Reisverslag woensdag 4 mei: Tungri, Cugerni en Bataven

Dag 6 4 meiSalvete, salvete! Deze Romein is vandaag weer een flink stuk opgeschoten. Zoals mijn trouwe volgers misschien nog weten ben ik mijn reis begonnen vanuit de civitas (administratief stamgebied) van de Tungri. Hoewel ik de grenzen van die civitates niet met zekerheid kan aanwijzen, weet ik wel zeker dat een groot deel van Limburg bij Tungrisch gebied hoort. Maar intussen heb ik wellicht al de civitas van de Bataven bereikt! Misschien ben ik daarbij intussen zelfs door het gebied van de Cugerni gekomen. De Cugerni wonen tussen Rijn en Maas in het oosten van Germania Inferior: deze groep is ontstaan toen de vijandige Sugambren door de Romeinen verslagen werden en een groot deel van de overlevenden naar de linkeroever van de Rijn verplaatst werd, waar ze met de plaatselijke bewoners versmolten. De hoofdstad van hun civitas is een echte Romeinse stad, namelijk Colonia Ulpia Traiana (Xanten). Om die reden worden zij ook wel Trajanensen genoemd.

Op de Veerweg in Lottum is geen spoor van de Romeinse statio meer te zien.
De Veerweg in Lottum. Helaas geen spoor van de statio.

Zover was het vanmorgen natuurlijk nog niet. Ik was op dat moment nog in Blariacum (Blerick, te Venlo), waar ik vol goede moed opstond om mijn reis langs de Maas voort te zetten, waarbij ik vandaag probeerde de westelijke Maasweg uit de Romeinse tijd te volgen. Om kwart voor tien bereikte ik Lottum. Hier zou een Romeinse statio (een rijksherberg of pleisterplaats) geweest moeten zijn, ongeveer ter hoogte van de Veerweg. Vandaar liep ik verder door naar het noorden, onderweg diverse plaatsen en dorpen tegenkomend. Ik besloot in Ooijen maar even te pauzeren.

In de omgeving van Wanssum stond ook een villa, compleet met bronzen vaatwerk.
In de omgeving van Wanssum stond ook een villa, compleet met bronzen vaatwerk.

Rond een uur of 1 kwam ik in een regio waar weer opvallend veel nederzettingen, villa’s en munten gevonden zijn. Voorbeelden hiervan zijn Wanssum en Geysteren. Je vraagt je af hoe die munten daar terechtgekomen zijn… Dat hangt natuurlijk ook af van de hoeveelheid. Een enkele munt kun je nog verliezen, maar een groot aantal is andere koek! Misschien hebben mensen geld weggestopt voor slechte tijden of zelfs uit paniek? Als ze hun geld nooit meer hebben kunnen ophalen moeten die slechte tijden zeker aangebroken zijn. Of zouden de eigenaren in hun haast vergeten zijn waar ze het geld verstopt hadden?

Het landschap bij Maashees.
Het landschap bij Maashees.

Uiteindelijk kwam ik terecht in wat jullie de provincie Noord-Brabant noemen (nogmaals: voor mij valt dit alles onder één provincie), vlakbij de plaats Maashees. Niet ver daarvandaan moet ook een villa gestaan hebben: die van Boxmeer-Campagne. Het echte Boxmeer ligt een stuk verderop, dus kwam ik eerst nog een hoop andere dorpen tegen, zoals Vierlingsbeek, Groeningen en Vortum-Mullem. De laatste plaats is ook niet ver van zo’n Romeinse villa. Rond vijven bereikte ik Boxmeer.

Vannacht slaap ik in Boxmeer.
Vannacht slaap ik in het pittoreske Boxmeer.

Kortom, opnieuw een vrij rustige dag vandaag. Dat kan morgen wel eens anders worden. Eerst zal ik Ceuclum (Cuijk) bereiken en daar de Maas oversteken om verder naar het noorden te gaan. In de omgeving van Noviomagus is zat moois te zien en bovendien zal ik daar eindelijk mijn oom even opzoeken. Daarna moet ik voortmaken, want 8 mei moet ik mij melden op Castellum Hoge Woerd, dus ik heb nog best een tocht voor de boeg!

Lucius Octavius Barbatus

www.twitter.com/OctaviusRomein

Nederland in de late ijzertijd: de eerste kennismaking met de Romeinen (vóór 57 v. Chr.)

boerderijAan de vooravond van de Nederlandse Romeinse tijd werd ons land bewoond door verschillende stammen en volkeren. In de ijzertijd had het land afwisselend onder zowel Keltische als Germaanse invloed gestaan. Het land moet onder een soort culturele overgangszone zijn gevallen. De Romeinen deelden de bevolking in bij de Germanen, maar dat was in die tijd in feite een vrij willekeurige verzamelnaam. Archeologische vondsten duiden aan dat de Gallische en dus Keltische invloeden hier zeer sterk waren, maar de bevolking werd hier door de Romeinen niet onder gerekend. De Kelten of Galliërs stonden bekend om een vrij duidelijke organisatie – de nogal denigrerende term “stam” die de Romeinen gebruikten, kan in het geval van de Kelten rustig door “staat” worden vervangen: er waren ongeschreven doch duidelijke wetten, met een vorst of koning en een aristocratie met duidelijke voorrechten. Hoewel de Romeinen de Kelten barbaars noemden, hebben deze qua ontwikkeling op diverse terreinen lange tijd voorgelegen op de Romeinen, onder meer wat betreft het smeden van ijzer. Rond 100 v. Chr. sloeg menig staatje in Gallië zijn eigen munten ook allang. Het idee dat de “barbaren” in de ijzertijd er nog uitzagen als een soort holbewoners, met knotsen en beestenvellen, moet dus naar de prullenbak verwezen worden. Van de beroemde Romeinse legionairsuitrusting zijn zelfs meerdere onderdelen, zoals helm, zwaard, schild en maliënkolder, van Keltische oorsprong!

"Heel Gallië is verdeeld in drie gebieden," aldus Julius Caesar. In werkelijkheid zal de etnische verdeling (als die er al was) niet letterlijk per rivieroever gegaan zijn.
“Heel Gallië is verdeeld in drie gebieden,” aldus Julius Caesar. In werkelijkheid zal de etnische verdeling (als die er al was) niet letterlijk per rivieroever gegaan zijn.

Als de bevolking in het noorden zoveel Keltische invloed onderging, waarom werden zij dan niet onder de Galliërs gerekend? Allereerst is dit te wijten aan hun minder hechte organisatie. Er was weliswaar sprake van een soortement adel, maar alleen in tijden van oorlog verkoos men hieruit een aanvoerder, die in sommige gevallen als koning kan worden aangemerkt. Een ander kenmerk dat de Romeinen ter onderscheid noemden was de taal. Julius Caesar deelde de Gallische bevolking in drie hoofdgroepen in: de Aquitaniërs, de Kelten of Galliërs en de Belgen. De Aquitaniërs woonden volgens hem tussen de Garonne en de Pyreneeën, waarbij bekend is dat hun taal aan het Baskisch verwant was. De Belgen woonden dan tussen de Rijn en de Seine en de Galliërs in de rest van het gebied, tot in de Povlakte aan toe. Volgens Caesar werden de Belgen qua cultuur en taal onderscheiden van de Galliërs, waarbij hij ervan uit lijkt te gaan dat de meeste van hen “gekeltiseerde” Germanen zouden zijn. Dat de Belgen volgens hem nadrukkelijk geen Kelten waren bewijst ergens ook de willekeur van dergelijke verzamelnamen: er is inmiddels genoeg bewijs dat de bewoners van de Lage Landen bij de Keltische La Tène-cultuur hoorden. Met name in het zuiden, in België, was die invloed sterk, wat blijkt uit de vondst van meerdere oppida, versterkte nederzettingen van Keltische oorsprong. Er zijn ook theorieën dat de bewoners van de Lage Landen Keltisch noch Germaans waren, maar wel sterk door beiden beïnvloed waren. Op eenzelfde manier is het eigenlijk vrij onduidelijk of de zo beroemde Bataven nu Keltisch, Germaans of geen van de twee waren.

Op hun uitgebreide migratietochten kwamen de Cimbren en Teutonen gevaarlijk dichtbij Romeins gebied. De schrik zat er nog jarenlang in.
Op hun uitgebreide migratietochten kwamen de Cimbren en Teutonen gevaarlijk dichtbij Romeins gebied. De schrik zat er nog jarenlang in.

De eerste kennismaking van de Romeinen met volkeren die zij als Germaans bestempelden, was allerminst zachtzinnig te noemen. Het betrof hier de uit Jutland afkomstige Cimbren, die in de tweede helft van de 2e eeuw v. Chr. op beruchte wijze door Europa trokken, met de Teutonen en Ambronen in hun kielzog. Het rondtrekken van deze stammen door grote delen van Europa hield een enorme dreiging in voor de Romeinse republiek, die enkele van haar meest vernietigende nederlagen leed tegen hen, alvorens alsnog te worden verslagen. Dat was een pijnlijke herinnering voor de Romeinen: 6 oktober, de dag van de nederlaag bij Arausio (Orange), bleef een dies ater (“zwarte dag”), een ernstige ongeluksdag. Dat er wellicht meer van dergelijke stammen in ten noorden van de Alpen woonden zal menig Romein dan ook kippenvel bezorgd hebben. Direct contact tussen de Germanen en Romeinen was er namelijk erg weinig, zodat bijna iedereen voor kennis afhankelijk was van wat een ander hem vertelde. Dergelijke mondelinge berichtgeving is natuurlijk erg gevoelig voor verdraaiing en overdrijving, zeker als dit via-via gaat. Maar ook directe ooggetuigenverslagen bieden niet altijd een keurig beeld: zelfs ooggetuigen konden verhalen aandikken en bovendien speelt de fantasie van de ontvanger nog altijd een rol.

IJzertijdboerderijen in Museumpark Archeon, zoals enkele eeuwen voor Christus in Friesland stonden. Hoewel dit kleine hutjes lijken leefden veel Germanen in grotere huizen.
IJzertijdboerderijen in Museumpark Archeon, zoals enkele eeuwen voor Christus in Friesland stonden. Hoewel dit kleine hutjes lijken leefden veel Germanen in grotere huizen.

De Frisii, die in deze tijd al op terpen langs de Nederlandse noord- en noordwestkust leefden, zullen bij verhalen over Rome vast niet hetzelfde voor zich hebben gezien als wij. Wie alleen kleine dorpen en nederzettingen gewend was, kan zich geen realistische voorstelling hebben gemaakt van hoe groot de stad werkelijk was, of van hoe de bouwstijlen eruit zagen. Anderzijds kenden bijna alle Romeinen deze streken ook alleen maar uit geruchten en sterke verhalen. Er waren wat wonderlijke reisverslagen over verre landen in het noorden, waar men totaal onbeschaafd zou zijn. Wetten zouden er niet bestaan en door onbekwaamheid in de landbouw zou men er ook voortdurend in oorlog verkeren. Verder sprak men van baarden en lange haren (waarbij men op moet merken dat de Romeinen alleen mannen met écht kort haar gewend waren), maar ook van het dragen van de zeer onbeschaafde broek! Een enkele schrijver geloofde zelfs verhalen over eilanden vol mensen die op paardenhoeven rondliepen of helemaal bedekt waren met oren. Meer nuchtere auteurs geloofden niet veel van dergelijke fabels, maar wezen erop dat beschaving een relatief begrip is, waarbij zij de Germanen vooral zagen als trots, sober en onbedorven door alle decadente verleidingen van de grote stad. Erg veel echt nuttige informatie was er vooralsnog niet aanwezig. Men wist in elk geval dat er in het noorden eb en vloed bestond, in veel sterkere mate dan in de Middellandse Zee, wat bij veel Romeinen toch het beeld opriep van een grillige en dreigende Noordzee die totaal onbetrouwbaar was. Verder wist men dat de dagen er ’s winters duidelijk korter waren dan ’s zomers. Maar veel meer kennis was niet voorhanden.

Gouden munten van de Eburonen, de stam die waarschijnlijk een deel van het zuiden van ons land domineerde.
Gouden munten van de Eburonen, de stam die waarschijnlijk een deel van het zuiden van ons land domineerde.

In het noorden van Gallië en het land voorbij de Rijn, woonden dus vooral de losser georganiseerde stammen die de Romeinen als Germanen omschreven. De Frisii woonden toentertijd waarschijnlijk al in het noorden. Verder is er minder duidelijkheid over de stammen, die hun naam overigens vaak van de Romeinen kregen, waarbij enige willekeur niet geschuwd werd. In de late ijzertijd moeten de bewoners van de kustgebieden gebruik hebben gemaakt van een boemerang als jachtwapen. De Romeinse schrijvers spreken er vooralsnog niet van: waarschijnlijk was het wapen bij aanvang van de Romeinse tijd dus alweer verdwenen. Waarschijnlijk werd het zuiden van ons land ook gedeeltelijk bewoond door de Germaans-Belgische Eburonen. Een schatvondst in Amby, bij Maastricht, doet vermoeden dat zij uitgebreid contact onderhielden met de Rijndelta: de schat bevatte tal van munten uit die regio. Dergelijke munten moeten een zeldzaamheid zijn geweest voor de bevolking, vergelijkbaar met een kist vol dure juwelen, waar de gewone man niet aan te pas kwam. De vondst van de munten kan duiden op de betaling van een schatting. De verschillende stammen verkeerden namelijk regelmatig in oorlog, waarbij een bondgenootschap zelden tot nooit gelijkwaardig was. Er was altijd een stam die de sterkste was en zijn omgeving domineerde, al kon deze op zijn beurt ook weer beantwoorden aan een sterkere buur.

Germaanse krijger rond het begin van de jaartelling. Hij ziet er misschien minder gevaarlijk uit dan een Romeinse legionair, maar laat u niet misleiden! (Copyright Johnny Shumate)
Germaanse krijger rond het begin van de jaartelling. Hij ziet er misschien minder gevaarlijk uit dan een Romeinse legionair, maar laat u niet misleiden! (Copyright Johnny Shumate)

De meeste mensen leefden van de landbouw of veeteelt, maar in geval van oorlog kwam de krijgscultuur naar boven en stond bijna elke strijdbare man gereed. De meeste van hen waren eenvoudig uitgerust, met met niet veel meer bepantsering dan een schild en niet veel meer wapens dan speer, dolk en pijl en boog. Voor helmen, maliënkolders, schubbenpantsers of zwaarden moest men vaak lid zijn van de elite, want al dat metaal was behoorlijk kostbaar. Wat niet wilde zeggen dat de lichtbewapende meerderheid weerloos en kwetsbaar was: deze krijgers waren uiterst vlot en wendbaar. Niet voor niets waren de Germanen zo berucht bij de Romeinen geworden. Voor de Germanen zelf moeten de verhalen over het Romeinse rijk vreemd, vaag of wonderlijk geklonken hebben. Maar in 58 v. Chr. zal er dreigender nieuws hebben geklonken van een grote oorlog in Gallië. De Belgen zouden reageren met een groot bondgenootschap, de Germanen bleven grotendeels terughoudender. Enkelen begonnen plannen te smeden om van de situatie gebruik te maken. Want al snel kwamen de Romeinen, bewapend (in figuurlijke zin) met hun beperkte kennis van de streek, naar het noorden. En zo maakte ons land voor het eerst echt kennis met de Romeinse legermacht.

De Opstand der Friezen

Munt uit Velserbroek.
Munt uit Velserbroek.

Menig geschiedenisboek of -programma vertelt ons dat de Romeinen bij de Rijn halt hielden. Daaruit concluderen we vaak dat zij nooit voet in het noorden van ons land hebben gezet, of daar in elk geval nooit de baas zijn geweest. Dat is echter niet waar…

Verder lezen De Opstand der Friezen