Het verblijf van een Romeinse soldaat

bodegraven castellumLaatst keek ik eens goed naar de strip over Asterix de Galliër, waar ik als Romein zo vaak over hoor. In die strip wordt het dorp van de Galliërs omringt door vier Romeinse kampen, maar ik moet eerlijk toegeven dat ik die kampen niet helemaal snap… Ik zal dus eens goed uitleggen hoe het nu zit met die soldatenverblijven.

Romeinse legertenten waren van leer. Zelfs in jullie tijd is dat een dure grap!
Romeinse legertenten waren van leer. Zelfs in jullie tijd is dat een dure grap!

De Romeinse forten worden vaak kampen genoemd, maar dat is niet helemaal juist. De beroemde legertenten van de Romeinen werden alleen gebruikt voor een tijdelijk verblijf, met name als het leger onderweg was. De tenten zagen er ook niet zo enorm en kleurrijk uit als ze in de strip van Asterix doen. Een stevige Romeinse legertent (papilio) diende immers niet om in te verblijven, maar vooral om in te slapen. Een tent maken was een heel karwei, want de tent moest groot genoeg zijn om zes man te herbergen. Zes? Jazeker. Een contubernium, de kleinste eenheid van het Romeinse leger bestond weliswaar uit 8 soldaten, maar de tenten waren daar net wat te klein voor. Dom? Welnee! Hartstikke slim juist, want op deze manier moesten er altijd een paar man op wacht blijven. En middenin de nacht, op onbekend terrein, is dat geen overbodige luxe. Net als het versterken van het kamp met een greppel, wal en palissade.

Met een palissade van sudes (enkelvoud sudis) komt geen vijand je kamp in!
Met een palissade van sudes (enkelvoud sudis) komt geen vijand je kamp in!

Stel je dus eens voor dat je op reis bent met het Romeinse leger. Je hebt vandaag een kilometer of 35 gelopen, maar voor je kunt gaan rusten moet eerst dat kamp worden opgebouwd. Met het gereedschap uit je bepakking graaf je een greppel (fossa) en met de aarde uit die greppel werp je weer een wal op. In de bepakkingen van de soldaten zitten ook sudes, houten staken die gemakkelijk in de wal kunnen worden gestoken als omheining. Zo kun je binnen de versterking dus veilig je tenten opslaan. Ook in de Romeinse tijd gebeurde dat waarschijnlijk al met stokken en haringen. De tenten zelf waren van leer en aangezien geen dier groot genoeg is om voldoende leer voor één zo’n papilio te leveren, waren de stukken met de hand aan elkaar genaaid. In de tent kun je aardig droog slapen, ook omdat het leer vocht absorbeerde. De volgende morgen moeten de tenten weer opgebroken, de sudes terug in de bepakking en moet ook de greppel weer worden dichtgegooid. Je wil tenslotte niet dat een ander het kamp nog gebruiken kan!

Caligula was de bouwer van Praetorium Agrippinae, in Valkenburg. Het castellum werd genoemd naar zijn 6 jaar daarvoor overleden moeder. Het is één van de best bewaarde castella in ons land.
Deze plattegrond van Praetorium Agrippinae (Valkenburg, ZH) geeft een goed beeld van de indeling van een castellum. Kleine kamertjes, hè?

Goed, we marcheren verder. Na dagen, weken marcheren komen we eindelijk bij onze bestemming: een fort. Wat voor fort dit is en hoeveel soldaten erin passen kan verschillen. De meeste forten langs de Rijn in Nederland zijn een castellum, een “klein fort”. Als je bij een cohort hulptroepen zit heb je grote kans dat je naar zo’n grensfort onderweg bent, maar je zou ook met een vexillatio of detachement legionairs erheen gestuurd kunnen zijn. De meeste castella zijn op een soldaat of 500 berekend, maar groter en kleiner komt ook voor: Fectio (Vechten) kon misschien wel zo’n 1000 soldaten herbergen. Voorbeelden van miniforten zijn ook gevonden, zoals Ockenburgh in Den Haag en op het Marktveld in Valkenburg (ZH). Een grote castra is een fort dat plaats geeft aan een legioen, maar hiervan is maar één voorbeeld bekend in Nederland: de grote legerplaats op de Nijmeegse Hunnerberg, die hier in 70 na Chr. gebouwd is. De legerplaats is ruim een eeuw in gebruik geweest, maar daarvan heeft er maar 34 jaar echt een legioen in gezeten: in 103 werd Legio X Gemina overgeplaatst naar Pannonia en zaten er voortaan alleen nog kleine detachementen in het fort.

Stapelbedden en een klein opslagkamertje voor een contubernium legionairs! Blij dat ik promotie gemaakt heb.
Stapelbedden en een klein opslagkamertje voor een contubernium legionairs! Blij dat ik promotie gemaakt heb.

Zo’n fort was min of meer permanent, dus in plaats van tenten stonden er echte gebouwen. De meeste hiervan waren langwerpige huizen vol barakken. Ieder contubernium had twee kamers ter beschikking: een slaapkamer met stapelbedden en een opslagkamer. Je hebt kans dat ik als optio wat meer ruimte voor mezelf heb, maar de grootste kamer in het gebouw is voor de centurio. Aangezien er vaak meerdere centuries in het fort zijn, is er altijd nog een commandant die boven de centurio’s staat: een praepositus leidt een detachement, een prefect leidt een cohort hulptroepen en een legioen wordt natuurlijk geleid door echte opperofficieren, waarvan de legatus het hoogst is. Deze hoge heren hebben vaak een eigen huis in het fort – nou ja, huis… Zo’n commandantswoning of praetorium kan een echte villa worden. In een castra zullen er meerdere hebben gestaan, omdat behalve de legaat ook nog zijn plaatsvervangers aanwezig waren. Waarschijnlijk hadden de soldaten van het eerste cohort hier wat grotere barakken, omdat zij de elitetroepen waren. Eventueel aanwezige cavalerie had ook wat meer ruimte, omdat zij stallen nodig hadden. Centraal in het fort staat altijd de principia, het hoofdkwartier, met kantoortjes voor de administratie en een heiligdom waar de vaandels bewaard worden. Andere gebouwen die aanwezig konden zijn waren een werkplaats en een hospitaal. Graanopslag mocht natuurlijk ook niet ontbreken!

De castra van Noviomagus, gezien vanuit het oosten, met links het grote forum en bovenaan het amfitheater.
De castra op de Hunnerberg is de enige legerplaats van een legioen in Nederland. Op deze tekening zijn de muren ervan al “versteend”.

Zo’n fort had in eerste instantie houten gebouwen een houten omwalling. Dat laatste was geen simpel in elkaar gezette palissade, maar een stevige dikke muur met kantelen en uitkijktorens, waar de soldaten de wacht op konden houden. Vaak lagen er meerdere greppels of grachten rondom het fort heen. Naarmate de tijd verstreek werden veel van de forten “versteend”. Keizer Hadrianus (r. 117-138) begon waarschijnlijk al met het proces waarbij de houten muren van de Limesforten werden vervangen voor stevige stenen muren, een proces dat waarschijnlijk pas rond het jaar 200 werd afgerond. Stenen muren waren steviger en permanenter, maar ook vergden ze minder onderhoud dan een houten muur.

Een nagebouwde wachttoren bij Fectio (Vechten)
Een nagebouwde wachttoren bij Fectio (Vechten)

De afstand tussen de Limesforten kan verschillen maar is altijd minstens een paar kilometer (soms zelfs 12 of 18!) zodat ertussen een flink stuk Limes ligt zonder bewaking. De forten zijn vooral bij de strategische punten gebouwd, zoals bij een plek waarin zijrivieren zich bij de Rijn voegen of ervan aftakken, zodat ze extra interessant zijn voor eventuele invallers. Een andere optie voor een strategisch punt is natuurlijk juist een plek vanwaar je de omgeving goed kunt overzien, zoals die Hunnerberg in Nijmegen. (Maar ja, het aantal heuvels langs de Rijn in jullie land is erg beperkt.) Om de wegdelen tussen de forten ook te bewaken werden hier op den duur wachttorens tussenin gebouwd. Als je langs de Limesweg zou hebben gereisd, zou je na 800 à 1500 meter steeds weer zo’n toren zijn tegengekomen. De wachttorens bevatten meestal 4 à 8 soldaten, een contubernium dus. Je kon hier voor bepaalde tijd gelegerd zitten. Nou zul je denken: 8 soldaten, daar kun je toch nooit een groep invallers mee stoppen? Klopt, maar dat hoefde ook niet. De wachttorens waren er vooral op gericht om de zaak in de gaten te houden, zodat er in geval van nood snel bericht kon worden doorgegeven. Mogelijk deden de soldaten dit aan de hand van gekleurde wimpels of een ander seinsysteem. Als een bende probeerde de Rijn over te komen, kon het dichtstbijzijnde fort dus snel worden gealarmeerd.

kamp asterix
Een fraaie tekening, maar er klopt weinig van.

Laten we nou nog eens kijken naar die “kampen” in de avonturen van Asterix. Deze kampen hebben stevige muren met een grote greppel en bruggen bij de vier poorten, alsof het om permanente forten gaat. Maar de palissades en de tenten doen meer denken aan een tijdelijk kamp, terwijl het uiterlijk van de tenten nogal gefantaseerd lijkt. Sommige uitkijktorens van de forten doen mij qua vormgeving zelfs heel sterk denken aan de wachttorens van langs de Limes. Zo is alles eigenlijk opgeteld bij elkaar. Oké, oké, het zijn mooie tekeningen. Ja, echt waar. Maar of het hier en daar nou niet wat meer research waard is…

Wat je (misschien) nog niet wist over Romeinse pantsers

047Ave, salve et cetera! Zo, het is alweer een tijdje geleden dat ik, L. Octavius Barbatus, van mij heb laten horen in blogvorm. Na alle drukte in de Romeinenweek, heb ik eventjes wat rustiger aan gedaan. Maar na een tijdje gaat het natuurlijk toch weer kriebelen, dus ben ik weer aan de slag gegaan. Ik kwam op het idee om eens wat nader in te gaan op de Romeinse pantsers en dan vooral de onderdelen waar je gewoonlijk misschien niet zo vaak over hoort.

De eerste Romeinse soldaten (of eigenlijk meer krijgers) werden mogelijk sterk beïnvloed door Griekse hoplieten en Samnitische en Etruskische krijgers. (Tekening door Richard Hook.)
De eerste Romeinse soldaten (of eigenlijk meer krijgers) werden mogelijk sterk beïnvloed door Griekse hoplieten en Samnitische en Etruskische krijgers. (Tekening door Richard Hook.)

Uiteraard kent iedereen de Romeinse pantsers die borst, schouders en rug bedekken. Maar als je nu ingaat op welke pantsers er precies zijn en hoe ze werken, merk je toch al snel dat veel mensen de boel flink door elkaar kunnen halen. Vaak zie je pantsers die niet bij gewone soldaten passen of zelfs meer Grieks zijn. Tot overmaat van ramp is de Romeinse wapenrusting in de loop der eeuwen natuurlijk continu een beetje veranderd, zodat een soldaat uit 400 v. Chr. er totaal anders uitziet dan eentje uit 400 erna! Maar wat betreft die Grieken is er natuurlijk wel een punt. De eerste Romeinse soldaten leken wellicht sterk op de Griekse hoplieten. Vermoedelijk was er ook veel invloed van omringende Italische volkeren, zoals de Samnieten en de Etrusken. Bepantsering van het lichaam bestond in die vroegere tijd vooral uit bronzen scheenplaten en een kuras of kleine borstplaat. Op den duur zouden de Romeinen echter een meer eigen stijl ontwikkelen. Veel soldaten, met name de voorste, lichte troepen, droegen nu een kleine borstplaat en enkel een scheenplaat op het linkerbeen, dat immers naar voren stond en dus kwetsbaarder was.

De helm en borstpantser van de Romeinse opperofficieren waren eigenlijk allang achterhaald. Maar ze dienden ook meer voor de sier dan voor de veiligheid.
De helm en borstpantser van de Romeinse opperofficieren waren eigenlijk allang achterhaald. Maar ze dienden ook meer voor de sier dan voor de veiligheid.

Ik hoef natuurlijk niet uit te leggen dat dit niet de meest effectieve bepantsering is. Een kleine borstplaat laat veel te veel onbeschermd, terwijl een volledig kuras, een lorica musculata, ook niet zo sterk was als het leek. Toen de Romeinen dus meer op de klassieke uitrustingen overgingen, werden kurassen van leer of metaal dus nog vooral door de hoogste officieren (en misschien ook door sommige centurio’s) gedragen. Niet voor niets, want vaak waren het niet meer dan sierpantsers en bovendien waren ze opvallend ouderwets. Zulke uitrustingen dienden dus meer om indruk te maken dan om echt te beschermen. Een generaal staat toch niet voorop.

Mijn lorica hamata is geklonken, met een extra laag over de schouders die wordt bevestigd met twee haakjes van koperlegering.
Mijn lorica hamata is geklonken, met een extra laag over de schouders die wordt bevestigd met twee haakjes van koperlegering.

De soldaten die wél in de slagorde stonden droegen gelukkig een heel wat steviger pantser. In de laatste eeuw van de Romeinse Republiek waren dit het schubbenpantser (de lorica squamata of lorica squamea) en de maliënkolder (de lorica hamata, mijn persoonlijke voorkeur), die overgenomen was van de Kelten. Op den duur zouden de Romeinen er echter wel hun eigen verbeteringen aan toevoegen, zoals extra bescherming over de schouders. In eerste instantie was die bescherming van leer of stof, maar rond het begin van de jaartelling was het gewoon een tweede laag maliën, wat het totaal aantal maliën voor één kolder op ongeveer 30.000 bracht! Met wat handige (en als het even kan fraai versierde) haken werden deze “flappen” dan op hun plaats gehouden. Verder was een belangrijk kenmerk van Romeinse maliënkolders de geklonken ringen. Om alle ringen in elkaar te krijgen moet ongeveer de helft een opening hebben; deze opening werd na bevestiging gesloten door middel van een piepklein klinknageltje. Dat maakte het in elk geval veel moeilijker om een gat in de kolder te maken.

Wat er na al die eeuwen nog over is van een lorica plumata. De combinatie van schubben en maliën was effectief, maar voor lang niet iedereen weggelegd.
Wat er na al die eeuwen nog over is van een lorica plumata. De combinatie van schubben en maliën was effectief, maar voor lang niet iedereen weggelegd.

Moeilijker betekent echter niet onmogelijk. Bij een inslag met hele grote kracht konden de maliën natuurlijk breken, zodat zware steekwapens gevaarlijk bleven. Tegen slagwapens was de hamata wat beter bestand, maar zelfs als je maliënkolder de klap van een bijl of zwaard weerstaat is de kans dat je ribben of sleutelbeen dat ook doet alsnog erg klein. Het is dan ook heel waarschijnlijk dat de Romeinen onder hun kolder nog een dik en stevig onderpantser of subarmalis droegen, waarschijnlijk van leer of stof. Een extra voordeel daarvan is dat het dragen van je pantser minder pijnlijk kan worden. Want metalen bepantsering zal altijd zwaar en hard zijn. Ook de soldaten gehuld in schubben zullen deze oplossing dus gebruikt hebben. Dit pantser is trouwens ook niet ondoordringbaar, want dat is geen enkel pantser. Een optie die ook bestond (en nu bijvoorbeeld in het Rijksmuseum van Oudheden te zien is) is de lorica plumata: de combinatie van maliën en schubben. Hierbij werden de schubben dus over de maliën heen bevestigd, zodat je dubbel bepantserd was. Dat was natuurlijk een hoop extra gewicht. En een hoop extra kosten! Zeker als je bedenkt dat het onderhouden van al die schubjes wel erg veel werk was. Een maliënkolder onderhouden was veel simpeler: je bindt hem aan een touw en sleurt hem een aantal keer stevig door het zand heen.

Romeinse soldaten uit de 1e eeuw (uitgebeeld door Gemina Project en Pax Romana). Met schubben, maliën en lamellen!
Romeinse soldaten uit de 1e eeuw (uitgebeeld door Gemina Project en Pax Romana). Met schubben, maliën en lamellen!

Prijzig bleven deze pantsers echter wel. Geen wonder, want die duizenden ringetjes en/of schubben kostten natuurlijk erg veel tijd om te smeden en te bevestigen. Verder was het afhankelijk van wat jij als soldaat fijn vond om te dragen: er bestond geen uniform. In plaats daarvan kreeg voor je uitrusting je de keuze uit een voorraad, waarna de kosten werden ingehouden op je soldij. Je werd namelijk geacht de boel zelf te betalen! Voor menig beginnend legionair zal de introductie van de veel goedkopere lorica segmentata of laminata, het beroemde platenharnas, dan ook een grote opluchting geweest zijn. Het platenharnas begon halverwege de eerste eeuw (of misschien iets eerder) in zwang te raken. De grotere platen waren iets beter bestand tegen slag- en steekwapens en kostten minder tijd om te maken dan duizenden kleine onderdelen. De platen waren met leren riemen en metalen haakjes en scharnieren aan elkaar bevestigd, waarna je het pantser praktisch als een jas kon aantrekken. Voor- en achterzijde werden dan gesloten met veters (bij voorkeur meerdere, want één lange veter betekende dat een gerichte snee al snel een gevaarlijk grote opening gaf).

Een lorica segmentata of laminata, gecombineerd met een manica. Stevig ingepakt!
Een lorica segmentata of laminata, gecombineerd met een manica. Stevig ingepakt!

Een nadeel van de segmentata was dat het pantser iets minder flexibel was dan een hamata. Als je pech had kreeg je je armen bijvoorbeeld niet recht omhoog. Ook moest het pantser goed op maat zijn, anders hing het volledig aan je schouders, terwijl het gewicht van de meer flexibele hamata met behulp van een stevige buikband en riem meer om je lichaam verdeeld kon worden. De segmentata moest dus keurig passen! Ook hier kon een onderpantser dus een hoop leed besparen. Omdat het dus nog steeds geen ideaal pantser was, bleven de hamata en squamata ook in gebruik. Het onderhouden van een segmentata kostte trouwens ook nog zat tijd.

Deze laat-Romeinse soldaat (afstammeling van mij?) draagt een schubbenpantser en scheenplaten.
Deze laat-Romeinse (voor mij toekomstige) soldaat draagt een schubbenpantser en scheenplaten.

Zoals ik zei bleef het Romeinse leger evolueren en dus ook de pantsers. Soms bepantserden de legionairs hun arm nog extra met een manica, een op eenzelfde wijze uit lamellen opgebouwde bescherming. Dit dan vooral over de wapenarm (meestal de rechter) die minder goed door het schild beschermd werd. Dit pantser was bijvoorbeeld erg veel in gebruik in de 2e eeuw, vanaf de Dacische oorlogen. Scheenplaten kwamen ook nog met enige regelmaat voor, maar de hoge platen tot over de knie waren een herkenningsteken van de centurio geworden. Als legionairs ze nog droegen waren deze vaak korter. Uiteindelijk zou de segmentata om onduidelijke redenen weer uit beeld verdwijnen. In de loop van de 3e eeuw raakte het pantser waarschijnlijk uit de mode, misschien omdat het onderhouden ervan toch wat teveel gedoe was of omdat het niet goed paste in de meer flexibel geworden stijl van oorlogvoering. Maliënkolders bleven wel in gebruik (soms zelfs met mouwen) net zoals de schubbenkolders. Wie Romeinse soldaten uit de 4e of 5e eeuw bekijkt, zal hier niet de klassieke legionair in herkennen. Maar de maliën, schubben, manica en scheenplaten waren er nog steeds.

Lucius Octavius Barbatus

www.twitter.com/OctaviusRomein

Reisverslag zondag 8 mei: hoge nood op Hoge Woerd?

Beste volgers, vandaag heb ik mijn reis voltooid. En het was me het dagje wel en niet alleen vanwege de warmte. Hoe het allemaal is afgelopen op mijn eindbestemming? Rustig aan, ik zal alles vertellen. Maar wel netjes op volgorde! Vanmorgen stond ik namelijk op in Fectio (Vechten), ietsje later dan ik eigenlijk gepland had. Bovendien werd ik er nog even opgehouden door een collega-soldaat die zei inderdaad iets gehoord te hebben over Castellum Hoge Woerd. Hij beaamde dat er vandaag inderdaad allemaal mensen van de noordkant van de Rijn naar het castellum zouden komen, maar tot mijn grote verwarring leek hij zich daar helemaal niet bezorgd over te maken. Het was eerder alsof hij zich erop verheugde. Of was dat strijdlust?

Utrecht-limesweg schoolEen beetje onzeker ging ik dus maar op weg en het duurde niet lang of ik kwam in de stad Utrecht tegen. De naam Utrecht komt van Trecht of Tricht, wat weer een ander woord is voor een voorde of oversteekplaats: Traiectum! En inderdaad, zo heette het Romeinse castellum dat hier stond. Ik besloot even naar dit castellum af te buigen om te kijken of ik hier meer informatie kon inwinnen. Traiectum ligt namelijk een paar kilometer ten noorden van de Limesweg, door de nogal kronkelige vorm die de Rijn hier heeft. Die Limesweg was op één plek overigens keurig aangegeven in de vorm van kleurige tegels.

De Domunder.
De Domunder.

Na een tijdje bereikte ik het Domplein, de plaats waar Traiectum gestaan heeft. De omtrek van het castellum is weer eens keurig aangegeven in het straatbeeld. In de Domunder kun je afdalen om te leren over de geschiedenis van de stad, inclusief het Romeinse deel. Daarbij kun je zelfs funderingen van Traiectum zien, tot en met de brandlaag uit de Bataafse opstand toe! (Waar je aardig de bibbers van kunt krijgen als je zelf bang bent voor een aanval.) Maar nergens was een soldaat te bekennen: legionair noch auxiliair.

022
Kleine soldaten.

Ik wilde alweer moedeloos doorlopen toen een voorbijganger mij vertelde dat er wel Romeinen bij het Universiteitsmuseum waren. Daar ging ik dus toch maar snel kijken. Er bleken inderdaad twee van mijn collegae aanwezig. Zij wisten echter niets van een dreigende aanval. Eigenlijk was het er wel een gezellige boel, al viel me wel op dat ook hier hele jonge rekruten werden opgeleid. Zij volgden gewoon hun orders van hogerhand op, luidde de uitleg. Het zag er ook leuk uit binnen in het museum, waar een workshop over “schatten van hout” werd gedaan. Een wijs besluit, want er is natuurlijk veel van hout gebouwd in onze tijd. Om van de schepen nog maar helemaal te zwijgen.

Grote soldaten.
Grote soldaten.

Uiteindelijk keerde ik maar weer terug naar het Domplein, van waaruit ik verder liep naar Castellum Hoge Woerd. Het zou kunnen dat dit castellum het gene is dat op de Peutinger Kaart als Fletio staat aangeduid, maar dat is niet zeker. Misschien is de naam wel een verschrijving van Fectio. Toen ik het castellum naderde, kwam ik opnieuw een wachttoren tegen, waar ik even in klom in de hoop iets te zien. Geen spoor van vijanden, al was het wel druk in het castellum. Toen ik Castellum Hoge Woerd binnen ging bleek het hier vol soldaten en burgers te zijn, allemaal in het kader van de afsluiting van de nationale Romeinenweek. Pas na een tijdje begon het mij in al die gezelligheid te dagen hoe het misverstand was ontstaan: die burgerlijke bezoekers kwamen van beide kanten van de Rijn, dus ook van het noorden! En een hoop Romeinse soldaten waren speciaal voor deze dag naar het castellum gestuurd, als versterking dus! Maar die jonge rekruten dan? Ook vandaag was dat hier weer het geval. Mijn collega-optio liet echter weten dat dit niet meer dan proef-trainingen zijn, in het kader van de Romeinenweek. Een soort militaire open dag dus!

 

En weer kleine soldaten!
En weer kleine soldaten!

Opgelucht keek ik mijn ogen uit in Castellum Hoge Woerd. Digitale schermen laten je zien hoe het uitzicht vanuit het fort moet zijn geweest op het soldatenbadhuis en op de vicus (nederzetting). Binnenin wordt één van de schepen van De Meern tentoongesteld. Verder was de Romeinse reiskoets aanwezig samen met al het andere moois dat deze hele week overal is opgedoken. De afsluiting van de Romeinenweek was erg feestelijk. Het was een lange reis. Helemaal vanuit Tongeren naar Maastricht, Heerlen en Landgraaf, daarna langs de Maas naar het noorden, bij Cuijk erover en zo naar Nijmegen, Elst en de Rijngrens. Gelukkig mag ik de komende tijd weer wat rustiger aan doen. Van een dreiging van de Chauken lijkt geen sprake en als die er wel is kunnen we die gemakkelijk aan. Ik moet er alleen nog wel even aan denken dat ik mijn oom in Noviomagus een brief stuur waarin ik uitleg dat het allemaal in orde is. Valete!

Lucius Octavius Barbatus

twitter.com/OctaviusRomein

Reisverslag zaterdag 7 mei: van Neder-Rijn naar Kromme Rijn

Dag 9 7 meiVos saluto, amici! Het is een behoorlijk warme dag geweest, maar ik ben toch ver gekomen, zodat ik nu niet heel ver meer ben van mijn eindbestemming die ik morgen bereiken moet. Vanmorgen vroeg ontwaakte ik in Ommeren. Aanvankelijk was het mijn plan om zo snel mogelijk te vertrekken, maar toen kwam mij het bericht ter ore dat er in het plaatselijke Streekmuseum Baron van Brakell een Romeins evenement was. Omdat ik benieuwd was of ik daar collegae zou tegenkomen, die misschien meer wisten van de geruchten over naderende noorderlingen, bleef ik dus nog even wachten. Het evenement begon namelijk pas om 11 uur.

Collegae in Ommeren.
Collegae in Ommeren.

Kort voor elven kreeg ik eindelijk wat kameraden te spreken. Zij wisten in ieder geval niets over een mogelijke aanval op Fletio en leken ervan uit te gaan dat het allemaal wel mee zou vallen. Wel dook er een Bataaf op die niet begrepen leek te hebben dat de opstand allang afgelopen was (heeft zich zeker jarenlang schuilgehouden) maar dat probleem werd gemakkelijk opgelost. Het Streekmuseum zelf ging van start met allerlei Romeinse spellen en archeologische workshops die zeker de moeite leken.

Vlakbij de grafvelden van Maurik.
Vlakbij de grafvelden van Maurik.

Helaas was mijn tijd kostbaar en moest ik nu toch echt verdergaan. Ik volgde de Limesweg naar het noorden want de Rijn maakt hier een flauwe bocht zodat de weg niet geheel parallel meer loopt. Bij Ingen (andermaal de vindplaats van zo’n mooie villa) sloeg de weg weer linksaf en liep ik weer vrij dichtbij de Rijn. Dat de loop van een rivier aardig veranderen kan blijkt wel uit wat ik ontdekte toen ik vlakbij Eck en Wiel was: een nabije versterking lag aan de andere kant van de Rijn! De versterking van Elst-’t Speijk zal oorspronkelijk vast op de zuidoever gestaan hebben, waarna de rivier in de loop der eeuwen langzaam opgeschoven is. Waarschijnlijk betrof het hier niet zo’n groot fort. Bij Maurik lag dan waarschijnlijk een volwaardig castellum, dat misschien Mannaricium heette.

Wellicht de locatie van Levefanum?
Wellicht de locatie van Levefanum?

Na een lunchpauze in het rustige, waterrijke gebied ten westen van Maurik, vervolgde ik mijn weg over de Rijnbandijk en kwam zo in de buurt van Rijswijk (Gld.). Mogelijk lag daar in de buurt, vlak aan de zuidoever van de Rijn, het Romeinse castellum Levefanum. Daar moet ik bij vermelden dat er nog geen fort is opgegraven in de regio. Bovendien weten we niet zeker of de naam Levefanum wel echt bij een fort in deze buurt hoorde. Rijswijk is ook het punt waar de Lek zich van de Rijn afsplitst: in jullie tijd is de Lek de hoofdstroom zodat er na deze splitsing nog maar een smalle, kabbelende Kromme Rijn verdergaat. In de Romeinse tijd was de Lek echter niet meer dan een zijriviertje, zodat de Rijn een stuk breder was en dus een meer logische grens.

Museum Dorestad.
Museum Dorestad.

De Lek stak ik over per veerpont, waarna ik in Wijk bij Duurstede terecht kwam, in de provincie Utrecht. Het fort Levefanum zou in theorie ook hier gestaan kunnen hebben, maar opnieuw is dat onzeker. Wel zeker zijn we van de Romeinse vondsten die hier in Museum Dorestad te zien zijn. Ik kon het niet laten om er toch even een snelle blik op te werpen. Ook werd er in het museum aandacht besteed aan wat nieuwe boeken over ons. De tijd begon echter te dringen, want het was al na vieren en ik wilde vanavond Fectio zien te bereiken. Dus ploeterde ik voort in de warmte, blij met de zonnehoed op mijn hoofd terwijl mijn helm aan een koord bungelde. Zo kwam ik langs Cothen, de vindplaats van een Romeins schip, en langs Werkhoven, waar een groot en indrukwekkend grafmonument is gevonden.

vechten-wachttorenUiteindelijk wist ik ’s avonds om 10 voor 8 Fectio (Vechten) te bereiken. Dit castellum was extra groot en bevatte mogelijk ook het hoofdkwartier van de Rijnvloot, de Classis Germanica. Er is inderdaad een schip teruggevonden dat vermoedelijk bij deze vloot hoorde, evenals een groot militair grafveld. De funderingen van het castellum zelf zijn goed zichtbaar aangegeven en bovendien staat er ook nog een wachttoren met mijlpaal! Onder deze omstandigheden voel ik me hier wel thuis.  Wel ben ik benieuwd of iemand hier iets weet over de toestand morgen in Hoge Woerd. Het zal wel weer een warme dag worden, maar ik hoop dat het er verder niet warm aan toe zal gaan…

Lucius Octavius Barbatus

twitter.com/OctaviusRomein

Reisverslag vrijdag 6 mei: een reisje langs de Rijn, Rijn, Rijn

Dag 8 6 meiGoedenavond, bewoners van Germania Inferior en daarbuiten! Het is zover. Vandaag heb ik de Rijn eindelijk bereikt! Vanmorgen ben ik opgestaan in Helisthe, oftewel Elst. Het mooie weer gaf mij in elk geval het gevoel dat de goden mij gunstig gezind waren. Snel ging ik op weg, want ik ben lichtjes bezorgd over wat er op 8 mei op Castellum Hoge Woerd gaat gebeuren. Met vlotte tred ging ik naar het noorden, waar ik kort na 9 uur Driel bereikte. Het zou kunnen dat in Driel een castellum gestaan heeft, al is het niet teruggevonden. Een feit blijft dat we over de castella ten oosten van Fectio naam en locatie vaak niet zeker weten. Wel is er eentje teruggevonden in Arnhem-Meijnerswijk.

EigenterreinTijd omdat fort te bezoeken was er helaas niet. In Driel bereikte ik in elk geval eindelijk de Rijn, dus ik boog af naar links om de rivier westwaarts te volgen. Het kostte ruim een halfuur om Randwijk te bereiken. Ook hier kan een castellum gestaan hebben, maar echt zeker weten doen we dit niet. Wel stond er een nogal vreemd kunstwerk ter herinnering aan onze Limes: een autobus waar voeten uitsteken met daaronder de tekst “Non plus ultra“. (“Niet verder.”) Die tekst slaat duidelijk op de grens (al was die grens natuurlijk geen ijzeren gordijn en lag hij ook niet meteen vast) maar waar die bus nu op slaat? Mijn eerste gedachte was de “benenwagen”, die ik zelf ook vaak neem. Maar blijkbaar vond de kunstenaar de testudo, onze schildpadformatie, veel lijken op een autobus waar benen uit steken. Laat ik maar doen of ik het begrijp.

Om half 1 bereikte ik Opheusden. Er kwam mij buitengewoon interessant nieuws ter ore: er zou hier deze middag een nieuwe wachttoren worden geopend! Dat moest ik toch wel echt eventjes bekijken, dus spoedde ik mij naar de Marktstraat waar het allemaal zou gaan gebeuren. Het resultaat loog er niet om. Het is een fraai bouwwerk geworden met goed uitzicht! Verder zag ik er meerdere bekenden. De Romeinse reiskoets, die afgelopen al schijnt te zijn opgedoken in Matilo, Nigrum Pullum en Ceuclum, kwam ik eindelijk tegen, evenals een Romeinse keuken en opnieuw ook soldatentraining. Weer van die extreem jonge rekruten… Helaas kreeg ik niet de kans de optio in kwestie te vragen hoe het zat, want hij was druk bezig.

Kesteren-helmBovendien was mijn tijd ook beperkt. Ik wilde nog een heel stuk afleggen. Dus iets na kwart over 2 zei ik Opheusden vaarwel en marcheerde ik verder naar Kesteren. Ook van Kesteren weten we niet geheel zeker of hier een fort lag, maar het castellum Carvo wordt vermoed hier gestaan te hebben. In elk geval is er wel een geheimzinnige fundering aangetroffen met daarin een oude Romeinse helm, waar namen van de eigenaren in gekerfd waren. Veel tijd om te blijven hangen in Kesteren was er niet, dus ik liep door. Om half 5 bereikte ik Ommeren. Het hier gelegen Streekmuseum Baron van Brakell heeft een eigen Romeinse afdeling en dat is niet zo vreemd. Het ligt immers middenin de Betuwe!

ommeren-streekmuseum baronDaar in Ommeren besloot ik halt te houden voor de nacht. Als het ergste scenario waar is heb ik op 8 mei al mijn krachten nodig en tot die tijd moet ik ze dus ook een beetje zien te sparen. Er schijnt hier in Ommeren morgen van alles te gaan gebeuren, maar ik weet niet of ik het allemaal bij kan wonen. Een goede nacht in elk geval!

Lucius Octavius Barbatus

twitter.com/OctaviusRomein