Het laatste herstel van Germania Secunda: Julianus en Valentinianus (355 t/m 378 na Chr.)

Frankish_FoederatusIn 355 was het al een tijd onrustig aan de Rijngrens. Een deel ervan werd bewoond door de Franken, die zich met enige regelmaat opstandig hadden getoond en de laatste tijd ook weer op oorlogspad waren, zoals tal van andere Germanen met hen. Ook de Saksen roerden zich en de Alemannen waren ver in Gallië doorgedrongen. Zo onderhand moest er echt iets gebeuren, maar keizer Constantius II richtte zijn aandacht op het oosten van het rijk. Maar uiteindelijk besefte de keizer dat een ingrijpen in het westen echt nodig was. Competente generaals waren er wel, maar een bloedverwant als symbolische bevelhebber zou ongetwijfeld het moreel van de troepen opkrikken.

JulianusII-antioch(360-363)-CNG
Een munt van keizer Julianus. Zijn baard is nogal opvallend omdat de meeste keizers in de 4e eeuw gladgeschoren waren. Julianus verlangde dan ook terug naar de tijden van de Adoptiefkeizers.

Constantius vond die bloedverwant in de vorm van zijn neef Julianus. Die zou zeker een symbolische leider zijn, want zijn ervaringen in het leger en bestuur waren nogal beperkt: hij had zich meer beziggehouden met studies in letterkunde, Griekse cultuur en filosofie. Als het meezat zou hij dus niet al te machtig worden, zodat Constantius hem met een gerust hart tot Caesar (onderkeizer) benoemde op 6 november 355. Julianus zou vooral de militaire leiding van Gallië op zich nemen, terwijl de ambtenaren nog steeds aan Constantius zouden beantwoorden. Al snel ging Julianus met frisse moed aan de slag: hij bevrijdde Keulen in de zomer van 356 en wist verdragen te sluiten met de Franken achter de Rijn. In 357 stelde hij ook de Alemannen buiten gevecht: hij trok de Rijn over en dwong daar gehoorzaamheid af.

Maastricht was met haar brug over de Maas een zeer strategische plek in de Romeinse tijd. De inname ervan door de Franken kon niet worden geduld!
Maastricht was met haar brug over de Maas een zeer strategische plek in de Romeinse tijd. De inname ervan door de Franken kon niet worden geduld!

Toen gebeurde er iets onvoorziens. Severus, het hoofd van de cavalerie, was voor zijn terugtocht uit Keulen niet via Trier gereisd maar via Iuliacum (Gulik) en Mosae Traiectum (Maastricht). Bij de Maas was hij onverwachts op 600 gewapende Franken gestuit. Zij hadden van de oorlog tussen de Romeinen en Alemannen gebruik willen maken om de het land rondom de Maas te plunderen en Maastricht in te nemen. Het nieuws van de naderende Romeinen had hen doen omkeren, maar Severus had nu zonder het te weten hun terugweg afgesneden. Daarom verschansten zij zich in twee oude, verlaten forten. Toen Julianus hoorde dat Severus deze Franken daar belegerde, was het al november. Toch besloot hij niet naar het winterkamp te gaan met het leger, maar Severus te hulp te komen. Met een wal liet hij de forten omsluiten. Het beleg duurde enkele maanden terwijl de winter inviel. Julianus liet schepen over de Maas heen en weer varen zodat de rivier niet dichtvroor en de Franken dus niet over het ijs konden ontsnappen. Eind januari 358 gingen de belegerden dan ook door de knieën. Net op tijd, want er naderden Frankische versterkingen. Toen die echter van de overgave hoorden keerden ze onverrichter zake om.

Een klein standbeeld voor Julianus in Tongeren herinnert aan zijn grote rol in de Romeinse strijd met de Franken aldaar. De stad onderging veel schade door de oorlogen.
Een klein standbeeld voor Julianus in Tongeren herinnert aan zijn grote rol in de Romeinse strijd met de Franken aldaar. De stad onderging veel schade door de oorlogen.

De brutaliteit van de Franken riep om vergelding dus trok Julianus er in het voorjaar van 358 opnieuw op uit. De Salische Franken woonden op dat moment in Toxandrië, in Noord-Brabant, waar zij waarschijnlijk rond 350 waren doorgedrongen terwijl Magnentius probeerde de troon te veroveren en daarmee de Rijn verwaarloosd had. Zij deden daar praktisch wat ze wilden en waren een ernstig probleem voor de scheepvaart over de Rijn. Julianus liet zijn 200 schepen tellende vloot met nog eens 400 uitbreiden. Zelf ging hij vanuit Parijs naar het noorden. Bij Tongeren kwam hij Frankische onderhandelaars tegen, die gehoopt hadden de veldtocht te voorkomen (niet wetende dat deze al begonnen was). In de onderhandelingen probeerden de Salische Franken Julianus zover te krijgen hen in Toxandrië te laten wonen, want achter de Rijn waren vacante gebieden onmiddellijk weer opgevuld door nieuwkomers. Het was een lange onderhandeling, maar uiteindelijk stuurde Julianus de gezanten met de nodige eerbewijzen weer noordwaarts. In plaats van af te wachten volgde hij hen echter langs de Maas, terwijl Severus langs de linker Rijnoever trok. Het werd een verrassingsaanval die Julianus won. Toch stond hij de verslagen partij toe in Toxandrië te blijven wonen als foederati. Zo kwam het dat een groot deel van Germania Secunda en Belgica nu bewoond werd door amper geromaniseerde Germanen, hetgeen wellicht aan de moderne Belgische taalgrens bijgedragen heeft. [N.b.: Voor een wat genuanceerdere uitleg, zie de reacties hieronder.]

De Peutinger kaart (middeleeuws kopie van een laat-Romeinse kaart) vermeld ten noorden van Batavia (het Nederlands rivierengebied) "Hamavi qui et Pranci", wat erop duidt dat de Chamaven onder de Franken gerekend werden.
De Peutinger kaart (middeleeuws kopie van een laat-Romeinse kaart) vermeld ten noorden van Batavia (het Nederlands rivierengebied) “Hamavi qui et Pranci”, wat erop duidt dat de Chamaven onder de Franken gerekend werden.

Maar de Franken waren geen eenheid. Dat de Saliërs onderworpen waren, wilde niet zeggen dat Julianus’ werk klaar was. Nu richtte hij zich op de Chamaven. Deze naam had van oorsprong gestaan voor een stam achter de Rijn, die in de Achterhoek en het zuiden van Twente had gewoond, maar die in de 4e eeuw onder de Franken gerekend werd. Ook zij waren het rijk binnengedrongen en woonden nu waarschijnlijk op de Betuwe of in Opper-Gelre, nadat de Saksen hen hadden opgejaagd. Door schepen te bouwen hadden ze naar een westelijker deel van de Rijn kunnen uitwijken: de oostelijke Ripuarische Franken waren een hindernis geweest, maar de Saliërs lieten hen ongemoeid. Julianus gaf het bevel om de Chamaven zo hard mogelijk te bevechten maar vluchtende Saliërs met rust te laten. De Saliërs die nog op de Betuwe waren vluchtten nu zo snel mogelijk de Waal over naar Toxandrië. Nu de Chamaven het gebied voor henzelf hadden wensten zij verder geen oorlog, terwijl een aanval ook een veel te grote gok voor Julianus was.

De Frank Charietto bleek een zeer geschikte persoon om in te zetten tegen diverse Germaanse tegenstanders.
De Frank Charietto bleek een zeer geschikte persoon om in te zetten tegen diverse Germaanse tegenstanders.

Julianus vond een bondgenoot in Charietto, een Frank die zich na een lange tijd roven en plunderen in Trier had gevestigd en daarna op eigen gezag al tegen Germaanse invallers had gevochten. Charietto hanteerde hierbij de strategie om de vijand ’s nachts te overvallen en de hoofden van verslagen tegenstanders als oorlogsbuit mee te nemen. Dat joeg de Germanen veel schrik aan maar maakte Charietto erg populair in de Romeinse steden. Voor Julianus kwam het extra mooi uit omdat de Chamaven ook vaker ’s nachts dan overdag ten strijde gingen. Charietto bleek dus geknipt om de strijd te leiden en maakte tal van krijgsgevangenen, waaronder Nebisgastus, de zoon van de Chamaafse koning. Voor Julianus aan zijn eigen veldtocht beginnen kon vroegen de Chamaven al om vrede. In de onderhandelingen eiste Julianus om gijzelaars, onder wie Nebisgastus, die hij in goede staat aan de Chamaven toonde. Uiteindelijk werd afgesproken dat de Chamaven in het door hen veroverde land mochten blijven in ruil voor de gijzelaars, soldaten en een schatting in de vorm van koeien. Drie vervallen forten bij de Maas werden door Julianus hersteld, mogelijk die bij Maastricht, Heel (Catualium) en Blerick (Blariacum).

Het castellum van Meinerswijk (Arnhem), aan een zijtak van de Rijn, is jarenlang aangezien voor Castra Herculis. Ten onrechte, want er pasten hooguit 500 soldaten in.
Het castellum van Meinerswijk (Arnhem), aan een zijtak van de Rijn, is jarenlang aangezien voor Castra Herculis. Ten onrechte, want er pasten hooguit 500 soldaten in.

Zo leek het erop dat Julianus de orde weer voor een tijdje hersteld had. De rivieren en de grens werden bewaakt, zodat de bevoorrading vanuit Brittannië ook weer gewaarborgd was. Althans, dat dacht men. De bevoorrading van de troepen bleek nog steeds niet goed te werken, zodat er een oproer onder de soldaten ontstond. Er waren een hoop concessies nodig om de gemoederen te bedaren, zodat Julianus zijn strijd met de Alemannen kon voortzetten. Charietto stond hem hierin terzijde. In 359 zette Julianus het werk aan de defensie van de Neder-Rijn voort, met het doel de vestingen te herstellen en te zorgen voor een goede aanvoer en opslag van voedsel. De Germaanse foederati leverden zovele materiaal als ze konden, terwijl er grote hoeveelheden graan uit Brittannia kwamen. Eén van de volledig herbouwde kampen was Castra Herculis: traditioneel gaat men ervan uit dat dit bij Arnhem lag, maar dat lijkt onjuist aangezien in Arnhem-Meinerswijk enkel een castellum gevonden is en geen grote castra. Er zijn ook theorieën dat het nieuwe kamp in Nijmegen, op het Valkhof, de Castra Herculis was.

Julianus in Parijs tot keizer uitgeroepen. Het heffen op het schild zou een Germaans gebruik zijn, wat een groot aantal huurlingen in zijn leger doet vermoeden.
Julianus in Parijs tot keizer uitgeroepen. Het heffen op het schild zou een Germaans gebruik zijn, wat een groot aantal huurlingen in zijn leger doet vermoeden.

Vanuit Mainz drong Julianus tot ver achter de Rijn door tot vlakbij het rijk van de Bourgonden. Julianus, van oorsprong alleen bedoeld als een symbolisch leider, had de orde in feite beter weten te herstellen dan de meeste keizers in de afgelopen eeuw. De Alemannen en Franken waren voorlopig onderworpen en de scheepvaart was daarmee ook veiliggesteld: bovendien was scheepvaart goedkoper en sneller dan transport over de wegen, zodat dit ook de economie weer een kans gaf. De eerste nieuwe verstoring van de orde kwam dan ook niet van invallers, maar van Julianus’ eigen leger. Keizer Constantius II had in het oosten zijn handen vol aan de Perzen, zodat hij Julianus nu gelastte versterkingen te sturen. Eerst kreeg Julianus nog wel voor elkaar dat er een keurkorps vertrok, maar toen hij meer troepen sturen moest begonnen de soldaten te morren. Menigeen had een gezin in Gallië en voelde er niets voor om naar de andere kant van het rijk te gaan. Julianus deed de belofte dat vrouwen en kinderen mee mochten en liet de troepen in februari 360 naar Parijs komen, om hen daar op tegemoetkomende wijze toe te spreken. ’s Nachts sloegen de mannen echter aan het muiten: het paleis werd bezet en voor Julianus het goed en wel wist riepen zijn soldaten hem tot keizer uit, door hem de torque van een draconarius (laat-Romeins drakenvaandel) op het hoofd te zetten en hem in Germaanse stijl op het schild te heffen. Het volk schaarde zich hier achter.

Keizer Constantius II was helemaal niet blij dat Julianus tot keizer uitgeroepen werd, maar stierf voor de confrontatie. Een nieuwe burgeroorlog had Gallië weer ernstig bloot kunnen leggen!
Keizer Constantius II was helemaal niet blij dat Julianus tot keizer uitgeroepen werd, maar stierf voor de confrontatie. Een nieuwe burgeroorlog had Gallië weer ernstig bloot kunnen leggen!

Constantius zat hier uiteraard niet op te wachten en er dreigde een gewapende confrontatie. Toch besloot Julianus, die in dit geval tact verkoos, zich eerst op de Chattuarische Franken te richten, die hij bevocht door bij Xanten de Rijn over te steken. In 361 vielen de Alemannen echter weer aan. Julianus versloeg hen en maakte bekend dat zij door Constantius waren overgehaald om Gallië aan te vallen. Of dit waar is, is nog maar de vraag, maar het was een goede aanleiding om nu wél naar het oosten te marcheren. Charietto bleef achter om de Rijn te bewaken. Dat Constantius op 3 november 361 overleed voorkwam een burgeroorlog, maar zijn tijd als alleenheerser duurde maar kort. In 363 sneuvelde hij in Perzië. Zijn opvolger Jovianus, ten velde verkozen, regeerde nog geen jaar, maar de nieuwe keizer Valentinianus bood vanaf 364 weer stabiliteit.

De 5,11 meter hoge Colossus van Barletta, stelt mogelijk Valentinianus I voor, al zijn er meer opties.
De 5,11 meter hoge Colossus van Barletta, stelt mogelijk Valentinianus I voor, al zijn er meer opties.

Het opvallende is dat, toen Valentinianus het rijk weer in tweeën verdeelde, hij voor de verandering juist het westen onder zijn hoede nam! Misschien speelden de gevaren aan de Rijngrens een rol, want hij bevocht in de jaren daarna met name de Saksen, Bourgonden en Alemannen. In 365 vielen de laatsten Gallië weer binnen, wat Valentinianus onderweg naar Parijs ter ore kwam. Charietto werd samen met een andere bevelhebber vooruitgestuurd om de tegenaanval te leiden, maar sneuvelde samen met zijn collega. Valentinianus slaagde erin de Alemannen te verdrijven en nog meerdere nieuwe invallen te stuiten, maar de verliezen waren groot. Een dux van Germania Secunda wordt in zijn tijd niet genoemd. Wel reorganiseerde de keizer de defensie en benoemde nieuwe bevelhebbers, zoals ene Flavius Theodosius, de vader van de latere keizer. Theodosius bevocht de Frankische en Saksische zeerovers om hun plundertochten af te straffen, hetgeen hij mogelijk in ons land deed tussen 367 en 370.

Romeinse soldaat in de 4e eeuw. Wie herkent hier het stereotype legionair nog in?
Romeinse soldaat in de 4e eeuw. Wie herkent hier het stereotype legionair nog in?

In dat laatste jaar vond er nog een oorlog plaats tussen de Rijn en de Waal. De Saksen waren het gebied van de Franken binnengevallen en hadden de comes Nannenus omsingeld. Toen er versterking kwam opdagen krabbelden de Saksen echter terug: zij boden manschappen voor het Romeinse leger en mochten met achterlating van hun buit vertrekken. Op hun terugreis werden zij echter alsnog aangevallen door de Romeinen en verpletterd. De Franken waren tammer onder Valentinianus, die in 375 overleed. Aan de Neder-Rijn was een eigen koninkrijkje ontstaan. Een aanval hierop door de Alemannen, kort na 378, werd verslagen, waarop de Franken hun macht tot aan de Main uitbreidden. De Frankische koning was tegelijkertijd bevelhebber van het Romeinse leger, hetgeen de sterke band met de Romeinen wel aantoont. Die band zouden de Romeinen spoedig nodig hebben, want hoewel nog niemand het met zekerheid kon voorspellen zou het westen van het rijk duistere tijden tegemoet gaan. De burgeroorlogen hadden regelmatig verwaarloosde grenzen gecreëerd, wat had geleid tot invallen. Dat had men geprobeerd te stuiten door het toelaten van foederati, maar hun sterke autonomie maakte de Rijngrens zeker niet zo sterk als hij ooit geweest was. Ondertussen was Gallië door de invallen en burgeroorlog goed verzwakt. Nu Valentinianus dood was en zijn broer Valens in 378 sneuvelde bij Adrianopel was het rijk in handen van hun zwakke erfgenamen, wat de chaos versterkte. Kleine invallen waren één ding, maar een massale zou onmogelijk te stuiten zijn…

De opstand der Eburonen (55 t/m 51 v. Chr.)

Peuples_gauloisIn het jaar 55 voor Christus had Julius Caesar het grootste gedeelte van Gallië weten te onderwerpen. Dat wilde echter niet zeggen dat alle Kelten, Belgen en Germanen in deze regio het Romeinse gezag meteen accepteerden. Zelfs een vrijwillige, geweldloze onderwerping gaat niet per se van harte. Bedenk dat een onderwerping altijd de erkenning van andermans oppergezag inhoudt, waarmee in feite het zelfbestuur wordt opgegeven. Indien dit vrijwillig gebeurt zal dit toch vooral uit een gevoel van noodzakelijkheid gebeuren. Dat gevoel kan gemotiveerd zijn uit het zoeken van bescherming, zoals bij de Germaanse Ubiërs het geval was, maar ook puur op grond van de wetenschap dat de veel sterkere suzerein de onderwerping desnoods met geweld kan afdwingen, waardoor de schade niet te overzien kan zijn of de zwakkere tegenstander zelfs volledig vernietigd kan worden. In dat geval kan de vrijwillige onderwerping dus alsnog met frisse tegenzin plaatsvinden. En zelfs als dat niet het geval is, kunnen meningen altijd nog veranderen. Bovendien kan het individu een andere mening hebben dan de groep, zodat de visie van de groep kan veranderen zodra de oppositionele individuen de leiding krijgen.

De belangrijkste stammen van Belgica in de tijd van de Gallische Oorlog. De Treveri in het zuidoosten werden traditioneel niet tot de Belgen gerekend, al zou hun grondgebied later wel bij de provincie Belgica worden ingedeeld.
De belangrijkste stammen van Belgica in de tijd van de Gallische Oorlog. De Treveri in het zuidoosten werden traditioneel niet tot de Belgen gerekend, al zou hun grondgebied later wel bij de provincie Belgica worden ingedeeld.

Zo’n onderworpen stam in Belgica (waar in deze context ook het zuiden van Nederland onder gerekend wordt) was die van de Eburonen. Volgens Julius Caesar waren deze lieden Germani cisrhenani, “Germanen aan deze kant van de Rijn” (de Gallische kant dus). Een aantal stammen die ten westen en zuiden van de Rijn leefden waren volgens Caesar geen Belgen maar Germanen, waarbij overigens niet duidelijk is of deze stammen voor zichzelf ook de verzamelnaam Germanen gebruikten. De Eburonen zaten vermoedelijk in het oosten van het tegenwoordige België en het zuiden van Nederland. Caesar omschrijft hun woonplaats als “tussen Maas en Rijn”, waarbij zij waarschijnlijk woonden op de Kempen en de regio’s rondom Tongeren en Maastricht, misschien zelfs tot in de Belgische provincie Luik. Zij moeten daar geleefd hebben van landbouw en veeteelt. Versterkte nederzettingen zoals de Gallische oppida bezaten zij niet. Enkel hoeves en dorpen. Aan de vooravond van de Gallische oorlog of tijdens de aanvang ervan, moeten zij een soort vazalstatus hebben gehad ten opzichte van de Atuatuci. Nadat deze stam verslagen was, werd de politieke macht ervan echter gebroken, waarop de Eburonen zich aan de Romeinen onderwierpen. Na deze onderwerping bleef er wel sprake van onrust in de regio. De inval van de Usipeten en Tencteren in Belgica bracht hun leefgebied ernstig in gevaar. Een aantal Gallische staten zou volgens Caesar de Usipeten zelfs hebben getracht over te halen om naar het zuiden te trekken, zodat het land van de Eburonen ook bedreigd werd.

Het rivierengebied van de Rijn, Schelde en Maas. De Eburonen leefden waarschijnlijk rondom de Maas. Ten westen van hen, bij de riviermondingen, woonden de Menapiërs.
Het rivierengebied van de Rijn, Schelde en Maas. De Eburonen leefden waarschijnlijk rondom de Maas. Ten westen van hen, bij de riviermondingen, woonden de Menapiërs.

Na Caesars veldtochten naar Brittannië, in 54 v. Chr., begon duidelijk te worden dat een aantal misoogsten de Gallische bevolking aan het morren bracht. De Romeinen, die veel graan confisqueerden om hun legioenen te voeden, werden er in dergelijk omstandigheden namelijk niet populairder op. Met het oog op de voedselschaarste moest Caesar zijn leger in dat najaar over meer kampen verdelen dan gewoonlijk, waarbij de meeste soldaten werden ondergebracht in Belgica, dat het meest onrustig was. Anderhalf legioen werd in oktober bij de Eburonen gehuisvest, onder leiding van Lucius Aurunculeius Cotta en Quintus Titurius Sabinus. De Eburonen stonden op dat moment onder leiding van Ambiorix (“rijke koning”) en de oude Catuvolcus, die volgens Caesar een gedeeld koningschap voerden. Caesar beweert in zijn verslag van de oorlog dat de Atuatuci de neef en zoon van Ambiorix in gijzeling hadden gehouden (hetgeen in die tijd een zeer gebruikelijke manier was om de trouw van een naburige stam zeker te stellen), wat Caesar door het verslaan van de Atuatuci ongedaan gemaakt zou hebben. Ook zou de Eburonen geen schatting zijn opgelegd. Bij aankomst van de troepen van Sabinus en Cotta werden beide bevelhebbers dan ook vriendelijk tegemoet gereisd door Ambiorix. Zij zouden hun kamp hebben opgeslagen bij het oude Atuatuca. De exacte locatie hiervan is onzeker, maar wellicht lag dit bij Tongeren, Thuin of op de Keutenberg bij Valkenburg.

De Keutenberg in Limburg is één van de mogelijke locaties van Atuatuca. Maar wel één van de velen.
De Keutenberg in Limburg is één van de mogelijke locaties van Atuatuca. Maar wel één van de velen.

Caesar spreekt niet voor niets over deze zaken. De Eburonen waren zeer vriendelijk behandeld en mochten de Romeinen wel dankbaar zijn. Des te meer redenen om hard met hen af te rekenen toen zij in opstand kwamen (foei, foei!). De Eburonen waren in het geheim echter verbonden aan de Treveri, een Germaanse of Keltische stam die woonachtig was in het gebied van de Eifel, Trier en Luxemburg. Deze sterkere stam stond onder leiding van koning Indutiomarus, die de Romeinen allesbehalve gunstig gezind was. Indutiomarus was plan de Romeinen middels een list in de val te lokken. Eerst moesten de Eburonen de kastanjes uit het vuur halen door de opstand te beginnen. Pas als deze dan een succes zou blijken zouden de Treveri kleur bekennen en zich plotseling tegen de Romeinen keren. Ambiorix was niet op zijn achterhoofd gevallen en begreep ook dat zomaar openlijk tot de aanval overgaan gelijk kon staan met zelfmoord. In plaats daarvan koos hij in eerste voor een tactiek die meer weghad van guerrilla: een groep hout sprokkelende Romeinen, uit het kamp bij Atuatuca, werd onverwachts door een aantal Eburonen overvallen en gedood. Slechts een paar soldaten ontsnapten en bereikten het kamp weer. Ambiorix trok vervolgens naar het kamp, maar kon dit niet innemen, omdat de aanwezige Spaanse ruiters een succesvolle uitval deden.

'Na weken en weken slavernij hadden we er onze buik vol van!' Het stripalbum Asterix en de Belgen, zet de (fictieve) opstandige Belgae neer als grote eters met plezier in de strijd, uiteraard gecombineerd met wat moderne Belgische zaken zoals spruitjes, kant en het idee om patat te bakken.
‘Na weken en weken slavernij hadden we er onze buik vol van!’ Het stripalbum Asterix en de Belgen (1979, door René Goscinny en Albert Uderzo) zet de (fictieve) opstandige Belgae neer als grote eters met plezier in de strijd, uiteraard gecombineerd met wat moderne Belgische zaken zoals spruitjes, kant en het idee om patat te bakken. Het was het laatste album waar Goscinny aan meewerkte.

Ambiorix vroeg nu om een onderhoud met Sabinus en Cotta, maar die waren zo wijs om in hun plaats een staflid genaamd Gaius Arpinius te sturen, samen met Quintus Iunius, een onderhandelaar die al eerder met Ambiorix gesproken had. Ambiorix stelde zich nu allerminst vijandig op: hij bewonderde de Romeinen om hun weldaden en was blij met hun komst, die tenminste naburige stammen weg deed blijven uit het Eburoonse gebied. De aanval? Ach, die was ontstaan door de onstuimigheid van zijn mannen. Nee, die vijandige buurstammen, die waren het werkelijke gevaar! Deze Galliërs en Belgen waren namelijk van plan om op een afgesproken dag alle kampementen tegelijk aan te vallen, zo beweerde hij. En ja, daar had hij ook aan deelgenomen, maar hij had het zich nu eenmaal niet kunnen veroorloven om zich aan de afspraak te onttrekken, zonder zich de vijandigheid van alle anderen op de hals te halen. Ja, die andere stammen waren het gevaar, net als een grote horde Germanen die klaarstonden om de Rijn over te steken en over twee dagen bij Atuatuca zouden arriveren. Het verstandigste besluit zou zijn om dit kamp te ontruimen en zo snel mogelijk naar een meer veilige locatie te verkassen. Misschien naar het kamp in de Ardennen van Titus Labienus, Caesars onderbevelhebber. Of naar het kamp bij het moderne Brussel, onder leiding van Quintus Tullius Cicero, wiens broer Marcus de zo befaamde Romeinse senator was. Sabinus en Cotta vonden het verhaal blijkbaar niet onwaarschijnlijk klinken. Hoe realistisch zou het immers zijn dat één enkele stam in opstand zou zijn gekomen, zonder hulp van bondgenoten? Maar welke actie ze zouden ondernemen, dat was een hele andere zaak. Cotta wilde in het kamp blijven en wachten op Caesars bevelen, maar Sabinus vond het veiliger om te vertrekken. Het werd een felle discussie die tot diep in de nacht duurde. Maar uiteindelijk sloeg Sabinus met zijn vuist op tafel en zei op cynische wijze dat het niet zijn schuld zou zijn als ze zouden blijven en afgeslacht werden.

Reliëf van het Luikse paleis van de Prins-bisschoppen waarop is afgebeeld hoe Ambiorix met zijn mannen de Romeinen aanvalt. Let op hoe de krijger rechts van hem bewapend is met een slinger.
Reliëf van het Luikse paleis van de Prins-bisschoppen waarop is afgebeeld hoe Ambiorix met zijn mannen de Romeinen aanvalt. Let op hoe de krijger rechts van hem bewapend is met een slinger.

De volgende ochtend stonden de troepen klaar en vertrokken. Een kilometer of 3 verderop hadden de Eburonen hun hinderlaag gelegd. Toen de Romeinen een keteldal doortrokken doken er plotseling van twee kanten krijgers op, die het leger in de tang namen. De voorhoede kon niet voorwaarts de heuvels in vluchten en de achterhoede kon zich niet terugtrekken! Uitvallen waren zinloos: de lichtbewapende Eburonen weken razendsnel achteruit, zodat het bijna onmogelijk was om hen zware verliezen toe te brengen. De Eburonen waren dus slim genoeg om de sterke en zwakke kanten van zowel hun eigen uitrusting als die van de vijand uit te buiten. Ze vermeden het om man tegen man te vechten en vielen in plaats daarvan aan met hun slingers. Sabinus raakte in paniek, maar Cotta had zich beter voorbereid en probeerde voor elkaar te krijgen dat de soldaten zich in een kring opstelden. Daardoor hielden de Romeinen het toch nog tot in de middag vol.

Romeinse soldaten zagen er in de tijd van de Gallische oorlog nog niet helemaal uit zoals het klassieke beeld is. Kenmerkend zijn nog iets eenvoudigere bronzen helmen en meer ovale schilden. Het platenharnas was nog niet in gebruik, zodat de meeste legionairs een maliënkolder droegen.
Romeinse soldaten zagen er in de tijd van de Gallische oorlog nog niet helemaal uit zoals het klassieke beeld is. Kenmerkend zijn nog iets eenvoudigere bronzen helmen en meer ovale schilden. Het platenharnas was nog niet in gebruik, zodat de meeste legionairs een maliënkolder droegen.

Toen ging het echter fout. Enkele voorname officieren waren in de loop van het gevecht uitgeschakeld en nu raakte ook Cotta gewond door een slingerkogel. Sabinus probeerde het commando over te nemen, maar was zo in paniek dat hij nauwelijks wist wat te doen. Toen merkte hij Ambiorix in de verte op en stuurde zijn tolk naar hem toe om te onderhandelen. Deze werd teruggestuurd met de woorden dat als Sabinus wilde onderhandelen hij zelf maar komen moest. Sabinus probeerde Cotta nog over te halen, maar deze was er fel op tegen om Ambiorix nog eens te vertrouwen. Hij had gelijk. Sabinus vertrok ongewapend met zijn staf en escorte om nooit meer terug te komen. Ambiorix liet nog één keer de aanval los op de Romeinen, die grote verliezen leden en op de vlucht sloegen. Ook Cotta sneuvelde. De overlevenden wisten Atuatuca weer te bereiken, waarbij de standaarddrager zelfs zijn legioensadelaar over de omheining wierp, het kamp in. De paar mannen in het kamp hielden stand tot de nacht viel. Tegen die tijd hadden ze alle hoop verloren en doodden elkaar. Slechts een paar mannen overleefden de strijd en vluchtten naar Labienus.

Gouden munt van de Eburonen, met op de keerzijde een paard in Keltische stijl. Door hun edelmetaal om te smelten en er munten van te slaan konden de Eburonen bondgenootschappen kopen en hun bezit veiligstellen.
Gouden munt van de Eburonen, met op de keerzijde een paard in Keltische stijl. Door hun edelmetaal om te smelten en er munten van te slaan konden de Eburonen bondgenootschappen kopen en hun bezit veiligstellen, zoals een muntvondst in Limburg heeft laten zien.

Anderhalf legioen was afgeslacht en er was een legioensadelaar buitgemaakt: één van de grootste Romeinse nederlagen in de Gallische Oorlog. Op lange termijn kon dit ook zeer ernstig zijn omdat andere Belgen en Galliërs nu misschien zouden denken dat de Romeinen gemakkelijker te verslaan waren dan men aanvankelijk had gedacht, zodat de opstand zou kunnen groeien. Ambiorix rook inderdaad de geur van de overwinning en trok snel zuidwaarts, waar hij de Atuatuci en de Nerviërs overhaalde om zich aan te sluiten. Deze twee grote stammen brachten een hoop bondgenoten mee, zodat tegen het begin van 53 v. Chr. er een enorme opstand in Belgica gaande was. Vervolgens marcheerde Ambiorix met zijn bondgenoten naar het winterkamp van Cicero. Die bleek echter niet zo gemakkelijk bij de neus te nemen en sloeg de aanval af. Pas na een dag of tien vernam Caesar wat er aan de hand was en trok noordwaarts om Cicero te ontzetten, nadat hij de Senaat op theatrale wijze gezworen had de Belgische opstandelingen te vernietigen. Labienus zat ondertussen echter ook in de knoei, want de Treveren hadden zich inmiddels ook openlijk opstandig getoond en hadden zijn kamp aangevallen. Toch bleken zij niet zo taai als gedacht. Zodra Indutiomarus hoorde van Caesars overwinning stuurde hij zijn manschappen snel weer naar huis. Maar gedane zaken namen geen keer: Indutiomarus had zijn ware aard getoond en Caesar wist dat hij voorkomen moest dat zijn vijand aanhang wierf. Niemand mocht verder de wapens nog opgenomen hebben, maar er hing desalniettemin oorlog in de lucht. Doordat er in Gallië echter sprake was van kleine stamstaten zonder een overkoepelende, algehele leiding, kon Caesar de verschillende stamhoofden tegen elkaar uitspelen in de Gallische raad die hij in Samarobriva (Amiens) bijeenriep.

Reconstructie van een Treverische nederzetting in Altburg, in Duitsland.
Reconstructie van een Treverische nederzetting in Altburg, in Duitsland.

Indutiomarus werd zodoende geïsoleerd en de vorst zag zich gedwongen om nogmaals de wapens op te nemen en Labienus aan te vallen. Van Gallische hulp was geen sprake meer en de Germanen van achter de Rijn weigerden ook te helpen. Deze werd echter tijdig gewaarschuwd door Cingetorix, Indutiomarus’ schoonzoon, die in een volksvergadering door de vorst tot landverrader verklaard was. Labienus schakelde derhalve zoveel mogelijk ruiters uit de omgeving in, zodat Indutiomarus verslagen en gedood werd. Zoals hij was omgekeerd bij het nieuws van Ambiorix’ nederlaag tegen Caesar, zo keerden de Eburoonse en Nervische versterkingen om zodra ze van Indutiomarus’ dood hoorden. De opstand in Belgica zelf was echter nog lang niet gebroken. Caesar werkte de rest van de winter dan ook hard aan het regelen van versterkingen: hij verzocht Pompeius om het nieuwe Eerste Legioen te sturen en wist door te ronselen zelf nog twee legioenen op te richten. Begin maart viel Caesar met in totaal vier legioenen het grondgebied van de Nerviërs binnen en onderwierp hen weer. Op een nieuwe Gallische raad werd de Romeinse troepenmacht getoond en alle stammen die geen vertegenwoordiging zonden werden afgestraft. Nu was het tijd om af te rekenen met de Eburonen. Met een enorme legermacht trok Caesar noordwaarts.

Reconstructie van een Menapische boerderij in Destelbergen. Ambiorix zal als stamhoofd of koning in een aanzienlijk groter huis gewoond hebben. Van luxe villa's of paleizen was nog geen sprake.
Reconstructie van een Menapische boerderij in Destelbergen. Ambiorix zal als stamhoofd of koning in een aanzienlijk groter huis gewoond hebben. Van luxe villa’s of paleizen was nog geen sprake.

Caesars doel was de Eburonen in te sluiten, zodat ze niet konden vluchten naar het grondgebied van de Menapiërs, in het westen, of naar Germaanse bondgenoten achter de Rijn. Labienus werd met twee legioenen gestuurd om de Treveri te onderwerpen, waarna Cingetorix als vorst van de stam werd aangesteld. Caesar zelf ging met vijf legioenen naar de Menapiërs, die hij onderwierp door wegen en bruggen aan te leggen in hun moerassige land, zodat hij hun dorpen kon bereiken en platbranden. Zo werd de stam gedwongen om de strijd te staken: zij kregen vrede in ruil voor gijzelaars en het verbreken van al hun banden met Ambiorix. Daarna gingen Caesar en Labienus de Rijn over om de Germaanse bondgenoten van Ambiorix mores te leren. De Ubiërs beloofden opnieuw trouw en de Sueben maakten zich wijselijk uit de voeten, waarop Caesar besloot niet lang in het gevaarlijke gebied te blijven. Tegen eind juli of begin augustus waren de Eburonen uiteindelijk zelf aan de beurt. De cavalerie werd vooruitgestuurd om Ambiorix gevangen te nemen, maar de verrassingsaanval op zijn hoeve werd alsnog door zijn manschappen opgevangen, terwijl de leider zelf zijn paard besteeg en vluchtte het bos in. Zijn troepen riep hij daarna opvallend genoeg niet bij elkaar voor een beslissende veldslag, misschien uit angst voor de Romeinen, maar misschien ook gewoon omdat hij er in de chaos niet meer in slaagde. Derhalve verklaarde hij dat het ieder voor zich was, waarop de meeste Eburonen zich verscholen in de Ardennen of achter de moerassen van de Kempen. Ook vluchtten sommigen naar naburige stammen en volgens Caesar zelfs naar de Waddeneilanden, maar gezien de afstand daarvan tot het Eburoonse leefgebied is dat waarschijnlijk een onjuiste interpretatie. De oude vorst Catuvolcus wenste niet meer te vluchten of te vechten, maar had ook geen trek in gevangenschap, waarop hij zichzelf doodde door het sap van de taxusboom te drinken.

Reconstructie van een Eburoonse nederzetting die rond 50 v. Chr. verlaten werd. (Bron: Livius.org)
Reconstructie van een Eburoonse nederzetting die rond 50 v. Chr. verlaten werd. (Bron: Livius.org)

Caesar richtte Atuatuca in als zijn hoofdkwartier en splitste zijn leger van hieruit in drieën op, om elke vorm van verzet uit te roeien. De teruggetrokken Eburonen vochten nu echter niet meer als een leger en hadden ook geen burchten om te belegeren. In plaats daarvan verscholen zij zich zoveel mogelijk en doken er af en toe kleine groepjes op die als een soort guerrilla-strijders de Romeinen belaagden en hen dan het woud in lokten. Daar verdwaalden de legionairs gemakkelijk en werden dan in afzonderlijke groepjes verslagen. Caesar besloot alle buurstammen dus gewoon uit te nodigen om deel te nemen aan de strooptocht, wetende dat Germanen wel gewend waren aan dichte wouden en zompige moerassen. Als vliegen kwamen ze op de stroop af en de Sugambren, Caesars oude vijanden achter de Rijn, kwamen zelfs met 2000 man. Erg betrouwbaar bleken zij echter niet als bondgenoten, daar zij op eigen houtje Atuatuca probeerden te betrekken, hetgeen mislukte. De tweede strooptocht wierp desondanks vruchten af. Elk gebouw werd platgebrand, bijna alle spullen werden in beslag genomen en elk aangetroffen graankorreltje werd geconfisqueerd of vernietigd. Ambiorix zelf kreeg men niet te pakken. Regelmatig werden er wel mannen opgepakt die zeiden dat ze hem hadden gezien, maar dat hij nog net ontsnapt was. Naar het schijnt ging hij met een klein escorte van plaats naar plaats en maakte zich ’s nachts steeds weer uit de voeten.

Het Gallo-Romeins Museum staat niet voor niets in Tongeren.
Het Gallo-Romeins Museum staat niet voor niets in Tongeren.

Erg veel kon dat Caesar al niet meer schelen. De opstand was afgestraft en de vrede weergekeerd middels een afschrikwekkend voorbeeld, zodat de veldheer in het najaar in alle rust naar Italië terugkeerde. De vrede in Gallië werd het jaar daarop alweer ruw verstoord, maar aan de grote Gallische opstand van Vercingetorix namen de meeste ex-bondgenoten van Ambiorix geen deel meer, met uitzondering van de Nerviërs en de Morini. Pas in 51 v. Chr., toen Vercingetorix al verslagen was, brak er nog één opstand uit in het noorden, waarbij een Belgische coalitie onder leiding van de Bellovaci, een stam die in het huidige Picardië woonde, een laatste verzet vormde. Toen die opstand verslagen was, boden alleen de Treveri en de Eburonen nog steeds verzet, waarbij Ambiorix blijkbaar toch weer was opgedoken. Terwijl Labienus opnieuw de Treveri onder handen nam, ging Caesar voorgoed met de Eburonen afrekenen. Opnieuw werd er een verwoestende strooptocht gehouden, waarbij het gebied verwoest zou zijn. Het gebied zou ontvolkt zijn en dan niet middels massale deportatie, zoals antieke imperia in het Midden-Oosten wel eens toepasten. Volgens Caesar zou de stam volledig uitgeroeid zijn: elke Eburoon, man, vrouw of kind, zou gedood zijn, hetgeen men vandaag de dag als genocide zou beschouwen. Archeologisch onderzoek heeft echter geen bewijs van een volledige ontvolking van het Eburoons leefgebied aangetoond. Wel lijkt er sprake van een vermindering in akkerbouw, zodat er sprake is van een groot aantal doden, maar niet van ontvolking. Waarschijnlijk overleefden veel Eburonen door naar hun buren te vluchten, terwijl Caesar zijn pijlen vooral op de Eburoonse adel richtte, zodat de stam zijn politieke betekenis verloor.

Stamgebieden in de Lage Landen in de 1e en 2e eeuw. Het is van de kleinere stammen niet altijd even zeker waar hun exacte woonplaats was. Het is mogelijk dat stammen als de Tungri, Toxandriërs, Frisiavonen en de stammen aan de Rijn ontstaan waren uit restanten van de Eburonen.
Stamgebieden in de Lage Landen in de 1e en 2e eeuw. Het is van de kleinere stammen niet altijd even zeker waar hun exacte woonplaats was. Het is mogelijk dat stammen als de Tungri, Toxandriërs, Frisiavonen en de stammen aan de Rijn ontstaan waren uit restanten van de Eburonen.

Het is zeer goed mogelijk dat de overgebleven Eburonen gewoon zijn opgegaan in omringende stammen, of zelfs met een aantal hiervan een nieuw stamverband hebben gevormd. Het vrijgekomen land zou volgens de traditionele visie aan de Germaanse Tungri zijn gegeven, die het gebied hierna binnen zouden zijn getrokken. Het is echter niet onmogelijk dat de Tungri een naam is die aan een hergroepering van de overlevenden gegeven werd, of dat zij vazallen van de Eburonen waren, die simpelweg in het machtsvacuüm sprongen. In elk geval was de verovering van Belgica en in feite heel Gallië een feit. Heel Gallië? Nee. Een klein deel bleef nog enig verzet bieden. En hoewel de lezer wellicht had gehoopt dat het om een Gallische stam in Armorica (Bretagne) ging, waren het in deze tijd toch vooral de bewoners van moerassige gebieden in West-Vlaanderen en het zuidwesten van Nederland die moeilijk te temmen waren. De Menapiërs erkenden het Romeinse oppergezag nog nauwelijks. Wellicht zijn het de Bataven die hen later zuidwaarts dreven. Op eenzelfde wijze is het mogelijk dat de komst van de Bataven en Cananefaten (of althans van hun politieke elite) ook met het door Caesar gecreëerde machtsvacuüm te maken heeft. Rome claimde het gebied tot aan de Rijn, maar het daadwerkelijke bestuur reikte nog niet precies zo ver. De machtsverhoudingen in Belgica waren dusdanig verstoord dat permanente militaire bezetting voorlopig noodzakelijk was. Maar Caesars persoonlijke doel van de oorlog was bereikt. Hij was schatrijk, extreem populair bij de Romeinse bevolking en nog populairder bij zijn legers en veteranen. Een botsing met de Senaat en Pompeius, die niet erg gesteld waren op deze ontwikkeling, werd onvermijdelijk. Het resultaat was een burgeroorlog waarbij Caesar zichzelf tot dictator voor het leven liet benoemen, met welhaast koninklijke ambities. Die ambities werden hem noodlottig, maar de ondergang van de republiek was niet te stuiten.

Standbeeld van Ambiorix in Tongeren, de stad die traditioneel met Atuatuca geassocieerd wordt. Het beeld werd in 1866 onthuld. Kunstenaar Jules Bertin had het uiterlijk van de volksheld volkomen verzonnen, wat in het bijzonder geldt voor de stereotype gevleugelde helm.
Standbeeld van Ambiorix in Tongeren, de stad die traditioneel met Atuatuca geassocieerd wordt. Het beeld werd in 1866 onthuld. Kunstenaar Jules Bertin had het uiterlijk van de volksheld volkomen verzonnen, wat in het bijzonder geldt voor de stereotype gevleugelde helm.

Ambiorix zelf ging de geschiedenis in als een soort volksheld. Toen in 1830 de Zuidelijke Nederlanden voor het eerst een volledig onafhankelijk land werden, zat men al gauw met het probleem van legitimiteit. Er was namelijk geen sprake van een overkoepelende identiteit. Voordat deze provincies deel waren geweest van het Koninkrijk der Nederlanden waren zij Franse departementen geweest. Dáárvoor waren zij een personele unie geweest van graafschappen en hertogdommen, waarbij hun titels in het bezit waren geweest van de aartshertog van Oostenrijk en daarvoor de koning van Spanje… met uitzondering van pakweg een derde van het grondgebied, dat als Prinsbisdom Luik onafhankelijk gebleven was. Voor een overkoepelende geschiedenis greep men dus naar het verre verleden. Het nieuwe koninkrijk kreeg de naam België, waarbij de opstand van de Eburonen werd uitgelegd als een opstand van alle Belgen. De Belgen, die van alle Gallische volkeren de dapperste waren geweest. Hiermee werd een beeld geschetst van een België dat al 2000 jaar bestond: een eigen volk met een eigen identiteit en bestuur, dat sinds de Romeinse tijd aan één stuk door bezet was door buitenlandse grootmachten. Per slot van rekening leg je de onafhankelijkheid van je land liever uit als bevrijding dan als muiterij. Dat Caesar de Eburonen Germaans noemde was eigenlijk alleen maar mooi, want de term Gallisch werd te veel met Frankrijk geassocieerd. Op grond van deze historische mythe werd Ambiorix op een voetstuk gezet, met een standbeeld in Tongeren, de stad die traditioneel als Atuatuca werd beschouwd. De stad die ironisch juist genoemd werd naar de stam die het land van de Eburonen overnam.