Vandaag het eerste artikel in een nieuwe reeks: plaatsen in de Romeinse tijd in Nederland. En hoewel er talloze plaatsen zijn met allerlei verschillende vondsten, moet er een keuze gemaakt worden waarmee te beginnen. De keuze is gevallen op de Rijnforten, zonder twijfel het beroemdste gedeelte van de Nederlandse Romeinse tijd, zeker nu er zo hard gelobbyd wordt om de Nederlandse Limes op de Werelderfgoedlijst te krijgen. Het eerste fort op deze lijst (van west naar oost) is er echter meteen eentje waarvan het bestaan niet geheel zeker is. De zogenaamde Brittenburg te Katwijk!
Abraham Ortelius maakte in 1562 een houtsnede van de opgraving van de Brittenburg voor Lodovico Guicciardini’s beschrijving van de Ndeerlanden. De houtsnede werd in een latere druk door deze sterk gelijkende gravure vervangen. Het fort is opvallend vierkant afgebeeld, met ronde torens en een enkel gebouw middenin.
Bij Katwijk mondt de Oude Rijn uit in de Noordzee, wat het een logische plaats maakt voor een versterking. De Romeinse castella stonden vaak bij strategische punten van de Rijn, waar de monding dus een erg logische plek voor lijkt. Ook zal het een ideale marinebasis zijn geweest. Toch is er maar weinig met zekerheid te zeggen over het fort dat hier wellicht gelegen heeft. De Peutinger Kaart vermeldt een fort genaamd Lugdunum als het meest westelijke Rijnfort. Deze naam werd in vroeger tijden vaak in verband gebracht met Leiden, maar waarschijnlijk is dit nogal “wishful thinking”, ook omdat Lugdunum op de kaart duidelijk ten westen van Praetorium Agrippinae, oftewel Valkenburg, ligt. In dat geval is Katwijk dus een veel meer logische locatie. De bijvoeging “Batavorum” is ook niet historisch (Zuid-Holland was het leefgebied van de Cananefaten), al voorkomt dit wel verwarring met de Romeinse hoofdstad van Gallië genaamd Lugdunum (Lyon). Juist het gebruik van de Gallische naam Lugdunum (verwijzend naar de god Lugh) voor een fort in deze regio is opvallend, al is het mogelijk dat de aanwezigheid van Keltische hulptroepen hier een rol in speelt. De gewoonte om het Katwijkse castellum Brittenburg te noemen is historisch ook onjuist: dit was de naam van een tolburcht die rond 1050 werd afgebroken.
De Uitwateringssluis bij Katwijk moet de locatie van een kampdorp of vicus zijn geweest. Mogelijk lag het castellum net waar nu de zee is, links van de monding.
Wie heeft gehoord van die zogenaamde “Brittenburg”, weet wellicht ook dat het fort in de zee is verdwenen. Dat is niet altijd zo geweest. Dat er vermoedelijk een Romeins fort heeft gelegen bleek in de zestiende eeuw, toen meerdere stormen ruïnes op het strand tussen Katwijk en Noordwijk zichtbaar maakten. Al in 1520 werden er tal van Romeinse vondsten bij deze ruïnes gedaan. Het grootste gedeelte hiervan betrof vooral stenen en munten. De nieuwste hiervan kunnen op 270 na Chr. worden gedateerd, dus eigenlijk rond de periode waarin de Limes flink in verval was en er forten werden opgeheven, terwijl er rond die tijd ook sprake was van ecologische problemen in het land. De exacte locatie van het fort is, door verdere verschuiving van de kustlijn, onbekend. Volgens de meest waarschijnlijke hypothese lag het wellicht vlakbij de huidige Rijnmonding, ten westen van de Uitwateringssluis. Andere hypothesen zijn er echter ook, zoals een meter of 100 naar het oosten, op het parkeerterrein ten noorden van de sluis. Opgravingen in 1982 toonden wel aan dat de vicus (burgerlijke nederzetting) van het fort ter hoogte van de Uitwateringssluis gelegen moet hebben.
Vlakbij de Uitwateringssluis staat het kunstwerk “Brittenburg”, gemaakt door Nicolas Dings in 2010. De tekst verwijst naar het verhaal over Caligula: “Kalla’s toren, hier geboren, zocht Neptunus’ toorn. De hele zee zou hij bezitten en vechten om het huis te Britten”.
Ook wat de vorm en datering van het fort betreft, tasten we in het duister. Een aanwijzing over de mogelijke periode van de aanleg vinden we in het verhaal van keizer Caligula’s expeditie aan de Gallische kust, in 40 na Chr. Caligula zou grote hoeveelheden troepen hebben verplaatst naar de westkust onder het mom van een invasie van Brittannia, om vervolgens alleen de zee “aan te vallen”. Het verhaal is wellicht sterk overdreven: het kan heel goed zijn dat het zeer bewust om een oefenexpeditie ging waarbij een grote hoeveelheid troepen verplaatst werd en een godsdienstige ceremonie bij wijze van “oorlogsverklaring” gedaan werd. Evengoed is het lastig te zeggen waar Caligula zijn troepen voor het hele gebeuren verzamelde. Hoewel Katwijk goed in de oren van veel Nederlanders klinkt, is dit nooit volledig bewezen en is Boulogne-sur-Mer ook geopperd. Wel zijn er aanwijzingen dat meerdere forten in ons land rond deze tijd zijn gebouwd of opnieuw in gebruik genomen. De vondst van een vat met wijn uit Caligula’s persoonlijke wijngaard maakt de aanwezigheid van de keizer in de Rijndelta echter al veel zekerder. Is Lugdunum dan toch op last van Caligula gebouwd?
De Pharos of vuurtoren van Alexandrië. Het idee dat Katwijk werkelijk zo’n enorme vuurtoren bevatte lijkt onwaarschijnlijk.
Suetonius maakt er melding van dat Caligula op het Gallische strand een vuurtoren zou hebben laten bouwen, vergelijkbaar met de Pharos van Alexandrië, 60 meter hoog en met een basis van 72 x 72 meter. Een dergelijke vuurtoren is ook nergens teruggevonden. Wel is op de door Abraham Ortelius in 1562 gemaakte houtsnede te zien dat het castellum van Katwijk een opvallend vierkante vorm heeft. Natuurlijk zegt zo’n vorm niet erg veel, waarbij je ook nog moet bedenken dat de afbeelding ook niet per se 100% accuraat is. Wel is door de theorie over de aanwezigheid van het fort de benaming “Kalla’s toren” ontstaan, verwijzend naar de mogelijke bouw door Caligula. De benaming werd in de 16e eeuw vooral gebruikt door vissers wier netten in de ruïnes bleven steken. Dat “Kalla’s toren” ook werkelijk een vuurtoren was lijkt echter sterk als men bedenkt dat de bewoning van de Rijnmonding in de loop der eeuwen vrij ononderbroken is, zodat het onwaarschijnlijk is dat de toren in vergetelheid zou zijn geraakt. Een meer realistische hypothese is dan ook dat het vierkante gebouw middenin een horreum oftewel graanopslag zou kunnen zijn geweest.
Voor de app van timetravel.world is men bij Romeins Katwijk uitgegaan van de 4e-eeuwse hypothese: een stenen muur met ronde torens en een horreum middenin.
Als het juist is dat Lugdunum gebouwd werd door Caligula en de laatste datering van de muntvondsten rond 270 na Chr. ligt, zou men kunnen concluderen dat het fort dus rond die tijd weer verlaten is, maar opnieuw kunnen we dit niet bevestigen. De afbeelding van Ortelius toont opvallend dikke muren met ronde torens, wat niet erg gebruikelijk is voor bovengenoemde periode, en eerder een fort uit de 4e eeuw suggereert. Het is natuurlijk niet onmogelijk dat er sprake is van renovatie of zelfs herbouw van het fort. Van de andere kant is het opnieuw de vraag hoe accuraat de gravure is. Daar zullen we wellicht nooit achter komen. In de herfst van 1954 werden de Brittenburg-ruïnes voor het laatst waargenomen. Later baggerwerk bij de Rijnmonding heeft niet veel licht in de duisternis gebracht. Vermoedelijk heeft de zee de laatste resten weggespoeld en het geheim verzwolgen.
In het voorjaar van 70 na Christus waren de Germaanse provincies en een groot deel van Gallia Belgica in handen van de Bataafse opstandelingen en hun Gallische en Germaanse bondgenoten. Maar de regering in Rome pikte dit uiteraard niet en zond in totaal acht legioenen naar de opstandige gebieden, onder leiding van Quintus Petillius Cerialis, een veteraan van de strijd tegen de opstandige Iceni in Brittannia, die volgens Tacitus onwrikbare loyaliteit jegens zijn superieuren koesterde. Overmoedig geworden door hun succes bereidden de rebellen zich slecht voor op de naderende versterkingen. Ook werkten zij veel te rommelig samen. Maar het neerslaan van de opstand zou vooralsnog geen eenvoudige klus zijn.
De Opstand der Bataven op haar hoogtepunt, begin 70 AD. De in rode letters weergegeven stammen zijn de rebellen en hun bondgenoten. Maar het zou niet lang duren voor hier verandering in kwam.
In april bereikte Legio XXI Rapax ongehinderd Vindonissa (Windisch), via de Brennerpas, een nogal ongebruikelijke route die ongetwijfeld als verrassing diende. Toen de Treverische leider Julius Tutor hoorde van de komst van de Romeinen begreep hij blijkbaar pas werkelijk wat voor enorm leger er zijn kant op kwam en begon hij in allerijl zoveel mogelijk manschappen te verzamelen aan de Midden-Rijn, waaronder de afvallige legioenen van Mogontiacum. De loyaliteit van de overgelopen Romeinen bleek echter niet waterdicht, precies zoals Batavenleider Julius Civilis gevreesd had. Toen zij doorkregen hoe groot het vijandig leger was, schaarden zij zich prompt weer aan Romeinse zijde. Tal van Germanen volgden dit voorbeeld, zodat de Treveri alleen stonden en Tutor zijn mannen wijselijk terugtrok. Hij vermeed Mogontiacum en ging naar Bingium (Bingen am Rhein) waar hij stelling nam. In mei kwam het er tot een veldslag. Dat Tutor de brug had laten afbreken baatte niet, want de Romeinen ontdekten een doorwaadbare plaats in de rivier en konden de Treveri zo in de tang nemen. In de Treverische hoofdstad Augusta Treverorum (Trier) brak grote paniek uit, waarbij de bevolking de stad massaal ontvluchtte.
De raad van de Gallische stamhoofden werd door de Treveri aangegrepen om zoveel mogelijk Galliërs voor hun zaak te winnen. Veel succes had hun pleidooi niet.
De in Bonna en Novaesium achtergebleven legionairs volgden nu het voorbeeld van de troepen uit Mogontiacum en zwoeren Vespasianus trouw. De rebellenleiders reageerden onmiddellijk door deze onbetrouwbare “bondgenoten” zuidwaarts te sturen, naar het land van de Mediomatrici. Herennius Gallus en Numisius Rufus, de bevelhebbers van de legioenen, werden gedood, om de schrik er goed in te jagen. Cerialis zelf bereikte in mei Mogontiacum, waar hij de aanwezige legioenen zuiverde door hun nieuwste rekruten heen te zenden. Julius Civilis en Julius Classicus begonnen ondertussen ook in actie te komen, dus Cerialis moest opschieten. De legioenen bij de Mediomatrici gaf hij bevel tegen de Treveri op te trekken, terwijl hij zelf richting Treverorum trok, waar Tutor klaarstond samen met Julius Valentinus, die op de Gallische raad had geprobeerd de andere stamhoofden voor het Gallische rijk te winnen.
Quintus Petillius Cerialis maakte in de strijd nog wel eens de fout zijn tegenstanders te onderschatten. Maar op politiek terrein was hij uiterst tactvol.
Valentinus had nu stelling genomen bij Rigodulum (Riol) aan de Moezel, waar hij wallen en grachten had aangelegd die de Romeinse aanval bemoeilijkten. Maar Cerialis was hem te slim af: hij liet de infanterie de verdedigingswerken bestoken, terwijl de cavalerie omreed en de Treveri in de rug aanviel. De volgende dag reed Cerialis Treverorum binnen als overwinnaar. Inderdaad hadden Cerialis’ mannen de stad willen plunderen, maar de opperbevelhebber was zo wijs om te snappen dat dit een slechte indruk zou maken en verhinderde het. De Neder-Germaanse legioenen, die inmiddels gearriveerd waren, liet hij om dezelfde tactvolle redenen ook nog even ongemoeid, al zouden zij uiteindelijk moeten worden opgeheven om hun ontrouw. Voorlopig werden ze in hetzelfde kamp als Legio XXI ondergebracht. Ja, Cerialis was als bevelhebber soms wat onvoorzichtig, maar als politicus was hij vrij tactvol. Hij hield een redevoering waarin hij de Romeinen neerzette als bewakers van de orde in Gallië, die de bevolking beschermden tegen onderlinge twisten en Germaanse invallers.
Vespasianus was in 70 AD de onbetwistbare keizer van het Romeinse rijk. Ondanks pogingen van Civilis om Cerialis van zijn opdracht af te doen dwalen, bleef Cerialis’ loyaliteit aan de keizer smetteloos.
Civilis en Classicus trachtten Cerialis met een list op het verkeerde been te zetten: zij stuurden hem een brief met de bewering dat keizer Vespasianus dood was en Italië opnieuw in burgeroorlog was vervallen. Als hij de Treverische en Bataafse landen ongemoeid liet, zouden zij hem als keizer in Gallië erkennen. De trouwe Cerialis was echter niet op zijn achterhoofd gevallen: hij stuurde de boodschapper naar Rome en negeerde de brief verder. De leugen mag achteraf nogal wanhopig en ongeloofwaardig aandoen, maar in de tijd van trage en schaarse berichtgeving was het wellicht het proberen waard. Erger was het dat Classicus en Civilis het niet eens konden worden over de te volgen koers. Civilis wilde wachten op Germaanse versterking van achter de Rijn, wat Classicus juist als tijdverspilling zag. Hij had een punt, want Legio XIV Gemina was op de westkust geland en er naderden nog meer legioenen uit Italië en Spanje, terwijl Cerialis nu nog een relatief klein leger had, wat op Legio XXI na vooral uit onbetrouwbare troepen bestond. Ook vertrouwde Classicus de Germanen niet geheel.
Trier was in de 1e eeuw (als Augusta Treverorum) de hoofdstad van de Treveri. Vanaf eind 3e eeuw zou de stad een keizerlijke regeringszetel zijn. De beroemde Porta Nigra werd tussen 160 en 180 na Chr. gebouwd.
Tutor was het met Classicus eens en half juni vielen de rebellen Augusta Treverorum bij verrassing aan via de Eifel. Cerialis zelf had de fout gemaakt een maand lang weinig te ondernemen, behalve het kamp enigszins te versterken. Volgens Tacitus was hij meer een moedige soldaat dan een behoedzame generaal: hij had derhalve de gewoonte zijn vijanden te onderschatten, wat hem nu zuur opbrak. De aanval was listig opgezet: in plaats vanuit het oosten te komen, zoals je zou verwachten, vielen de rebellen met een omtrekkende beweging uit het westen en zuidwesten aan, langs de Moezel. De Ubiërs en Lingones stonden in het midden opgesteld, met de Bataven op de rechtervleugel en de Bructeren en Tencteren op de linkervleugel. De reden voor deze opstelling was dat het terrein op de linkervleugel het meest heuvelachtig was, waar de Tencteren aan gewend waren. De aanval leek een flink succes: de Bataven wisten het kamp binnen te dringen. Maar tot hun verrassing was Cerialis hier niet aanwezig. Hij had de nacht in de stad doorgebracht, in de armen van ene Claudia Sacrata, zodat hij pas gewekt werd toen de strijd verderop in het kamp in volle gang was. Zonder zijn wapenrusting aan te doen haastte Cerialis zich naar het kamp om het bevel op zich te nemen. De legioenen uit Novaesium en Bonna wisten stand te houden, maar konden door ruimtegebrek geen slagorde aannemen, en het hoofdkwartier met de standaards dreigde ingesloten te raken. Cerialis hield het hoofd koel en wist de verdediging enigszins te organiseren, waarop Legio XXI de aanvallers terugdreef. De beperkte orde onder de Germanen maakte dat zij elkaar verkeerd begrepen, zodat zij uiteindelijk op de vlucht sloegen in de overtuiging dat de Romeinen zich opnieuw gegroepeerd hadden op de heuvels.
De toekomstige keizer Domitianus was tijdens de opstand een ambitieuze jongen die maar al te graag roem en eer in de strijd had willen verwerven. Maar of dat slim zou zijn geweest…?
Cerialis leerde van zijn fout: hij nam zo snel hij kon het kamp van de vijand in en trok door naar het noorden, richting Colonia Agrippinensis. De stadsbewoners waren erin geslaagd de Germaanse krijgers in de stad te doden. Men wist echter ook dat Civilis en de zijnen dit niet onbestraft zouden laten: niet ver van de stad, bij Tolbiacum (Zülpich) verbleven nog een boel Frisii en Chauken, die niet bij Treverorum hadden meegevochten en dus op volle sterkte waren. Deze krijgers werden met een list uitgeschakeld. Door de mannen een groot banket aan te bieden werden zij dronken gevoerd, waarna men het gebouw waarin zij verbleven afsloot en in brand stak. De Agrippinensen vertelden Cerialis ook dat zij Civilis’ vrouw en zuster in handen hadden, evenals Classicus’ dochter. De dames waren als gijzelaars aan de stad in bewaring gegeven, dus nu boden de Agrippinensen aan hen aan Cerialis uit te leveren. Kort daarna bereikte Cerialis Novaesium. Valentinus, die bij Treverorum gevangengenomen was, werd naar regent Mucianus en prins Domitianus gestuurd. Zij ontvingen de “zending” terwijl ze naar Gallië onderweg waren en brachten hem ter dood. De ambitieuze Domitianus droomde ervan het opperbevel over te nemen, maar Mucianus wist de jonge prins gelukkig tot bedaren te brengen.
Het arriveren van de Kanaalvloot en het 14e legioen was een ernstige bedreiging voor de rebellen in de Rijndelta.
De rebellen begonnen nu echt in moeilijkheden te komen. Fabius Priscus was met Legio XIV op de kust van Belgica geland en kwam nu steeds dichter in de buurt van Atuatuca Tungrorum (Tongeren). Toen hij de Nerviërs en Tungri eenmaal onderworpen had, vormde Priscus een directe bedreiging voor het Bataveneiland. De Cananefaten vielen hierop de Kanaalvloot aan en vernielden of veroverden de meeste schepen, waarna zij ook een aanval van de Nerviërs afsloegen. Zo wonnen zij nog wat tijd, maar Civilis besefte dat hij zich terug moest trekken om zijn eigen land te verdedigen. Hij trok zich terug naar Vetera waar hij Germaanse versterkingen ontving en een stelling bouwde. Toen Cerialis daar in juli arriveerde, bevatte zijn legermacht al tweemaal zoveel legioenen als bij Treverorum, terwijl er ook een boel hulptroepen uit Gallië waren gearriveerd. Civilis had zijn mannen echter op slimme wijze opgesteld in het met stromen en moerassen gevulde rivierdal, dat hij gedeeltelijk onder water had laten zetten. Daar waren de Germanen, die konden zwemmen en het terrein goed kenden, in het voordeel op de Romeinen, wier verkenners in de moerassen bleven steken. De Germanen waren ook zo wijs om het dal niet te verlaten, terwijl Cerialis zo wijs was het niet binnen te trekken met zijn legermacht.
De in de Oudheid gebruikte slingers konden, mits goed gehanteerd, gevaarlijker zijn dan pijl en boog. (Denk maar aan David en Goliath.)
Om de Germanen uit hun tent te lokken stelde Cerialis de volgende dag zijn leger op, met hulptroepen en cavalerie vooraan. Civilis stelde zijn troepen op in colonnes, maar verliet opnieuw het dal niet. In plaats daarvan liet hij de Romeinen bekogelen in de hoop hen het dal in te lokken. Maar Cerialis trapte er niet in en wachtte af. Toen de projectielen op waren vielen de Germanen alsnog aan, maar de Romeinen hielden stand. Toen wees een overloper op een hoger terrein aan de rand van het dal, zodat twee Romeinse cavalerieafdelingen achterom gingen en de vijand in de rug aanvielen. Paniek maakte zich meester van de Germanen, maar de meeste ontkwamen: het slechte weer en de invallende nacht maakte dat de cavalerie niet doorzette, terwijl de Rijnvloot ook niet ingreep. Hoewel Civilis nog lang niet verslagen was, besefte hij dat deze nederlaag heel ernstig was, zodat hij een moeilijke beslissing nam. Al het land ten zuiden van de Waal gaf hij op: de brug over de rivier werd verwoest en de Bataven gaven hun eigen hoofdstad Oppidum Batavorum (op het Valkhof in Nijmegen) aan de vlammen prijs. Bij gebrek aan schepen en een brug zou het in elk geval even duren voordat de Romeinen de Waal over konden steken, want zij zouden dit nooit zwemmend proberen, zo wist Civilis. Om het waterpeil te verhogen liet hij de Drususdam vernielen, zodat er veel meer water van de Rijn naar de Waal afvloeide. Bovendien stonden Tutor en Classicus nog aan zijn zijde en met hen 113 Treverische edellieden.
Liever dan hun hoofdstad prijs te geven aan de Romeinen, staken de trotse Bataven hem in brand.
Cerialis liet in reactie allerlei tijdelijke kampen langs de Waal aanleggen. Civilis viel vier van de oostelijke kampen aan: dat van Legio X Gemina bij Arenacum (Rindern), dat van Legio II Adiutrix bij Batavodurum (Nijmegen) en kampen van de hulptroepen bij Grinnes en Vada (mogelijk Rossum en Kessel). Civilis leidde de aanval samen met zijn neefje Verax, Tutor en Classicus. Een ploeg Bataven vielen Arenacum aan waarbij zij de houthakkende soldaten buiten het kamp overvielen, waarbij zij de commandant en vijf andere hoge officieren doodden. Een andere groep Bataven viel Batavodurum aan en vernielde de brug, terwijl Civilis zelf de aanval op Vada leidde en Classicus Grinnes aanviel. Toen Cerialis arriveerde met een keurkorps ruiters begonnen de Germaanse troepen te vluchten, waarop Civilis herkend werd en dus direct doelwit van het vijandelijke leger werd. Hij sprong van zijn paard en zwom de Waal over. Tutor en Classicus vluchtten op hun beurt in bootjes de rivier over.
De lederen Romeinse legertenten stonden al vast met scheerlijnen en haringen. Het kostte dan ook veel leer om een heel legioen van voldoende tenten te voorzien, terwijl er ook nog leer nodig was voor schoeisel, riemen, schildhoezen enzovoort. (De legertenten werden enkel gebruikt voor tijdelijk verblijf. In een permanent fort sliepen de soldaten in barakken.)
Het begon herfst te worden. September brak aan en Cerialis voer terug naar Novaesium en Bonna, waar herstelwerkzaamheden bezig waren. Opnieuw was hij onvoorzichtig, zodat hij de bewaking liet verslappen. Op een nacht kwamen de Germanen stilletjes langs de rivier aanvaren en bereikten het kamp, waar de wacht in slaap gevallen was. In het kamp sneden de Germanen de scheerlijnen van de tenten door, zodat de slapende soldaten onder het leren zeil bedolven werden en gemakkelijk konden worden gedood. Door touwen aan de schepen vast te binden konden ze deze wegslepen en stelen. Vervolgens begon met te schreeuwen om paniek te zaaien. Cerialis werd echter opnieuw gered door zijn vleselijke behoeften: hij bevond zich op dat moment in de armen van een Ubische vrouw en niet op zijn vlaggenschip, zoals de Germanen hadden gehoopt. Het schip werd alsnog de Lippe op gesleept en als geschenk opgestuurd naar Veleda, de Bructerische zieneres die met haar voorspellingen de opstand steunde. De ingeslapen nachtwacht van het kamp verdedigde zich met de smoes dat het roepen van de aflossing Cerialis zou hebben kunnen wekken!
De Gallo-Romeinse villa van Groesbeek-Plasmolen. Vermoedelijk bezat Civilis als grootgrondbezitter (hij was edelman en veteraan met burgerrecht) ook een luxueuze villa op de Betuwe.
De overval mag dan vrij onschuldig lijken, maar de diefstal van de schepen was een ernstig probleem. Hoe kon Cerialis nu nog het verkeer op de Rijn en Waal beheersen? De enige oplossing was de Kanaalvloot inschakelen. Civilis had echter ook een vloot klaarliggen bij Helinius, de monding van de Maas en Waal (wellicht in de buurt van Hellevoetsluis), waarmee hij de rivieren blokkeren kon. Civilis’ vloot was groter, maar die van Cerialis had grotere schepen, evenals betere roeiers en stuurlieden. De Romeinen hadden de stroom mee, maar de Germanen hadden de wind in hun voordeel. Het bleef bij een kleine schermutseling, want een zeeslag leek nog te riskant. Civilis kreeg het echter steeds benauwder. Ten slotte gaf hij ook het Bataveneiland op en trok de Rijn over. Cerialis stak de Waal over en verwoestte bij wijze van straf de Betuwe. Althans, gedeeltelijk. Nog altijd probeerde Cerialis gematigd op te treden om herhaling te voorkomen en de Romeinen de rol van vreedzame en rechtvaardige overheersers te geven. De landerijen van Civilis werden zelfs gespaard.
Oorlogvoeren in de koude, natte herfst van Germania ging de Romeinen niet in de kouwe kleren zitten, zeker niet toen het herfstweer ruwer dan ooit werd. Maar ook de Germanen waren aan het morren.
Nu was het echt herfst geworden en de zaak van de rebellen stond er slechter voor dan ooit. Er braken bovendien stormen en regenvlagen los, zodat de rivieren buiten hun oevers traden. Een groot probleem voor de Romeinen, want hun kampen dreigden overstroomd te worden. De vloot was niet in de buurt om te helpen en de voedselvoorziening was ook slecht. Civilis’ bondgenoten drongen dan ook aan op een laatste beslissende aanval: dit keer zou het hen vast wel lukken om de Romeinen te vernietigen. Maar Civilis voerde die aanval niet uit. Misschien omdat hij de strijd moe was en deze hopeloos achtte. Misschien ook omdat Cerialis’ gematigde optreden ruimte voor onderhandelingen creëerde. Ongetwijfeld hadden de geleden nederlagen en het verlies van het thuisland de populariteit van Civilis bij zijn eigen volk geen goed gedaan. Als voortzetting van de strijd tot meer ellende zou leiden, zou hij waarschijnlijk al helemaal de zondebok geworden zijn. Cerialis had ondertussen inderdaad bodes de Rijn overgestuurd. Ook naar Veleda, die hij zover had gekregen dat ze niet langer de ondergang van Rome voorspelde. Verder beloofde hij de Bataven gunstige vredesvoorwaarden, wat menigeen goed in de oren geklonken moet hebben.
Cerialis en Civilis onderhandelen aan weerszijden van een “vernielde” brug. Ets uit 1880-1889 (bron:Rijksmuseum)
Midden oktober ontmoetten Civilis en Cerialis elkaar aan weerszijden van een vernielde brug, aan een tot op heden onbekende rivier die de Navalia zou heten. Civilis beweerde dat hij een vriend was van Vespasianus en de opstand was begonnen om diens zaak te helpen. Hij zou de opstand niet meer in de hand hebben gehad en de verraderlijke val van Vetera was buiten zijn zin gebeurd. Ook beweerde hij de aanval op de overstroomde Romeinse kampen verhinderd te hebben. Uiteindelijk hielden de Romeinen woord en werden de oude verdragen grotendeels hersteld. Wel werden de Bataafse en Cananefaatse hulptroepen voorlopig niet meer ondergebracht in hun eigen land. In plaats daarvan werden in Germania Inferior vaker Iberische hulptroepen ingeschakeld. Ook werd er een legioen gevestigd in de buurt van het verwoeste Oppidum Batavorum. De forten langs de Rijn werden hersteld en er werden er ten oosten van Fectio (Vechten) nog meerdere bij gebouwd.
Op het einde van de opstand verdwijnt haar beroemde leider op geheimzinnige wijze uit de geschiedenis. Maar niet uit ons geheugen.
Met de carrière van Cerialis zat het na de opstand wel goed. In 71 werd hij benoemd tot gouverneur van Brittannia en hij werd consul in zowel 74 als 83, aan de zijde van de toen keizer geworden Domitianus. Julius Sabinus, de Lingonische hoofdman die zich keizer van Gallië had genoemd, werd ongeveer acht jaar later alsnog ontdekt in zijn schuilplaats. Hij en zijn vrouw Epponina werden gearresteerd en naar Rome gebracht. Toen Epponina’s smeekbedes voor het leven van haar man niets uithaalden sprak zij keizer Vespasianus zo brutaal toe dat hij ook haar liet executeren. Veleda belandde in het jaar 77 in Romeinse handen, al is het niet duidelijk of zij dit als gevangene of als vluchteling onderging. Rond 83 of 84 moet zij nog als bemiddelaarster hebben opgetreden, waarbij zij voor elkaar kreeg dat de Bructeren een Romeinsgezinde koning kregen. Wanneer ze overleed is onbekend. Datzelfde geldt voor Tutor, Classicus en Civilis. Tacitus’ verslag van de opstand eindigt bij de onderhandelingen en zwijgt verder over het lot van haar leider. Het was niet ongebruikelijk om de leiders van dergelijke opstanden ter dood te brengen, zeker als men bedenkt op welke schaal deze opstand effect had. Maar zeker weten doen we het nog steeds niet.
Of de militaire onderneming van keizer Caligula nu een dolkomisch fiasco of slechts een voorbereidende oefening was, de rust in ons land leed er niet onder. Caligula zelf kwam het jaar daarop al gruwelijk aan zijn einde toen zijn eigen lijfwacht zich tegen hem keerde. Hoewel het principaat hiermee eventjes wankelde, werd de republiek uiteindelijk niet hersteld en kwam Caligula’s timide en intellectuele oom op de troon. De nieuwe keizer, Claudius, was een broer van de vroegere veldheer Germanicus en dus ook een zoon van Drusus. In 43 na Chr. begon Claudius zich alsnog op te maken voor de Romeinse invasie van Brittannia. De onderneming werd een succes en de Romeinen stootten ver op het eiland door. Ook dit zou effect hebben voor de bevolking van ons land, waar immers veel mannen bij de hulptroepen dienden. Zeker wat betreft de Bataven, die wel acht cohorten aan infanterie leverden en een ruiterafdeling! Geen wonder dan ook dat zij van verdere belasting waren vrijgesteld. De Cananefaten daarentegen leverden weliswaar veel minder hulptroepen, maar toch… En hoewel veel van deze hulptroepen gewoon dienden bij de grensbewaking en militaire acties van Germania Inferior, wat in feite nog een militair district was, zouden op den duur meerdere van hen ook deelnemen aan expedities in Brittannia. Manschappen genoeg en in Germania Inferior was het toch rustig… dacht men.
Stammen rond de Noordzee in 150 na Chr. Een groot verschil met een eeuw eerder is dat de Ampsivariërs rond 50 na Chr. nog als buren van de Chauken golden. (De moderne kustlijn is weergegeven. In de Romeinse tijd was deze met name op Nederlands terrein zeer anders.)
Enkele jaren later werd de rust in de Rijndelta ernstig verstoord door een dreiging vanaf zee. Het land van de Chauken, het gebied rondom de Eemsmonding in het tegenwoordige Oost-Friesland, stond bekend als een waar piratennest. Vrij regelmatig voer er een ploeg zeerovers uit, vermoedelijk in kano’s, niet alleen om schepen aan te vallen, maar vooral ook om de dorpen te plunderen die langs de kust stonden. Ook nederzettingen langs de rivieren konden op het programma staan. Het was dan ook niet voor niets dat er af en toe Romeinse schepen als een soort waterpolitie op de rivieren patrouilleerden. Maar in het jaar 47 waren de plunderingen erger dan ooit. Het ging blijkbaar om een flink grote troep van Chaukische en ook Friese zeerovers, onder leiding van ene Gannascus. Gannascus was zelf geen Chauk of Fries maar een Cananefaat uit de hulptroepen. Toen in 46 na Chr. de Romeinse legaat Sanquinus Maximus overleed, was hij gedeserteerd en naar het noorden gevlucht. Daar had hij handig gebruik gemaakt van het tijdelijke machtsvacuüm en zijn kennis van alle waterwegen in de delta. Bovendien kende hij, net als Arminius, natuurlijk de Romeinse strategieën en de sterke en zwakke punten daarvan. Dat maakte deze troep piraten veel gevaarlijker en driester dan ooit tevoren. Het castellum Praetorium Agrippinae (Valkenburg) werd waarschijnlijk zelfs door hen platgebrand!
De zogenaamde “pseudo-Corbulo” uit de Centrale Montemartini. Het is niet bekend wie deze buste voorstelt, maar jarenlang is hij ten onrechte aan Corbulo toegeschreven.
Uiteraard kon zoiets niet ongestraft blijven. De plunderaars hadden hun hand overspeeld en toen de opvolger van Sanquinus arriveerde liet hij dat merken ook. Gnaeus Domitius Corbulo, wiens dochter vele jaren later de vrouw van keizer Domitianus zou worden, werd de nieuwe legatus Augusti pro praetore (provinciale bevelhebber) en ging zo snel hij kon over tot actie. Om de wateren helemaal vrij van piraterij te maken, liet hij ze helemaal uitkammen. De kleinere schepen werden de kreken, zijriviertjes en wadden op gestuurd, terwijl de grotere schepen van de Rijnvloot opdracht kregen de Rijn af te varen. Zo werden de nog aanwezige piraten verjaagd of te grazen genomen. Verder deed Corbulo alles om de blijkbaar nogal ingeslapen troepen wakker te schudden, middels veel training en streng optreden. Twee soldaten die bij de zware opbouw van een dagmarskamp hun zwaarden hadden afgedaan zouden zelfs door hem geëxecuteerd zijn. Nadat de waterwegen gezuiverd waren trok Corbulo namelijk noordwaarts met vloot en leger. Het land van de Frisii werd weer bezet, waarbij de stam opnieuw gedwongen werd het Romeinse oppergezag te erkennen en gijzelaars te leveren. Het Friese grondgebied werd officieel afgebakend, er werd een nieuw fort gebouwd (wellicht op de plaats waar Flevum gestaan had, al is dit niet zeker) de hoofdmannen werden afgezet en er werd een Romeins ambtelijk bestuur en rechtssysteem ingevoerd. In feite was de onderwerping van de Frisii hernieuwd.
Wellicht gebruikten Gannascus en zijn mannen dit soort zeewaardige kano’s.
Gannascus was echter niet op zijn achterhoofd gevallen en hij was dan ook niet in onveilig gebied blijven hangen. In plaats daarvan had hij zich op het Chaukische grondgebied teruggetrokken. Corbulo zond de stam bericht dat hij ook hun onderwerping eiste. Hun hoofdmannen en Gannascus verklaarden zich toen bereid tot onderhandelen en Corbulo stuurde dan ook een afvaardiging naar de Chauken toe. Toen bleek echter dat de Romeinen niet erg eervol omsprongen met een deserteur en piraat: de onderhandelingen bleken een vals voorwendsel om het gebied binnen te komen en de booswicht te pakken te krijgen. Gannascus werd dan ook door de afgezanten vermoord. In Corbulo’s ogen was deze actie wellicht te rechtvaardigen, maar de Chauken waren woedend. Volgens zowel Germaanse als Romeinse gebruiken waren onderhandelaars en afgezanten in feite onschendbaar, zodat deze moord gezien kon worden als een grove wandaad en belediging. Onnodig te zeggen dat elke vorm van onderhandelingen werden afgebroken. Corbulo maakte zich op voor een grote strafexpeditie tegen de Chauken. Maar toen werd hij tegengehouden.
De Classis Germanica (Rijnvloot) bevatte een groot aantal oorlogsschepen om de zeerovers mee te bestrijden.
Keizer Claudius wenste een stabiele Rijngrens. De verovering van Brittannia had prioriteit en hij kon zich niet veroorloven dat de rijksgrens bedreigd zou worden. Dat kon immers grote gevolgen hebben voor de situatie in Gallië en dat was allerminst een prettig vooruitzicht. Corbulo werd dan ook teruggefloten en kon niet anders dan gehoorzamen. Na zijn offensieve daden ging hij nu terug naar een defensief beleid. De Frisii werden vermoedelijk niet langer bezet, omdat Claudius de Rijn als grens verkoos. Wel hebben zij vermoedelijk een soort vazalstatus gehad: de Romeinse instellingen hielden er geen stand, maar wel leverden zij nog wat schatting en hulptroepen, waarbij overigens niet duidelijk is hoe lang dit precies heeft standgehouden. Het drama onder Gannascus indachtig, versterkte Corbulo de Rijngrens in het westen, van de kust tot aan Fectio. Ten oosten daarvan was de toestand aanzienlijk stabieler, mede door de beperkte bewoning van de Veluwe, zodat dit hier nog niet nodig werd geacht.
Door de ligging aan het kanaal is het zeer waarschijnlijk dat Corbulo verantwoordelijk is voor de bouw van het castellum in Leiden-Roomburg,waar tegenwoordig een openbaar park aan het fort herinnert.
In het westen werd de grenscontrole echter versterkt door massale houtkap en de bouw van castella op strategische punten, zoals bij watersplitsingen of grote bochten in de Rijn. Elk castellum bevatte een cohort van zo’n 500 hulptroepen, met uitzondering van Fectio dat de vlootbasis was en derhalve een stuk groter was. De castella werden verbonden door de Romeinse hoofdweg die langs de Rijn liep. Die hoofdweg werd bewaakt door wachttorens, doorgaans met een onderlinge afstand van zo’n 800 à 1500 meter, bemand door minimaal vier soldaten. Zo ontstond er een netwerk van posten die elkaar in geval van nood snel konden waarschuwen. Kleine bendes konden door de cohorten gemakkelijk worden tegengehouden. Vermoedelijk was deze grensverdediging, die wij de Romeinse limesnoemen, in de tijd van Corbulo nog niet zo optimaal als een halve eeuw later, maar de basis was nu definitief gelegd. De Romeinen zelf spraken overigens niet van een limes maar van de ripa Rheni (Rijnoever).
Vermoedelijke loop van het Kanaal van Corbulo.
Het beroemdste werk van Corbulo werd echter zijn kanaal, ook wel de Fossa Corbulonis of Corbulogracht genoemd. Het Kanaal van Corbulo diende om de Rijn en de Maas in Zuid-Holland te verbinden, zodat Romeinse schepen de woelige Noordzee zoveel mogelijk konden vermijden. Volgens Tacitus deed Corbulo dit vooral om de soldaten bezig te houden, wat impliceert dat dit dus na de veldtocht in het noorden gebeurde. Het lijkt er echter ook op dat het wel degelijk gaat om de efficiëntie van de grensbewaking te verhogen en het is niet ondenkbaar dat het een onderdeel was van zijn strijd met de piraten. Door het kanaal konden immers niet alleen handelsschepen maar ook militaire schepen sneller heen en weer. Dit voor schepen die goederen of materiaal aan de forten af kwamen leveren, maar uiteraard ook voor de Romeinse marine.
Standbeeld van Corbulo in Voorburg.
Waarschijnlijk liep het kanaal van Matilo (Leiden-Roomburg) naar Helinium (mogelijk Naaldwijk). Het betrof geen volledig nieuwe waterweg, maar eerder de verbinding van al bestaande beken en zijriviertjes. Niet alleen was het goed voor de militaire logistiek, maar ook voor de handel! Het administratief centrum van het Cananefaats grondgebied werd aan het kanaal ingericht, waar het uiteindelijk tot een klein Gallo-Romeins stadje zou uitgroeien, op de plaats waar nu Voorburg ligt. Piraterij en kleine invallen waren niet voorgoed uitgebannen, maar de middelen om het te bestrijden waren veel effectiever aan het worden. Corbulo zelf werd voor zijn werk als triomfator in Rome onthaald. Zijn carrière zou hem later naar het oosten van het rijk voeren, waar hij de Parthen met succes bevocht. Helaas kwam hij ongelukkig aan zijn einde. Toen in 67 een opstand in Judaea uitbrak, stuurde keizer Nero Vespasianus erheen en riep Corbulo juist terug. Nero was hem namelijk gaan wantrouwen omdat zijn eigen schoonzoon bij een samenzwering betrokken was geweest. Na zijn ontmoeting met de keizer werd de veldheer gedwongen tot zelfmoord.
Na de wraaktochten van Germanicus werden de expedities achter de Rijn niet voortgezet. De Opstand der Frisii maakte vermoedelijk ook een einde aan de Romeinse invloed in het tegenwoordige Noord-Holland, zodat de grens geconsolideerd werd en er een jarenlange periode van relatieve rust volgde. Tiberius, die zich als een verbitterde en wrede keizer had ontpopt, overleed in 37 na Chr. Hij werd opgevolgd door zijn achterneef Gaius, beter bekend onder de bijnaam Caligula. Hij was de laatste overlevende zoon van Germanicus en dus de kleinzoon van Drusus. Zijn naam had hij te danken aan het feit dat hij in de tijd van Germanicus’ militaire operaties als klein kind met zijn moeder in het militaire hoofdkwartier had gewoond (hij was geboren in 12 na Chr.), waarbij zijn vader hem een wapenrusting op kindermaat had gegeven, compleet met twee kleine caligae, de hoge sandalen van de soldaat.
De door Romeinse soldaten gedragen caliga, de stevige kruising tussen laars en sandaal, beslagen met ijzeren noppen tegen slijtage van de zool. In het Latijn geldt het gebruik van “ul” als op-één-na-laatste lettergreep als verkleinwoord (“-tje”). Caligula betekent dus “soldatenschoentje”.
Hoewel Caligula’s regering in eerste instantie door het volk, dat Tiberius meer dan beu was, als een verlossing werd ervaren, bleek hij uiteindelijk geen stabiele keizer. Op een vrij jonge leeftijd had hij veel te abrupt zoveel macht gekregen, waarbij hij net als Tiberius een schrikbewind voerde onder de senatoren, met name na een ziekbed dat hem aan zijn eigen sterfelijkheid had herinnerd. In de daden van Caligula worden ook tekenen van grootheidswaan gezien, wat te vergelijken valt met de romantische trekken van zijn vader, maar dan veel extremer. Wellicht dat de roemvolle verhalen over zijn vader, grootvader en oudoom hem naar het hoofd stegen, net als de triomfen van keizer Augustus en Julius Caesar (met wie hij overigens zijn naam deelde). Caligula droomde van militaire triomfen, maar was hier zelf waarschijnlijk allerminst capabel voor. Toch hebben wij aan zijn vreemde plannen een mooi verhaal overgehouden.
De aquilifer van het Tiende Legioen zou bij Caesars inval in Brittannia als eerste van boord gesprongen zijn, daarmee de aarzelende soldaten overhalend dit ook te doen zodat de adelaar veilig bleef.
In het jaar 39 vielen de Chatti Germania Superior binnen, waar zij echter vrij snel al verdreven werden door legaat Servius Sulpicius Galba, de man die 29 jaar later vanuit Spanje naar Rome zou marcheren en enkele maanden keizer zou zijn na de dood van Nero. Waarschijnlijk was de inval voor Caligula de aanleiding om dat jaar de landen uit zijn kindertijd weer op te zoeken. Caligula leidde een strafexpeditie over de Rijn, welke enig succes zou hebben gehad. Vervolgens richtte hij zijn pijlen echter op ander gebied: Brittannia. Het eiland was tijdens de Gallische Oorlog voor het eerst binnengevallen door een Romeinse legermacht, maar de eerste veldtocht was door het slechte weer op zee geen succes geweest en de tweede was door de Britten afgeslagen. Pas bij de derde poging had Julius Caesar de Britse coalitie onder leiding van Cassivellaunus verslagen, waarna er een verdrag was gesloten en de verslagen stammen gijzelaars en schatting geleverd hadden. Vervolgens waren alle Romeinen er weer vertrokken, zodat het nog maar de vraag is of er ook maar één cent aan schatting betaald is. In elk geval was Brittannia dus onafhankelijk gebleven – menig Gallische opstandeling was er nog eens naar uitgeweken. Als Caligula erin zou slagen het eiland te veroveren, zou dat betekenen dat hij slaagde waar Caesar gefaald had.
Caligula was de bouwer van Praetorium Agrippinae, in Valkenburg. Het castellum werd genoemd naar zijn 6 jaar daarvoor overleden moeder. Het is één van de best bewaarde castella in ons land.
Trots als men graag is op zijn vaderlandse geschiedenis, is men er in Nederland traditioneel vanuit gegaan dat Caligula zich voor zijn invasieplannen naar het huidige Katwijk begeven heeft. De teksten spreken echter vooral van “de Gallische kust”, waarbij andere plaatsen zoals Boulogne-sur-Mer, aan het Kanaal, dus ook logische kandidaten zijn. Het lijkt er echter wel op dat er rond deze tijd militaire bouwprojecten aan de gang geweest zijn in ons land. Vermoedelijk is het castellum van Praetorium Agrippinae (Valkenburg, ZH) rond deze tijd gebouwd. Ook van Laurium (Woerden) zijn er sterke aanwijzingen dat het fort rond deze tijd gebouwd is en ook van Albanianae (Alphen aan den Rijn) en het castellum op de Hoge Woerd in De Meern (mogelijk heette dit castellum Fletio) wordt vermoed dat de eerste constructie rond deze tijd plaatsvond. Opmerkelijk is dat er waarschijnlijk ook gebouwd werd aan Fectio, de grote basis van de Classis Germanica, de vloot van Germanië, wat een verzameling van manschappen en schepen doet vermoeden. Het castellum bij Velsen, aan het IJ, dat waarschijnlijk Flevum heette, lijkt ook weer in gebruik te zijn geweest. Allemaal zaken die duiden op een verhoogde militaire activiteit.
In het Britse jeugdprogramma Horrible Histories wordt Caligula’s “veldtocht” op de hak genomen.
Volgens het verhaal zou de hele veldtocht zijn uitgelopen op een lachwekkend debacle, waarbij hij de soldaten schelpjes liet rapen op het strand, die vervolgens als oorlogsbuit van strijd tegen de zee moesten worden meegenomen. Verder liet hij naar het schijnt pijlen in de zee schieten. Ook zou hij voor zijn triomftocht Gallische gladiatoren hebben willen opvoeren als krijgsgevangenen van de veldtocht, al lijkt het erop dat het zover niet gekomen is. Menig Romeins schrijver zag dit vreemde verhaal als een bewijs van Caligula’s krankzinnigheid, maar tegenwoordig probeert men rekening te houden met meer logische verklaringen. Volgens bepaalde versies van het verhaal zou Caligula wel degelijk zijn uitgevaren, maar zijn omgekeerd toen hij merkte dat de andere schepen hem niet volgden. In deze formulering klinkt dat nogal komisch, maar indien het werkelijk het geval is geweest zou dat gelden als muiterij. Wellicht zou dat verklaren waarom de invasie geen doorgang vond, waarbij de opdracht om dan maar schelpen te rapen misschien gold als een soort vernederende straf voor de soldaten die de zee niet op durfden.
Op veel munten lijkt Caligula als militair triomfator te worden neergezet. Dat zou kunnen betekenen dat zijn werk aan de Gallische kust toch niet zo idioot was als men beweerde.
Een andere mogelijkheid is dat het om niet veel meer ging dan een verkenningsmissie of een oefening in het verplaatsen van een grote hoeveelheid soldaten, als voorbereiding op een latere echte veldtocht (die tijdens Caligula’s leven overigens niet meer plaatsvond, want al in 41 na Chr. werd de jonge keizer vermoord). Het “bevechten” van de zee zou zelfs een soort godsdienstig ritueel kunnen zijn geweest. Ook zijn er theorieën dat er helemaal geen sprake is van het letterlijk rapen van schelpen. Het is mogelijk dat met het woord iets in figuurlijke zin bedoeld wordt, dat men echter letterlijk is gaan nemen. Misschien stond de term “zeeschelpen” wel voor schepen die op het Kanaal of de Noordzee werden buitgemaakt: schepen van de Britten of van Germaanse zeerovers. Er is zelfs een theorie dat het woord staat voor vrouwelijke genitaliën, wat kan duiden op grootschalig bordeelbezoek door de soldaten… of erger…
Bij de monding van de Oude Rijn, in Katwijk, staat een monument voor Caligula’s “strijd” met de zee.
Hoe het precies gegaan is, zullen we wel nooit helemaal zeker weten. En hoe onzeker Caligula’s aanwezigheid in ons land dan ook is, men kon het toch niet laten om een monument voor de gebeurtenis te plaatsen in Katwijk, vlakbij de monding van de Rijn. Dit ondanks de zeer beruchte reputatie van Caligula en de wijze waarop de Romeinse geschiedschrijvers het verhaal als pure waanzin hebben uitgelegd. Tot slot nog één enkele aanwijzing waarom het allemaal in Zuid-Holland zou hebben kunnen afspelen. Volgens Tacitus verwierf een hoofdman aanzien onder zijn volk door de spot te drijven met Caligula’s belachelijke onderneming. Die hoofdman was een Cananefaat.