volkstribunen.
Gaius Gracchus spreekt het volk toe. Hij en zijn broer Tiberius zijn zonder twijfel de beroemdste Romeinse volkstribunen.

Om de rechten van de plebejers te beschermen bestond er nog een vergadering die enkel aan hen voorbehouden was: de Concilia Plebis. Deze benoemde de aediles plebis en de volkstribunen. De aediles plebis waren de plebejische tegenhangers van de aediles curulis, die in eerste instantie alleen uit patriciërs bestonden. De plebejische aedilen hielden zich vooral bezig met het toezicht op markten, evenals het archief en tempel van het plebs, op de Aventijn. Op den duur zouden onderhoud van openbare gebouwen, brandweer, watervoorziening en veel andere openbare werken hierbij komen. De volkstribunen hadden vetorecht (behalve tegen de dictator en de censoren) en konden derhalve wetsvoorstellen blokkeren: dit ambt zou in 494 v. Chr. zijn ingesteld door consul Agrippa Menenius Lanatus, om de plebejers te beschermen tegen de patriciërs (de historici gaan tegenwoordig echter uit van 471 v. Chr.). De volkstribuun kon de Concilia Plebis bijeenroepen en daarin voorstellen doen. Zowel de volkstribuun als volks-aediel waren onschendbaar. Vanaf 130 v. Chr. kwam ook de volks-aediel meteen in de Senaat terecht, die tegen die tijd ook openstond voor plebs. Het ambt van volkstribuun werd in 287 v. Chr. een volwaardig deel van de magistratuur, omdat patriciërs en plebejers toen voor de wet gelijk werden en de tribuun dus voor heel het volk stond.

De fasces, die in Rome gedragen werd door de lictoren, werd volgens de overlevering door Tarquinius Priscus ingevoerd.
De fasces van de Romeinse lictoren wordt doorgaans sterk geassocieerd met “eendracht maakt macht”. In de 20e eeuw zagen de Italiaanse fascisten daarom helaas ook veel in het symbool.

Een laatste interessant ambt binnen de Romeinse Republiek is dat van de lictoren. Een lictor vergezelde een hoge ambtenaar als een soort erewacht: een praetor had zes lictoren tot zijn beschikking, een consul twaalf en een dictator wel vierentwintig! Andere hoogwaardigheidsbekleders, zoals hele hoge priesters, konden ook een lictor aan hun zijde hebben. De lictoren zorgden voor een vrije doorgang door de drukke straten van Rome en konden het recht uitoefenen om in opdracht van hun meester een burger te straffen. Buiten het pomerium, het heilige deel van Rome waar wapens sowieso verboden waren, werd deze bevoegdheid zichtbaar gemaakt in de vorm van de fasces: een bundel houten roedes rondom een bijl. Dit symboliseerde niet alleen hun bevoegdheid om de doodstraf uit te voeren, maar ook de Romeinse Republiek zelf.

De Romeinse Cursus Honorum. Waar veel keizers van oorsprong deze carrière hadden gevolgd, verdween in de 3e eeuw het belang hiervan voor het keizerschap.
De Romeinse Cursus Honorum. Quaestor, praetor en consul waren vereisten.

De manier voor ambitieuze Romeinen om hogerop te komen in de ambtenarij was de cursus honorum (“loopbaan van ere-ambten”). Het eerste ambt voor een nieuweling was dat van de quaestor, waar hij minstens 30 jaar oud voor moest zijn. Hierna was het mogelijk om, met een minimale interval van enkele jaren, aediel of volkstribuun te worden. Om aediel te worden moest men minstens 36 zijn. Aedilis curulis was in dit geval meer te ambiëren, omdat het meer statussymbolen bood, zoals de curulische zetel en een imperium. Het zou echter nog enkele eeuwen duren voor het ambt ook aan plebejers toe kon vallen. Noodzakelijk voor de cursus honorum was het niet om aediel te zijn, al droeg het wel bij aan status en carrièremogelijkheden. Op zijn 39e kon de voormalige quaestor of aediel zich verkiesbaar stellen als praetor.

De cursus honorum. Cicero kwam uit de middelste stand, die van de equites, maar wist op te klimmen tot consul.
De Romeinse ambten hadden hun eigen traditionele klederdracht. Dit was zeer officieel, maar zou in de loop van de keizertijd verslappen.

De kroon op de carrière was natuurlijk het consulaat, waar een plebejer minstens 42 en een patriciër minstens 40 jaar oud voor moest zijn. Deze ambten gaven allen zeer veel status, maar kostten ook handenvol geld aan het organiseren voor publieke werken en feesten. Toen het Romeinse grondgebied zich uitbreidden en er provincies kwamen, was het uitoefenen van een gouverneurschap (als propraetor of proconsul) dan ook de ideale manier om de beurs weer te vullen. Na het consulaat kon men eventueel of censor worden, zonder imperium maar met veel status. Deze functies gaven uiteraard ook toegang tot de Senaat, mits men oud en rijk genoeg was. Elke vijf jaar kozen de censoren bovendien een Princeps Senatus (“eerste der Senaat”) die als eerste spreken mocht in de Senaat en de macht had om de agenda te bepalen en de vergaderingen van de Senaat te openen en af te sluiten. De titel zou later aan de basis liggen van het Romeinse keizerschap.