Germania Secunda onder de Tetrarchie en de Constantijnen (285 t/m 355 na Chr.)

comitatussoldier15De Crisis van de Derde Eeuw wordt vanaf het jaar 285 geacht afgelopen te zijn. Voor het eerst sinds tijden kwam er een sterke alleenheerser op de troon die een langdurig en stabiel regime wist te handhaven. De drastische bestuurshervormingen die keizer Diocletianus hierbij hanteerde veranderden de aard van het keizerschap, dat een meer monarchale en sacrale rol kreeg: het zogenaamde Dominaat. Tevens verdeelde hij het rijk in twee bestuurshelften, wat op lange termijn de splitsing van het Romeinse rijk ten gevolg zou hebben. Provincies werden hervormd en in 292 uitgebreid heringedeeld: Gallia Belgica werd opgedeeld in Belgica Prima en Belgica Secunda. Germania Inferior wordt vanaf deze periode vaak Germania Secunda genoemd.

Diocletianus' vriend en uiteindelijke medekeizer Maximianus. Samen hervormden zij op draconische wijze het Romeinse rijk, met vergaande gevolgen.
Diocletianus’ vriend en uiteindelijke medekeizer Maximianus. Samen hervormden zij op draconische wijze het Romeinse rijk, met vergaande gevolgen.

Diocletianus werkte hard aan de hervormingen van het rijk. Ook het belastingstelsel werd hervormd. Daarbij werd er met harde hand geëist dat de boeren hun land bewerkten en bleven bewerken. Het was de eerste stap naar het erfelijk worden van de boerenstatus, wat in de middeleeuwen zou uitmonden in horigheid en lijfeigenschap. Nodeloos te zeggen dat de regering en het leger niet populair waren bij de boerenbevolking. Het leger had de laatste decennia de nodige verwoesting aangericht en het platteland had hier zwaar onder geleden. Omdat handel en bescherming sterk gelokaliseerd waren, was de loyaliteit aan de staat flink gedaald. Het leger had ondertussen geen binding meer met de staat, mede omdat de senatoren niet meer mochten functioneren als opperofficieren en steeds meer manschappen buitenlandse huurlingen waren. Toen Diocletianus de regering van de westelijke rijkshelft overliet aan Maximianus, werkte deze hard aan de hernieuwing van de grenslinie en het verslaan van de Bagauden, een troep van rondzwervende opstandige Gallische boeren.

De stammen in de regio tijdens de 3e eeuw. De groen gekleurde stammen werden door de Romeinen als Frankisch aangemerkt.
De stammen in de regio tijdens de 3e eeuw. De groen gekleurde stammen werden door de Romeinen als Frankisch aangemerkt. Bij de Wezer de Saksen.

Zoals gezegd werd een groot deel van de bevolking van ons land in deze tijd geacht te vallen onder het losse verbond van de Franken. De etnische en politieke eenheid van deze Germanen moet niet worden overschat. Nog tot laat in de 5e eeuw is er sprake van tal van kleine koninkrijkjes: de Romeinen hadden in de loop der eeuwen wel vaker arbitraire verzamelnamen gebruikt voor bepaalde bevolkingsconcentraties (“Germanen” en “Belgen” zijn hier al voorbeelden van). De Franken waren dus geen Germaanse stam of een hechte coalitie, maar meer een verzamelnaam van stammen die op een bepaald punt als een verbond gezien waren, ofschoon zij in de loop der eeuwen nog vaak genoeg verdeeld waren. Maximianus kreeg het in elk geval al vroeg in zijn keizerlijke carrière aan de stok met deze mensen. Aan de Neder-Rijn, nabij Colonia Agrippinensis, moest hij een taaie strijd leveren met een groep Franken van achter de Rijn. Hoewel hij hen niet wist te onderwerpen, slaagde hij erin hen buiten het rijk te houden.

Zeeroversvolken uit Noordwest-Europa werden door de Romeinen vaak bij de Saksen ingedeeld.
Zeeroversvolken uit Noordwest-Europa werden door de Romeinen vaak bij de Saksen ingedeeld.

De bevolking in de Lage Landen was in de loop van de 3e eeuw flink in “beweging”. Niet alle mensen die deze kant op kwamen werden door de Romeinen onder de Franken gerekend. De meer noordoostelijke bevolking werd door de Romeinen vaak als onderdeel van de Saksen aangeduid. Maar of men nu als Frank of als Saks werd aangemerkt: beide groepen konden een gevaar vormen voor de Romeinen. De Saksen waren beruchte zeerovers op het Kanaal en de Noordzee, waar de Franken overigens ook wat van konden. Rond 285 waren de zogenaamde Salische Franken bovendien onder Saksische druk de IJssel overgestoken en op de Veluwe neergestreken. Niet-onderworpenen zo dicht bij de Rijn konden een aardige bedreiging vormen voor de scheepvaart. Om van opstandige onderworpenen nog maar helemaal te zwijgen, want de Frankische foederati op de Betuwe konden soms vrij onbetrouwbaar uit de hoek komen.

De Salische Franken (in het groen) kwamen uiteindelijk in de Nederlandse Rijndelta te wonen als foederati.
De Salische Franken (in het groen) kwamen uiteindelijk in de Nederlandse Rijndelta te wonen als foederati.

In 287 beoorloogde Maximianus dan ook Gennobaudes, de oudste Frankische vorst die nog bij naam bekend is. Gennobaudes en zijn chiefdom werden niet verdreven: in plaats daarvan werd hij als vazal onderworpen en officieel door Maximianus tot koning verheven, zoals de Romeinen wel vaker met Germaanse vazallen gedaan hadden. Een dergelijke eer maakte de kans op loyaliteit van de vorst iets groter, terwijl zijn mensen op deze manier ook aan hem alleen gebonden bleven. Dat betekende echter nog niet dat de groep Franken onder zijn controle betrouwbaar was. Als er opstand of iets dergelijks uitbrak, was Germania Secunda een ideaal doorgangsgebied naar het zuiden, in welke richting de Frankische invloed zich langzaam maar zeker zou uitbreiden. Om de piraterij op het Kanaal te verminderen werd een grote nieuwe vloot opgebouwd en gestationeerd in Gesoriacum (Boulogne). Hier ontstonden echter nieuwe problemen mee toen vlootcommandant Carausius, vermoedelijk een Romeins-Menapische militair, ervan werd beschuldigd de piraten hun gang te hebben laten gaan om vervolgens de buit in te pikken. Carausius reageerde op zijn doodvonnis door naar Brittannia te varen en zichzelf hier tot keizer uit te roepen. Buiten het eiland vond hij minder aanhang, maar hij was genoeg geïsoleerd en verdedigd met Frankische en Saksische huurlingen om het nog jaren vol te houden. Met wat steun uit Gallië wist hij voorlopig bovendien het Kanaal te beheersen.

Constantius Chlorus werkte hard aan het bestrijden van Frankische en Saksische vijanden.
Constantius Chlorus werkte hard aan het bestrijden van Frankische en Saksische vijanden.

Diocletianus en Maximianus hadden er geen trek in om de tijd van de Soldatenkeizers en het Gallische Keizerrijk weer te zien terugkeren, dus stelden zij de Tetrarchie in, waarin naast iedere Augustus (keizer) een Caesar (troonopvolger en onderkeizer) werd aangesteld, met zijn eigen leger en bestuurlijke gebied. Hierbij kreeg Constantius Chlorus de controle over Gallië toegewezen. Constantius was minder hard en koppig dan Maximianus, dus koos hij voor een subtielere aanpak van Carausius. Eerst nam hij middels een beleg Gesoriacum in, de enige stad op het vasteland die duidelijk aan Carausius’ kant stond. Vervolgens trok hij in 293 naar Batavia, de Rijndelta, om de Frankische hulp aan Carausius af te snijden. Constantius wist de hier woonachtige stammen wat gevoelige klappen uit te delen. Hij herstelde wat oude vestingen en liet een hoop van de verslagen Germanen naar verlaten streken in Gallië verplaatsen. Gennobaudes en de zijnen mochten op de Betuwe neerstrijken. In het verslag van deze oorlog worden de Frisii en Chamaven overigens ook genoemd, alsof zij nu onder de Frankische verzamelnaam vallen. Constantius’ overwinning betekende nog niet het einde van de oorlog, evenmin als de moord op Carausius in 294. Carausius’ opvolger Allectus, die achter de moord zat, zou nog drie jaar lang een lastpak zijn, terwijl er hetzelfde jaar nog Germanen over de bevroren Rijn het rijk binnenvielen. Opnieuw werden zij verslagen en werden meerdere van hen gedeporteerd.

Een Romeinse comitatus, een mobiel veldleger, werd gekenmerkt door zware cavalerie, naar voorbeeld van de Perzische katafrakten.
Een Romeinse comitatus, een mobiel veldleger, werd gekenmerkt door zware cavalerie, naar voorbeeld van de Perzische katafrakten.

Onderwijl werd er nog steeds hard gewerkt aan de hervorming van staat en leger. Zoals gezegd waren de provincies heringedeeld in 292. De verdediging in de diepte werd geperfectioneerd: grenslegers stonden onder bevel van een dux, een benaming die in de Romaanse talen en de Engelse taal doorklinkt in de vertaling van “hertog” (waarbij de Nederlandse term voortkomt uit de benaming voor een Germaanse vorst of bevelhebber). Bij invoering van de titel in de middeleeuwen had een hertog immers een soortgelijke rol van opperbevelhebber. Het leger in het achterland stond onder bevel van een comes, wat weer doorwerkt in de Romaanse benaming voor een graaf. Een dergelijke legereenheid, een comitatus, was veel mobieler en bevatte onder andere zware cavalerie, naar Perzisch voorbeeld.

Munt van Carausius, van het Britse Keizerrijk. Vermoedelijk was hij een Menapische Romein, dus afkomstig uit het westen van Vlaanderen.
Munt van Carausius, van het Britse Keizerrijk. Vermoedelijk was hij een Menapische Romein, dus afkomstig uit het westen van Vlaanderen.

Tegen 296 achtte Constantius leger en vloot sterk genoeg om Brittannia aan te vallen en Allectus te verslaan. Kort hierna moest hij zijn aandacht alweer op Gallië richten, want een groep Chamaven en Friezen probeerde de Rijn over te steken om het Scheldegebied te plunderen. Nadat de onderkeizer deze invallers verslagen had, werden de meeste krijgsgevangenen als slaven verkocht. Bij oude vestingplaatsen als Bonna en Novaesium liet hij nieuwe forten bouwen, maar er zijn geen aanwijzingen dat dergelijk “herstel” ook in ons land plaatsvond. Het is zelfs mogelijk dat Constantius de Betuwe eerder liet ontruimen dan dat hij er nieuwe forten liet bouwen. In 297 moet hij veel Chamaven, Franken en Friezen uit dat gebied verjaagd hebben. Daarna volgen een lange tijd weinig berichten over deze streken, wat wellicht betekent dat zich een stabiele periode aandeed. Constantius kreeg volwaardig keizerschap in 305, toen Maximianus en Diocletianus aftraden.

Constantijn de Grote wist de Rijngrens weer voor een poos te stabiliseren.
Constantijn de Grote wist de Rijngrens weer voor een poos te stabiliseren.

Constantius stierf echter al snel, in 306 te Eboracum (York). Op 25 juli riepen de troepen aldaar zijn zoon Constantinus (alias Constantijn de Grote) tot keizer uit, ondanks dat deze buiten de regering gehouden was. Costantijn speelde het spel echter tactvol en nam genoegen met de titel van Caesar. Vrij snel moest hij de strijd aanbinden met een nieuwe Frankische inval, die hij wist te stuiten, waarna hij Augusta Treverorum (Trier) als zijn residentie nam. De Frankische koningen Ascarius en Merogaisus werden krijgsgevangen gemaakt in Treverorum voor de wilde beesten geworpen. Een zwaardere dobber had Constantijn aan Maxentius, de zoon van Maximianus, die in Rome door de Praetorianen tot keizer uitgeroepen was. Een bijeenkomst van alle keizers, inclusief Maximianus en Diocletianus, in 308, tegen Maxentius, bood geen oplossing. In 309 trachtte Maximianus Constantijn zelfs van de troon te stoten. De Franken maakten van de verwarring gebruik om opnieuw een aanval te wagen. Constantijn reageerde met een grote tegenaanval en trok de Rijn over. Krijgsgevangenen werden gedwongen om soldaat of horige te worden, of eindigden in de arena. Toen Constantijn in 311 echter naar Italië trok om Maxentius te verslaan dreigde er echter meteen weer een Frankische inval en werd de Gallische kust geplunderd.

Op de Waalkade in Nijmegen zijn nog sporen te zien van een hypocaustum en stadsmuur van de nieuwe stadskern, vlakbij het Valkhof.
Op de Waalkade in Nijmegen zijn nog sporen te zien van een hypocaustum en stadsmuur van de nieuwe stadskern, vlakbij het Valkhof.

Toen Constantijn in 313 Maxentius klein gekregen had, was het dus tijd voor represailles tegen de grensvolkeren. Constantijn lokte de Franken in de val door hen de Rijn over te laten trekken, waarna hij hun land binnenviel en grote verwoesting aanrichtte. “Francia” (in dit geval het Frankisch gebied achter de Rijn) werd nu als vazalstaat aangeduid en Constantijn kon zich op zijn gemak op andere zaken richtte. Na 314 kwam hij nog maar weinig in Gallië en naar Germanië ging hij nooit weer. In plaats daarvan liet hij in Gallië zijn zoons optreden als zijn vertegenwoordigers. Zijn oudste zoon Crispus deed dit in 321 toen hij de Franken versloeg – of eigenlijk liet verslaan door een generaal die in zijn opdracht handelde.  Tegelijkertijd werd het gezag op de Betuwe hersteld. Op het Valkhof, de heuvel waar vroeger Oppidum Batavorum had gelegen, werd een nieuwe vesting gebouwd, waar Frankische hulptroepen in gelegerd werden. Daar vlakbij, op de Waalkade, verrees een nieuwe stadskern, al was deze veel kleiner dan die van het oude Noviomagus. Andere castella, zoals Praetorium Agrippina en meerdere kustforten, werden ook hersteld. De garnizoenssteden in het achterland kregen versterkte muren en er werd ook een castellum gebouwd bij de brug van Mosae Traiectum (Maastricht).

Het noorden van Gallië na de provinciale herindeling.
Het noorden van Gallië na de provinciale herindeling.

Een gevolg van de voltooiing van de verdediging in de diepte was dat het achterland ook militariseerde. Zowel grens als achterland in Germania Secunda werden nu gekenmerkt door een sterke militaire aanwezigheid, terwijl er aanzienlijk minder boeren waren. Voor het voedsel waren de garnizoenen dus van import afhankelijk. Een nadeel van het nieuwe systeem was dat er ondanks alles beduidend minder troepen aan de grens zaten: in het slechtste scenario konden de grenstroepen weinig anders doen dan zich in hun fort terugtrekken en wachten op versterking, zodat de invallers vrij spel hadden tot de comitati uit het achterland kwamen opdagen. Van de andere kant was de kans dat een doorbraak aan de grens het hele rijk openstelde voor de invallers nu veel kleiner. Blijkbaar werkte het systeem, want zolang Constantijn nog regeerde was er relatieve rust in ons land. Het vertrouwen in de geldeconomie krabbelde weer een beetje overeind. De Franken kregen een steeds grotere rol in het leger: ene Botinus kreeg een hoge positie van hem toegewezen.

De Basilica van Constantijn in Trier. Oorspronkelijk heette het de Aula Palatina en was het de troonzaal van Constantijn. Het was bepleisterd en met mozaïeken versierd. Nadat de ruïne in de middeleeuwen herbouwd werd als burcht is het nu een kerkgebouw.
De Basilica van Constantijn in Trier. Oorspronkelijk heette het de Aula Palatina en was het de troonzaal van Constantijn. Het was bepleisterd en met mozaïeken versierd. Nadat de ruïne in de middeleeuwen herbouwd werd als burcht is het nu een kerkgebouw.

Pas na de dood van Constantijn de Grote, in 337, begonnen er weer echt grote moeilijkheden met de Franken te komen. Echt helemaal tembaar en trouw leken zij hierna niet meer te worden, ofschoon er geen sprake was van een Frankische eenheid. De Saliërs woonden op de Betuwe als foederati, terwijl vele anderen die ook onder de Frankische noemer geplaatst werden nog buiten het rijk woonden. Dat de keizer vanaf Constantijns regering regelmatig in Treverorum resideerde, dus vrij dichtbij, kon soms echter nog het nodige gezag afdwingen bij de Germanen. Constantijn II zetelde hier enige tijd, maar raakte in 340 al in conflict met zijn broers en sneuvelde. De Franken maakten van zijn veldtocht naar Italië meteen weer gebruik voor een inval, maar werden door Constans, die nu het hele westen beheerde, teruggedreven. Er werden wat vazalkoningen aangesteld en een aantal Franken werd als foederati in het rijk toegelaten.

Keizer Constantius II wist lang te regeren, maar was niet erg behulpzaam voor de Rijngrens.
Keizer Constantius II wist lang te regeren, maar was niet erg behulpzaam voor de Rijngrens.

Dat het militair belang van de Franken sterk was toegenomen, blijkt wel uit de rol van ene Silvanus, een zoon van Botinus. Silvanus had al onder Constantijn II een greep naar de macht geprobeerd te doen en was mogelijk ook betrokken in de opstand van Magnus Magnentius, die in 350 als tegenkeizer opstond tegen Constans. Dat kostte Constans het leven, maar zijn broer Constantius II liet het uiteraard niet bij zitten. Magnentius wierf een hoop Frankische en Saksische huurlingen voor de strijd, die bij Mursa (Osijek, in Kroatië) werd uitgevochten. Silvanus was tegen die tijd alweer overgelopen naar Constantius. Magnentius verloor, maar de burgeroorlog was een ramp voor Gallië, daar hij de oude fout had gemaakt om troepen van de Rijngrens weg te halen. Dat Constantius de Germaanse Alemannen had opgestookt om zijn vijand af te leiden, maakte de zaak nog erger en Constantius deed na zijn overwinning zelf niet veel aan deze plunderingen. Uiteindelijk stelde hij Silvanus aan als bevelhebber over Gallië, zodat die de Alemannen uiteindelijk terugdreef. Het succes steeg hem blijkbaar naar het hoofd: zoals menig generaal de afgelopen 125 jaar had gedaan riep hij zich in Colonia Agrippinensis tot keizer uit. Dat was van korte duur: al na 28 dagen werd Silvanus hier vermoord.

De Alemannen vallen aan! Wie kan hen stoppen? De nieuwe Caesar Julianus misschien?
De Alemannen vallen aan! Wie kan hen stoppen? De nieuwe Caesar Julianus misschien?

De dood van Silvanus bracht echter geen rust. Er was een sterke bevelhebber aan de grens mee weggevallen, zodat Gallië de zwaarste invallen sinds tientallen jaren te wachten stond. Franken, Alemannen en Saksen begonnen massaal aan te vallen. Ook de Salische Franken kwamen in opstand en de steden langs de Rijn werden met gemak bezet. Colonia Agrippinensis werd in 355 ingenomen na een kort beleg. Gallië werd zover binnengedrongen dat meerdere Germanen erover begonnen te denken zich er permanent te vestigen. Constantius had ondertussen geen kinderen, dus moest hij zijn opvolging elders zoeken. Hij vond deze in de vorm van zijn neef Julianus. Op 6 november 355 benoemde hij hem tot Caesar en stuurde hem naar Gallië…

Caligula in Katwijk? (39-40 na Chr.)

Buste_en_marbre_CaligulaNa de wraaktochten van Germanicus werden de expedities achter de Rijn niet voortgezet. De Opstand der Frisii maakte vermoedelijk ook een einde aan de Romeinse invloed in het tegenwoordige Noord-Holland, zodat de grens geconsolideerd werd en er een jarenlange periode van relatieve rust volgde. Tiberius, die zich als een verbitterde en wrede keizer had ontpopt, overleed in 37 na Chr. Hij werd opgevolgd door zijn achterneef Gaius, beter bekend onder de bijnaam Caligula. Hij was de laatste overlevende zoon van Germanicus en dus de kleinzoon van Drusus. Zijn naam had hij te danken aan het feit dat hij in de tijd van Germanicus’ militaire operaties als klein kind met zijn moeder in het militaire hoofdkwartier had gewoond (hij was geboren in 12 na Chr.), waarbij zijn vader hem een wapenrusting op kindermaat had gegeven, compleet met twee kleine caligae, de hoge sandalen van de soldaat.

De door Romeinse soldaten gedragen caliga, de stevige kruising tussen laars en sandaal, beslagen met ijzeren noppen tegen slijtage van de zool. In het Latijn geldt het gebruik van "ul" als op-één-na-laatste lettergreep als verkleinwoord ("-tje"). Caligula betekent dus "soldatenschoentje".
De door Romeinse soldaten gedragen caliga, de stevige kruising tussen laars en sandaal, beslagen met ijzeren noppen tegen slijtage van de zool. In het Latijn geldt het gebruik van “ul” als op-één-na-laatste lettergreep als verkleinwoord (“-tje”). Caligula betekent dus “soldatenschoentje”.

Hoewel Caligula’s regering in eerste instantie door het volk, dat Tiberius meer dan beu was, als een verlossing werd ervaren, bleek hij uiteindelijk geen stabiele keizer. Op een vrij jonge leeftijd had hij veel te abrupt zoveel macht gekregen, waarbij hij net als Tiberius een schrikbewind voerde onder de senatoren, met name na een ziekbed dat hem aan zijn eigen sterfelijkheid had herinnerd. In de daden van Caligula worden ook tekenen van grootheidswaan gezien, wat te vergelijken valt met de romantische trekken van zijn vader, maar dan veel extremer. Wellicht dat de roemvolle verhalen over zijn vader, grootvader en oudoom hem naar het hoofd stegen, net als de triomfen van keizer Augustus en Julius Caesar (met wie hij overigens zijn naam deelde). Caligula droomde van militaire triomfen, maar was hier zelf waarschijnlijk allerminst capabel voor. Toch hebben wij aan zijn vreemde plannen een mooi verhaal overgehouden.

De aquilifer van het Tiende Legioen zou bij Caesars inval in Brittannia als eerste van boord gesprongen zijn, daarmee de aarzelende soldaten overhalend dit ook te doen zodat de adelaar veilig bleef.
De aquilifer van het Tiende Legioen zou bij Caesars inval in Brittannia als eerste van boord gesprongen zijn, daarmee de aarzelende soldaten overhalend dit ook te doen zodat de adelaar veilig bleef.

In het jaar 39 vielen de Chatti Germania Superior binnen, waar zij echter vrij snel al verdreven werden door legaat Servius Sulpicius Galba, de man die 29 jaar later vanuit Spanje naar Rome zou marcheren en enkele maanden keizer zou zijn na de dood van Nero. Waarschijnlijk was de inval voor Caligula de aanleiding om dat jaar de landen uit zijn kindertijd weer op te zoeken. Caligula leidde een strafexpeditie over de Rijn, welke enig succes zou hebben gehad. Vervolgens richtte hij zijn pijlen echter op ander gebied: Brittannia. Het eiland was tijdens de Gallische Oorlog voor het eerst binnengevallen door een Romeinse legermacht, maar de eerste veldtocht was door het slechte weer op zee geen succes geweest en de tweede was door de Britten afgeslagen. Pas bij de derde poging had Julius Caesar de Britse coalitie onder leiding van Cassivellaunus verslagen, waarna er een verdrag was gesloten en de verslagen stammen gijzelaars en schatting geleverd hadden. Vervolgens waren alle Romeinen er weer vertrokken, zodat het nog maar de vraag is of er ook maar één cent aan schatting betaald is. In elk geval was Brittannia dus onafhankelijk gebleven – menig Gallische opstandeling was er nog eens naar uitgeweken. Als Caligula erin zou slagen het eiland te veroveren, zou dat betekenen dat hij slaagde waar Caesar gefaald had.

Caligula was de bouwer van Praetorium Agrippinae, in Valkenburg. Het castellum werd genoemd naar zijn 6 jaar daarvoor overleden moeder. Het is één van de best bewaarde castella in ons land.
Caligula was de bouwer van Praetorium Agrippinae, in Valkenburg. Het castellum werd genoemd naar zijn 6 jaar daarvoor overleden moeder. Het is één van de best bewaarde castella in ons land.

Trots als men graag is op zijn vaderlandse geschiedenis, is men er in Nederland traditioneel vanuit gegaan dat Caligula zich voor zijn invasieplannen naar het huidige Katwijk begeven heeft. De teksten spreken echter vooral van “de Gallische kust”, waarbij andere plaatsen zoals Boulogne-sur-Mer, aan het Kanaal, dus ook logische kandidaten zijn. Het lijkt er echter wel op dat er rond deze tijd militaire bouwprojecten aan de gang geweest zijn in ons land. Vermoedelijk is het castellum van Praetorium Agrippinae (Valkenburg, ZH) rond deze tijd gebouwd. Ook van Laurium (Woerden) zijn er sterke aanwijzingen dat het fort rond deze tijd gebouwd is en ook van Albanianae (Alphen aan den Rijn) en het castellum op de Hoge Woerd in De Meern (mogelijk heette dit castellum Fletio) wordt vermoed dat de eerste constructie rond deze tijd plaatsvond. Opmerkelijk is dat er waarschijnlijk ook gebouwd werd aan Fectio, de grote basis van de Classis Germanica, de vloot van Germanië, wat een verzameling van manschappen en schepen doet vermoeden. Het castellum bij Velsen, aan het IJ, dat waarschijnlijk Flevum heette, lijkt ook weer in gebruik te zijn geweest. Allemaal zaken die duiden op een verhoogde militaire activiteit.

In het Britse jeugdprogramma Horrible Histories wordt Caligula's "veldtocht" op de hak genomen.
In het Britse jeugdprogramma Horrible Histories wordt Caligula’s “veldtocht” op de hak genomen.

Volgens het verhaal zou de hele veldtocht zijn uitgelopen op een lachwekkend debacle, waarbij hij de soldaten schelpjes liet rapen op het strand, die vervolgens als oorlogsbuit van strijd tegen de zee moesten worden meegenomen. Verder liet hij naar het schijnt pijlen in de zee schieten. Ook zou hij voor zijn triomftocht Gallische gladiatoren hebben willen opvoeren als krijgsgevangenen van de veldtocht, al lijkt het erop dat het zover niet gekomen is. Menig Romeins schrijver zag dit vreemde verhaal als een bewijs van Caligula’s krankzinnigheid, maar tegenwoordig probeert men rekening te houden met meer logische verklaringen. Volgens bepaalde versies van het verhaal zou Caligula wel degelijk zijn uitgevaren, maar zijn omgekeerd toen hij merkte dat de andere schepen hem niet volgden. In deze formulering klinkt dat nogal komisch, maar indien het werkelijk het geval is geweest zou dat gelden als muiterij. Wellicht zou dat verklaren waarom de invasie geen doorgang vond, waarbij de opdracht om dan maar schelpen te rapen misschien gold als een soort vernederende straf voor de soldaten die de zee niet op durfden.

Op veel munten lijkt Caligula als militair triomfator te worden neergezet. Dat zou kunnen betekenen dat zijn werk aan de Gallische kust toch niet zo idioot was als men beweerde.
Op veel munten lijkt Caligula als militair triomfator te worden neergezet. Dat zou kunnen betekenen dat zijn werk aan de Gallische kust toch niet zo idioot was als men beweerde.

Een andere mogelijkheid is dat het om niet veel meer ging dan een verkenningsmissie of een oefening in het verplaatsen van een grote hoeveelheid soldaten, als voorbereiding op een latere echte veldtocht (die tijdens Caligula’s leven overigens niet meer plaatsvond, want al in 41 na Chr. werd de jonge keizer vermoord). Het “bevechten” van de zee zou zelfs een soort godsdienstig ritueel kunnen zijn geweest. Ook zijn er theorieën dat er helemaal geen sprake is van het letterlijk rapen van schelpen. Het is mogelijk dat met het woord iets in figuurlijke zin bedoeld wordt, dat men echter letterlijk is gaan nemen. Misschien stond de term “zeeschelpen” wel voor schepen die op het Kanaal of de Noordzee werden buitgemaakt: schepen van de Britten of van Germaanse zeerovers. Er is zelfs een theorie dat het woord staat voor vrouwelijke genitaliën, wat kan duiden op grootschalig bordeelbezoek door de soldaten… of erger…

Katwijk
Bij de monding van de Oude Rijn, in Katwijk, staat een monument voor Caligula’s “strijd” met de zee.

Hoe het precies gegaan is, zullen we wel nooit helemaal zeker weten. En hoe onzeker Caligula’s aanwezigheid in ons land dan ook is, men kon het toch niet laten om een monument voor de gebeurtenis te plaatsen in Katwijk, vlakbij de monding van de Rijn. Dit ondanks de zeer beruchte reputatie van Caligula en de wijze waarop de Romeinse geschiedschrijvers het verhaal als pure waanzin hebben uitgelegd. Tot slot nog één enkele aanwijzing waarom het allemaal in Zuid-Holland zou hebben kunnen afspelen. Volgens Tacitus verwierf een hoofdman aanzien onder zijn volk door de spot te drijven met Caligula’s belachelijke onderneming. Die hoofdman was een Cananefaat.

Nederland in de late ijzertijd: de eerste kennismaking met de Romeinen (vóór 57 v. Chr.)

boerderijAan de vooravond van de Nederlandse Romeinse tijd werd ons land bewoond door verschillende stammen en volkeren. In de ijzertijd had het land afwisselend onder zowel Keltische als Germaanse invloed gestaan. Het land moet onder een soort culturele overgangszone zijn gevallen. De Romeinen deelden de bevolking in bij de Germanen, maar dat was in die tijd in feite een vrij willekeurige verzamelnaam. Archeologische vondsten duiden aan dat de Gallische en dus Keltische invloeden hier zeer sterk waren, maar de bevolking werd hier door de Romeinen niet onder gerekend. De Kelten of Galliërs stonden bekend om een vrij duidelijke organisatie – de nogal denigrerende term “stam” die de Romeinen gebruikten, kan in het geval van de Kelten rustig door “staat” worden vervangen: er waren ongeschreven doch duidelijke wetten, met een vorst of koning en een aristocratie met duidelijke voorrechten. Hoewel de Romeinen de Kelten barbaars noemden, hebben deze qua ontwikkeling op diverse terreinen lange tijd voorgelegen op de Romeinen, onder meer wat betreft het smeden van ijzer. Rond 100 v. Chr. sloeg menig staatje in Gallië zijn eigen munten ook allang. Het idee dat de “barbaren” in de ijzertijd er nog uitzagen als een soort holbewoners, met knotsen en beestenvellen, moet dus naar de prullenbak verwezen worden. Van de beroemde Romeinse legionairsuitrusting zijn zelfs meerdere onderdelen, zoals helm, zwaard, schild en maliënkolder, van Keltische oorsprong!

"Heel Gallië is verdeeld in drie gebieden," aldus Julius Caesar. In werkelijkheid zal de etnische verdeling (als die er al was) niet letterlijk per rivieroever gegaan zijn.
“Heel Gallië is verdeeld in drie gebieden,” aldus Julius Caesar. In werkelijkheid zal de etnische verdeling (als die er al was) niet letterlijk per rivieroever gegaan zijn.

Als de bevolking in het noorden zoveel Keltische invloed onderging, waarom werden zij dan niet onder de Galliërs gerekend? Allereerst is dit te wijten aan hun minder hechte organisatie. Er was weliswaar sprake van een soortement adel, maar alleen in tijden van oorlog verkoos men hieruit een aanvoerder, die in sommige gevallen als koning kan worden aangemerkt. Een ander kenmerk dat de Romeinen ter onderscheid noemden was de taal. Julius Caesar deelde de Gallische bevolking in drie hoofdgroepen in: de Aquitaniërs, de Kelten of Galliërs en de Belgen. De Aquitaniërs woonden volgens hem tussen de Garonne en de Pyreneeën, waarbij bekend is dat hun taal aan het Baskisch verwant was. De Belgen woonden dan tussen de Rijn en de Seine en de Galliërs in de rest van het gebied, tot in de Povlakte aan toe. Volgens Caesar werden de Belgen qua cultuur en taal onderscheiden van de Galliërs, waarbij hij ervan uit lijkt te gaan dat de meeste van hen “gekeltiseerde” Germanen zouden zijn. Dat de Belgen volgens hem nadrukkelijk geen Kelten waren bewijst ergens ook de willekeur van dergelijke verzamelnamen: er is inmiddels genoeg bewijs dat de bewoners van de Lage Landen bij de Keltische La Tène-cultuur hoorden. Met name in het zuiden, in België, was die invloed sterk, wat blijkt uit de vondst van meerdere oppida, versterkte nederzettingen van Keltische oorsprong. Er zijn ook theorieën dat de bewoners van de Lage Landen Keltisch noch Germaans waren, maar wel sterk door beiden beïnvloed waren. Op eenzelfde manier is het eigenlijk vrij onduidelijk of de zo beroemde Bataven nu Keltisch, Germaans of geen van de twee waren.

Op hun uitgebreide migratietochten kwamen de Cimbren en Teutonen gevaarlijk dichtbij Romeins gebied. De schrik zat er nog jarenlang in.
Op hun uitgebreide migratietochten kwamen de Cimbren en Teutonen gevaarlijk dichtbij Romeins gebied. De schrik zat er nog jarenlang in.

De eerste kennismaking van de Romeinen met volkeren die zij als Germaans bestempelden, was allerminst zachtzinnig te noemen. Het betrof hier de uit Jutland afkomstige Cimbren, die in de tweede helft van de 2e eeuw v. Chr. op beruchte wijze door Europa trokken, met de Teutonen en Ambronen in hun kielzog. Het rondtrekken van deze stammen door grote delen van Europa hield een enorme dreiging in voor de Romeinse republiek, die enkele van haar meest vernietigende nederlagen leed tegen hen, alvorens alsnog te worden verslagen. Dat was een pijnlijke herinnering voor de Romeinen: 6 oktober, de dag van de nederlaag bij Arausio (Orange), bleef een dies ater (“zwarte dag”), een ernstige ongeluksdag. Dat er wellicht meer van dergelijke stammen in ten noorden van de Alpen woonden zal menig Romein dan ook kippenvel bezorgd hebben. Direct contact tussen de Germanen en Romeinen was er namelijk erg weinig, zodat bijna iedereen voor kennis afhankelijk was van wat een ander hem vertelde. Dergelijke mondelinge berichtgeving is natuurlijk erg gevoelig voor verdraaiing en overdrijving, zeker als dit via-via gaat. Maar ook directe ooggetuigenverslagen bieden niet altijd een keurig beeld: zelfs ooggetuigen konden verhalen aandikken en bovendien speelt de fantasie van de ontvanger nog altijd een rol.

IJzertijdboerderijen in Museumpark Archeon, zoals enkele eeuwen voor Christus in Friesland stonden. Hoewel dit kleine hutjes lijken leefden veel Germanen in grotere huizen.
IJzertijdboerderijen in Museumpark Archeon, zoals enkele eeuwen voor Christus in Friesland stonden. Hoewel dit kleine hutjes lijken leefden veel Germanen in grotere huizen.

De Frisii, die in deze tijd al op terpen langs de Nederlandse noord- en noordwestkust leefden, zullen bij verhalen over Rome vast niet hetzelfde voor zich hebben gezien als wij. Wie alleen kleine dorpen en nederzettingen gewend was, kan zich geen realistische voorstelling hebben gemaakt van hoe groot de stad werkelijk was, of van hoe de bouwstijlen eruit zagen. Anderzijds kenden bijna alle Romeinen deze streken ook alleen maar uit geruchten en sterke verhalen. Er waren wat wonderlijke reisverslagen over verre landen in het noorden, waar men totaal onbeschaafd zou zijn. Wetten zouden er niet bestaan en door onbekwaamheid in de landbouw zou men er ook voortdurend in oorlog verkeren. Verder sprak men van baarden en lange haren (waarbij men op moet merken dat de Romeinen alleen mannen met écht kort haar gewend waren), maar ook van het dragen van de zeer onbeschaafde broek! Een enkele schrijver geloofde zelfs verhalen over eilanden vol mensen die op paardenhoeven rondliepen of helemaal bedekt waren met oren. Meer nuchtere auteurs geloofden niet veel van dergelijke fabels, maar wezen erop dat beschaving een relatief begrip is, waarbij zij de Germanen vooral zagen als trots, sober en onbedorven door alle decadente verleidingen van de grote stad. Erg veel echt nuttige informatie was er vooralsnog niet aanwezig. Men wist in elk geval dat er in het noorden eb en vloed bestond, in veel sterkere mate dan in de Middellandse Zee, wat bij veel Romeinen toch het beeld opriep van een grillige en dreigende Noordzee die totaal onbetrouwbaar was. Verder wist men dat de dagen er ’s winters duidelijk korter waren dan ’s zomers. Maar veel meer kennis was niet voorhanden.

Gouden munten van de Eburonen, de stam die waarschijnlijk een deel van het zuiden van ons land domineerde.
Gouden munten van de Eburonen, de stam die waarschijnlijk een deel van het zuiden van ons land domineerde.

In het noorden van Gallië en het land voorbij de Rijn, woonden dus vooral de losser georganiseerde stammen die de Romeinen als Germanen omschreven. De Frisii woonden toentertijd waarschijnlijk al in het noorden. Verder is er minder duidelijkheid over de stammen, die hun naam overigens vaak van de Romeinen kregen, waarbij enige willekeur niet geschuwd werd. In de late ijzertijd moeten de bewoners van de kustgebieden gebruik hebben gemaakt van een boemerang als jachtwapen. De Romeinse schrijvers spreken er vooralsnog niet van: waarschijnlijk was het wapen bij aanvang van de Romeinse tijd dus alweer verdwenen. Waarschijnlijk werd het zuiden van ons land ook gedeeltelijk bewoond door de Germaans-Belgische Eburonen. Een schatvondst in Amby, bij Maastricht, doet vermoeden dat zij uitgebreid contact onderhielden met de Rijndelta: de schat bevatte tal van munten uit die regio. Dergelijke munten moeten een zeldzaamheid zijn geweest voor de bevolking, vergelijkbaar met een kist vol dure juwelen, waar de gewone man niet aan te pas kwam. De vondst van de munten kan duiden op de betaling van een schatting. De verschillende stammen verkeerden namelijk regelmatig in oorlog, waarbij een bondgenootschap zelden tot nooit gelijkwaardig was. Er was altijd een stam die de sterkste was en zijn omgeving domineerde, al kon deze op zijn beurt ook weer beantwoorden aan een sterkere buur.

Germaanse krijger rond het begin van de jaartelling. Hij ziet er misschien minder gevaarlijk uit dan een Romeinse legionair, maar laat u niet misleiden! (Copyright Johnny Shumate)
Germaanse krijger rond het begin van de jaartelling. Hij ziet er misschien minder gevaarlijk uit dan een Romeinse legionair, maar laat u niet misleiden! (Copyright Johnny Shumate)

De meeste mensen leefden van de landbouw of veeteelt, maar in geval van oorlog kwam de krijgscultuur naar boven en stond bijna elke strijdbare man gereed. De meeste van hen waren eenvoudig uitgerust, met met niet veel meer bepantsering dan een schild en niet veel meer wapens dan speer, dolk en pijl en boog. Voor helmen, maliënkolders, schubbenpantsers of zwaarden moest men vaak lid zijn van de elite, want al dat metaal was behoorlijk kostbaar. Wat niet wilde zeggen dat de lichtbewapende meerderheid weerloos en kwetsbaar was: deze krijgers waren uiterst vlot en wendbaar. Niet voor niets waren de Germanen zo berucht bij de Romeinen geworden. Voor de Germanen zelf moeten de verhalen over het Romeinse rijk vreemd, vaag of wonderlijk geklonken hebben. Maar in 58 v. Chr. zal er dreigender nieuws hebben geklonken van een grote oorlog in Gallië. De Belgen zouden reageren met een groot bondgenootschap, de Germanen bleven grotendeels terughoudender. Enkelen begonnen plannen te smeden om van de situatie gebruik te maken. Want al snel kwamen de Romeinen, bewapend (in figuurlijke zin) met hun beperkte kennis van de streek, naar het noorden. En zo maakte ons land voor het eerst echt kennis met de Romeinse legermacht.

Romeinse kanalen in Nederland

kanaalNederland staat bekend als een natie van waterwerken, met een grote hoeveelheid polders, dijken en waterschappen. De relatie van Nederland met het water is eeuwenoud, wat ook te zien is aan het feit dat bepaalde waterschappen of hoogheemraadschappen nog geleid worden door een functionaris die dijkgraaf genoemd wordt. Dit gaat soms terug tot in de middeleeuwen. Maar er zijn nog veel oudere waterwerken in ons land. De Romeinen legden bij de steden en forten stevige kades aan (oude vrachtschepen werden zelfs afgezonken om als kadeversteviging te dienen, zoals bij Zwammerdam en Woerden gebeurd lijkt te zijn). En zij groeven de eerste grote kanalen in Nederland. Verder lezen Romeinse kanalen in Nederland