Traiectum ad Mosam: Maastricht als Romeins centrum

Maastricht,_maquette_laat-Romeins_Maastricht_(F_Schiffeleers,_1992)_05Na de Roerstreek en de Limburgse engte volgen we de Romeinse weg langs de Maas zuidwaarts en bereiken Zuid-Limburg. In deze streek kruisen meerdere wegen elkaar, waarvan de Via Belgica, die van Keulen naar Boulogne lag, de belangrijkste was, terwijl ook de Maas door het gebied stroomt en er vanaf de Via Belgica zijwegen zijn die leidden naar Nijmegen en Xanten. Geen wonder dat het een economisch rijk gebied was, waar het eenvoudigweg wemelde van de villa’s. Het is de weg tussen Nijmegen en Xanten die we volgen, langs al deze villa’s, nederzettingen en grafvelden, tot we uiteindelijk de plek bereiken waar deze weg de Via Belgica ontmoet. Hier stak de Via Belgica de Maas over en derhalve heette de plaats vermoedelijk Mosae Traiectum of Traiectum ad Mosam.

De Via Belgica, de Romeinse weg tussen Keulen en de westkust, is nog gedeeltelijk terug te vinden in het landschap ten westen van Maastricht.
De Via Belgica, de Romeinse weg tussen Keulen en de westkust, is nog gedeeltelijk terug te vinden in het landschap ten westen van Maastricht.

Vermoedelijk, want antieke bronnen waarin de oversteekplaats aan de Maas zo genoemd werd zijn er niet: de Latijnse naam stamt uit middeleeuwse bronnen. Pons ad Mosam is ook geopperd, maar deze naam slaat op een brug, terwijl er in eerste instantie waarschijnlijk slechts een voorde oftewel doorwaadbare plaats was. De plek moet wel in een vroeg stadium al van belang zijn geweest, omdat de Romeinen vrij vroeg aan de slag gingen met het aanleggen van bruikbare wegen om de verschillende bestuurscentra in Germania Inferior goed te verbinden. De Via Belgica was nodig om hoofdstad Keulen met Tongeren te verbinden, van waaruit men verder kon reizen naar de zee.

Romeinse bruggen zoals bij Maastricht zijn wereldberoemd. In eerste instantie was de brug volledig van hout, maar in de 4e eeuw kreeg hij stenen peilers.
Romeinse bruggen zoals bij Maastricht zijn wereldberoemd. In eerste instantie was de brug volledig van hout, maar in de 4e eeuw kreeg hij stenen peilers.

De oude Romeinse weg, die bedekt was met grind, viel gedeeltelijk samen met de Tongerseweg die vanuit België Maastricht binnengaat (en in België naar Tongeren leidt als de Maastrichtersteenweg). De eerste bouwwerken in Tongeren, Keulen en Bavay moeten ergens tussen 37 en 19 v. Chr. gebouwd zijn, en gezien het grote militaire belang van de regio in de jaren daarna, is het niet ondenkbaar dat de brug al in een vroeg stadium gebouwd werd. Dit suggereert de optie dat Drusus misschien al verantwoordelijk zou kunnen zijn voor de aanleg van de brug. Waarschijnlijk lag er voor die tijd al een inheemse nederzetting op de plek, maar daar is niet veel over bekend. Er zou een heiligdom geweest kunnen zijn.

Een peiler met leeuw geeft de plek van de Romeinse brug aan. Op de achtergrond de 13e-eeuwse Servaasbrug, vernoemd naar de Laat-Romeinse bisschop.
Een peiler met leeuw geeft de plek van de Romeinse brug aan. Op de achtergrond de 13e-eeuwse Servaasbrug, vernoemd naar de Laat-Romeinse bisschop.

In elk geval moet de brug al in het derde kwart van de eerste eeuw van onze jaartelling bestaan hebben. Tacitus vermeldt de brug namelijk in zijn verslag van de Bataafse opstand als de plek waar Julius Civilis zijn neef en rivaal Claudius Labeo verslagen zou hebben. Een verwoesting en wederopbouw van de brug is mogelijk, maar wordt niet vermeld. In elk geval groeide de plek aan de Maas uit tot een interessante handelsplaats. Aan de weg vanuit het westen moet een grafveld hebben gelegen ter hoogte van de Vrijthof. Bij de Vrijthof sloeg de weg rechtsaf, langs de tegenwoordige Havenstraat, om ter hoogte van de Plankstraat weer linksaf te slaan en naar de Maas te trekken. Opgravingen hebben aangetoond dat er in de Vroege Keizertijd al een aardige nederzetting bij de economisch zo aantrekkelijke oversteekplaats was: er zijn huizen van onder andere een schoenlapper en een apotheker teruggevonden.

De Jupitertempel onder Hotel Derlon.
De Jupitertempel onder Hotel Derlon.

Op het Onze-Lieve-Vrouweplein moet een tempel gestaan hebben, die in 1983 werd ontdekt onder Hotel Derlon en rond het jaar 100 gebouwd moet zijn. De tempel van Maastricht moet een ommuurd terrein van ongeveer 17 meter breed zijn geweest, gebouwd in steen met een waterput bij de voorgevel. De binnenhof van de tempel had een vloer van beton, roze om op marmer te lijken. Midden op het terrein stond een Jupiterzuil, met daaromheen meerdere nissen met beeltenissen van andere goden. In de hoek van het hofje stond een klein gebouw. We weten niet exact waar het voor diende, maar het zou een winkeltje kunnen zijn geweest. In het zuiden van het terrein stond het hoofdgebouw, met de cella, waar de beeltenis moet hebben gestaan van de godheid aan wie de tempel gewijd was. Welke godheid dit was is niet bekend: Jupiter is vanwege de grote zuil geopperd, maar dergelijke zuilen kwamen vaker voor op een tempelterrein zonder dat Jupiter zich ook in de cella bevond. Over dit deel van de tempel staat tegenwoordig de Onze-Lieve-Vrouwebasiliek, wat verder opgravingen lastig maakt.

De thermen van Maastricht, opgegraven in de Stokstraat.
De thermen van Maastricht, opgegraven in de Stokstraat. Een straat daar vlakbij heet zelfs letterlijk Op De Thermen.

Ten noorden van de tempel lag het badhuis, dat rond dezelfde tijd gebouwd moet zijn. De exacte datum is niet te bepalen omdat er meerdere bouwfasen zijn. Daarnaast zullen er ook herbergen en taveernes geweest zijn. Zo konden deze gelegenheden plaats bieden aan vrije tijd of zakelijke ontmoetingen en dus hun graantje meepikken van alle handelsreizigers en tempelbezoekers. Er lag dan ook zonder enige twijfel een haventje aan de Maas. Dat maakt het ook aannemelijk dat er een vorm van militair gezag aanwezig was, bijvoorbeeld in de vorm van een statio. Dit is tot op heden echter niet ontdekt.

Zelfs toen de Franken eenmaal als foederati op de Betuwe en later ook in Noord-Brabant woonden, konden ze een reële bedreiging voor Maastricht vormen.
Zelfs toen de Franken eenmaal als foederati op de Betuwe en later ook in Noord-Brabant woonden, konden ze een reële bedreiging voor Maastricht vormen.

Als de militaire aanwezigheid in de eerste t/m derde eeuw enkel tot een statio beperkt was, moet zich dat aardig gewroken hebben. Als handelsknooppunt bij een zeer belangrijke brug moet Maastricht een geliefd doelwit in tijden van oorlog zijn geweest. In 275, toen de Crisis van de Derde Eeuw zijn hoogtepunt in Germania Inferior bereikte, was dit opnieuw het geval. Keizer Aurelianus had met zijn herovering van de Gallische provincies het grensleger uitgedund en maakte dit nog erger door veel troepen over te plaatsen naar andere vuurhaarden. De Franken maakte hier dankbaar gebruik van door Germania Inferior binnen te vallen. Maastricht viel ten prooi aan hun plunderingen. Waarschijnlijk hebben de tempel en andere gebouwen hier zwaar onder geleden of zijn zelfs verwoest.

Model van het castellum van Maastricht met rechts de stenen brug. Let op de opvallende vorm van het castellum.
Model van het castellum van Maastricht met rechts de stenen brug. Let op de opvallende vorm van het castellum.

Begin vierde eeuw wisten de Romeinen echter hun controle over het rivierengebied te herstellen. Constantijn de Grote beval de plaats te versterken met stevige stenen muren. De brug werd in steen herbouwd rond 333 en op de plek waar de tempel en het badhuis hadden gestaan verrees een stevig stenen fort, 170 bij 90 meter, wat opvallend langwerpig is. De anderhalve meter dikke muren waren vermoedelijk 4 of 5 meter hoog. Aangezien de brug aan de andere kant even kwetsbaar of zelfs kwetsbaarder was, is er een sterk vermoeden dat hier een tweede versterking stond, hoewel dit niet ontdekt is. Het castellum van Maastricht was niet keurig rechthoekig, maar lichtjes gekromd. In het stratenpatroon van het ietwat verhoogde Stokstraatkwartier is de ligging van het fort duidelijk terug te herkennen.

Eén van de castellumtorens toen deze werd opgegraven aan de Houtmaas.
Eén van de castellumtorens toen deze werd opgegraven aan de Houtmaas.

Het fort had een toren op elke hoek, een poort op oost en west en zes gewone muurtorens: eentje aan zowel noord als zuid en twee aan zowel oost als west. Zes meter buiten de castellummuur lag de gracht die ongeveer 9 meter breed en 3,8 meter diep was, met een v-vormige doorsnee. De noord- en westkant van de gracht lagen waarschijnlijk droog terwijl door de zuidelijke gracht water van de Jeker stroomde. In het oosten lag geen gracht omdat hier de rivier stroomde. Tevens werd er in de vierde eeuw een horreum oftewel graanschuur aan toegevoegd, ongeveer ter hoogte van het oude badhuis. Deze bevond zich ten zuiden van de weg die door het fort heen liep. Andere gebouwen in het fort zijn moeilijker te identificeren. Bisschop Servatius van Tongeren, ook wel bekend als Sint-Servaas, bouwde ten zuiden het horreum een kapel, ongeveer op de plek van het oude heiligdom. Hier is de Onze-Lieve-Vrouwebasiliek later gebouwd. Het fort en de brug bleven lang na de dood van Constantijn in stand. Ze overleefden ook een inname door opstandige Franken in de herfst van 358, waarna onderkeizer Julianus het fort waarschijnlijk liet herstellen.

De uit Armenië afkomstige Sint-Servatius, de eerste bisschop actief op Nederlandse bodem, zou volgens de overlevering de eerste bisschop van Maastricht zijn geweest. Hij zou zijn gestorven in de stad, die nog altijd relieken van hem bevat. (De mijter op de buste is anachronistisch.)
De uit Armenië afkomstige Sint-Servatius, de eerste bisschop actief op Nederlandse bodem, zou volgens de overlevering de eerste bisschop van Maastricht zijn geweest. Hij zou zijn gestorven in de stad, die nog altijd relieken van hem bevat. (De mijter op de buste is anachronistisch.)

Servatius overleed laat in de 4e eeuw (mogelijk in 384) en zou in Maastricht begraven zijn als haar eerste bisschop. Dit is echter allemaal overlevering: of Servatius werkelijk in Maastricht stierf of begraven is blijft de vraag, hoewel er een basiliek naar hem vernoemd is. De grafsteen van de vierjarige Amabilis, uit begin 5e eeuw, is het eerste echte bewijs van een christelijke begrafenis in Maastricht. De kerk op het graf van Servatius werd pas later, in 560 gebouwd. Zowel deze kerk als de kerk in het oude fort bleven in gebruik: tot op de dag van vandaag staan hier de twee eerdergenoemde basilieken. De muren van het fort bleven tot in de 9e eeuw in gebruik en de brug wel tot 1275, toen hij vervangen werd door de Servaasbrug. Een bruggenhoofdje markeert echter nog de plek van de Romeinse brug. Resten van de tempel zijn te zien in de museumkelder van Hotel Derlon. Ook bevat Maastricht het Centre Céramique en zijn er relieken van Servatius te vinden in de St.Servaas. De binnenhof van de tempel stond tenslotte model voor de ommuring van de tempel in Archeon.

Catualium en Mederiacum: Romeinen nabij Roermond

Roman_roads_Atuatuca_noviomagusWe vervolgen onze tocht stroomopwaarts langs de Maas, waar we de vorige keer Venlo aandeden. Een interessante tocht, want het Limburgse landschap waarin we ons begeven is rijk aan vondsten: villa’s, inheemse nederzettingen en al wat meer. Het is dus duidelijk dat het Maasgebied zeer populair was bij de toenmalige elite, die vermoedelijk geromaniseerde inheemsen bestaan zal hebben. De route over de Romeinse weg aan de westoever voert ons langs Limburgs Kessel, waar een driegodensteen met Jupiter, Juno en Minerva werd aangetroffen bij afbraak van de kerk in 1869: de steen was in het kerkaltaar verwerkt! De oostelijk weg, op ruim 5 kilometer ten oosten van de Maas, voert ons tegelijkertijd langs de villa van Swalmen. Uiteindelijk bereikt de oostelijke weg Roermond en het westen het daar tegenover gelegen Heel. In deze omgeving bevonden zich mogelijk twee Romeinse plaatsen: Catualium en Mederiacum.

Het altaar voor Mercurius, ten westen van de Maas bij Horn.
Het altaar voor Mercurius, ten westen van de Maas bij Horn.

Catualium staat, zoals de meeste plaatsen aan de westoever van de Maas, op de Peutinger kaart vermeld. Het zou bij Heel gelegen kunnen hebben. Vondsten rondom de Stefanuskerk wijzen op een vicus, maar gezien de locatie is het niet onmogelijk dat er ook een legerplaats aanwezig kan zijn geweest. Op het terrein van Stichting Daelzicht werd in 2009 bovendien een groot grafveld ontdekt, met maar liefst 200 zeer diverse graven. Tevens waren hier sporen van een Romeinse weg aanwezig. Ten oosten van Heel, bij Beegden, bevond zich een tweede grafveld, wat tientallen graven met giften bevatte. Ten zuiden van Beegden moet zich ook een villa bevonden hebben. Dat zich bij Haelen, ongeveer 10 km ten noorden van Heel, nog 15 graven van de 1e t/m 3e eeuw gevonden zijn, wijst ook op bewoning in die omgeving. In Horn werd in 1838 ook Romeinse materialen als bouwmateriaal van een oude kerk terug. Er bevonden zich onder andere wijaltaren bij voor Mercurius Avernus en Mars Halamarthus.

Het in Roermond opgeviste votief van Rura.
Het in Roermond opgeviste votief van Rura.

Ten oosten van de Maas, bij Roermond, is zo mogelijk nog veel meer gevonden. Rond 1960 zijn er uit de rivier zelf resten van een tempel opgevist, gewijd aan de godin Rura. Behalve wat pilaarresten bevond zich er namelijk ook een votiefsteen bij, aan Rura gewijd door ene Sextus Opsilius Geminus. Deze stenen zijn te zien in Historiehuis Roermond. Daarnaast bevat Roermond en omstreken ook meerdere grafvelden en inheemse nederzettingen. Ten noorden van Roermond staat het kerkje van Asselt, waar Romeins bouwmateriaal in verwerkt lijkt, zoals beton en dakpannen, wat doet vermoeden dat er op de plek een villa of militair gebouw stond met hypocaustum. Verder naar het noorden zou ook een wachtpost gelegen kunnen hebben. Een villa in Maasbracht is aangetoond, met hypocaustum en dakpannen. De villa werd verlaten rond 270, toen de Crisis van de Derde Eeuw op zijn hoogtepunt was.

Jupiterbeeldje uit Melick.
Jupiterbeeldje uit Melick.

Melick, het kerkdorp ten zuiden van Roermond, is aangeduid als Mederiacum, dat in het Itinerarium Antonini wordt vermeld. In de omgeving van het dorp zijn fraaie vondsten gedaan. In 2009 dook bijvoorbeeld een 37 centimeter hoog brokstuk van een Jupiterbeeldje op in een achtertuin. De steen wordt bewaard in het Roerstreekmuseum van Sint-Odiliënberg. Tussen de twee dorpen zijn op de Lorberg ook sporen van bewoning aangetroffen, die op een villacomplex of zelfs een vicus kunnen duiden. Het zou kunnen dat het om Mederiacum gaat of in elk geval om een opvolger daarvan.

De haan van Arcanua, gevonden in Buchten.
De haan van Arcanua, gevonden in Buchten.

De twee meer zuidelijke plaatsen aan beide wegen die op de Peutinger kaart en in het Itinerarium Antonini geplaatst worden, Feresne in het westen en Teudurum in het oosten, vallen waarschijnlijk buiten Nederland omdat zij ter hoogte van de Limburgse landengte vallen. Feresne zou Dilsen, Mulheim of een andere plaats in België kunnen zijn, terwijl Tüddern in Duitsland als Teudurum wordt aangeduid. Ook in dit deel van Limburg zijn meerdere villa’s en grafvelden aangetroffen. Opnieuw zijn ook hier indrukwekkende religieuze voorwerpen opgedoken, zoals een Jupiterzuil in Grevenbicht en een tempel in Buchten, die waarschijnlijk gewijd was aan een godin die Arcanua heette, wat bleek uit een inscriptie die op een bronzen haan gevonden werd.

Van hieruit bereiken we Zuid-Limburg, wat zo mogelijk nog veel meer villa’s en beroemde vondsten bevat.

Sablones en Blariacum: de Romeinen in en om Venlo

blariacumWe vervolgen onze tocht langs Romeinse plaatsen aan de Maas. Na ons bezoek aan Ceuclum is de eerste plaats die we tegenkomen op de Peutinger kaart Blariacum, dat dus ook op de linkeroever van de Maas gelegen moet hebben. Deze plaatsen lagen aan een weg die vanuit Noviomagus leidde naar de Via Belgica, de handelsroute tussen het huidige Keulen en Boulogne. Tegelijkertijd liep er ten oosten van de Maas waarschijnlijk een tweede weg, die vanuit Colonia Ulpia Traiana (Xanten) naar de Via Belgica liep. Het Itinerarium Antonini, een bekende Romeinse reisgids, vermeldt als eerste stop na Xanten een plaats genaamd Mediolanum (vermoedelijk Geldern-Pont, in Duitsland), gevolgd door Sablones. Vermoedelijk lagen Blariacum en Sablones niet ver van elkaar, aan weerszijden van de Maas bij Venlo: Blariacum te Blerick, het stadsdeel in het westen van Venlo, en Sablones in het oosten van Venlo of ten oosten daarvan in het Duitse Kaldenkirchen.

Lottum bevat vandaag de dag een veerpont over de Maas. Was er in de Romeinse tijd al een oversteek?
Lottum bevat vandaag de dag een veerpont over de Maas. Was er in de Romeinse tijd al een oversteek?

Het noorden van Limburg en het daaraan grenzende deel van Noord-Brabant is een rijke omgeving als het gaat om Romeinse en inheemse vondsten. We stuiten er op tal van villa’s, nederzettingen en muntvondsten, bijvoorbeeld in de omgeving van Venray. De eerste maal dat we aan een vermoede Romeinse plaats komen is bij Lottum, op meer dan 10 km ten noorden van Venlo. Vondsten van twee altaren van militairen doen de aanwezigheid van een statio, een Romeinse militaire pleisterplaats, vermoeden. Vondsten in 1986 toonden inderdaad funderingen aan, maar niet per se van een statio. Het zou ook kunnen dat er een tempel stond waaraan de altaarstenen als votief geschonken waren. Slechts op een paar kilometer afstand, te Lomm, bevond zich namelijk een heiligdom uit de IJzertijd. Van de andere kant zou Lottum een goed punt zijn voor een statio op de weg tussen Nijmegen en Tongeren en een interessante oversteekplaats richting bovengenoemd Mediolanum.

De Romeinse wegen in het oosten van Germania Inferior. Sablones en Blariacum lagen aan weerszijden van de Maas.
De Romeinse wegen in het oosten van Germania Inferior. Sablones en Blariacum lagen aan weerszijden van de Maas.

Als we vanuit Lottum naar Venlo trekken komen we nog steeds villa’s en grafvelden tegen. De stad zelf is niet minder rijk aan vondsten. In Blerick, het westelijke stadsdeel, zou Blariacum gelegen kunnen hebben. Als Sablones werkelijk aan de overkant lag, kan er in de Laat-Romeinse tijd een brug bij Blerick zijn geweest. Van de andere kant zou er in die tijd dan ook een fort moeten zijn gebouwd, wat tot op heden niet ontdekt is. Sporen van een weg die haaks op de Maas staat ondersteunen de theorie echter een beetje. In 2012 vond men een groot gebouw uit de tweede eeuw van 20 bij 10 meter terug. Het zou een herberg kunnen zijn, zodat Blerick toch in elk geval een halteplaats geweest zou kunnen zijn. De omvang is namelijk dusdanig groot dat dit niet bij een kleine nederzetting past. Dit heeft de naam Blariacum al snel aan Blerick gekoppeld. Toch moeten we hier voorzichtig mee zijn, want ondanks de sterke gelijkenis in naam is het bewijs dat Blerick werkelijk Blariacum was nog niet geleverd. Meer naar het westen is de villa van Hout-Blerick gevonden.

Een bronzen Medusa gevonden in een beek bij Hout-Blerick.
Een bronzen Medusa gevonden in een beek bij Hout-Blerick.

In Venlo ten oosten van de Maas is ook het nodige aangetroffen, tot terra sigilata (duur Romeins aardewerk) uit de tijd van keizer Augustus aan toe, vaak met persoonsnamen en namen van legereenheden erin gekrast, wat impliceert dat er in die tijd soldaten in het gebied gelegerd waren. In 1950 werden er in de Hakkesplaats resten van een kelder aangetroffen, van 4,5 bij 7 meter. Een vreemde hoeveelheid dakpannen die in 1949 aldaar gevonden werden doen een zogenaamd tegelgraf vermoeden. In 1943 werd bij de aanleg van een schuilkelder op de Vleesstraat 51, een Romeinse oven gevonden. In 1935 werd op de Hulsterhof, waar nu de Venlose begraafplaats ligt, een dakpanoven ontdekt. Verder naar het zuiden vinden we trouwens ook een dakpanoven aan Krekelbergs Heide.

Foto van de opgraving van de kelder in de Hakkesplaats.
Foto van de opgraving van de kelder in de Hakkesplaats.

Zoals wel vaker met Romeinse plaatsen in Nederland is de exacte locatie van Sablones en Blariacum nog lang niet bepaald en is het nog maar de vraag of dat ooit zal lukken. Het koppelen van deze namen aan bestaande plaatsen in Nederland is een veelvoorkomende gewoonte, maar is vaak toch meer gebaseerd op aannames en wishful thinking. De Venlose stadsarcheoloog Maarten Dolmans was in 2013 dan ook zo voorzichtig om te benadrukken dat de koppeling van Blariacum aan Blerick verre van bewezen is. Om van Sablones nog maar helemaal te zwijgen. In elk geval bevindt zich in Venlo ook het Limburgs Museum, dat rijk is aan Romeinse vondsten uit de hele provincie.

Stammen en civitates in Romeins Nederland

De indeling van de belangrijkste "stammen" in Noordwest-Europa rond 150 AD. Wijzigingen in de kustlijn zijn op deze kaart genegeerd. (bron: wikimedia commons)

Salvete, barbari! Omdat ik zoveel door jullie land trek leek het me leek om de bevolking wat nader te beschrijven. Nee, niet jullie, maar de mensen die in de Romeinse tijd (mijn tijd dus) in dit land woonden. Het gebied ten zuiden van de Rijn viel bijna helemaal onder een Romeinse grensprovincie, Germania Inferior. Zoals die naam al aangeeft, werden de meeste mensen in dit land door de Romeinen onder de Germanen gerekend. De Germanen zijn niet één volk, maar meer een verzamelnaam voor allerlei stammen, volkeren en groepen. Maar Germania Inferior lag aan de rand van Gallië, zodat er wellicht ook Kelten woonden.

bataven
De beroemde Bataafse leider Julius Civilis, enkele eeuwen later geportretteerd door Rembrandt. Maarre… die kleren en dat tafelkleed… Niet echt een historicus, die schilder.

De beroemdste stam uit Romeinse Nederland is ongetwijfeld die van de Batavi of Bataven. (Sommige mensen spreken nog over Batavieren, maar dat is erg ouderwets.) Waar de Bataven precies vandaan komen weten we niet, maar volgens Tacitus waren ze na een conflict van de Chatten, middenin in het latere Duitsland, afgesplitst. Als we bedenken hoe stammen georganiseerd waren, zou het dus kunnen dat het om opstandige vazallen gaat. Tegenwoordig weten we echter steeds minder zeker of de Bataven nu Germaans of Keltisch waren. In elk geval trokken de Bataven naar het westen en gingen in het Nederlandse rivierengebied wonen. Mogelijk is dit met Romeinse toestemming gebeurd, ergens tussen de Gallische Oorlog (58-50 v. Chr.) en de oorlog van Drusus (12 v. Chr.). In dat jaar werden de Bataven andermaal onderworpen, maar omdat dit geweldloos ging werden zij als bondgenoten in het rijk opgenomen. Hierdoor is het fabeltje ontstaan dat de Bataven gelijkwaardige bondgenoten waren van de Romeinen, ook omdat zij geen belastingen zouden hoeven betalen. Dat is echter niet juist: de Bataven waren vrijgesteld van gewone belastingen omdat zij buitengewoon veel hulptroepen leverden (260 à 280 per jaar). Een bondgenootschap was in de Romeinse tijd echter nooit gelijkwaardig!

Noviomagus was beduidend kleiner dan Colonia Agrippina of Traiana. Maar van alle Romeinse steden in Nederland was het de grootste. (© Illustratie door Peter Nuyten)
Noviomagus, de hoofdstad van de Bataven. Het stelde weinig voor naast Rome, maar op zijn hoogtepunt was het een welvarend stadje!  (© Illustratie door Peter Nuyten)

Nog zo’n fabeltje: de Bataven zijn het beroemdst van alle stammen in Germania Inferior en worden daarom vaak met heel Nederland geassocieerd. Ook dat klopt niet: de Bataven woonden voornamelijk tussen Rijn en Waal, dus op de Betuwe. De Romeinen noemden het gebied tussen de twee rivieren dan ook het Insula Batavorum: Bataveneiland. Hun leefgebied strekte zich waarschijnlijk wel ten zuiden daarvan uit, want de Romeinen plaatsten het bestuurscentrum van hun civitas (administratieve gemeenschap) op de zuidoever van de Waal. Hier lag het bestuurscentrum in eerste instantie op het Valkhof in Nijmegen, waar de stad Oppidum Batavorum ontstond. In het jaar 69 kwamen de Bataven echter in opstand, onder leiding van Julius Civilis. Ze kregen steeds meer stammen mee in de strijd, maar uiteindelijk zag het er toch slecht uit voor hen. Ze staken hun hoofdstad in brand, vernielden de brug over de Waal en trokken zich terug op de Betuwe en uiteindelijk zelfs achter de Rijn. De Bataven waren namelijk niet alleen goede ruiters, maar ook uitstekende zwemmers. Uiteindelijk werden, na onderhandelingen, de oude verdragen hersteld. De nieuwe hoofdstad van de Bataven ontstond een paar kilometer ten westen van de oude. Dit werd Noviomagus. Helaas werd de stad in de loop van de derde eeuw verlaten.

De twee kampen en vlootbasis bij Velsen, aan de zuidoever van het Oer-IJ. (Tekening: Graham Sumner)
De twee kampen en vlootbasis bij Velsen werden in 28 na Chr. belegerd door de opstandige Frisii. (Tekening: Graham Sumner)

Ten noorden van de Rijn woont een bijna net zo beroemde stam: die van de Frisii of Friezen. Zij leven daar op terpen, waar zij koeien houden. Tacitus onderscheidt de Kleine Friezen in Noord-Holland en de Grote Friezen in Friesland en Groningen. De Romeinen kwamen voor het eerst in contact met hen toen Drusus in 12 v. Chr. naar het noorden voer en hen onderwierp, overigens ook weer zonder wapengekletter. Hun kennis van de wadden kwam goed van pas bij de Romeinse tochten langs de noordkust. Na de Slag bij het Teutoburgerwoud in 9 na Chr. wisten de Romeinen blijkbaar hun controle over de Friezen (of in elk geval over een deel van hen) te behouden. Toch brak er in 28 na Chr. een opstand uit, volgens Tacitus uit woede over de inhalige belastingen. Na een veldslag in het geheimzinnige woud van Baduhenna bleven de Friezen dus onafhankelijk. In 47 na Chr. werd het gebied echter onder de voet gelopen door generaal Corbulo, naar aanleiding van nogal hevige Friese en Chaukische piraterij in de Rijndelta. Corbulo zette alle hoofdmannen af en wilde een Romeins bestuur inrichten, maar kreeg hier geen toestemming voor van keizer Claudius, die geen onrust in Gallië wilde. Corbulo trok zich terug, maar bouwde voor de zekerheid wel een aantal nieuwe castella langs de Rijn. Mogelijk hebben de Friezen hierna nog wel een tijdje een soort vazalstatus gehad. Ook leverden ze nog hulptroepen voor in Brittannia. In de 3e eeuw trokken veel Frisii weg uit hun gebieden omdat lichte klimaatverandering ernstige ecologische problemen zoals overstromingen gaf. De achterblijvers moeten eind 3e eeuw nog flink lastig zijn geweest voor de Romeinen.

Forum Hadriani, aan het Kanaal van Corbulo, de tweede (officiële) Romeinse stad van Nederland.
Forum Hadriani, aan het Kanaal van Corbulo. Het was de tweede officiële stad in Romeins Nederland en de noordelijkste Romeinse stad op het Europese vasteland!

Ten westen van de Bataven woonden de Cananefates of Cananefaten (vroeger vaak Kaninefaten) genoemd. Ze zijn niet zo beroemd als de Friezen en Bataven, maar misschien ken je ze toch wel van je schoolboek. In tegenstelling tot wat veel mensen denken betekent hun naam niet “konijnenvatters” (er waren hier niet eens konijnen voor de Romeinse tijd). Vermoedelijk staat de naam voor “look-meesters”, omdat er op de zandgrond in het westen van Zuid-Holland uien, prei en look te verbouwen vielen. Ook de Cananefaten leverden hulptroepen, maar niet zoveel als de Bataven. Tacitus zei dat beide stammen veel op elkaar leken, maar dat de Cananefaten met minder waren, wat je doet afvragen of de stam-indeling niet een beetje door de Romeinen uit de mouw geschud was.

F-Canninefaten-Wijnveld
De Cananefaatse hoofdman Brinno werd in de zomer van 69 stoer op het schild geheven door zijn krijgers!

De afkomst van de Cananefaten is onbekend, maar er zijn wel wat ideeën over. De Romeinse historicus Paterculus, die deelnam aan de veldtochten van Tiberius, zegt dat ze in 4 na Chr. werden onderworpen. Dit zou kunnen betekenen dat de Cananefaten toen nog in de Achterhoek woonden en pas later op Romeinse uitnodiging naar het westen migreerden. Het is echter ook mogelijk dat ze dit veel eerder deden en gebruik maakten van het machtsvacuüm dat Julius Caesar hier in 50 v. Chr. achterliet: hun naam lijkt namelijk een mengeling van Keltisch en Germaans. Blijkbaar waren de Cananefaten wel een beetje ondergeschikt aan de Bataven. Het waren de Cananefaten die in 69 na Chr. de opstand begonnen, onder leiding van Brinno, zodat de Bataven konden zien of dit een succes werd alvorens er de leiding over te nemen. Ook de verdragen met de Cananefaten werden na de opstand grotendeels hersteld. Hun hoofdplaats werd uiteindelijk Forum Hadriani (Voorburg), de noordelijkste Romeinse stad op het vasteland. Ook deze stad raakte in de derde eeuw helaas in verval.

De grote beroemde stammen en de kleinere, minder bekende.
De grote beroemde stammen en de kleinere, minder bekende.

De Chamaven woonden ten noorden van de Rijn, waarschijnlijk in de Achterhoek en Twente. Zij laten het meest van zich horen in de 3e en 4e eeuw, toen zij al onder de Franken gerekend werden. Constantius Chlorus dreef hen in 298, toen hij nog onderkeizer was, terug uit de Betuwe. In 358 voerde onderkeizer Julianus oorlog met hen nadat ze de Betuwe opnieuw hadden ingenomen. Uiteindelijk mochten de Chamaven, in ruil voor schatting, gijzelaars en hulptroepen, in het gebied blijven wonen. In het noorden van Twente woonden de Tubanten, wat maakt dat hun naam vaak aan het gebied verbonden wordt, ondanks dat hun grondgebied zich waarschijnlijk ook ver ten oosten ervan uitstrekte. Er is niet zoveel over hen bekend. In 14 na Chr. kwamen ze de Marsi te hulp toen Germanicus een wraaktocht in Germania hield. Toen keizer Septimius Severus (r. 193-211) de hulptroepen reorganiseerde en een Friese cavalerie liet oprichten, namen hier ook Tubanten dienst in. Waarschijnlijk gingen ook de Tubanten uiteindelijk op in het verbond van de Franken.

Op Colijnsplaat is een tempel nagebouwd, zoals die van Nehalennia eruit gezien kan hebben.
De hoofdstad van de Frisiavonen was misschien Ganuenta (bij Colijnsplaat), waar een tempel als deze stond. De plaats is verzonken bij overstromingen in de derde eeuw.

Daarnaast waren er nog wat kleinere stammen waar we zo mogelijk nog minder over zeker weten. Op de Kempen in Noord-Brabant woonden de Texuandri of Toxandriërs, wier naam zou verwijzen naar de rechteroever (van de Schelde) of naar de taxus. De Frisiavones zijn door Plinius genoemd en zouden van 103 tot 249 een cohort in Brittannia moeten hebben gehad. Mogelijk woonde deze stam in Zeeland, al dan niet als een afsplitsing van de Frisii. Zoals Plinius de volkeren echter opsomt zouden ze ook in Limburg gewoond kunnen hebben, vlakbij de al net zo geheimzinnige Sunici en Baetasii. Ook van de Sturii en de Marsaci vermoedt men dat ze in het zuidwesten van het land woonden. De Marsaci of Marezaten leefden mogelijk aan de linkerzijde van de Schelde (Zeeland was toen nog vooral land) en zouden daarmee niet onder Germania Inferior maar onder Gallia Belgica vallen.

Tussen 400 en 440 expanderen de Salische Franken flink zuidwaarts. De Ripuarische Franken maken ook gebruik van het machtsvacuüm dat de Romeinen achterlaten.
Tussen 400 en 440 expanderen de Salische Franken flink zuidwaarts. De Ripuarische Franken maken ook gebruik van het machtsvacuüm dat de Romeinen achterlieten.

In de Laat-Romeinse tijd begon de samenstelling en politieke cultuur van Romeins Nederland flink te veranderen. Het beroemdste voorbeeld hiervan zijn de Franken, wat zoveel betekent als de “moedigen” of “strijdlustigen”. De eerste melding over de Franken is in 241, toen ze voor het eerst probeerden om het Romeinse rijk binnen te komen.Zij waren niet zozeer een volk, maar eerder een groot verbond van verschillende stammen, volkeren en groepen. De Chamaven werden in 298 als Frankisch volk aangeduid. Misschien gingen de achtergebleven Bataven en Cananefaten ook wel in hen op. Dat de Franken middenin de 3e eeuw voor het eerst opduiken is niet zo gek, want het Romeinse rijk verkeerde toen 50 jaar in chaos, waar invallers mooi gebruik van konden maken. De Gallische keizer Postumus kwam echter met een slimme truc: hij liet een deel van de Franken in het rijk wonen, zodat hij hen tegen de anderen gebruiken kon. Helaas duurde zijn regering maar kort en zijn opvolgers waren minder kundig, zodat de Franken de Betuwe en de Rijndelta nu mooi als uitvalsbasis konden gebruiken.

Het Romeinse leger bestond in de 5e eeuw steeds vaker uit Germaanse huurlingen en uit foederati. Die foederati bleken niet altijd even betrouwbare bondgenoten.
Het Romeinse leger bestond in de 5e eeuw steeds vaker uit Germaanse huurlingen en uit foederati. Die foederati bleken niet altijd even betrouwbare bondgenoten.

Pas na de crisis, in 286, kreeg keizer Maximianus voor elkaar dat de Salische Franken als foederati (ietwat autonome bondgenoten binnen het rijk) op de Betuwe gingen wonen. Omdat de Franken geen echte eenheid waren maakte dat de situatie niet per se veiliger: zelfs de foederati waren erg onzekere bondgenoten. Een opstand van de Salische Franken waren de reden voor de grote oorlogen van Julianus Apostata, waarbij onder meer Maastricht en Tongeren het zwaar te verduren kregen omdat de Saliërs zonder toestemming naar het zuiden waren getrokken. Terug konden ze niet, want de Chamaven hadden onmiddellijk de Betuwe ingepikt. Julianus onderwierp beide stammen, maar de Franken zouden taai en onrustig blijven en er zouden invallen blijven. Uiteindelijk wisten de Salische Franken een sterk, stabiel koninkrijk op te richten in het noorden van Gallië, van waaruit ze een steeds groter rijk wisten te verkrijgen, tot ver in de Vroege Middeleeuwen.

Zeeroversvolken uit Noordwest-Europa werden door de Romeinen vaak bij de Saksen ingedeeld.
Zeeroversvolken uit Noordwest-Europa werden door de Romeinen vaak bij de Saksen ingedeeld.

Een ander verbond uit dezelfde tijd als de Franken was dat van de Saksen. Misschien zijn de Tubanten daar wel in opgegaan. De Saksen woonden in het oosten van Nederland tot ver in Duitsland en werden van daaruit langzaam de schrik van de Noordzee en het Kanaal. Toch werden ook hier soms soldaten voor de hulptroepen geworven. Daardoor zouden ze vanaf de 5e eeuw steeds meer invloed in Brittannia krijgen. Vandaar dat het gebied van de Angelsaksen in de middeleeuwen bekend kwam te staan als Engeland. De Friezen die rond dezelfde periode van de Scheldemonding tot voorbij de Eems leefden (dus aan de hele Nederlandse kust!) spraken een taal die verwant was aan het Angelsaksisch. Vermoedelijk waren deze volkeren dus verwant, maar deze zogenaamde “Nieuwe” Friezen waren misschien een ander volk dan de Frisii uit de eerste eeuwen van de jaartelling. Ook de Friezen kregen een eigen koning, maar zouden uiteindelijk samen met de Saksen door de Franken veroverd worden.

Reisverslag woensdag 4 mei: Tungri, Cugerni en Bataven

Dag 6 4 meiSalvete, salvete! Deze Romein is vandaag weer een flink stuk opgeschoten. Zoals mijn trouwe volgers misschien nog weten ben ik mijn reis begonnen vanuit de civitas (administratief stamgebied) van de Tungri. Hoewel ik de grenzen van die civitates niet met zekerheid kan aanwijzen, weet ik wel zeker dat een groot deel van Limburg bij Tungrisch gebied hoort. Maar intussen heb ik wellicht al de civitas van de Bataven bereikt! Misschien ben ik daarbij intussen zelfs door het gebied van de Cugerni gekomen. De Cugerni wonen tussen Rijn en Maas in het oosten van Germania Inferior: deze groep is ontstaan toen de vijandige Sugambren door de Romeinen verslagen werden en een groot deel van de overlevenden naar de linkeroever van de Rijn verplaatst werd, waar ze met de plaatselijke bewoners versmolten. De hoofdstad van hun civitas is een echte Romeinse stad, namelijk Colonia Ulpia Traiana (Xanten). Om die reden worden zij ook wel Trajanensen genoemd.

Op de Veerweg in Lottum is geen spoor van de Romeinse statio meer te zien.
De Veerweg in Lottum. Helaas geen spoor van de statio.

Zover was het vanmorgen natuurlijk nog niet. Ik was op dat moment nog in Blariacum (Blerick, te Venlo), waar ik vol goede moed opstond om mijn reis langs de Maas voort te zetten, waarbij ik vandaag probeerde de westelijke Maasweg uit de Romeinse tijd te volgen. Om kwart voor tien bereikte ik Lottum. Hier zou een Romeinse statio (een rijksherberg of pleisterplaats) geweest moeten zijn, ongeveer ter hoogte van de Veerweg. Vandaar liep ik verder door naar het noorden, onderweg diverse plaatsen en dorpen tegenkomend. Ik besloot in Ooijen maar even te pauzeren.

In de omgeving van Wanssum stond ook een villa, compleet met bronzen vaatwerk.
In de omgeving van Wanssum stond ook een villa, compleet met bronzen vaatwerk.

Rond een uur of 1 kwam ik in een regio waar weer opvallend veel nederzettingen, villa’s en munten gevonden zijn. Voorbeelden hiervan zijn Wanssum en Geysteren. Je vraagt je af hoe die munten daar terechtgekomen zijn… Dat hangt natuurlijk ook af van de hoeveelheid. Een enkele munt kun je nog verliezen, maar een groot aantal is andere koek! Misschien hebben mensen geld weggestopt voor slechte tijden of zelfs uit paniek? Als ze hun geld nooit meer hebben kunnen ophalen moeten die slechte tijden zeker aangebroken zijn. Of zouden de eigenaren in hun haast vergeten zijn waar ze het geld verstopt hadden?

Het landschap bij Maashees.
Het landschap bij Maashees.

Uiteindelijk kwam ik terecht in wat jullie de provincie Noord-Brabant noemen (nogmaals: voor mij valt dit alles onder één provincie), vlakbij de plaats Maashees. Niet ver daarvandaan moet ook een villa gestaan hebben: die van Boxmeer-Campagne. Het echte Boxmeer ligt een stuk verderop, dus kwam ik eerst nog een hoop andere dorpen tegen, zoals Vierlingsbeek, Groeningen en Vortum-Mullem. De laatste plaats is ook niet ver van zo’n Romeinse villa. Rond vijven bereikte ik Boxmeer.

Vannacht slaap ik in Boxmeer.
Vannacht slaap ik in het pittoreske Boxmeer.

Kortom, opnieuw een vrij rustige dag vandaag. Dat kan morgen wel eens anders worden. Eerst zal ik Ceuclum (Cuijk) bereiken en daar de Maas oversteken om verder naar het noorden te gaan. In de omgeving van Noviomagus is zat moois te zien en bovendien zal ik daar eindelijk mijn oom even opzoeken. Daarna moet ik voortmaken, want 8 mei moet ik mij melden op Castellum Hoge Woerd, dus ik heb nog best een tocht voor de boeg!

Lucius Octavius Barbatus

www.twitter.com/OctaviusRomein