Ermelo en andere marskampen: Romeinen op expeditie

Soldaat2_marskampIn de artikelen van afgelopen maanden hebben we alle vaststaande Romeinse steden, forten, stationes en nederzettingen in Nederland behandeld. We hebben zelfs enkele behandeld die lang niet zo zeker zijn. De oplettende lezer zal het hierbij opvallen dat vrijwel al deze plaatsen zich ten zuiden van de Rijn bevonden, met uitzondering van Flevum. Geen wonder, want de rivieren en de kust zijn de meest logische locaties voor nederzettingen en vestingen. De Rijn was uiteindelijk de daadwerkelijke grens van het Romeinse rijk, terwijl Maas en Waal op den duur een belangrijke buffer gingen vormen. Evengoed was de westkust van groot belang met het oog op verdediging tegen zeerovers. Het zal de lezer dus ook niet ontgaan zijn dat veel van deze plaatsen militair waren, al zijn er ook burgerlijke nederzettingen aanwezig. Voor dit laatste artikel in deze reeks trekken we nog eenmaal de Rijn over en gaan we naar de noordelijke helft van het land.

In onze ogen is de Limes vaak een gesloten grens met enorme contrasten aan weerszijden. Dat beeld is veel te eenzijdig.
In onze ogen is de Limes vaak een gesloten grens met enorme contrasten aan weerszijden. Dat beeld is veel te eenzijdig.

Dat de Romeinen nooit ten noorden van de Rijn zijn geweest is een conclusie die veel mensen trekken puur op het feit dat de Rijn uiteindelijk als grens werd ingesteld. Maar uiteraard was het niet zo dat men de Rijn bereikte en meteen besloot om daar voor altijd te stoppen. De Romeinse invloed ten noorden van de Rijn was tot en met halverwege de eerste eeuw van onze jaartelling vrij duidelijk in de vorm van militaire aanwezigheid, waar het fort bij Velsen het beste voorbeeld in Nederland van is. Maar ook daarna waren er nog altijd contacten met de Romeinen, variërend van handel tot confrontaties. De limes was geen ijzeren gordijn, zodat er tal van vondsten in Noord-Holland, Friesland en Groningen zijn gedaan die handel met het Romeinse rijk aantonen. Uiteraard liggen deze gebieden voor de hand gezien hun positie aan de kust, maar ook in Drenthe zijn deze vondsten gedaan.

Het bezoek aan Rome van de Friese hoofdmannen Malorix en Verritus was te wijten aan de wet die hun stam verbood om op de noordoever van de Rijn te komen wonen. Hun wens werd afgewezen.
Het bezoek aan Rome van de Friese hoofdmannen Malorix en Verritus was te wijten aan de wet die hun stam verbood om op de noordoever van de Rijn te komen wonen. Hun wens werd afgewezen.

Ook de militaire aanwezigheid na 50 na Chr. in de noordelijke helft van Nederland moeten we niet onderschatten. Ten eerste omdat het gebied direct ten noorden van de Rijn als militaire grond door het Romeinse rijk werd opgeëist: slechts bij uitzondering mochten inheemsen hier komen wonen. Ten tweede omdat de Romeinen trachtten om bondgenootschappen met de stammen aan de grenzen te sluiten, waarbij we overigens meer aan een vazalstatus dan aan een gelijkwaardige vriendschap moeten denken; hoewel er geen sprake was van militaire bezetting, werden deze volkeren wel geacht schatting en hulptroepen te leveren en een eventuele aanval van volkeren van verderop op te vangen. Tot slot gingen de Romeinse troepen (al dan niet hun hulptroepen) ongetwijfeld met enige regelmaat de grens over. Dit laatste kon zijn omwille van oorlog (in de vorm van een grote veldtocht of een kleine strafexpeditie) maar ook gewoon bij wijze van oefening, zodat de soldaten geoefend werden in het houden van dagmarsen.

De wasplank van Tolsum, die nu nog te zien is in het Fries Museum.
De wasplank van Tolsum, die nu nog te zien is in het Fries Museum.

Naast Flevum, aan het Oer-IJ, zijn er weinig militaire posten in de noordelijke helft van Nederland bekend. Er is wel vastgelegd dat Drusus in de jaren van zijn expedities naar het noorden een fort of winterkamp liet aanleggen, maar niemand weet exact waar (de suggestie dat dit Winsum zou kunnen zijn is tot op heden niet meer dan speculatie). De tabula die gevonden is in Tolsum, uit 29 na Chr., suggereert volgens sommigen militaire aanwezigheid in Tolsum, maar van de andere kant kan dit ook een handelstransactie zijn geweest: de tekst is een schuldbekentenis, maar die hoeft uiteraard niet op de plek waar hij gevonden is opgesteld te zijn.

Misschien moeten we bij de post in het Kotterbos denken aan een wachttoren of klein fort. Maar misschien ook wel aan een marskamp.
Misschien moeten we bij de post in het Kotterbos denken aan een wachttoren of klein fort. Maar misschien ook wel aan een marskamp.

Een zeer opvallend voorbeeld van een zeldzame wachtpost ten noorden van de Rijn is die van het Kotterbos, in Flevoland. Het Flevomeer uit de Vroege Keizertijd was nadrukkelijk kleiner dan de Zuiderzee begin 20e eeuw was, zodat de plek van het Kotterbos een moerasbos geweest moet zijn. Aangezien de post niet ver van het meer lag, op een punt dat waarschijnlijk al varende in een dag vanuit Fectio (Vechten) te bereiken was, zou men al snel denken dat de post is gebouwd door Drusus tijdens zijn expedities naar de Waddenzee. Onderzoek van het gevonden hout toont echter aan dat het in 69 na Chr. gekapt moet zijn, dus rond de tijd van de Opstand der Bataven. De constructie lijkt niet bepaald permanent, dus wellicht diende deze slechts tijdelijk om de route te bewaken. De opstand (of het neerslaan ervan) zou een rol gespeeld kunnen hebben, maar wat voor rol is dan wel de vraag.

Reconstructie van de wal van een dagmarskamp. De sudes voor de omheining konden eenvoudig worden vervoerd op lastdieren of als deel van de militaire bepakking.
Reconstructie van de wal van een dagmarskamp. De sudes voor de omheining konden eenvoudig worden vervoerd op lastdieren of als deel van de militaire bepakking.

Posten en forten zijn dus zeldzaam, zeker degene van permanente aard. De enige andere vorm van militaire behuizing is zo mogelijk nog minder permanent en daardoor ook nog moeilijker terug te vinden. De Romeinse dagmarskampen zijn een goed voorbeeld van hoe efficiënt een geoefend leger opereren kan. Na een mars van enkele tientallen kilometers werden de lederen tenten opgezet, waaromheen een greppel werd gegraven en een omheining werd gebouwd: de aarde uit de greppel diende als wal, waar vervolgens staken en Spaanse ruiters in konden worden aangebracht. Als dit efficiënt genoeg werd gedaan was het vrijwel onmogelijk om in het kamp binnen te dringen, zeker als men bedenkt dat er altijd wat soldaten op wacht bleven en er mogelijk ook voetangels werden ingegraven in de greppel en wal. De volgende morgen werd de boel weer opgebroken. Indien de staken waren meegebracht door het leger verdwenen deze weer in de bagage, indien ze ter plekke waren gekapt werden ze verbrand. De greppel kon met de aarde van de wal weer gemakkelijk dicht worden gegooid. Zo was het kamp onbruikbaar voor andere partijen.

Actueel Hoogtebestand van Nederland (AHN) geeft duidelijke ruitpatronen weer die op dagmarskampen kunnen duiden, zoals deze in het Gooi.
Actueel Hoogtebestand van Nederland (AHN) geeft duidelijke ruitpatronen weer die op dagmarskampen kunnen duiden, zoals deze in het Gooi.

Juist deze organisatie maakt dat dagmarskampen uiterst moeilijk te traceren zijn: in tegenstelling tot een permanent fort blijven er bij een marskamp geen ruïnes achter in de grond. Een greppel zodanig dichtgooien dat deze niet meer op te sporen valt is weliswaar extreem moeilijk, maar van de andere kant zijn er natuurlijk vele eeuwen overheen gegaan, zodat die sporen ook niet goed meer te vinden zijn. Toch lukt het een enkele keer om er een paar op te sporen. Moderne technologie helpt daar aardig bij. Op de Westerheide, bij Laren en bij Hilversum, zouden er twee kampen geweest kunnen zijn. Op het Actueel Hoogtebestand Nederland zijn er op de Westerheide duidelijk twee ruitvormige plekken te zien. Hoewel verdere gegevens ontbreken, is er in elk geval een mogelijkheid.

De greppel en wal van het dagmarskamp op de Ermelosche Heide zijn nog steeds zichtbaar. Bovendien worden ze nu zichtbaar gehouden.
De greppel en wal van het dagmarskamp op de Ermelosche Heide zijn nog steeds zichtbaar. Bovendien worden ze nu zichtbaar gehouden.

De ruitvormen in het Gooi zijn herkenbaar omdat ze lijken op de plattegrond van het dagmarskamp op de Ermelosche Heide. Dit dagmarskamp moet rond het jaar 170 zijn aangelegd in een ruitvorm van 250 bij 350 meter (9 ha) wat groot genoeg is om aan heel legioen onderdak te bieden! Dat men deze vorm zo duidelijk heeft kunnen terugvinden is een mysterie: zoals gezegd hadden de Romeinse troepen de gewoonte om hun dagmarskampen netjes op te breken en onbruikbaar achter te laten, dus wat is hier gebeurd dat het niet het geval is? Net zo min is het duidelijk wat de soldaten hier uitspookten. De afstand is op twee dagmarsen van Rijn, op een dusdanige locatie dat het mogelijk is dat men om een of andere reden onderweg was naar het Flevomeer. Het gebied was duidelijk bewoond, wat onder andere uit een grote hoeveelheid grafheuvels blijkt. Aangezien de Romeinse grenzen rond 170 onrustiger werden, zou het kunnen dat er een strafexpeditie tegen de hier woonachtige Saliërs of Chamaven plaatsvond, of dat de troepen via het Flevomeer de Chauken, die op dat moment de westkust teisterden, een lesje te leren.

Op vici.org is de omtrek van het kamp bij Ermelo uitgebeeld. De poorten zijn duidelijk te zien.
Op vici.org is de omtrek van het kamp bij Ermelo uitgebeeld. De poorten zijn duidelijk te zien.

Hoe het ook zij, het kamp moet in een paar uur tijd opgezet zijn. Er zitten namelijk kleine verspringingen in de greppel en de wal, zodat duidelijk is dat deze zijn aangelegd door kleine groepjes soldaten die enkel een paar meter voor hun rekening namen. De greppel moet anderhalve meter diep zijn geweest, met een wal van bijna een meter hoog. Halverwege elke wal van het kamp zat een doorgang, die werd afgeschermd door soort extra wal, die verder naar voren stond dan de rest. Zodoende was het voor potentiële aanvallers waarschijnlijk extra moeilijk om binnen te komen. Er is veel as van broodovens teruggevonden, wat doet vermoeden dat de soldaten in kwestie opvallend lang in het kamp gebleven zijn, namelijk wel drie dagen lang! Dat zou dus kunnen dienen als argument voor de optie dat het leger in de omgeving iets te zoeken had of even wilde laten zien wie de baas was.

De informatiezuil bij het kamp van Ermelo, met de plattegrond van het kamp erop.
De informatiezuil bij het kamp van Ermelo, met de plattegrond van het kamp erop.

De contouren van het dagmarskamp van Ermelo zijn tot op de dag van vandaag terug te vinden in het landschap, waar ze bewaakt worden door een stenen legionair. Ironisch genoeg is er op de heide nu een militair oefenterrein.  Er is ook een informatiezuil geplaatst in 2001. In 2017 werd de Romeinenweek geopend met een groots evenement op de heide. In Ermelo zelf, in Museum het Pakhuis, is een hoop over de Romeinse aanwezigheid in de streek te vinden.

Coriovallum: de beroemde thermen van Heerlen

badhuis archeonVanuit Romeins Maastricht kon men meerdere kanten op. Westwaarts liep de weg naar Tongeren, die zich ten oosten van Maastricht in tweeën splitste: de zuidelijke route liep richting Aken en de noordelijke richting Keulen, de hoofdstad van Germania Inferior. Wanneer we die laatste weg volgen reizen we door een landschap dat in de eerste drie eeuwen van onze jaartelling rijkelijk gevuld werd met Romeinse villa’s, zoals een enorm complex bij Voerendaal. De weg kruist uiteindelijk met een andere heirbaan, die van Aken naar Xanten liep. Hier lag een plaats die de rijke economie van de streek goed weerspiegelde: Coriovallum.

Coriovallum of Cortovallum op de Peutinger kaart, tussen "Atuaca" Tongeren) en Iuliacum Jülich)
Coriovallum of Cortovallum op de Peutinger kaart, tussen “Atuaca” Tongeren) en Iuliacum Jülich)

Uiteraard is Coriovallum het Romeinse Heerlen. Hoewel, daar valt een aantekening bij te maken. Op de Peutinger kaart staat de plaats namelijk vermeld als Cortovallio. Cortovallum zou “versterkte hof” kunnen betekenen, dus het is mogelijk dat Coriovallum een verschrijving is en niet de naam op de Peutinger kaart (die echter niet bekend staat als foutloos). De naam Coriovallum staat echter wel degelijk vermeld in het Itinerarium Antonini, als onderdeel van de heirbaan tussen Xanten en Aken. Bovendien lijkt Maastricht te ontbreken op de Peutinger kaart: als eerste plaats ten westen van Heerlen wordt “Atuaca” vermeld, wat lijkt op een verschrijving van Atuatuca, wat vaak als Tongeren wordt beschouwd. Zoals gezegd is de kaart dus verre van foutloos. Als Coriovallum toch juist is zou dit kunnen duiden op een dal (vallis) en huid (corium), oftewel op een dal die bekend stond om handel in huiden of om leerlooierijen.

Steen van het terrein van het thermencomplex. De tekst duidt op een schenking, mogelijk dus van een rijke "sponsor" van het badhuis.
Steen van het terrein van het thermencomplex. De tekst duidt op een schenking, mogelijk dus van een rijke “sponsor” van het badhuis.

Als de naam Cortovallum juist is, zou dat op een grote militaire rol voor Romeins Heerlen kunnen duiden. Het is dus mogelijk dat de plaats al rond 15 v. Chr. door Legio V gesticht is. Dat moet dan wel tijdelijk zijn geweest, want militaire vondsten zijn er zeldzaam. Officiële stadsrechten bestonden niet zozeer in de Romeinse tijd, al kwam de status van een speciaal gestichte colonia misschien nog het meest in de buurt. Zulke steden bestonden niet in Nederland, dus Heerlen moet officieel niet meer dan een nederzetting zijn geweest, wat in feite voor elke plaats in ons land gold. Dat weerhield de plaats er echter niet van om een flinke bloei door te maken. In de tweede eeuw was de handelsnederzetting dusdanig gegroeid dat we waarschijnlijk rustig van een stadje kunnen spreken. Van oudsher ging men vaak uit een van een nederzetting langs de handelsweg met slechts enkele straten. Een meer recente visie is geopperd door Karin Jeneson, die meent dat de stad 600 bij 1000 meter in oppervlakte kan zijn geweest, twee keer zo groot als Maastricht en maar een klein beetje kleiner dan Keulen!

Coriovallum als eenvoudige nederzetting, waarbij het badhuis nogal kolossaal afsteekt. Waarschijnlijk was de stad toch veel groter dan aanvankelijk gedacht.
Coriovallum als eenvoudige nederzetting, waarbij het badhuis nogal kolossaal afsteekt. Waarschijnlijk was de stad toch veel groter dan aanvankelijk gedacht.

Hoe het ook zij, zelfs als Heerlen niet zo groot was moet het een bruisende omgeving zijn geweest. Zoals gezegd zijn in de omgeving van Heerlen tal van villa’s gevonden. Ook in Heerlen zelf zijn sporen aangetroffen, onder meer van wandschilderingen en hypocausta, vloerverwarmingen. In 2008 werden de resten van een flinke stadswoning aangetroffen. Bovendien zijn er in Heerlen meer dan 40 pottenbakkersovens aangetroffen! Daarnaast waren er grafvelden, godenpijlers en ga zo maar door. De ligging aan een kruispunt heeft Coriovallum dus duidelijk geen windeieren gelegd. De stad was namelijk ook een ideale tussenstop voor wie vanuit het noorden naar Trier wilde of andersom.

De Thermen van Coriovallum (Heerlen) is de enige Romeinse ruïne in Nederland die je nog in originele staat kunt bekijken.
De Thermen van Coriovallum (Heerlen) is de enige Romeinse ruïne in Nederland die je nog in originele staat kunt bekijken.

Het beroemdste gebouw van Romeins Heerlen is ook één van de weinige daadwerkelijk zichtbare ruïnes in Nederland, en ook meteen de grootste. Het thermencomplex van Heerlen is wel een bewijs van hoe rijk deze streek was: het is een naar Nederlandse maatstaven enorm badhuis – naar Nederlandse, want de thermen van Xanten alleen al waren vier keer zo groot, ofschoon dit badhuis praktisch dezelfde plattegrond heeft. Waarschijnlijk is de eerste versie ervan al gebouwd rond het jaar 40, waarna het badhuis tot in de 4e eeuw bleef bestaan. Wel werd het in de loop der eeuwen herbouwd, bijvoorbeeld in de tijd van keizer Hadrianus door Legio XXX Ulpia Victrix. Het badhuis moet een praktische uitgaansgelegenheid zijn geweest, met een restaurantje en zelfs een bibliotheek.

Zo zou het thermencomplex van Coriovallum eruit gezien kunnen hebben. Het witte koepeltje bevatte de sauna.
Zo zou het thermencomplex van Coriovallum eruit gezien kunnen hebben. Het witte koepeltje bevatte de sauna. De jeugdpagina “In het badhuis” toont er een doorsnee van.

Het water voor de thermen moet zijn aangevoerd vanuit een hooggelegen stroom, wat in het heuvellandschap van Zuid-Limburg niet erg moeilijk is. Via leidingen stroomde een deel van dit water rechtstreeks naar het koude bad en een ander deel naar de ketels in de stookruimte. Door constante stroom van water stroomde het verhitte water dus door naar het hete en vervolgens lauwe bad en eventueel nog naar het buitenbad. Het badhuis van Heerlen heeft dan ook een indeling waarbij de warmste ruimtes achterin zitten en de koudere voorin (waarschijnlijk ook met een hoger plafond). Uitzondering is de sauna, die met een eigen stookoventje onder vloer naast het koude bad gesitueerd was, om tussendoor snel te kunnen dompelen. Gebruikt water werd via riolering (al dan niet via een latrina) weer weggevoerd naar een laaggelegen stroom. Door constante doorstroom werd het water continu ververst. Maar goed ook, want de badhuizen waren al onhygiënisch genoeg. In steden als Rome werden er regelmatig ziektes verspreid via de enorme badhuizen!

Het badhuis van Museumpark Archeon is gebaseerd op de thermen van Heerlen.
Het badhuis van Museumpark Archeon is gebaseerd op de thermen van Heerlen.

Opvallend is dat het badhuis in de vierde eeuw een verbouwing onderging waarbij de lauwe ruimte (het tepedarium) verkleind werd en er een gracht omheen gegraven werd. Het lijkt er welhaast op dat het badhuis destijds als versterkte legerpost gebruikt werd. Niet ondenkbaar, want in de vierde eeuw was de situatie flink veranderd. De Crisis van de Derde Eeuw had de veiligheid in Germania Inferior ernstig doen afnemen, doordat de legers door onderlinge strijd werden uitgedund en hierop het aantal invallen van steeds beter georganiseerde Germanen toenam. De economie kreeg in die crisis gevoelige klappen, mede dankzij de enorme hyperinflatie die het gevolg was van keizers die enkele eeuwen lang het edelmetaal in de munten hadden verlaagd, wat in de crisis overigens ook een climax bereikte omdat al die soldatenkeizers de soldij moesten verhogen om het leger te vriend te houden. Coriovallum zal hier zeker onder geleden hebben en kan dus zoals veel Romeinse plaatsen in Nederland een flinke inkrimping hebben ondergaan. Wellicht is de stad na de crisis, toen de Constantijnse keizers in de vierde eeuw het gezag over Germania Inferior weer wisten te herstellen, dus veranderd in een kleine vesting.

Het Therrmenmuseum in Heerlen zal er niet lang meer zo uit zien: het museum zelf zal verplaatst worden en met een tunnel verbonden worden met de ruïnes, die zo beter behouden blijven.
Het Therrmenmuseum in Heerlen zal er niet lang meer zo uit zien: het museum zelf zal verplaatst worden en met een tunnel verbonden worden met de ruïnes, die zo beter behouden blijven.

Het badhuis van Heerlen werd in 1940 ontdekt, maar grote opgravingen kwamen pas weer in 1975 op gang. Rond die tijd werd er een museum overheen gebouwd, waar de ruïnes nu nog steeds te bezichtigen zijn. Wel werd in 2013 bekend dat de ruïnes gevaar lopen door zowel het klimaat van de museumhal alsmede door bezoekers die het nodig vinden om de ruïnes te betreden. Dit jaar gaat men met volle teugen aan de slag om zowel het Thermenmuseum te vernieuwen als de ruïnes te restaureren. Wie wil bekijken hoe het badhuis er in de Romeinse tijd zou kunnen hebben uitgezien wordt aangeraden Museumpark Archeon te bezoeken, waar een reconstructie van het gebouw boven alle andere Romeinse bouwwerken uittorent.

Ceuclum: Romeins knooppunt aan de Maas

ceuclumHet stroomopwaarts volgen van de Maas doet ons na Kessel, in Noord-Brabant, voor een aardige poos geen bekende Romeinse plaats tegenkomen, ofschoon villa’s, nederzettingen en grafvelden, zoals bij Wijchen, wel degelijk voorkomen. De eerste echt bekende plaats waar we op stuiten, bevindt zich nog net in Noord-Brabant en bevat tegelijkertijd een paar van de meest imposante ruïnes, hetgeen aan de constant verschuivende rivieren erg zeldzaam is. Op de plek waar de Maas vanuit het zuiden komt stromen en een bocht naar het westen maakt, ligt Cuijk. In de Laat-Romeinse tijd was dit als Ceuclum een zeer belangrijk strategisch punt.

Mogelijk was gouverneur Corbulo degene die als eerste een fort bij Cuijk liet bouwen.
Mogelijk was gouverneur Corbulo degene die als eerste een fort bij Cuijk liet bouwen.

Het is vrijwel zeker dat Cuijk de plaats is die op de Peutinger kaart Ceuclum genoemd wordt: het strategische punt aan de Maas en de relatief korte afstand tot Noviomagus tonen dat wel aan. De naam Ceuclum zou van het Keltische keujka, “kromme rivier”, kunnen komen – de taal van de inheemse bevolking was waarschijnlijk verwant aan het Keltisch. Het strategisch belang van de bocht in de Maas was al snel duidelijk: er moet al in de tijd van keizer Claudius een houten fort gestaan hebben, wellicht gebouwd in opdracht van gouverneur Gnaeus Domitius Corbulo, die voor meer delen van de Limes verantwoordelijk lijkt te zijn. De locatie van Cuijk was in de buurt van de bocht het gunstigste, omdat de plek in kwestie een rivierduin betrof, zodat dit een extra overwicht gaf tegenover eventuele aanvallers. Het fort was 150 bij 120 meter in oppervlakte en had twee of zelfs drie grachten. Er moeten ongeveer 500 soldaten in gelegerd zijn geweest.

De Romeinse tuin van Museum Ceuclum bevat onder meer een huisaltaartje, Romeins gesteente en een molensteen.
De Romeinse tuin van Museum Ceuclum bevat onder meer een huisaltaartje, Romeins gesteente en een molensteen.

Hoewel er een brandlaag in het oude fort is aangetroffen, zijn er geen sporen dat het tijdens de Opstand der Bataven verwoest is door de rebellen. Waarschijnlijk is het voor die tijd al geëvacueerd. De opvallende afwezigheid van munten van keizer Domitianus, die regeerde van 81 tot 96 na Chr., doet vermoeden dat het fort na de opstand niet opnieuw in gebruik was. Wel is het duidelijk dat de burgerlijke vicus bewoond bleef. Opgravingen dit jaar toonden de aanwezigheid aan van een badhuis uit de eerste eeuw, met resten van aardewerk en muurschilderingen. Ceuclum lag immers nog altijd aan zowel de Maas als aan een Romeinse weg en voor wie vanuit het zuiden naar Noviomagus wilde, moet het een ideale oversteekplaats geweest zijn.

Het hoofdgebouw van het Gallo-Romeins tempelcomplex in Archeon is gebaseerd op de tempel van Cuijk.
Het hoofdgebouw van het Gallo-Romeins tempelcomplex in Archeon is gebaseerd op de tempel van Cuijk.

Dat de vicus in de tweede eeuw nog bewoond was blijkt uit de constructie van een tempel op de plek van het oude fort, 17,5 bij 16,5 meter groot. De tempel was van het Gallo-Romeinse type: een hoge cella omgeven door een wat lagere porticus, waarschijnlijk met een hofje eromheen. De vicus zelf zal ongeveer 500 tot 750 bewoners hebben gehad en was 6 à 10 hectare groot. Mogelijk was er nog wel een garnizoen in de buurt, een paar kilometer ten noorden van Ceuclum, maar echt bewijs hiervoor ontbreekt op een militaire stempel op een dakpan na.

Postumus begon in de 3e eeuw met zijn "verdediging in de diepte", waardoor Cuijk ook militair weer relevant werd.
Postumus begon in de 3e eeuw met zijn “verdediging in de diepte”, waardoor Cuijk ook militair weer relevant werd.

Dat Ceuclum in de derde eeuw weer een militair bolwerk wordt, is voor de lezer wellicht geen verrassing. De helft van deze eeuw maakte het Romeinse rijk een periode van grote labiliteit door, waarin de ene keizer na de andere werd uitgeroepen en burgeroorlog aan de orde van de dag was. Bijgevolg werden de volkeren buiten het rijk een meer reële dreiging: zij kregen in de gaten dat het Romeinse rijk niet zo sterk en goed georganiseerd was als het altijd had geleken en kregen hierdoor meer lef, hetgeen resulteerde in meer en beter georganiseerde invallen. Ons land kreeg invallen te verduren van een coalitie die de Franken genoemd werd. Een Frankische inval werd in 260 verslagen door generaal Postumus, die zichzelf kort hierna tot keizer uitriep, maar nooit de moeite nam om Rome in te nemen en zijn eigen “Gallische keizerrijk” regeerde.

Constantijn de Grote en zijn zoon Constans spelen een belangrijke rol in het herstel van Cuijk als militair bolwerk.
Constantijn de Grote en zijn zoon Constans spelen een belangrijke rol in het herstel van Cuijk als militair bolwerk.

Postumus en zijn opvolgers zagen in dat enkel een bewaakte Rijngrens niet genoeg was om goed georganiseerde invallers tegen te houden. Weliswaar kon bij belegering van een grensfort hulp komen van andere forten, maar als de vijand hier rekening mee hield konden er meerdere forten tegelijk de dupe zijn en was een fort waarvan het garnizoen uitrukte om elders te helpen natuurlijk des te kwetsbaarder. De Gallische keizers plaatsten dan ook een flinke hoeveelheid cavalerietroepen in het achterland, die in geval van belegering van een aanval op een grensfort razendsnel te hulp konden komen. Dit maakte het de Franken en andere Germaanse coalities moeilijker om het Romeinse rijk binnen te dringen, zodat de grensprovincies weer wat adem konden halen. Toen het Gallische keizerrijk in 274 echter werd overrompeld door de troepen van keizer Aurelianus, was het met die rust gedaan. De strijd had de grenslegers goed uitgedund en tot overmaat van ramp plaatste Aurelianus veel van de overlevenden over naar andere brandhaarden, zodat de Franken meteen weer tevoorschijn kwamen. Ceuclum moet hier ernstig onder geleden hebben: de plaats kende twee grafvelden, die beide niet in gebruik waren na 275.

De bouw van de brug bij Cuijk, gereconstrueerd en uitgelegd bij Museum Ceuclum
De bouw van de brug bij Cuijk, gereconstrueerd en uitgelegd bij Museum Ceuclum

Een jaar of twintig later werd het Romeinse gezag over het Nederlands rivierengebied hersteld door Constantius Chlorus, die de rivieren nodig had om Brits graan naar grote steden als Keulen te vervoeren. Constantius en zijn zoon Constantijn de Grote herstelden het systeem van Postumus en versterkten de grenssteden flink. Hiervoor werd de infrastructuur tussen de forten en garnizoenssteden ook verbeterd: bij Ceuclum, waar de Maas nog niet eerder verzand was geweest, werd een stevige brug gebouwd, waar cavalerietroepen uit bijvoorbeeld Tongeren veel sneller over konden steken. Op de plaats van het oude castellum van Ceuclum werd een nieuw fort gebouwd, om een nieuwe brug te bewaken. Het was ongeveer zo groot als het oude fort en bevatte onder meer een graanschuur. De brug moet gebouwd zijn tussen 347 en 349, maar al veel eerder was er een houten bouwsel dat wellicht een kade was aangelegd bij Ceuclum, ergens tussen 320 en 342.

Een pijler van de Romeinse brug, aangegeven op de Waalstraat (ironisch genoeg aan de Maas)
Een pijler van de Romeinse brug, aangegeven op de Waalstraat (ironisch genoeg aan de Maas)

De brug van Ceuclum was waarschijnlijk gebouwd door houten palen in de rivierbedding te drijven en hier stenen pijlers op te bouwen. In de stenen zijn dookgaten aangetroffen, die dienden om de stenen met ijzeren krammen aan elkaar te koppelen, waarna er lood over de verbinding gegoten werd. Er moet 9 ton metaal en 5000 ton steen gebruikt zijn voor de bouw, met nog eens 1600 m³ hout. Tussen de pijlers stond een afstand van 19 meter en er moeten er minimaal acht zijn geweest, aangezien de Maas 150 meter breed zou zijn geweest. De brug kan echter ook de volledige vallei tussen de rivierduin van Ceuclum en de heuvels aan de overzijde overbrugd hebben, wat een lengte van 450 meter zou betekenen. De brug kende drie bouwfasen: het jongste teruggevonden hout is op het jaar 390 gedateerd, maar het zou kunnen dat de brug nog tot de vroege middeleeuwen in gebruik was, al is dit niet bewezen.

Reconstructietekening van castellum en brug bij Museum Ceuclum.
Reconstructietekening van castellum en brug bij Museum Ceuclum.

Tegen de tijd dat de brug werd gebouwd was Constantijn de Grote al gestorven en in het westen van het rijk opgevolgd door zijn zoon Constans, die in 350 echter aan zijn einde kwam. De brug bij Cuijk raakte in de jaren hierop in verval, omdat Constans’ enige overlevende broer Constantius II zich weinig om het westen van zijn rijk bekommerde zodat de Franken in 355 vaste voet in Brabant en Limburg kregen en de brug niet langer onderhouden werd. Een tweede bouwfase vond plaats in de winter van 368 op 369, in opdracht van keizer Valentinianus I, die in september Nijmegen had bezocht. Het castellum werd versteend met halfcirkelvormige torens en een dubbele gracht. Dat één van de werklui het woord eterna (verbastering van aeterna, “eeuwig”) in een pijler grifte, was waarschijnlijk een spottende opmerking over de slechte staat van de brug, om maar aan te tonen dat het nieuwe werk vast veel langer zou blijven staan.

De Maasboulevard in Cuijk, op de plek van het castellum.
De Maasboulevard in Cuijk, op de plek van het castellum.

Die opmerking ten spijt moest de brug in 393 alsnog gerepareerd worden, wat erop duidt dat de Romeinen toen nog steeds enige controle over ons land hadden, hetgeen echter niet lang meer zou duren. 13 jaar later werden de laatste Rijntroepen naar Italië geroepen en werd de grensbewaking voorlopig aan de Franken overgelaten. “Voorlopig” bleek uiteindelijk “voorgoed”. Toen de brug uiteindelijk in verval raakte en instortte, werd deze niet meer hersteld en ook het castellum verviel en verdween. Het dorp bleef echter bestaan. Wie vandaag de dag naar Cuijk gaat, kan zowel op de Waalstraat (de kade aan de Maas) als in de Kerkstraat markeringen zien die op Romeinse bouwwerken duiden: de tempel, pijlers van de brug en de gracht van het castellum. In Museum Ceuclum is het nodige terug te zien over de vondsten en het Romeinse verleden. Wie een reconstructie van de tempel wil bekijken wende zich tot Museumpark Archeon, waar in de tempel dagelijks een ceremonie wordt nagespeeld met een offer aan Nehalennia.

Flevum: de Romeinen in Noord-Holland

017Omdat de Limes zich aan de Rijn bevindt, denken veel mensen dat de Romeinen nooit een voet ten noorden van de rivier gezet hebben. Dat is onjuist, niet alleen vanwege handelscontacten en eventuele oorlogen, maar ook omdat de Romeinen rondom hun rijk het liefst een bufferzone hadden. In eerste instantie ging dat om een militaire bezettingszone, later meer om bondgenoten met een soort vazalstatus. Van uitwisseling met het noorden bleef dus sprake, terwijl in de eerste decennia van Romeins Nederland er sprake was van duidelijke militaire aanwezigheid in het noorden. En aangezien we de verschillende forten en plaatsen van de Rijngrens in Nederland al behandeld hebben, verleggen wij nu onze aandacht naar de forten langs de westkust. De eerste op de lijst ligt dus ten noorden van de Rijn: Flevum!

De Frisii Minores en Frisii Maiores. De namen hebben waarschijnlijk te maken met hun sterkte. (Deze kaart gaat ervan uit dat rondom Velsen Cananefaten wonen, hetgeen twijfelachtig is.)
De Frisii Minores en Frisii Maiores. De namen hebben waarschijnlijk te maken met hun sterkte. (Deze kaart gaat ervan uit dat rondom Velsen Cananefaten wonen, hetgeen twijfelachtig is.)

Hoewel de leek bij de Germaanse stam der Friezen snel aan Friesland denkt, deelden de Romeinen de Frisii op in twee groepen. De Frisii Maiores of Grote Friezen woonden in het oosten, dus waarschijnlijk in Noord-Nederland, terwijl de Frisii Minores of Kleine Friezen in Noord-Holland zullen hebben gewoond. (Voor u concludeert dat de naam West-Friesland hier op slaat: helaas! De naam stamt uit de Middeleeuwen.) De Frisii waren grotendeels veehouders en leefden volgens Plinius de Oudere in een bosachtig gebied of juist op terpen aan de kust. De stam moet rond 12 v. Chr. door Drusus onderworpen zijn, al lijken hier geen gevechten aan te zijn voorafgegaan. Blijkbaar ging de onderwerping min of meer vrijwillig en werd er belasting betaald in de vorm van koeienhuiden en hulptroepen. Friese gidsen moeten in de Waddenzee erg bruikbaar zijn geweest.

Het castellum bij Velsen is één van de weinige bekende forten ten noorden van de Rijn in Nederland.
Het castellum bij Velsen is één van de weinige bekende forten ten noorden van de Rijn in Nederland. (Illustratie van Graham Sumner.)

Nadat de Romeinse controle over het grote Germania verloren was gegaan met de Varusslag (9 na Chr.) bleef er ondanks alles sprake van Romeins oppergezag over de Frisii, of in elk geval in Noord-Holland. Rond 14 à 16 na Chr. werd er een vlootbasis geconstrueerd bij Velsen. Omdat het Oer-IJ, waaraan de basis gebouwd was, een belangrijke rivier in de Rijndelta en een goede weg naar het Flevomeer, diende het waarschijnlijk als steunpunt voor de wraaktochten die Germanicus achter de Rijn hield. In eerste instantie moet het fort maar 1 hectare groot geweest zijn, maar uiteindelijk werd het naar een hectare of 7 uitgebreid. Op zijn hoogtepunt besloeg Flevum een dubbel fort en ook nog eens een haven. Het tweede fort, in de archeologie Velsen-2 genoemd, lag wat meer stroomafwaarts en is waarschijnlijk pas veel later gebouwd. Vondsten van potscherven en andere artikelen in de omgeving maken de aanwezigheid van wijn en olie duidelijk. Vrij interessant zijn de Friese heiligdommen in de omgeving. Twee bevinden zich een stuk naar het noorden, in Beverwijk en bij Uitgeest. Ten zuiden van Flevum lag het heiligdom van Velserbroek, dat vanaf de IJzertijd tot in de 3e eeuw in gebruik moet zijn geweest. Dit heeft tot het vermoeden geleid dat de regio een belangrijk godsdienstig centrum was, wat de Romeinse aanwezigheid des te meer verklaard. Het zou kunnen dat de Romeinen met opzet de locatie gekozen hebben vanwege de centrale functie ervan.

De vondsten uit Velsen. Omdat de slingerkogels opraakten moesten er razendsnel nieuwe gegoten worden, dus drukte men zijn vingers in de aarde.
Schedels, slingerkogels en andere vondsten uit Velsen.

Dat Velsen waarschijnlijk Flevum was, blijkt uit vondsten die duiden op een belegering. Tacitus vertelt in zijn verslag namelijk over een grote opstand onder de Frisii nadat een bevelhebber genaamd Olennius in 28 na Chr. de belastingen verhoogd zou hebben. De afspraken zouden namelijk duidelijk zijn geweest over de hoeveelheid huiden maar niet over het formaat, waarop Olennius huiden van oerossen eiste in plaats van die van het veel kleinere vee. Nadat de belastinginners door de Frisii gedood waren, trokken Olennius en zijn soldaten zich terug in het fort en doorstonden beleg. Vondsten van slingerkogels die duidelijk in de vorm van vingerkootjes zijn duiden erop dat de toestand in Velsen nijpend was: men moest tijdens het gevecht in allerijl nieuwe kogels maken, wat werd gedaan door met de vingers gaten in de aarde te drukken waarna er lood in gegoten werd. Maar liefst 520 kogels werden aangetroffen! De eerste aanval van de Frisii werd namelijk succesvol afgeslagen met “echte” slingerkogels (de amandelvormige) terwijl een tweede aanval, waarvoor de tweederangs versie gebruikt werd, tot in het kamp wist te komen. Een derde aanval kwam van over het water, maar was niet goed gecoördineerd met de tweede, zodat het garnizoen beide wist terug te drijven en overleefde. Volgens het verslag van Tacitus werden Olennius en zijn mannen ontzet door Legio V Alaudae.

Pugio (dolk) en militair riembeslag uit Velsen.
Pugio (dolk) en militair riembeslag uit Velsen.

Toen het beleg van Velsen eenmaal was opgebroken, werd het fort geëvacueerd. Een vondst van een lijk in het Oer-IJ, bovenop een laag afval in de Romeinse haven, maakt duidelijk dat de evacuatie zo haastig ging dat er geen tijd was om de doden fatsoenlijk te begraven of cremeren, zodat er waarschijnlijk lijken in het water gedumpt werden. Drie andere lijken werden nogal haastig begraven door ze in putten te werpen, zodat de waterbronnen (en daarmee het fort) niet door anderen gebruikt kon worden. Eentje droeg een munt bij zich, geslagen tussen 22 en 30 na Chr., wat datering van de belegering mogelijk maakte. Toch is het volledige bewijs dat het fort bij Velsen daadwerkelijk Flevum is niet volledig geleverd, ondanks dat er sterke aanwijzingen voor zijn.

Gouverneur Corbulo kreeg geen toestemming om het land van de Frisii opnieuw te bezetten. Velsen werd nu voorgoed ontruimd.
Gouverneur Corbulo kreeg geen toestemming om het land van de Frisii opnieuw te bezetten. Velsen werd nu voorgoed ontruimd.

Ondanks de opstand en de evacuatie die erop volgde (als het gaat om de opstand waar Tacitus over spreekt, moeten de Romeinen in het Woud van Baduhenna een lelijke nederlaag geleden hebben) was dit niet het einde van fort Velsen. De vondst van een tabula in Tolsum, die gedateerd kan worden op 29 na Chr., zou al herstel van Romeinse invloed kunnen betekenen. Uiteraard kan dit ook een uitwisseling op handelsterrein zijn, maar van de andere kant betekent dat dus dat het gebied niet buitengewoon vijandig was. Het fort bij Velsen moet rond 35 na Chr. herbouwd zijn. Velsen 2, 600 meter verderop, volgde niet lang daarna rond 40 na Chr., toen Caligula de Rijndelta bezocht. Praetorium Agrippinae en mogelijk nog enkele andere Rijnforten werden rond deze tijd gebouwd, waarschijnlijk met als doel de regio te stabiliseren en de invasie van Brittannia daarmee te vergemakkelijken. Al 7 jaar later moet Velsen in zijn geheel opgegeven zijn toen keizer Claudius (om dezelfde reden van stabiliteit) gouverneur Corbulo opdracht gaf om alle gebied ten noorden van de Rijn met rust te laten. Dat de monding van het Oer-IJ aan het dichtslibben was droeg ook bij aan het gebrek aan belang van het fort. Hoewel contact met de Frisii en eventuele bondgenootschappen nadien niet uitgesloten zijn, zou het fort vanaf 50 na Chr. niet meer bezet worden.

Romeins soldaat en Friese krijger, naast elkaar in het Huis van Hilde.
Romeins soldaat en Friese krijger, naast elkaar in het Huis van Hilde.

De eerste ontdekkingen van de forten bij Velsen vonden plaats in 1945, bij afbraak van de Atlantikwall toen Velsen-2 ontdekt werd. In de jaren ’50 vond bij de aanleg van de Velsertunnel het eerste echte onderzoek plaats. Velsen-1 volgde in 1972. Nog tot in de jaren ’90 waren er opgravingen in Velsen. Een museum op de plek zelf is niet van de grond gekomen, maar wie vondsten uit Velsen en de rest van Noord-Holland wil bewonderen kan terecht in het Huis van Hilde, te Castricum.

Het grote plaatje van de Limes

Langs de RijnJa, mijn barbaarse lezers! Ik, Lucius Octavius Barbatus, reis me wat af langs de Romeinse Limes in jullie land, maar wie goed oplet ziet dat mijn reis daar niet toe beperkt is. Het hangt er ook vanaf of je de Limes natuurlijk alleen als de castella langs de Rijn bekijkt. Veel afbeeldingen van de Limes in Nederland laten namelijk ook Nijmegen zien. Dat is erg logisch, maar ook daar hoeft het niet op te houden. Lees maar eens verder!

De soldaten in de tijd van Julius Caesar verbleven nog vaak in tenten (natuurlijk wel met een stevige omheining). Barakken vond je vooral in de winterkampen.
De soldaten in de tijd van Julius Caesar verbleven nog vaak in tenten (natuurlijk wel met een stevige omheining). Barakken vond je vooral in de winterkampen.

Toen Julius Caesar Gallië veroverde eiste hij het gebied tot aan de Rijn op, maar de vraag is of je dan al echt van een Limes kunt spreken. Als de Rijn toen al bewaakt werd was dat waarschijnlijk met tijdelijke kampen of werd het werk uitbesteed aan bondgenoten. De Bataven zouden daar een voorbeeld van kunnen zijn. Het oudste kamp waarvan we zeker weten dat het op Nederlandse bodem gestaan heeft is misschien het grote troependepot dat keizer Augustus en zijn stiefzoon Drusus in 19 v. Chr. op de Nijmeegse Hunnerberg lieten bouwen. Maar ook dit was maar tijdelijk: het was bedoeld om zoveel mogelijk soldaten in te verzamelen, die hier dan verbleven in leren tenten.

Het castellum bij Velsen is één van de weinige bekende forten ten noorden van de Rijn in Nederland.
Het castellum bij Velsen is één van de weinige bekende forten ten noorden van de Rijn in Nederland.

De oudste versterking die in Nederland aan de Rijn zelf werd gebouwd was waarschijnlijk Fectio, bij Vechten, dat al in 5 of 4 v. Chr. gebouwd kan zijn. Het fort bij Velsen in Noord-Holland, dat vermoedelijk luisterde naar de naam Flevum, werd een jaar of 20 later gebouwd. Tegen die tijd was het depot op de Hunnerberg allang verlaten, maar werd het tijdelijk weer in gebruik genomen nadat de Romeinen hun gebied achter de Rijn verloren waren na de slag bij het Teutoburgerwoud. Wel was er al die tijd daarnaast een kleiner kamp of fort bezet geweest op het Kops Plateau. Hoewel er dus al wat forten in de Rijndelta waren, waren dit er nog niet erg veel. Het ging vooral om de meest strategische punten. Flevum lag bijvoorbeeld aan het Oer-IJ en vormde zo ook een haven. Het fort werd na de Friese opstand van 28 na Chr. echter verlaten. Na die opstand werd duidelijk dat het beter was om ook dit stukje ten noorden van de Rijn prijs te geven.

Op het Rijnplein in Alphen a/d Rijn vind je een vergroot kopie van een munt van keizer Caligula. Vlakbij het plein lag castellum Albanianae, dat mogelijk in zijn opdracht gebouwd is.
Op het Rijnplein in Alphen a/d Rijn vind je een vergroot kopie van een munt van keizer Caligula. Vlakbij het plein lag castellum Albanianae, dat mogelijk in zijn opdracht gebouwd is.

Het grootste deel van de castella aan de Rijn moet in de jaren ’40 van de eerste eeuw zijn gebouwd. Lang werd gedacht dat dit gebeurde in opdracht van keizer Claudius, maar uit een vondst van een wijnvat met inscriptie blijkt dat dit eerder ten tijde van Claudius’ voorganger Caligula gebeurd moet zijn. Keizer Caligula zou rond 40 na Chr. naar de “Gallische kust” getrokken zijn en zou daar een schijnvertoning hebben opgevoerd onder het mom van een veldtocht tegen de zee. Misschien was het verhaal wat overdreven en ging het om een grote militaire oefening en versterking van de grens, waar wat godsdienstige rituelen bij kwamen kijken.

Tekening losjes gebaseerd op het castellum van Praetorium Agrippinae
Tekening losjes gebaseerd op het castellum van Praetorium Agrippinae

Veel forten ten westen van Fectio zijn dus in die tijd gebouwd, zoals Praetorium Agrippinae (Valkenburg, ZH). Wel maakte Claudius zeer duidelijk dat de Rijn definitief de grens van het rijk was geworden toen hij in 47 na Chr. gouverneur Corbulo verbood om het land van de Friezen te bezetten. Flevum, dat vermoedelijk al door Caligula opnieuw in gebruik genomen was, werd voorgoed verlaten. Corbulo hield zijn soldaten nu bezig met de infrastructuur, door ze een kanaal te laten graven tussen Rijn en Maas. Dat kanaal van Corbulo had wel degelijk een defensieve reden, want nu kon de vloot gemakkelijker heen en weer tussen de rivieren! Corbulo was zijn veldtocht naar het noorden immers begonnen om met piraten af te rekenen!

Wachttorens zoals dit nagebouwde exemplaar bij Castellum Hoge Woerd dienden als extra bewaking van de grens en de handelsroute.
Wachttorens zoals dit nagebouwde exemplaar bij Castellum Hoge Woerd dienden als extra bewaking van de grens en de handelsroute.

Zo komen we dus op het bekende plaatje van de Limes: castella bij de strategische punten aan de Rijn met daartussen wat wachttorens. Die wachttorens stonden bij elk bochtje in de rivier, met maximaal anderhalve kilometer afstand. De torens werden door 4 à 8 man bezet en konden dus nooit een invasiemacht tegenhouden, maar dat hoefde ook niet. In plaats daarvan dienden ze er meer toe om als een soort politie de limesweg te bewaken. Als er echt een groot noodgeval was konden ze waarschijnlijk een signaal doorgeven. Die nood moet in 69 hoog aan de man zijn geweest toen de Cananefaten en Bataven in opstand kwamen en de meeste forten in vlammen opgingen. Het is niet bekend of ze allemaal verwoest zijn door de opstandige Germanen of dat de soldaten dit bij evacuatie zelf gedaan hebben. In elk geval slaagden de Romeinen erin de opstand neer te slaan en werden de forten hierna herbouwd. Misschien zijn sommige forten in Gelderland toen pas voor het eerst gebouwd, om ook dit deel van de grens beter te bewaken. Rond diezelfde tijd werd er op de Hunnerberg een legioenskampement gebouwd waarin Legio X Gemina permanent gevestigd werd. Het fort op het Kops Plateau werd niet herbouwd.

Mini-fort Ockenburgh in de duinen van Den Haag. Het werd bezet tussen 150 en 180 en bevatte vermoedelijk tussen de 30 en 50 rutiers.
Mini-fort Ockenburgh in de duinen van Den Haag. Het was in gebruik tussen 150 en 180 na Chr. en bevatte vermoedelijk tussen de 30 en 50 rutiers.

In de loop van de tweede eeuw komen er wat veranderingen in dit alles. Keizer Hadrianus maakte al een beginnetje met het bouwen van wat extra forten langs de westkust, waar het mini-fort Ockenburgh en castellum Aardenburg de beroemdste voorbeelden van zijn. Bovendien werden de eerste stappen gezet naar het verstenen van de forten. Die hadden voor die tijd houten muren en vooral houten gebouwen gehad. Tenten kwamen nog weinig voor omdat het om permanente forten ging. Maar nu de forten er al zo lang lagen werden de houten muren vervangen door stenen muren en de belangrijkste gebouwen werden ook in steen herbouwd. Op het einde van de tweede eeuw was dat geen overbodige luxe, want intussen waren de volkeren ten noorden van de Rijn toch best gevaarlijk gebleken, zelfs degene die zogenaamd bondgenoot waren. Het versterken van de kust was net zo’n idee en tegen het jaar 200 waren de meeste forten aan de Rijn in steen omgezet. Opvallend genoeg werd de vesting bij Nijmegen juist opgeheven: het legioen werd in 104 overgeplaatst waarna alleen kleine detachementen de vesting bezetten, tot deze rond 175 voorgoed werd opgeheven. De grens was blijkbaar belangrijker dan het achterland.

Tussen 400 en 440 expanderen de Salische Franken flink zuidwaarts. De Ripuarische Franken maken ook gebruik van het machtsvacuüm dat de Romeinen achterlaten.
Vanaf de 3e eeuw is de Romeinse controle over de Rijngrens beperkt zodat Nederland meer deel van de Romeinse periferie wordt. In de 5e eeuw expanderen de Franken sterk naar het zuiden.

In de derde eeuw werd de situatie nog onveiliger: het Romeinse rijk maakte een lange periode vol burgeroorlog en chaos door, waardoor invallers hun kansen schoon zagen. De stenen forten waren dus meer dan welkom. Om de boel extra goed te verdedigen werden er ook steeds meer forten aan de Waal en Maas gebouwd, zoals in de eeuwen daarvoor ook al wel eens gedaan was. Deze truc werd heel succesvol toegepast door Postumus, die in 260 zijn eigen keizerrijk in Gallië uitriep. De herovering van het Gallische Rijk in 276 betekende het einde van de meeste forten: door alle burgeroorlogen waren er te weinig soldaten over om de forten te bemannen, want er waren er teveel gesneuveld om meegenomen om elders te gaan vechten.

Maastricht was met haar brug over de Maas een zeer strategische plek in de Romeinse tijd. De inname ervan door de Franken kon niet worden geduld!
Maastricht was met haar brug over de Maas een zeer strategische plek in de Romeinse tijd. Vandaar dat de dubbele versterking zo belangrijk was in de Laat-Romeinse tijd.

Pas toen de crisis in 285 afgelopen was begon het beter te worden, al werden de meeste forten aan de Rijn niet meer in gebruik genomen. Wel werden er opnieuw forten aan de Maas en Waal gebouwd. Constantius Chlorus en Constantijn de Grote werkten hard om de Romeinse defensie in het land te verbeteren. Zo kwam er een fort bij Cuijk en een nieuw fort op het Valkhof in Nijmegen. Een dubbele versterking bij Maastricht verrees in 333. Dit fort werd nog tot ver in de middeleeuwen gebruikt, maar niet meer door Romeinen. En daarmee kom je aan het definitieve einde van de Limes, hoeveel pijn het mij ook doet. De Franken, die als foederati (hulptroepen met hun eigen leider en bestuur) het land gingen bewaken, namen de overgebleven forten over en bouwden waar nodig hun eigen burchten. Toen de macht van de keizers in het westen steeds meer afbrokkelde, konden de Franken steeds meer doen wat ze zelf wilden. Net zolang tot het gebied geen Romeinse grens meer was.

In elk geval merk je wel dat de Limes dus veel meer is dan alleen een keten van forten langs de Rijn. Behalve deze forten, waar overigens veel vaker hulptroepen dan legionairs in zitten, wemelde het van de wachttorens en bovendien was de Romeinse verdediging lang niet alleen tot de Rijn beperkt.

L. Octavius Barbatus

www.twitter.com/OctaviusRomein