Bovenste beste barbaren, gegroet! Voor de maand juli leek het mij wel leek om terug te grijpen op die ene Romein naar wie de maand genoemd is: Julius Caesar. Als ik, Lucius Octavius Barbatus, mensen zoals jullie spreek over hem, hoor ik vaak dat hij die beroemde Romeinse keizer was. Daar moet ik stiekem nogal om lachen, want Julius Caesar was eigenlijk helemaal geen keizer. Hij leefde in de laatste eeuw van de Romeinse republiek! Maar hoe komt het dan dat de naam Caesar zo met die van de keizer geassocieerd wordt?
Als de naam Caesar op haar of “krullenbol” sloeg, was dat misschien een grapje. Maar of het dat werkelijk betekent…?
De naam Caesar is een cognomen, oftewel een herkenningsnaam. Als een Romein zo’n cognomen had, was dat meestal zijn derde naam. Dit kon een soort bijnaam zijn, die tijdens het leven van een Romein aan hem gegeven werd. Het kwam echter ook vaak voor dat een cognomen als een soort tweede achternaam ging gelden en zo door de familie werd doorgegeven. Dat was het geval met de naam Caesar, die het cognomen was van een belangrijke tak uit de gens Iulia, het Julische huis. Eigenlijk zijn er dus een heleboel mannen geweest die Julius Caesar heetten: Julius (of eigenlijk Iulius) was tenslotte de familienaam. De beroemde veldheer die Gallië veroverde heette voluit Gaius Iulius Caesar, maar alsof dat nog niet ingewikkeld genoeg is was hij ook al de vierde Gaius in de familie! De betekenis van de naam Caesar is trouwens verloren gegaan. Wel zijn er theorieën over de betekenis. Bijvoorbeeld dat deze zou slaan op een “gesneden” geboorte (caesus – nu weet je ook waarom dit een keizersnee heet) of op azuurblauwe ogen (caesii) of opvallend veel haar (caesaries). Of zelfs dat het in een Noord-Afrikaanse taal het woord voor een olifant zou zijn geweest! Wel is het zo dat een cognomen vaak sloeg op een opvallend uiterlijk kenmerk. Bovendien werden er vaak grapjes bij gemaakt (Cicero betekent bijvoorbeeld “kikkererwt”, maar verwees juist naar een wratje) en kwam kaalheid blijkbaar vroeg voor in Caesars familie, wat de betekenis over de haarbos wel interessant maakt.
Een stamboom vol Julius Caesars. Wie kan die ene beroemde Julius vinden? (Klik om te vergroten).
Julius Caesar maakte carrière en werd na een felle burgeroorlog in 45 v. Chr. zelfs dictator voor het leven. Erg lang kon hij daar niet van genieten, want op 15 maart 44 v. Chr. werd hij door een groep senatoren neergestoken. Toen Caesars testament geopend werd bleek dat hij zoveel mogelijk had nagelaten aan zijn achterneef Gaius Octavius, de kleindochter van zijn zus Iulia Caesaris. Bovendien werd Octavius in het testament postuum geadopteerd. Het adopteren van een neef of protegé was in die tijd vrij normaal als er geen mannelijke erfgenaam was, al was de manier waarop Caesar het nu had gedaan eigenlijk illegaal. Octavius trok zich daar echter niets van aan en nam prompt Caesars naam over: Gaius Iulius Caesar Octavianus. Hoewel hij in geschiedenisboeken Octavianus genoemd wordt, liet hij zich eigenlijk gewoon met Caesar aanspreken. Toen hij zijn oudoom twee jaar later liet vergoddelijken, noemde hij zich Gaius Iulius Caesar Divi Filius, om aan te geven dat hij de zoon van de goddelijke Caesar was.
Imperator Caesar Divi Filius Augustus heette oorspronkelijk Gaius Octavius.
Toen Octavianus in 27 v. Chr. zijn laatste rivaal versloeg en definitief alleenheerser van het Romeinse rijk was geworden, gaf de Senaat hem een aantal nieuwe titels. Eén hiervan was de titels princeps, zoveel als “eerste burger”, waarmee de schijn werd opgehouden dat hij een eerste onder gelijken was en de republiek gered zou hebben. Ook heel belangrijk was de nieuwe erenaam Augustus, die “verhevene” betekent. Al meer dan 10 jaar daarvoor had hij bovendien de titel van imperator gekregen. Sinds 27 v. Chr. regeerde hij dus onder de naam Imperator Caesar Divi Filius Augustus. Vanaf dat moment noemen we hem dan ook keizer Augustus en begint de Romeinse keizertijd. Trouwens, de vroege helft van de keizertijd heet ook wel het principaat, vanwege de titel princeps.
Stamboom deel 2, vanaf Augustus. Qua namen is er zoveel herhaling dat de namen waaronder de leden bekendstaan vetgedrukt zijn. (Klik om te vergroten.)
Een opvolger vinden ging niet gemakkelijk omdat Augustus’ schoonzoon en kleinzoons overleden. Uiteindelijk vond hij een opvolger in zijn stiefzoon Tiberius Claudius Nero, die werd geadopteerd en zichzelf vanaf toen Tiberius Iulius Caesar mocht noemen. Tiberius had zijn sporen verdiend met veldtochten in onder andere Germania, waar ook zijn broer Nero Claudius Drusus oorlog gevoerd had. (Ja, Drusus is vast ook in Nederland geweest!) Omdat Tiberius geen makkelijke man was en voor zijn adoptie zelfs ruzie met Augustus had gehad, kreeg hij opdracht om Drusus’ zoon Germanicus alvast te adopteren. Germanicus stierf echter al toen Tiberius pas 5 jaar keizer was, misschien wel in opdracht van Tiberius zelf. Toen Tiberius stierf was hij een oude, verbitterde keizer die uit angst om vermoord te worden bijna geen familielid had overgelaten. Op een of andere manier had hij echter zijn achterneefje Gaius gespaard. Gaius was het zoontje van Germanicus (en langs moederskant een achterkleinzoon van Augustus) en heette eigenlijk Gaius Iulius Caesar Germanicus. Maar omdat hij al als kind de soldatenkampen bezocht in kleine soldatenkleertjes, werd hij ook wel Caligula (“soldatenlaarsje”) genoemd. Als keizer veranderde hij niet veel aan zijn naam, behalve dat hij tussen Caesar en Germanicus de naam Augustus plakte.
Claudius was de eerste keizer die de naam Caesar niet bij adoptie kreeg, maar hem uit zichzelf ging dragen. Wel was hij nog een Julisch-Claudische keizer.
Met Caligula liep het niet goed af: al na 4 jaar keizerschap werd hij vermoord, net als zijn vrouw en dochtertje. Zijn oom Tiberius Claudius Nero Germanicus, de broer van Germanicus, werd bevend van angst achter een gordijn ontdekt en tot keizer uitgeroepen. Claudius was met zijn gestotter en spastische lichaam altijd als een sulletje behandeld, maar bleek nu best een pientere en bekwame keizer. Oorspronkelijk heette hij Tiberius Claudius Drusus, maar hij had zijn naam veranderd toen Germanicus door Tiberius was geadopteerd, wat Claudius het familiehoofd van de Nero-tak van het Claudische huis maakte. Als keizer liet hij de naam Nero weer vallen en noemde zich Tiberius Claudius Caesar Augustus Germanicus. Hiermee is hij de eerste keizer die de naam Caesar uit zichzelf aannam, omdat hij wist dat het volk veel ontzag voor de naam had. Zo stond de naam Caesar voor het eerst los van bloedverwantschap of adoptie! Claudius’ derde huwelijk was met zijn nichtje Agrippina, de zus van Caligula. Hiermee werden de Julische en Claudische familie weer verbonden. Agrippina kreeg Claudius zover dat hij haar zoon, Lucius Domitius Ahenobarbus, adopteerde en tot zijn opvolger benoemde. Die noemde zichzelf Nero Claudius Caesar Drusus Germanicus en nam daarmee duidelijk zoveel mogelijk namen uit de twee families aan. Toen Nero keizer werd, verving hij Drusus door Germanicus.
Vitellius was de enige keizer in de eerste eeuw die de naam Caesar niet gebruikte. Maar hij regeerde maar een paar maanden.
Nero was de laatste Julisch-Claudische keizer. Toen hij werd afgezet en zichzelf van kant maakte, had hij geen zoons of erfgenamen. In plaats daarvan gaf de senaat het keizerschap aan Galba, de generaal die de opstand leidde. Dat de namen Caesar en Augustus nu echt deel van het keizerschap geworden waren, bleek wel toen Galba deze namen achter de zijne plakte. Voor het eerst werden de namen gedragen door een totaal nieuwe keizer die zelfs geen verwant van zijn voorgangers was. Galba genoot niet lang, want de burgeroorlog na Nero’s dood resulteerde in een Vierkeizerjaar. Vitellius, die dat jaar heel even keizer was, besloot als enige van de vier de naam Caesar niet te gebruiken, om zich te distantiëren van Nero’s bewind. Toch bleef de naam Caesar na het Vierkeizerjaar in gebruik, net als de naam Augustus, al dan niet met de titel Imperator erbij. De naam Caesar begon meer en meer een erenaam te worden en had niets meer met een familie te maken.
Standbeeld van de tetrarchen, elkaar omhelzend als vaders en zoons. Twee van hen zijn Caesar Augustus oftewel keizer, de andere twee zijn “slechts” Caesar oftewel onderkeizer en troonopvolger.
In de tweede eeuw ontstond hier een nieuwe gewoonte bij. Troonopvolgers kregen de naam Caesar vaak al, waarna de naam Augustus eraan werd toegevoegd als zij definitief keizer werden. Soms kregen ze al taken toebedeeld, zodat de titel van Caesar soms als een onderkeizer gezien zou kunnen worden. Wellicht dat keizer Diocletianus hier in 296 naar keek toen hij de Tetrarchie (“regering van vier”) ontwierp. Al 10 jaar daarvoor had Diocletianus het Romeinse rijk, dat 50 jaar chaos en burgeroorlog achter de rug had, onder twee keizers verdeeld om het gemakkelijker te besturen. Nu werden er nog twee onderkeizers aan toegevoegd. Elke rijkshelft had dus zijn eigen Caesar Augustus, terwijl van die helft ook nog een deel bestuurd werd door een Caesar, die direct aan die Caesar Augustus beantwoordde. Caesar en Augustus waren nu definitief titels in plaats van namen. Bovendien werd de schijn van de Romeinse republiek allang niet meer opgehouden, zodat we deze Late Keizertijd het Dominaat noemen.
De Byzantijnse keizers noemden zich ook wel basileos. Zij leken nog nauwelijks op de keizers uit de eerste eeuw.
In het Dominaat was het Romeinse rijk des te duidelijker een monarchie. Hoewel het systeem dat Diocletianus ontworpen had niet altijd precies zo werkte (dan waren er weer vier of vijf keizers, dan weer eentje, dan weer eentje met een onderkeizer, enzovoorts) was er altijd minstens één Caesar Augustus. In het oostelijke deel, waar Grieks de voertaal was, werd de keizer op den duur ook steeds vaker basileos genoemd, wat Grieks is voor “koning”. In de tijd van Augustus was dat nog ondenkbaar geweest! Tegelijkertijd werd de titel Caesar niet vergeten: worden als het Nederlandse keizer en het Duitse Kaiser zijn duidelijk erop gebaseerd. Want oorspronkelijk sprak je Caesar namelijk uit als… kaisar! Zo! En nu weet je dus hoe een naam waarvan niemand de betekenis nog kende, uiteindelijk een doodgewoon woord in jouw taal is geworden!
De Crisis van de Derde Eeuw wordt vanaf het jaar 285 geacht afgelopen te zijn. Voor het eerst sinds tijden kwam er een sterke alleenheerser op de troon die een langdurig en stabiel regime wist te handhaven. De drastische bestuurshervormingen die keizer Diocletianus hierbij hanteerde veranderden de aard van het keizerschap, dat een meer monarchale en sacrale rol kreeg: het zogenaamde Dominaat. Tevens verdeelde hij het rijk in twee bestuurshelften, wat op lange termijn de splitsing van het Romeinse rijk ten gevolg zou hebben. Provincies werden hervormd en in 292 uitgebreid heringedeeld: Gallia Belgica werd opgedeeld in Belgica Prima en Belgica Secunda. Germania Inferior wordt vanaf deze periode vaak Germania Secunda genoemd.
Diocletianus’ vriend en uiteindelijke medekeizer Maximianus. Samen hervormden zij op draconische wijze het Romeinse rijk, met vergaande gevolgen.
Diocletianus werkte hard aan de hervormingen van het rijk. Ook het belastingstelsel werd hervormd. Daarbij werd er met harde hand geëist dat de boeren hun land bewerkten en bleven bewerken. Het was de eerste stap naar het erfelijk worden van de boerenstatus, wat in de middeleeuwen zou uitmonden in horigheid en lijfeigenschap. Nodeloos te zeggen dat de regering en het leger niet populair waren bij de boerenbevolking. Het leger had de laatste decennia de nodige verwoesting aangericht en het platteland had hier zwaar onder geleden. Omdat handel en bescherming sterk gelokaliseerd waren, was de loyaliteit aan de staat flink gedaald. Het leger had ondertussen geen binding meer met de staat, mede omdat de senatoren niet meer mochten functioneren als opperofficieren en steeds meer manschappen buitenlandse huurlingen waren. Toen Diocletianus de regering van de westelijke rijkshelft overliet aan Maximianus, werkte deze hard aan de hernieuwing van de grenslinie en het verslaan van de Bagauden, een troep van rondzwervende opstandige Gallische boeren.
De stammen in de regio tijdens de 3e eeuw. De groen gekleurde stammen werden door de Romeinen als Frankisch aangemerkt. Bij de Wezer de Saksen.
Zoals gezegd werd een groot deel van de bevolking van ons land in deze tijd geacht te vallen onder het losse verbond van de Franken. De etnische en politieke eenheid van deze Germanen moet niet worden overschat. Nog tot laat in de 5e eeuw is er sprake van tal van kleine koninkrijkjes: de Romeinen hadden in de loop der eeuwen wel vaker arbitraire verzamelnamen gebruikt voor bepaalde bevolkingsconcentraties (“Germanen” en “Belgen” zijn hier al voorbeelden van). De Franken waren dus geen Germaanse stam of een hechte coalitie, maar meer een verzamelnaam van stammen die op een bepaald punt als een verbond gezien waren, ofschoon zij in de loop der eeuwen nog vaak genoeg verdeeld waren. Maximianus kreeg het in elk geval al vroeg in zijn keizerlijke carrière aan de stok met deze mensen. Aan de Neder-Rijn, nabij Colonia Agrippinensis, moest hij een taaie strijd leveren met een groep Franken van achter de Rijn. Hoewel hij hen niet wist te onderwerpen, slaagde hij erin hen buiten het rijk te houden.
Zeeroversvolken uit Noordwest-Europa werden door de Romeinen vaak bij de Saksen ingedeeld.
De bevolking in de Lage Landen was in de loop van de 3e eeuw flink in “beweging”. Niet alle mensen die deze kant op kwamen werden door de Romeinen onder de Franken gerekend. De meer noordoostelijke bevolking werd door de Romeinen vaak als onderdeel van de Saksen aangeduid. Maar of men nu als Frank of als Saks werd aangemerkt: beide groepen konden een gevaar vormen voor de Romeinen. De Saksen waren beruchte zeerovers op het Kanaal en de Noordzee, waar de Franken overigens ook wat van konden. Rond 285 waren de zogenaamde Salische Franken bovendien onder Saksische druk de IJssel overgestoken en op de Veluwe neergestreken. Niet-onderworpenen zo dicht bij de Rijn konden een aardige bedreiging vormen voor de scheepvaart. Om van opstandige onderworpenen nog maar helemaal te zwijgen, want de Frankische foederati op de Betuwe konden soms vrij onbetrouwbaar uit de hoek komen.
De Salische Franken (in het groen) kwamen uiteindelijk in de Nederlandse Rijndelta te wonen als foederati.
In 287 beoorloogde Maximianus dan ook Gennobaudes, de oudste Frankische vorst die nog bij naam bekend is. Gennobaudes en zijn chiefdom werden niet verdreven: in plaats daarvan werd hij als vazal onderworpen en officieel door Maximianus tot koning verheven, zoals de Romeinen wel vaker met Germaanse vazallen gedaan hadden. Een dergelijke eer maakte de kans op loyaliteit van de vorst iets groter, terwijl zijn mensen op deze manier ook aan hem alleen gebonden bleven. Dat betekende echter nog niet dat de groep Franken onder zijn controle betrouwbaar was. Als er opstand of iets dergelijks uitbrak, was Germania Secunda een ideaal doorgangsgebied naar het zuiden, in welke richting de Frankische invloed zich langzaam maar zeker zou uitbreiden. Om de piraterij op het Kanaal te verminderen werd een grote nieuwe vloot opgebouwd en gestationeerd in Gesoriacum (Boulogne). Hier ontstonden echter nieuwe problemen mee toen vlootcommandant Carausius, vermoedelijk een Romeins-Menapische militair, ervan werd beschuldigd de piraten hun gang te hebben laten gaan om vervolgens de buit in te pikken. Carausius reageerde op zijn doodvonnis door naar Brittannia te varen en zichzelf hier tot keizer uit te roepen. Buiten het eiland vond hij minder aanhang, maar hij was genoeg geïsoleerd en verdedigd met Frankische en Saksische huurlingen om het nog jaren vol te houden. Met wat steun uit Gallië wist hij voorlopig bovendien het Kanaal te beheersen.
Constantius Chlorus werkte hard aan het bestrijden van Frankische en Saksische vijanden.
Diocletianus en Maximianus hadden er geen trek in om de tijd van de Soldatenkeizers en het Gallische Keizerrijk weer te zien terugkeren, dus stelden zij de Tetrarchie in, waarin naast iedere Augustus (keizer) een Caesar (troonopvolger en onderkeizer) werd aangesteld, met zijn eigen leger en bestuurlijke gebied. Hierbij kreeg Constantius Chlorus de controle over Gallië toegewezen. Constantius was minder hard en koppig dan Maximianus, dus koos hij voor een subtielere aanpak van Carausius. Eerst nam hij middels een beleg Gesoriacum in, de enige stad op het vasteland die duidelijk aan Carausius’ kant stond. Vervolgens trok hij in 293 naar Batavia, de Rijndelta, om de Frankische hulp aan Carausius af te snijden. Constantius wist de hier woonachtige stammen wat gevoelige klappen uit te delen. Hij herstelde wat oude vestingen en liet een hoop van de verslagen Germanen naar verlaten streken in Gallië verplaatsen. Gennobaudes en de zijnen mochten op de Betuwe neerstrijken. In het verslag van deze oorlog worden de Frisii en Chamaven overigens ook genoemd, alsof zij nu onder de Frankische verzamelnaam vallen. Constantius’ overwinning betekende nog niet het einde van de oorlog, evenmin als de moord op Carausius in 294. Carausius’ opvolger Allectus, die achter de moord zat, zou nog drie jaar lang een lastpak zijn, terwijl er hetzelfde jaar nog Germanen over de bevroren Rijn het rijk binnenvielen. Opnieuw werden zij verslagen en werden meerdere van hen gedeporteerd.
Een Romeinse comitatus, een mobiel veldleger, werd gekenmerkt door zware cavalerie, naar voorbeeld van de Perzische katafrakten.
Onderwijl werd er nog steeds hard gewerkt aan de hervorming van staat en leger. Zoals gezegd waren de provincies heringedeeld in 292. De verdediging in de diepte werd geperfectioneerd: grenslegers stonden onder bevel van een dux, een benaming die in de Romaanse talen en de Engelse taal doorklinkt in de vertaling van “hertog” (waarbij de Nederlandse term voortkomt uit de benaming voor een Germaanse vorst of bevelhebber). Bij invoering van de titel in de middeleeuwen had een hertog immers een soortgelijke rol van opperbevelhebber. Het leger in het achterland stond onder bevel van een comes, wat weer doorwerkt in de Romaanse benaming voor een graaf. Een dergelijke legereenheid, een comitatus, was veel mobieler en bevatte onder andere zware cavalerie, naar Perzisch voorbeeld.
Munt van Carausius, van het Britse Keizerrijk. Vermoedelijk was hij een Menapische Romein, dus afkomstig uit het westen van Vlaanderen.
Tegen 296 achtte Constantius leger en vloot sterk genoeg om Brittannia aan te vallen en Allectus te verslaan. Kort hierna moest hij zijn aandacht alweer op Gallië richten, want een groep Chamaven en Friezen probeerde de Rijn over te steken om het Scheldegebied te plunderen. Nadat de onderkeizer deze invallers verslagen had, werden de meeste krijgsgevangenen als slaven verkocht. Bij oude vestingplaatsen als Bonna en Novaesium liet hij nieuwe forten bouwen, maar er zijn geen aanwijzingen dat dergelijk “herstel” ook in ons land plaatsvond. Het is zelfs mogelijk dat Constantius de Betuwe eerder liet ontruimen dan dat hij er nieuwe forten liet bouwen. In 297 moet hij veel Chamaven, Franken en Friezen uit dat gebied verjaagd hebben. Daarna volgen een lange tijd weinig berichten over deze streken, wat wellicht betekent dat zich een stabiele periode aandeed. Constantius kreeg volwaardig keizerschap in 305, toen Maximianus en Diocletianus aftraden.
Constantijn de Grote wist de Rijngrens weer voor een poos te stabiliseren.
Constantius stierf echter al snel, in 306 te Eboracum (York). Op 25 juli riepen de troepen aldaar zijn zoon Constantinus (alias Constantijn de Grote) tot keizer uit, ondanks dat deze buiten de regering gehouden was. Costantijn speelde het spel echter tactvol en nam genoegen met de titel van Caesar. Vrij snel moest hij de strijd aanbinden met een nieuwe Frankische inval, die hij wist te stuiten, waarna hij Augusta Treverorum (Trier) als zijn residentie nam. De Frankische koningen Ascarius en Merogaisus werden krijgsgevangen gemaakt in Treverorum voor de wilde beesten geworpen. Een zwaardere dobber had Constantijn aan Maxentius, de zoon van Maximianus, die in Rome door de Praetorianen tot keizer uitgeroepen was. Een bijeenkomst van alle keizers, inclusief Maximianus en Diocletianus, in 308, tegen Maxentius, bood geen oplossing. In 309 trachtte Maximianus Constantijn zelfs van de troon te stoten. De Franken maakten van de verwarring gebruik om opnieuw een aanval te wagen. Constantijn reageerde met een grote tegenaanval en trok de Rijn over. Krijgsgevangenen werden gedwongen om soldaat of horige te worden, of eindigden in de arena. Toen Constantijn in 311 echter naar Italië trok om Maxentius te verslaan dreigde er echter meteen weer een Frankische inval en werd de Gallische kust geplunderd.
Op de Waalkade in Nijmegen zijn nog sporen te zien van een hypocaustum en stadsmuur van de nieuwe stadskern, vlakbij het Valkhof.
Toen Constantijn in 313 Maxentius klein gekregen had, was het dus tijd voor represailles tegen de grensvolkeren. Constantijn lokte de Franken in de val door hen de Rijn over te laten trekken, waarna hij hun land binnenviel en grote verwoesting aanrichtte. “Francia” (in dit geval het Frankisch gebied achter de Rijn) werd nu als vazalstaat aangeduid en Constantijn kon zich op zijn gemak op andere zaken richtte. Na 314 kwam hij nog maar weinig in Gallië en naar Germanië ging hij nooit weer. In plaats daarvan liet hij in Gallië zijn zoons optreden als zijn vertegenwoordigers. Zijn oudste zoon Crispus deed dit in 321 toen hij de Franken versloeg – of eigenlijk liet verslaan door een generaal die in zijn opdracht handelde. Tegelijkertijd werd het gezag op de Betuwe hersteld. Op het Valkhof, de heuvel waar vroeger Oppidum Batavorum had gelegen, werd een nieuwe vesting gebouwd, waar Frankische hulptroepen in gelegerd werden. Daar vlakbij, op de Waalkade, verrees een nieuwe stadskern, al was deze veel kleiner dan die van het oude Noviomagus. Andere castella, zoals Praetorium Agrippina en meerdere kustforten, werden ook hersteld. De garnizoenssteden in het achterland kregen versterkte muren en er werd ook een castellum gebouwd bij de brug van Mosae Traiectum (Maastricht).
Het noorden van Gallië na de provinciale herindeling.
Een gevolg van de voltooiing van de verdediging in de diepte was dat het achterland ook militariseerde. Zowel grens als achterland in Germania Secunda werden nu gekenmerkt door een sterke militaire aanwezigheid, terwijl er aanzienlijk minder boeren waren. Voor het voedsel waren de garnizoenen dus van import afhankelijk. Een nadeel van het nieuwe systeem was dat er ondanks alles beduidend minder troepen aan de grens zaten: in het slechtste scenario konden de grenstroepen weinig anders doen dan zich in hun fort terugtrekken en wachten op versterking, zodat de invallers vrij spel hadden tot de comitati uit het achterland kwamen opdagen. Van de andere kant was de kans dat een doorbraak aan de grens het hele rijk openstelde voor de invallers nu veel kleiner. Blijkbaar werkte het systeem, want zolang Constantijn nog regeerde was er relatieve rust in ons land. Het vertrouwen in de geldeconomie krabbelde weer een beetje overeind. De Franken kregen een steeds grotere rol in het leger: ene Botinus kreeg een hoge positie van hem toegewezen.
De Basilica van Constantijn in Trier. Oorspronkelijk heette het de Aula Palatina en was het de troonzaal van Constantijn. Het was bepleisterd en met mozaïeken versierd. Nadat de ruïne in de middeleeuwen herbouwd werd als burcht is het nu een kerkgebouw.
Pas na de dood van Constantijn de Grote, in 337, begonnen er weer echt grote moeilijkheden met de Franken te komen. Echt helemaal tembaar en trouw leken zij hierna niet meer te worden, ofschoon er geen sprake was van een Frankische eenheid. De Saliërs woonden op de Betuwe als foederati, terwijl vele anderen die ook onder de Frankische noemer geplaatst werden nog buiten het rijk woonden. Dat de keizer vanaf Constantijns regering regelmatig in Treverorum resideerde, dus vrij dichtbij, kon soms echter nog het nodige gezag afdwingen bij de Germanen. Constantijn II zetelde hier enige tijd, maar raakte in 340 al in conflict met zijn broers en sneuvelde. De Franken maakten van zijn veldtocht naar Italië meteen weer gebruik voor een inval, maar werden door Constans, die nu het hele westen beheerde, teruggedreven. Er werden wat vazalkoningen aangesteld en een aantal Franken werd als foederati in het rijk toegelaten.
Keizer Constantius II wist lang te regeren, maar was niet erg behulpzaam voor de Rijngrens.
Dat het militair belang van de Franken sterk was toegenomen, blijkt wel uit de rol van ene Silvanus, een zoon van Botinus. Silvanus had al onder Constantijn II een greep naar de macht geprobeerd te doen en was mogelijk ook betrokken in de opstand van Magnus Magnentius, die in 350 als tegenkeizer opstond tegen Constans. Dat kostte Constans het leven, maar zijn broer Constantius II liet het uiteraard niet bij zitten. Magnentius wierf een hoop Frankische en Saksische huurlingen voor de strijd, die bij Mursa (Osijek, in Kroatië) werd uitgevochten. Silvanus was tegen die tijd alweer overgelopen naar Constantius. Magnentius verloor, maar de burgeroorlog was een ramp voor Gallië, daar hij de oude fout had gemaakt om troepen van de Rijngrens weg te halen. Dat Constantius de Germaanse Alemannen had opgestookt om zijn vijand af te leiden, maakte de zaak nog erger en Constantius deed na zijn overwinning zelf niet veel aan deze plunderingen. Uiteindelijk stelde hij Silvanus aan als bevelhebber over Gallië, zodat die de Alemannen uiteindelijk terugdreef. Het succes steeg hem blijkbaar naar het hoofd: zoals menig generaal de afgelopen 125 jaar had gedaan riep hij zich in Colonia Agrippinensis tot keizer uit. Dat was van korte duur: al na 28 dagen werd Silvanus hier vermoord.
De Alemannen vallen aan! Wie kan hen stoppen? De nieuwe Caesar Julianus misschien?
De dood van Silvanus bracht echter geen rust. Er was een sterke bevelhebber aan de grens mee weggevallen, zodat Gallië de zwaarste invallen sinds tientallen jaren te wachten stond. Franken, Alemannen en Saksen begonnen massaal aan te vallen. Ook de Salische Franken kwamen in opstand en de steden langs de Rijn werden met gemak bezet. Colonia Agrippinensis werd in 355 ingenomen na een kort beleg. Gallië werd zover binnengedrongen dat meerdere Germanen erover begonnen te denken zich er permanent te vestigen. Constantius had ondertussen geen kinderen, dus moest hij zijn opvolging elders zoeken. Hij vond deze in de vorm van zijn neef Julianus. Op 6 november 355 benoemde hij hem tot Caesar en stuurde hem naar Gallië…
Na het keizerschap van Constantijn de Grote was er definitief iets veranderd in de Romeinse godsdienst. Hoewel de Edicten van Nicomedia en Milaan vooral godsdienstvrijheid hadden gegarandeerd, had Constantijn uiteindelijk duidelijk partij voor het christendom gekozen, wat bleek uit zijn kerkenbouw en zijn bemoeienis met theologische geschillen. In feite werd het christendom nu bevoorrecht. Zijn zoons hadden die lijn voortgezet. Maar na de dood van Constantius II zou er toch nog één keizer zijn die zou proberen deze bevoorrechting te verbreken en het christelijk tij te keren. Vanwege zijn overstap van het christendom naar het oude polytheïsme werd hij ook wel Julianus de Afvallige genoemd, of Julianus Apostata.
Romeinse soldaten in de 4e eeuw worden gekenmerkt door hun ronde schilden en opvallend dekkende pantsers. Het beroemde platenharnas heeft dan allang afgedaan. (Foto: Fectio.org.uk)
Flavius Claudius Julianus werd in 331 of 332 geboren in Constantinopel, mogelijk op 6 november. Zijn vader was Julius Constantius, de zoon van Constantius Chlorus en diens tweede vrouw Theodora. Julianus’ vader was dus een halfbroer van Constantijn de Grote. Vaderlief viel ten prooi aan de grootschalige reeks moorden in 337, toen het leger blijkbaar had besloten om de zoons van Constantijn keizer te maken en elke andere tak van de familie uit te roeien. In zijn latere werken zou Julianus Constantius II ervan beschuldigen het brein achter de moorden te zijn, hoewel dit onwaarschijnlijk lijkt. Interessante vermelding is dat Julianus ook beweert dat Constantius op latere leeftijd gekweld werd door gruwelijke schuldgevoelens. Julianus, die tijdens de moorden nog een kind was, werd wel gespaard en bracht het grootste deel van zijn jeugd door op het familielandgoed in Klein-Azië, waar hij werd opgevoed door zijn grootmoeder van moederskant, wier naam helaas vergeten is. Ook verkeerde hij onder het voogdijschap van de Ariaanse bisschop Eusebius van Nicomedia, die nog een raadsman van Constantijn was geweest. Na het overlijden van Eusebius in 342 werden Julianus en zijn oudere broer, Constantius Gallus, naar een landgoed in Cappadocia verbannen. Gallus werd in 351 tot Caesar benoemd door Constantius II en de verbanning werd opgeheven. Hierdoor kon Julianus zelf wat meer zijn gang gaan, zonder dat zijn broer continu op hem lette. Hij ging zich bezighouden met studies in letteren, Griekse cultuur en filosofie, onder meer in Milaan en Athene.
Al halverwege de 3e eeuw stond de stammencoalitie genaamd de Franken te popelen om het zuiden van ons land binnen te komen. Een eeuw later waren ze daarin geslaagd.
In 354 werd Gallus door keizer Constantius afgezet en later uiteindelijk ter dood gebracht: de keizer was gewoonweg te ontevreden over het eigenzinnige bestuur van zijn neef. In 355 stelde Constantius Julianus dan ook aan als zijn Caesar of onderkeizer. Hoewel Julianus met zijn vooral geletterde achtergrond aanvankelijk weinig zin had om zijn studies te verruilen voor het slagveld, aanvaardde hij de taak en bereidde zich zo snel hij kon voor op de politiek en het leiden van een leger. De jonge Caesar trouwde met Constantius’ jongste zuster Helena en kreeg het bevel over Gallië. Waarschijnlijk wilde Constantius hem na de slechte ervaringen met Gallus vooral als symbolisch leider voor het westelijk leger, wat door zijn bloedverwantschap sneller geaccepteerd zou worden. Julianus kreeg maar een klein gevolg mee en de plaatselijke ambtenaren zouden in de eerste plaats direct aan de keizer beantwoorden, terwijl Julianus vooral de militaire leiding op zich zou nemen. Daar kon hij vrijwel meteen mee beginnen, want terwijl hij nog onderweg was naar Gallië kwam hem het bericht ter ore dat de opstandige Salische Franken Keulen hadden ingenomen, gesterkt door oude soldaten van de vroegere tegenkeizer Magnentius. Constantius en Julianus vielen aan met twee legers, respectievelijk uit het oosten en westen en namen zo de vijand in de tang. In de zomer van 356 werd Keulen bevrijd, maar het was wel spannend geweest, daar Julianus een groot deel van de winter belegerd was geweest in Verdun, tot zijn generaal Marcellus hem ontzet had.
Maastricht was met haar brug over de Maas een zeer strategische plek in de Romeinse tijd. De inname ervan door de Franken kon niet worden geduld!
In 357 werd er een groot offensief geopend om de Rijn definitief terug te veroveren op de vijanden die de rivier waren overgestoken, zoals de Alemannen. Opnieuw spande het erom want doordat er tegelijkertijd met verschillende groepen moest worden gevochten, moest een groot offensief in het land van de Alemannen worden afgebroken. Het resultaat was blijkbaar een grote aanval van de Alemannen onder koning Chnodomarius, waarbij de Romeinen ver in de minderheid zouden zijn geweest en puur door strategie zouden hebben gewonnen. (De aantallen worden geheel in stijl nogal overdreven.) Uiteindelijk werd Chnodomarius verslagen en gevangengenomen, waarna hij naar Constantius II in Milaan werd gestuurd. Ammianus, die voor de veldslag het nogal overdreven aantal van 35.000 Alemannen noemt, nam aan de slag deel en beweert dat Julianus nu al zo’n inspirerende aanvoerder was dat zijn mannen hem tot Augustus uit wilden roepen, hetgeen de Caesar zelf zou hebben geweigerd. Julianus trok noordwaarts, stak met zijn troepen de Rijn over bij Mogontiacum (Mainz) en drong diep in Germania door, waar hij drie koninkrijken op de knieën dwong. Toen gebeurde er iets onverwachts. Severus, het hoofd van de ruiterij, was voor zijn terugtocht uit Keulen niet via Trier gereisd, maar had in plaats daarvan de hoofdweg tussen Keulen en Boulogne genomen, via Mosa Traiectum (Maastricht). Bij de Maas was hij tot zijn verrassing op een stuk of 600 lichtbewapende Franken gestuit, die door de oorlog in het verre Germania hun kans hadden geroken en het land rondom de Maas waren gaan plunderen. Toen ze hadden vernomen dat de Romeinen naderden waren de plunderaars snel omgekeerd, maar door de route van Severus was hen de pas afgesneden en verschansten zij zich in twee oude verlaten forten, waar Severus hen belegerde.
Kenmerkend voor Romeinse kleding in deze tijd zijn de lange, rijkelijk versierde tunica’s, de mantels en de Dacische mutsen. Tot afschuw van de elite kwam de broek ook steeds meer in de mode. Het leger werd uitgerust met een Dacisch drakenvaandel. (Foto: Fectio.org.uk)
Toen Julianus hier van hoorde besloot hij niet naar het winterkwartier terug te keren, maar eerst de Franken een lesje te leren. Hij liet de belegerde vestingen met een wal omsluiten en zijn schepen over de Maas heen en weer varen, zodat die niet dicht zou vriezen en de Franken dus niet over het ijs konden ontsnappen. Eind januari gaven de belegerden zich over. Net op tijd, want er waren Frankische versterkingen onderweg, die omkeerden zodra ze van de nederlaag hoorden. Het was wel duidelijk dat de Franken op deze manier niet in het rijk gedoogd konden worden, dus trok Julianus in 358 naar Toxandrië, wat ongeveer samenvalt met het westen van Noord-Brabant. De Saliërs (een stam of groep uit het Frankisch verbond) waren hier gaan wonen rond 350, toen Magnentius de grensbewaking verwaarloosd had. Sindsdien trokken de Franken zich nog maar weinig aan van hun Romeinse suzerein en brachten de scheepvaart over de Rijn ernstig in gevaar. Julianus ging dan ook niet alleen zijn soldaten eropuit, maar stuurde ook zijn vloot, die hij met 400 nieuwe schepen had uitgebreid. Bij Tongeren stuitte hij op een Frankisch gezantschap, dat een vrede met behoud van de status quo voorstelde: terugkeer achter de Rijn zat er voor de Saliërs niet meer in. Na de onderhandelingen trok Julianus alsnog noordwaarts achter de gezanten aan: de Franken werden volkomen verrast en moesten zich uiteindelijk overgeven. Julianus erkende hen als officiële foederati (binnen het rijk wonende bondgenoten die bijdragen aan de grensbewaking) en stond hen toe in Toxandrië te blijven, wat waarschijnlijk de taalgrens ten zuiden daarvan verklaart.
De strip Apostata, van de Belgische tekenaar Ken Broeders, is een zeer uitgebreide hervertelling van het leven van Julianus.
Hiermee waren echter nog niet alle groepen die onder de Franken gerekend werden getemd, maar enkel de Saliërs. Meer naar het noorden woonden de Chamaven, die in de Vroege Keizertijd waarschijnlijk in de Achterhoek en Nedersaksen hadden gewoond, maar nu de Rijn overgestoken waren. Julianus’ bevel luidde dan ook om de Saliërs die van de Betuwe naar Toxandrië trokken met rust te laten, maar de Chamaven zo krachtig mogelijk te bevechten. De Chamaven waren echter niet van plan de Waal over te steken – zij wensten geen oorlog nu ze eindelijk heel Batavië in handen hadden – terwijl het voor Julianus ook te riskant was om dat te doen. De Chamaven hadden echter wel de gewoonte om overdag niet te vechten, maar wel ’s nachts op strooptocht te gaan. Julianus gaf hierop de Frankische bendeleider Charietto, die dezelfde methode gebruikte, toestemming om de Chamaven te beoorlogen. Zo werden de Chamaven naar de onderhandelingstafel gedwongen en stonden zij enkele hooggeplaatsten als gijzelaars af, waaronder hun eigen koningszoon Nebisgastus. In ruil voor schatting en hulptroepen mocht de stam tussen Rijn en Waal blijven wonen. Julianus herstelde enkele belangrijke forten aan de Maas en kon zich weer op de Alemannen richten. Het was één van de laatste keren dat een Romeinse keizer een veldtocht in ons land had geleid. Ook de tocht achter de Rijn werd een succes. De orde was nu grotendeels hersteld en de Rijn was ook weer veiliggesteld.
Sint-Maarten verlaat het leger (fresco van Simeone Martini). Sint-Maarten zou de heidense Julianus (in zijn tijd als Caesar) persoonlijk verteld hebben dat hij het leger verliet omdat hij als christen geen mens wilde doden. Wellicht is dit bedoeld om Martinus (wiens diensttijd erop moet hebben gezeten) extra christelijk neer te zetten.
Het succes van Julianus in Gallië en Germania werd door Constantius II waarschijnlijk met argusogen bekeken. De keizer had al eerder meegemaakt dat een ambitieuze onderkeizer door zijn succes meer erkenning en meer vrijheid begon te ambiëren. Bovendien leerde de geschiedenis hier natuurlijk ook genoeg over. Naarmate de jaren verstreken waren was Julianus zich inderdaad ook met het meer ambtelijke bestuur gaan bemoeien, evenals met de belasting en financiën. De prefect Florentius wilde bijvoorbeeld de belasting verhogen, terwijl Julianus dit niet zag zitten. Wellicht dat Constantius’ vrouw nog als een bemiddelaar tussen hem en Julianus optrad, maar toen zij in 360 overleed moeten de twee neven verder uit elkaar gegroeid zijn. Enige tijd daarvoor viel de Sassanidische koning Shapur II met zijn Perzen Mesopotamië bovendien binnen. Zelfs als Constantius niet wantrouwig zou zijn geweest, dan nog was het van uiterst belang dat er onmiddellijk versterkingen naar het oosten gestuurd werden. In februari 360 kreeg meer dan de helft van Julianus’ troepen het bevel (buiten Julianus zelf om!) naar het oosten te vertrekken. Julianus lijkt hier in eerste instantie mee akkoord te zijn gegaan, maar zijn soldaten hadden er blijkbaar geen trek in om hun leven zo ver van huis en familie te wagen. Om de zaak te sussen werd de soldaten beloofd dat zij hun gezin mee mochten nemen en sprak Julianus de manschappen toe in Parijs.
Julianus in Parijs tot keizer uitgeroepen. Het heffen op het schild zou een Germaans gebruik zijn, wat een groot aantal huurlingen in zijn leger doet vermoeden.
Die nacht kreeg het tafereel echter een heel andere wending. Het paleis werd door de soldaten bezet en Julianus werd uitgeroepen tot Augustus, waarbij hij op het schild geheven werd en werd getooid met de torque van een draconarius (drager van het laat-Romeins drakenvaandel). Hoewel Julianus de zaak altijd presenteerde als een initiatief van zijn manschappen, waar hij uit zelfbehoud mee akkoord had moeten gaan, vermoedt men tegenwoordig dat hij er gedeeltelijk zelf de hand in had. Julianus nam de verheffing in elk geval aan en vierde datzelfde jaar zijn vijfjarig verblijf in Gallië met grootse spelen. Tegen november liet hij zijn eigen munten slaan, waarop hij zichzelf openlijk Augustus noemde. Wel toonde een aantal van die munten hem nog met Constantius, al waren er ook zat munten waar alleen Julianus zelf op stond. Constantius zelf weigerde uiteraard de verheffing van Julianus te accepteren, maar had zijn handen helaas vol aan de oorlog met de Perzen. Derhalve kon Julianus zich in het voorjaar van 361 weer op de Germanen richten. Eerst kregen de Chattuarische Franken achter de Rijn klop, maar toen doken de Alemannen weer op. Julianus nam hun koning Vadomarius gevangen. Toen beweerde hij echter dat Vadomarius gemene zaak had gemaakt met Constantius, wat hij als aanleiding gebruikte om oostwaarts te trekken en een groot deel van de Balkan in te nemen. Later zou Julianus beweren dat dit enkel bedoeld was om Constantius bang te maken nadat deze hem tot publieke vijand verklaard had, terwijl Julianus zelf op een compromis zou hebben aangestuurd. Of dit nu waar is of niet, vaststaat dat het geschil op een burgeroorlog uit aan het lopen was. Troepen die Constantius trouw waren gebleven namen Aquileia in, in het noorden van Italië. Dit dreigde Julianus en zijn veldleger af te snijden van de rest van het westelijke leger, terwijl Constantius uit het oosten onderweg was. Alleen het overlijden van Constantius op 3 november voorkwam een volledige escalatie.
Solidus van Julianus. Zijn baard is opvallend daar deze al enkele decennia uit de mode was en dat ook nog een tijd zou blijven. Waarschijnlijk hoopte hij terug te grijpen op de Adoptiefkeizers die hij zo bewonderde.
Julianus was als het laatste mannelijke familielid van Constantius ook zijn enige erfgenaam, dus lag volledige erkenning van zijn keizerschap nu voor de hand. Dat een stervende Constantius zijn neef alsnog tot zijn opvolger had benoemd is onwaarschijnlijk gezien hun slechte verhouding, al hield Julianus dit verhaal wel graag vol. Op 11 december 361 hield hij zijn intocht in Constantinopel en zijn eerste officiële daad was het regelen van Constantius’ begrafenis in de Apostelkerk, naast Constantijn de Grote. Waarschijnlijk was dit net zozeer een politieke zet als alle latere propaganda over zijn eigen leven: door Constantius netjes alle eer te bewijzen kon Julianus zijn eigen legitimiteit vergroten. Zijn regering zette zich echter duidelijk af van de andere Constantijnen. Onder invloed van de studies in zijn jonge jaren hechtte Julianus veel belang aan het neoplatonisme, waarbij hij vooral terug wilde grijpen op keizers als Hadrianus en Marcus Aurelius. Hoewel hij geen aanstalten maakte om de tetrarchie te herstellen, omschreef Julianus de ideale heerser wel als een eerste onder gelijken en trachtte hij juist geen absolute alleenheerser te zijn. Hij woonde regelmatig vergaderingen van de Senaat bij waar hij op opvallend actieve wijze deelnam aan redevoeringen. Daarnaast vergrootte hij de bevoegdheden van de stadsbesturen, om zo de keizerlijke bureaucratie in te perken en de zware belastingsystemen te zuiveren van corruptie. Ook aarzelde Julianus niet om Constantijn de Grote de huidige staat van het bestuur en de rijksadministratie te verwijten, waarbij hij het keizerlijk hof van de laatste keizers beschouwde als corrupt, inefficiënt en bovenal veel te duur. Duizenden overbodige ambtenaren en dienaren, grotendeels eunuchen, werden ontslagen. Ook werd het tribunaal van Chalcedon ingesteld om de corruptie te bevechten, waarbij meerdere hoge ambtenaren, zoals kamerheer Eusebius, ter dood veroordeeld werden.
“Julianus Apostata leidt een vergadering van sektariërs”, door Edward Armitage, 1875. Julianus was een intellectueel man die tijdens zijn leven diverse teksten schreef. Niet alleen propagandistische en filosofische: ook polemieken en humoristische teksten werden niet geschuwd.
Al na vijf maanden verliet Julianus Constantinopel en ging naar Antiochië, waar hij negen maanden zou blijven, misschien vanwege de aanwezige tempels en het naburige orakel. Dit orakel van Apollo lag in Daphne en lag oorspronkelijk bij een bron. Julianus had het plan deze bron weer te laten stromen, daar deze naar verluid werd geblokkeerd door het gebeente van een 3e-eeuwse bisschop. Julianus liet de botten prompt uit de tempel verwijderen, maar dat was een ernstige vergissing. De christenen in de omgeving waren hier absoluut niet blij mee en organiseerden grootschalige processies. Toen de tempel van het orakel kort daarna door brand verwoest werd stelde de keizer een streng onderzoek in en liet de belangrijkste kerk van Antiochië sluiten. Uiteindelijk bleek de brand gewoon een ongeluk, maar Julianus’ populariteit had er flink onder geleden. Tegelijkertijd trachtte hij een voedselprobleem in de stad aan te pakken, dat ontstaan was doordat kooplui enorme voorraden hamsterden en die tegen woekerprijzen verkochten. Omdat het stadsbestuur niet optrad had Julianus het volk toegesproken in de hoop dat de mensen zelf in actie zouden komen. Nu dit ook niet gebeurd was, greep de keizer direct in en stelde een graanprijs vast. Toen de landeigenaars hier niet mee akkoord gingen – zij zouden een slechte oogst hebben gehad en dus was een hogere prijs noodzakelijk – dwong Julianus hen de lage prijs aan te houden. Hoewel dat heel vriendelijk lijkt naar het gewone volk, werd Julianus’ nogal sobere stijl hem juist niet in dank afgenomen. De mensen waren een welhaast goddelijke monarch gewend, die ver boven hen stond. Julianus reageerde met een satire over zichzelf, getiteld Misopogon (“Baardenhater”, een verwijzing naar zijn allerminst modieuze baard).
Kaart van de veldtocht die Julianus in 363 tegen de Sassanidische koning Shapur II ondernam.
Als keizer is Julianus’ meest beroemde eigenschap zijn terugkeer naar het “heidendom”. Hij wilde blijkbaar terug naar de oude glorie die het Romeinse rijk twee eeuwen daarvoor had gekend en meende dat het verlaten van de oude tradities een ernstige oorzaak van het verval was. De christenen, die onder de Constantijnen een bevoorrechte positie hadden gekregen, werden nu enigszins ingeperkt. Waarschijnlijk had Julianus dit geloof al sinds zijn jeugd verlaten, maar pas nu hij de onbetwiste keizer was kwam hij er openlijk voor uit, hetgeen zijn bijnaam Apostata, “de Afvallige”, verklaart. Toch vervolgde Julianus de christenen niet. In plaats daarvan trachtte hij de oude Romeinse tradities weer te bevoorrechten, maar hier tegelijkertijd wel een soort kerkelijke hiërarchie aan toe te voegen. Het christendom werd niet bestreden met geweld, maar door de verschillende partijen tegen elkaar uit te spelen. Verbannen ariaanse bisschoppen werden teruggeroepen en de joodse tempel in Jeruzalem mocht worden herbouwd (het Jodendom werd in deze tijd soms nog als concurrent van het christendom gezien). Het privilege dat christelijke priesters vrijstelde van belasting werd afgeschaft, terwijl christelijke leraren verboden werd om klassieke filosofie te onderwijzen, zodat het christendom zou verdwijnen uit de heersende klasse. Dit alles was niet zozeer bedoeld om het christendom te vernietigen, dan wel om de oude polytheïstische godsdienst in ere te herstellen. Julianus hield vast aan godsdienstvrijheid, hetgeen hij in een edict op 4 februari 362 bekrachtigde. waarbij hij echter een gelijkheid van religies benadrukte. Hoewel hij hiermee als lid van de Constantijnse dynastie een vreemde eend in de bijt lijkt, was het geen onlogisch besluit, daar het christendom nog lang geen meerderheid vormde.
Shapur II staat met de Perzische goden Mitra en Ahura Mazda op de gevallen Julianus. De overmoedige veldtocht tegen de Sassaniden werd zijn ondergang.
Julianus’ grootste probleem in zijn zoektocht naar erkenning als keizer was het leger in het oosten, dat buitengewoon loyaal was geweest aan Constantius. Zijn tribunaal was een poging geweest om hen mild te stemmen, maar had weinig opgeleverd en een overwinning op de Perzen zou in zijn ogen meer bereiken. Afgezien daarvan is er maar weinig duidelijkheid over de vraag waarom Julianus Perzië wilde binnenvallen. In elk geval vertrok hij op 5 maart 363 uit Antiochië. Gezantschappen van kleine buurlanden reden hem tegemoet om hun steun aan te bieden, maar om een of andere reden weigerde hij dit. Met behulp van 50 schepen was hij van plan de Eufraat over te steken, terwijl de Armenen en een andere tak van het Romeinse leger de Tigris moesten volgen, ten einde Julianus weer te ontmoeten bij Ctesiphon. Maar dichter bij de hoofdstad werd de opmars vertraagd, doordat de Perzen hun dijken doorstaken. Tegen half mei bereikten ze de stad, staken de Tigris over en wisten het aanwezige Perzisch leger te verslaan, maar Ctesiphon konden ze niet innemen. De stad was te goed verdedigd en de Romeinse strategie had geen duidelijk doel voor ogen. Aangezien Shapur met de hoofdmacht naderde haalden Julianus’ generaals hem over om de stad niet te belegeren. Hoewel de Romeinse versterkingen nog niet gearriveerd waren, ging Julianus er wel vanuit dat ze nog zouden komen en weigerde hij zijn verovering op te geven. In plaats daarvan liet hij de schepen vernietigen en trok oostwaarts. Dat was een misrekening. De Perzen kwamen dichterbij en vernietigden bovendien al het voedsel dat de Romeinen hadden kunnen confisqueren, terwijl elke vorm van terugtrekking niet mogelijk was omdat ze zich aan de verkeerde kant van de Tigris bevonden.
Koptisch Icoon waarop Julianus gedood wordt door Sint-Mercurius. Volgens een heiligenverhaal zou bisschop Basilius van Caesarea (Sint-Basilius) gevangen gezeten hebben en de heilige om hulp gesmeekt hebben.
De Romeinen trachtten noordwaarts uit te wijken in de hoop de cliëntstaten die daar lagen te bereiken. Meerdere keren werden ze onderweg aangevallen door de Perzen. Op 26 juni 363 werd de colonne van Julianus zelf aangevallen. De aanval werd afgeslagen, maar de keizer wilde veel te haastig de achtervolging inzetten, waarbij hij zijn bepantsering achterliet. Daardoor werd hij door een speer in zijn zij geraakt, wat hem een ernstige verwonding opleverde aan zijn lever en darmen. De zwaar gewonde keizer werd zo snel mogelijk behandeld door zijn lijfarts, die alles deed wat hij kon om de wond te stelpen en schoon te maken. Maar na een ziekbed van drie dagen trad er een zeer ernstige bloeding op. Die nacht overleed keizer Julianus. Hij had nog geen 20 maanden geregeerd en was pas 31 jaar. Diverse schrijvers weten zijn dood later aan moord, al dan niet door christelijke soldaten of in opdracht van bisschop Basilius van Caesarea, maar dit lijkt allemaal erg onwaarschijnlijk. Wel was zijn dood abrupt, zonder dat er een opvolger klaar stond. Het is opvallend hoe Julianus veel misstanden aanpakte, maar toch vrij grillig lijkt te zijn geweest als het op bepaalde beslissingen aankwam en soms erg slecht vooruit plande. Julianus had op paradoxale wijze geregeerd, fanatiek en tolerant tegelijkertijd. Hij nam enerzijds meer zaken zelf in handen, maar gaf anderzijds ook meer bevoegdheden aan de lokale bestuurders. Hoe berucht hij in latere eeuwen ook werd vanwege zijn geloof, vaststaat dat Julianus eigenlijk een mild en rechtvaardig heerser was, die uitermate populair was bij zijn leger. Ook was hij een geletterd man die veel boeken schreef. De steeds christelijker wordende Romeinen deden hem nadien echter liever af als een gevaarlijke afvallige. Modernere auteurs zetten hem liever neer als een complex persoon, strijdend voor een verloren zaak.
Nadat Constantinus I, alias Constantijn de Grote, was heengegaan, liet hij het Romeinse rijk na aan zijn drie zoons. Maar zoals de twee zoons van Septimius Severus zich tegen elkaar hadden gekeerd, zo raakten ook de zoons van Constantijn slaags. Net als met de tetrarchie hield de nieuwe machtsverdeling niet lang stand…
Standbeeld van Constantijn II op de Campidoglio in Rome.
Van de drie broers die in 337 de macht verdeelden, was Flavius Claudius Constantinus, beter bekend als Constantijn II, de oudste. Hij was in februari 316 geboren in Arelate (Arles), om al op 1 maart 317 Caesar gemaakt te worden. Op zijn 7e, in 323, mocht hij met zijn vader mee op veldtocht tegen de Sarmaten. Toen Constantijn 10 jaar was, werd zijn halfbroer Crispus ter dood gebracht en werd de jonge Constantijn benoemd tot bevelhebber van Gallië. In 332 leidde hij de strijd met de Goten. De tweede broer, Constantius II, was in 317 geboren en werd in 324 benoemd tot Caesar van het oosten. Broertje Constans kwam ter wereld in 323. Ook hij werd tot Caesar verheven, op 25 december 333. Alle drie de broers werden (evenals hun zusters Helena en Constantina) christelijk opgevoed en al vroeg voorbereid op keizerlijke waardigheid. De afspraak was om na de dood van vader Constantijn hen drieën tot Augustus te maken en hun neven Dalmatius en Hannibalianus tot Caesars te benoemen. In 335 werd Dalmatius Caesar gemaakt met het bestuur over Thracië, Griekenland en Macedonië. Tijdens de plannen van Constantijn I om de Perzen te gaan bevechten benoemde hij Hannibalianus tot “Koning van de koningen en Pontische volkeren”, wat impliceert dat Constantijn van plan was om hem vazalkoning in het Midden-Oosten te maken.
De verdeling van het Romeinse rijk in september 337. Van oost naar west de machtsgebieden van Constantijn II, Constans, Dalmatius en Constantius II. Het gebied van Dalmatius werd vrijwel meteen verdeeld tussen de omringende delen.
De oorlog in Perzië vond echter nooit plaats. Constantijn de Grote overleed in 337 en in de 90 dagen daarna vond er een massale slachting onder de keizerlijke familie plaats. Volgens oude bronnen waren het zijn drie zoons die korte metten maakten met vrijwel elke potentiële pretendent in de familie, maar het lijkt er meer op dat dit buiten hun schuld gebeurde. Als Constantius achter de moorden zat, zoals men later claimde, had hij meteen de macht kunnen grijpen met het leger, maar in plaats daarvan volgde er een interregnum van drie maanden. Blijkbaar was het leger zelf dus de macht die ditmaal bepaald had wie er op de troon zou komen. Constantius nam Egypte, Libië en de Aziatische provincies in handen, terwijl Constantijn over Gallië, Brittannië, Hispania en Mauretanië regeerde. De rest, op het gebied van Dalmatius na, kwam in handen van Constans. In de zuivering die op de dood van hun vader volgde spaarden de broers hun neven echter ook niet. Dalmatius werd laat in de zomer van 337 vermoord door zijn soldaten, waarna Constantius en Constans zijn gebied verdeelden. De eerste scheuren in de verhoudingen van de drie broers lieten echter ook niet op zich wachten. De oorzaak hiervan lag in een kerkelijk conflict. Ondanks dat het Concilie van Nicea in 325 het Arianisme tot dwaalleer had verklaard, vond deze christelijke stroming nog altijd veel aanhang, waar ook Constantius II zich bij aansloot. Het westelijk rijksdeel daarentegen was veel meer gericht op het katholicisme, wat spanningen creëerde tussen Constantius en Constantijn II, zeker nadat de laatste de verbannen kerkvader Athanasius, een fel tegenstander van het Arianisme, liet terugkeren naar Alexandrië. Daarnaast was Constantijn van mening dat hij, als oudste zoon, recht had op veel meer grondgebied. Na de dood van Dalmatius was Constans’ gebied immers nog verder uitgebreid. Constantijn eiste hierop de Afrikaanse provincies van Constans op. Deze ging hier schoorvoetende mee akkoord om de vrede te bewaren, maar al snel ontstond er een nieuwe ruzie over een aantal gebieden waarvan niet duidelijk was of zij tot Carthago of tot Italië behoorden. Bovendien wilde Constans, die meerderjarig werd, meer autonomie. Constantijn, die de laatste jaren zijn voogd was geweest, was er niet happig op om zijn oppergezag zomaar op te geven.
De uit Armenië afkomstige Sint-Servatius, de eerste bisschop actief op Nederlandse bodem, was ook aanwezig op Constans’ mislukte Concilie van Sardica. (De mijter op deze reliekbuste is een anachronisme.)
Al in 340 kwam het tot een gewapend conflict. Constantijn viel met een leger Italië binnen, op het moment dat Constans zich in Dacia bevond. Constans stuurde een deel van zijn troepen naar Italië met het plan om zich bij hen te voegen met de hoofdmacht zodra hij gereed was. Bij Aquileia sneuvelde Constantijn echter al, zodat Constans zijn hele gebied in handen kreeg. Op energieke wijze begon hij de defensie hiervan op zich te nemen, met een succesvolle veldtocht tegen de Franken en een gewaagde oversteek naar Brittannia, wat ook een militair ingrijpen suggereert. Als bestuurder bleek hij echter veel minder bekwaam. Om de schatkist zo vol mogelijk te krijgen verkocht hij allerlei ambten aan de hoogste bieders. Ook nepotisme schuwde hij niet. Op godsdienstig terrein was hij mild jegens het Jodendom, maar verbood heidense offers in 341. Hij was net als Constantijn II een tegenstander van het Arianisme, tot grote ergernis van Constantius. Zijn poging om dit godsdienstig geschil in 343 te beslechten met een nieuw concilie in Sardica (Sofia), waarop ook de in Maastricht begraven Servatius aanwezig was, faalde meesterlijk: het oosten ging niet akkoord met het besluit dat de bisschop van Rome (de paus) zou bepalen of de synodes wel of niet strookten met de leer en ook de aanwezigheid van Athanasius viel in het verkeerde keelgat. Volgens de oosterse, Ariaanse bisschoppen was Athanasius al op een ander concilie veroordeeld, maar dit concilie werd in het westen niet erkend. Resultaat was dat 80 oosterse bisschoppen het concilie verlieten en het tot op de dag van vandaag niet erkend wordt in de orthodoxe kerk. Tegen 346 was het godsdienstig conflict tussen oost en west zo hoog opgelopen dat beide keizers op het punt van oorlog stonden. Dit werd op het nippertje voorkomen door een overeenkomst dat Constans en Constantijn zelf mochten bepalen welke stroming zij zouden steunen.
Buste van de zo jammerlijke keizer Constans (Het Louvre)
De gevolgen van Constans’ zwakke beleid bleven niet uit. Zijn regime was steeds corrupter geworden (al was het wellicht lang niet zo erg als men traditioneel beweert), waarbij hij zijn eigen lijfwacht voortrok en zich door zijn vertrouwelingen liet domineren. Bovendien was Constans openlijk homoseksueel, hetgeen in zijn tijd als zeer aanstootgevend werd beschouwd. Hij zou zich buitensporig gedragen hebben met barbaarse gijzelaars, wat echter wel in tegenspraak lijkt met een wet van de twee keizers die zeer strenge straffen instelden op homoseksuele praktijken (en dus wellicht onwaar is). In 350 vond er een banket plaats waarop Marcellinus, de beheerder van de westelijke schatkist, generaal Magnentius als nieuwe keizer voorstelde, waar de aanwezigen zich meteen bij aansloten. Het lijkt erop dat de actie in het voren gepland was, maar het grensleger, dat Constans beu was, steunde Magnentius meteen. Hij palmde de heidenen (waar hij bij hoorde) in door het offerverbod in te trekken, maar betuigde ook steun aan de geloofsbelijdenis van Nicea, om de westelijke christenen achter zich te scharen. Constans bevond zich op dat moment niet eens ver van de Rijn. Toen hij merkte dat alleen zijn eigen directe omgeving hem steunde moest hij maken dat hij wegkwam. Hij trachtte naar Hispania te vluchten, maar werd in Vicus Helene (Elne), in de Pyreneeën, ingesloten. Hij vroeg asiel aan in een plaatselijke tempel, waar hij werd binnengelaten en veilig had moeten zijn. Maar de aanhangers van Magnentius trokken zich daar niets van aan en vermoordden hem alsnog.
De Visigotische bisschop Wulfila bekeerde veel Goten tot het Arianisme en bracht hen aan Romeinse zijde. Ook vertaalde hij de Bijbel in het Gotisch, waar hij een nieuw alfabet voor ontwierp om de heidense runen niet te hoeven gebruiken. Een overblijfsel van zijn werk is de Codex Argenteus, in de Universiteitsbibliotheek van Uppsala.
Constantius had vrijwel niets gedaan om zijn broer te helpen. De Balkan had zich in alle chaos afgescheiden van het westen en daar de oude generaal Vetranio tot keizer uitgeroepen, zodat Constantius weinig kon uitrichten. Weliswaar had hij in 348 de Ariaanse Goten onder bisschop Wulfila in het rijk toegelaten, maar zelfs met deze versterking kon hij niet naar het westen zonder het risico te lopen van een Perzische aanval. In 347 had Shapur II het in chaos verkerende Armenië aangevallen, waarna Constantius een bondgenootschap had gesloten met de Armeense koning, die de Perzen had weten te verdrijven. Dat klinkt als een mooie overwinning, maar het was zonneklaar dat Shapur op wraak zon. Constantina, de zus van Constantius, was op de Balkan echter de belangrijkste macht achter de schermen. Zij verzekerde Constantius dat Vetranio niet gevaarlijk was en hoopte het taaie grensleger van de Donau op deze manier aan Constantius’ zijde te krijgen. Naar het westen gaan kon Constantius hiermee niet riskeren, maar in elk geval kon hij zich in alle rust op het oosten concentreren. Middels zoveel mogelijk Romeinse vestingen trachtte hij de aanvallende Perzen uit te putten. Ook zette hij minstens één keer een offensief in, waarbij de Romeinen katafrakten, zeer zwaar bepantserde ruiters zoals de Perzen gebruikten, inzetten. In 350 stopte Shapur met de oorlog, al was dat eerder omdat zijn rijk in het oosten werd aangevallen door de nomadische Chionieten (traditioneel worden zij als de Hunnen beschouwd, al is daar weinig zekerheid over).
Munt van Magnentius, met op de keerzijde het Chi-Rho-symbool. Ondanks zijn heidens geloof wist hij veel westelijke christenen voor zich te winnen.
Nu kon eindelijk worden afgerekend met Magnentius. In 351 stelde Constantius zijn neefje Constantius Gallus aan als Caesar in het oosten en liet hem trouwen met Constantina. Vetranio zat daarbij niet in de weg en trad af ten gunste van Constantius. In de Slag bij Mursa (Osijek, in Kroatië), waar 54.000 man zouden zijn gesneuveld, waarna Magnentius naar het westen vluchtte. Constantius speelde het spel echter verstandig en kondigde amnestie af, met uitzondering van de moordenaars van Constans. In 353 versloeg hij Magnentius definitief bij Mons Seleucus (La Bâtie-Montsaleon), waarna de usurpator zelfmoord pleegde. Constantius was nu alleenheerser van het Romeinse rijk, wat hij vierde met tal van triomfbogen. Kritiek van meerdere geschiedschrijvers hierop is dat het geen overwinning op de barbaren betrof, maar een bloedige burgeroorlog, wat eigenlijk niet met een triomfboog gevierd hoorde te worden. Constantius dacht hier duidelijk anders over. Maar door zijn tactvolle omgang met de aanhangers van Magnentius maakte hij zich alsnog populair bij de bevolking, zodat zijn keizerschap overal erkend werd.
Solidus van Constantius Gallus, neef en onderkeizer van Constantius II. Zijn slechte bestuur deed hem in ongenade vallen.
Vrijwel meteen kreeg hij het echter weer met vijandige invallen aan de stok. Magnentius had veel troepen van de grens weg moeten halen voor de burgeroorlog en de Franken waren meteen in dat machtsvacuüm gedoken, zodat zijn hun bewoning van de linkeroever van de Rijn steeds permanenter konden maken. Gevaarlijker waren de Alemannen. In 352 waren deze zo snel zij konden Gallië binnengevallen, waar zij rovend en plunderend rondtrokken. Om dit tij te keren voerde Constantius enige campagnes uit in de Breisgau en de Bodensee, die echter maar van matig succes waren. Tegelijkertijd bleek het bestuur van Gallus toch niet echt naar behoren: de onderkeizer stelde zich zo autocratisch op dat heel Antiochië, een zeer belangrijke stad, zich tegen hem keerde. Ook trok hij zich het liefst zo min mogelijk aan van Constantius. Gallus maakte het zo bont dat hij en Constantina werden ontboden in Milaan. Constantina, die als eerste vertrok, stierf echter onderweg en Gallus vertrouwde het zaakje niet en bleef thuis. Pas toen Constantius beweerde dat hij in Milaan tot Augustus benoemd zou worden, durfde Gallus het aan om op de uitnodiging in te gaan. Onderweg werd hij echter in Petobio opgepakt en op last van Constantius afgezet. Bij ondervraging trachtte Gallus alle schuld van zijn slechte bewind af te schuiven op Constantina. Constantius geloofde hier geen woord van en gaf bevel om Gallus te executeren. Volgens de Byzantijnse historicus Zonaras bedacht hij zich later, maar zou Eusebius, de opperbevelhebber van de cavalerie, dit bericht tegengehouden hebben.
Constantius II als gulle gever afgebeeld op de Chronografie (kalender) van 354. (Kopie uit de Renaissance, gebaseerd op een Karolingisch kopie.)
Een nieuwe tegenkeizer deed zich in 355 alweer aan in de vorm van Silvanus. Silvanus was van Frankische komaf en zijn vader Bonitus had als eerste Frank het ambt van magister militum (militair opperbevelhebber) gekregen. Silvanus was in de voetsporen van zijn vader getreden en leidde de defensie van de Rijngrens. Toen hij door hofintriges van verraad werd verdacht, riep hij echter zichzelf tot keizer uit. Razendsnel werd hij echter uitgeschakeld, na slechts 28 dagen de troon geclaimd te hebben. Daarna stelde Constantius Gallus’ halfbroer Julianus aan als Caesar van Gallië, wat voor de troepen acceptabel was wegens hun dynastieke verwantschap. Zo kon Constantius zich rustig op het oosten richten. Ook die problemen duurden niet lang en hierna hield Constantius zich vaker in het westen op. Bij een bezoek in Rome in 357 was vooral kenmerkend dat hij vrijwel geen emotie toonde. Schrijver Ammianus vergelijkt hem dan ook spottend met een standbeeld. Het gedrag van Constantius is echter kenmerkend voor het steeds meer sacrale keizerschap van het Dominaat, waarin de keizer goddelijk of (in geval van de christelijke Constantius) toch in elk geval een heilig figuur, die als symbool gold en afstand moest houden van het volk. Wel bleef de keizer zich persoonlijk met oorlogvoering bezighouden. Terwijl Julianus de Alemannen en andere stammen mores leerde in Gallië en Germanië, kon Constantius op de Balkan de Quaden en Sarmaten bestrijden.
Afbeelding van de Perzische koning Shapur II op jacht. (Arhur M. Sackler Gallery)
Perzië was echter nog steeds de aartsvijand in het oosten. Shapur had inmiddels afgerekend met de Chionieten en er dreigde nieuwe oorlog. Middels onderhandelingen, waarbij keizer en shah elkaar opvallend genoeg als broeders aanspraken, trachtte men de oorlog af te wenden. De eis om Mesopotamië en Armenië volledig aan Perzië af te staan was voor Constantius echter onacceptabel en in 359 viel Shapur aan. De Perzen hadden geleerd van de vorige keer en richtten zich direct op het binnenland van Syrië. Hoewel de Perzen grote verliezen leden, was de chaos aan Romeinse zijde erg groot. De verhouding met Julianus brokkelde rond deze tijd ook af. Caesar en Augustus hadden altijd goed samengewerkt en Julianus had zich loyaal aan zijn neef betoond, maar na de dood van Constantius’ vrouw Eusebia ging dit blijkbaar minder goed. Misschien kwam dit door haar bemiddelende rol, al kan haar door ook gewoon een verbitterd gevoel bij de keizer hebben achtergelaten. Daar komt nog bij dat het gebruik maken van Caesars met uitgebreide bevoegdheden onvermijdelijk was door de verschillende vijanden en onlusten in het zo enorme rijk. De geschiedenis van Constantijn de Grote had al bewezen dat vergaande bevoegdheden naar meer smaakten en dat de Caesars niet graag tweede viool speelden, zoals ook bij Gallus gebeurd was. In 360 kwam dan ook het bericht dat Julianus in Lutetia tot keizer uitgeroepen was, waarschijnlijk na weigering van Constantius om hem tot die positie te verheffen. Dat de oorlog voor de Perzen toch niet zo gunstig verliep als Shapur had gehoopt was een zegen voor Constantius: de vijand trok zich terug, zodat de keizer de grens veilig kon stellen en zijn neef kon gaan aanpakken.
Missorium met Constantius II afgebeeld te paard. Victoria, de overwinning, gaat voor hem uit en een lijfwacht bewaakt hem. Let op de aureool of nimbus rondom zijn hoofd.
Terwijl Julianus oostwaarts trok en Sirmium innam, ging Constantius bij zijn grote leger langs. De barre omstandigheden van het afgelopen jaar hadden hem echter geen goed gedaan. Uiteindelijk werd hij ziek en kreeg koorts, wat hem nog verder verzwakte. Nu het nog kon liet hij zich dopen door Euzoius, de bisschop van Antiochië. Op 3 november 361 stierf de slechts 44-jarige Constantius II in Cilicië. Julianus, die nu onvermijdelijk keizer van het hele rijk was, liet het stoffelijk overschot van zijn oom naar Constantinopel overbrengen en bewees er eer aan. Wel werden de meeste van zijn naaste medewerkers verbannen of gedood. Dat Constantius op zijn sterfbed Julianus alsnog als zijn opvolger zou hebben aangewezen is zeer onwaarschijnlijk. Ondanks zijn duidelijk pro-christelijke beleid was Constantius mild omgegaan met heidenen. Hoewel hij gezien werd als ariaans, zocht hij een middenweg die bekendstaat als Semi-Arianisme. Van de drie zoons van Constantijn was hij de enige die erin geslaagd was om niet aan onderling conflict ten onder te gaan. Julianus zou nog een laatste poging te doen om het christelijk tij binnen het Romeinse rijk te keren, maar veel succes had dat niet.
De door Diocletianus geschapen tetrarchie was bedoeld om het rijk bestuurbaarder te maken. Deze nieuwe orde was echter maar van korte duur. Na het aftreden van Diocletianus en Maximianus in 305 braken er nieuwe burgeroorlogen uit. Totdat er uiteindelijk nog maar één keizer overbleef. Hij herstelde de orde en onder zijn regime vond misschien wel de beroemdste godsdiensthervorming van de Romeinse tijd plaats. Deze sterke man was Constantinus I, beter bekend als Constantijn de Grote.
Keizer Constantius Chlorus, de vader van Constantijn de Grote. (Pushkin Museum, kopie van een origineel uit Berlijn)
Toen de Augusti Diocletianus en Maximianus in 305 troonsafstand deden, werden zij opgevolgd door hun Caesars: Galerius en Constantius. Galerius was de zoon van een Thracische vader, die herder was, en een Dacische moeder. Na een tijdje herder geweest te zijn was hij onder de keizers Aurelianus en Probus soldaat geweest, al is er weinig bekend over zijn loopbaan voordat Diocletianus hem in 293 Caesar maakte. Toen dat zover was scheidde hij van zijn vrouw en trouwde de dochter van Diocletianus. Over de afkomst van Constantius, bijgenaamd Chlorus (“de bleke”) is ook niet veel bekend. Verhalen dat zijn moeder Claudia familie zou zijn van keizer Claudius II zijn waarschijnlijk propaganda, al was zijn vader Eutropius wellicht een zwager van Maximianus. Mogelijk werkte Constantius in zijn jonge jaren een tijdje in een herberg. Onder Aurelianus was hij lid van de keizerlijke lijfwacht en onder Carus werd hij gouverneur van Dalmatia. In 288 benoemde Maximianus hem tot Praetoriaanse prefect. Net als Galerius scheidde hij van zijn vrouw en trouwde de dochter van zijn keizer, Theodora, met wie hij nog zes kinderen kreeg. Hij dit al in 289, vier jaar voor zijn benoeming tot Caesar. Opvallend is dat bij het aantreden van Galerius en Constantius als volwaardige keizers, Constantius’ zoon Constantijn en Maximianus’ zoon Maxentius niet tot Caesars benoemd werden, terwijl dit eerder wel het plan lijkt te zijn geweest. Waarschijnlijk had Galerius Diocletianus van gedachte doen veranderen, mede om zijn eigen positie sterker te maken tegenover Constantius, die als oudste van de twee als belangrijkste keizer zou gelden. In plaats daarvan werden deze posities gegeven aan Severus II en Maximinus II Daia. Severus was een opgeklommen militair die net als Galerius uit Illyricum kwam, maar waar verder heel weinig over bekend is. Meer weten we over Maximinus, die uit Dacia kwam als zoon van een schaapherder.
Standbeeld voor Constantijn in York, waar hij tot keizer werd uitgeroepen.
Constantijn was bij deze gebeurtenissen al volwassen en waarschijnlijk ongeveer 25 jaar oud. Hij was de zoon van Constantius en diens eerste vrouw of concubine Helena. Constantijn was goed opgeleid en was erg bekwaam in de Griekse taal en de filosofie. Hij zou goed zijn onderwezen in de kardinale deugden zoals gerechtigheid, kracht en behoedzaamheid. Zowel zijn afkomst als zoon van de keizer als zijn knappe doch ingetogen imago hadden hem een logische kandidaat voor het keizerschap gemaakt, wat hij in 305 tot zijn grote teleurstelling aan zijn neus voorbij zag gaan. Sip verliet hij Nicomedia en ging naar zijn vader in Gallië, wat hij voor elkaar kreeg middels een verzoek van Constantius, die Galerius liet weten dat Constantijn ziek was. Hetzelfde jaar nog staken vader en zoon over naar Brittannia om de Picten te bevechten, waar Constantius de overwinning opeiste en zich Brittanicus Maximus noemde. De winter brachten zij daar door in Eboracum (York), maar toen sloeg het noodlot toe. Op 25 juli 306 stierf keizer Constantius Chlorus, waarop het leger zich achter Constantijn schaarde. Gallië en Brittannia sloten zich aan bij deze aanspraak op de troon, maar Galerius was het hier als overgebleven Augustus niet mee eens en benoemde in plaats daarvan Severus tot Augustus van het westen. Wel stond hij toe dat Constantijn de titel van Caesar kreeg. Meteen verliet Constantijn Brittannië om in het noorden van Gallië aan het werk te gaan. Hij nam intrek in Trier, de hoofdstad van zijn vader, en zette van hieruit diens werk aan het herstel van de Rijngrens voort. De opstandige Franken werden bestreden en bij Keulen werd in de paar jaar hierna zelfs een permanent fort ten oosten van de Rijn gebouwd. Constantijn moet in de lange loop van zijn regering ook verantwoordelijk zijn geweest voor een aantal nieuwe of herbouwde forten in ons land, zoals een castellum op het Valkhof in Nijmegen.
Een buste van Maxentius. (Pushkin Museum, kopie van een origineel uit Dresden)
Er was echter nog een speler op het toneel die helemaal niet gelukkig met de gang van zaken was. Maxentius, de zoon van Maximianus, had zich net als Constantijn gepasseerd gevoeld toen hij niet tot Caesar benoemd was in 305. Nu zag hij dat Constantijn de titel wel had weten te krijgen en besloot hij om ook op te eisen wat hem in zijn ogen rechtens toekwam. Dit kwam mede door de Praetoriaanse Garde, die een gerucht had gehoord dat Constantijn van plan was om de garde op te heffen als hij Augustus werd. De Garde wendde zich tot Maxentius en riep hem op 28 oktober 306 in Rome tot keizer uit, waarbij Maxentius zichzelf op tactische wijze geen Caesar of Augustus noemde, maar princeps, het oude ambt van de eerste keizers. Begrijpelijkerwijs accepteerde Galerius dit al helemaal niet en stuurde Severus er met een leger op af. Maxentius voorzag een groot gevaar en contacteerde zijn vader Maximianus door hem keizerlijke gewaden op te sturen en hem te begroeten als “Augustus voor de tweede maal”. Maxentius slaagde erin om Severus’ leger, dat gediend had onder Maximianus, om te kopen. Severus moest maken dat hij wegkwam en trok zich terug in de versterkte stad Ravenna, waar Maximianus hem opzocht voor onderhandelingen. Toen Severus akkoord ging en de stad verliet, werd hij echter gevangengenomen en kreeg arrest in een villa in Rome. In het najaar trachtte Galerius de oude hoofdstad opnieuw in te nemen, maar slaagde hier niet in. Mogelijk is de executie van Severus in september 307 hieraan te wijten. Het kan echter ook zijn dat de inval een vergelding hiervoor was. Galerius benoemde Licinius, een officier uit een Dacische boerenfamilie, tot Severus opvolger als Augustus van het westen. In 307 ging Maximianus dan ook naar Gallië, waar hij met Constantijn een overeenkomst sloot. Constantijn zou met Maximianus’ dochter Fausta trouwen en Maxentius steunen, zonder deel te nemen aan de strijd met Galerius. In ruil werd Constantijn de titel van Augustus gegeven.
Licinius en Constantijn wisten bij Galerius af te dwingen dat zij als volwaardige keizers erkend werden. Maar uiteindelijk zouden de bondgenoten slaags raken.
De verhouding tussen Maximianus en Maxentius was echter niet goed. Maximianus had het nieuwe keizerschap eigenlijk geaccepteerd met de hete adem van Maxentius in zijn nek, terwijl hij zijn zoon in de praktijk bijna alle macht zelf uitoefende en zijn vader als pion behandelde. In het voorjaar van 308 keerde hij zich tegen Maxentius en verweet hem de regering verzwakt en verziekt te hebben. Toen hij steun zocht bij het leger koos dit echter voor Maxentius en moest Maximianus Italië verlaten. Op 11 november dat jaar vond er op initiatief van Galerius een soort keizervergadering plaats, waarbij ook Diocletianus aanwezig was. Maximianus werd gedwongen om weer af te treden en Constantijn werd “gedegradeerd” tot Caesar. Zowel Constantijn als Maximinus Daia waren niet erg gelukkig met deze zaken, noch met de benoeming van Licinius als Augustus van het westen. Galerius probeerde dit te sussen door hen officieel “Zoons van de Augusti” te noemen, maar zij weigerden en noemden zich alsnog Augustus, waar Galerius in 310 akkoord mee ging. Er waren nu vier erkende keizers in het hele rijk!
Maximinus Daia deelde uiteindelijk de macht in het oosten met Licinius, maar niet van harte. (Pushkin Museum, kopie van een origineel uit Caïro)
Maximianus was na het debacle van 308 uitgeweken naar het hof van Constantijn, het enige keizerlijke hof waar hij nog welkom was. In 310, terwijl Constantijn zich weer met de Franken bezighield, werd Maximianus naar het zuiden gestuurd om een aanval van Maxentius af te slaan. In Arles probeerde Maximianus zich ineens tot keizer uit te roepen, onder het mom dat Constantijn dood zou zijn. Het leger trapte hier echter niet in en Maximianus moest vluchten. Constantijn reisde onmiddellijk af naar het zuiden en kreeg de verrader te pakken in Marseille, dat haar poorten gewoon openzette voor de keizer. Maximianus werd voor de laatste maal afgezet en hing zichzelf op in juli, op aansturen van Constantijn. Maxentius trachtte hier gebruik van te maken door zijn vader op munten af te beelden. Constantijn daarentegen beweerde aan ieder die het maar horen wilde dat Maximianus gratie had gekregen, maar zelfmoord had gepleegd na een mislukte moordpoging op Constantijn. Hij kondigde een damnatio memoriae over de oude keizer af. In mei 311 stierf ook Galerius, aan een natuurlijke dood, ofschoon de Romeinse historici zeggen dat het een gruwelijke ziekte betrof, zoals gangreen of koudvuur. Wel gaf dit nieuwe spanningen tussen Licinius en Maximinus Daia, die elkaar niet konden luchten of zien. Ondanks hun vijandschap kwamen zij overeen het oosten te verdelen, waarbij de Bosporus als grens tussen hun rijksdelen diende.
De Boog van Constantijn in Rome, opgericht ter herdenking van zijn overwinning op Maxentius.
Op 28 oktober 312 vond de Slag aan de Milvische Brug plaats, vlakbij Rome. Constantijn was met een kwart van zijn legermacht – de Rijn werd nog steeds bedreigd – Italië binnengevallen om voorgoed af te rekenen met de usurpator. De slag was echter op initiatief van Maxentius, die voortekenen zou hebben ontvangen dat dit de gunstigste plek was. Die voortekenen moeten slecht gelezen zijn, want Maxentius verloor de slag jammerlijk en verdronk in de Tiber. Met Rome in handen was Constantijn nu de onbetwiste heerser van het westen, waarbij hij niet aarzelde om de Praetoriaanse Garde voorgoed op te heffen. Constantijn schreef de overwinning ook toe aan goddelijke interventie, maar dan wel op een vrij revolutionaire manier. Tijdens de slag droegen zijn soldaten een nieuw symbool op hun schilden en vaandels, namelijk het Chi-Rho-symbool ☧. Dit christelijke symbool zou volgens de verhalen in een droom aan Constantijn zijn verschenen, met het motto “in hoc signo vinces” (in dit teken zul je overwinnen). Constantijn bracht na de overwinning echter wel dankoffers aan traditionele Romeinse goden. Als hij op dat moment al christelijk was, kwam hij er in elk geval nog niet voor uit. Misschien uit politieke afwegingen, want zo snel hij kon sloot hij een alliantie met Licinius, wat zij in februari 313 bekrachtigden in Milaan. Toen Maximinus, op veldtocht in Syrië, hier van hoorde, keerde hij zo snel mogelijk westwaarts om in april 313 de Bosporus over te steken. Hoewel hij na een beleg van 11 dagen Byantion in wist te nemen, werd Maximinus op 30 april bij Adrianopel verslagen. Maximinus wist weg te komen, vermomd als slaaf en wist Nicomedia te bereiken. Van daaruit vluchtte hij naar Tarsus, waar hij in augustus overleed.
Het labarum, het vaandel met het chi-rho-teken, waar Constantijn zijn troepen mee uitrustte.
Het Edict van Milaan tussen Constantijn en Licinius was een belangrijke stap in de geschiedenis van de wereldgodsdiensten. Het bevatte namelijk de afkondiging van godsdienstvrijheid in het hele rijk. Daar moet bij gezegd worden dat men hierdoor vaak ten onrechte denkt dat het Edict aan Constantijn te danken is en dat het de christenen vrijheid schonk. Galerius had echter al in 311, vijf dagen voor zijn dood, middels het Edict van Nicomedia een einde had gemaakt aan de christenvervolgingen, zodat de christenen weer kerken mochten bouwen en de tot zware slavernij veroordeelde christenen werden vrijgelaten. Het Edict van Milaan waarborgde op dezelfde wijze de vrijheid van alle andere godsdiensten en cultussen in het rijk. Wel bekrachtigde het de godsdienstvrijheid voor de christenen. Bovendien kwam het initiatief niet van Constantijn maar van Licinius, die overigens ook in het huwelijk trad met Constantia, Constantijns zuster. Het Edict was wellicht bedoeld om Constantijn met zijn labarum (het christelijk vaandel) tegemoet te komen, maar de verhouding tussen beide keizers bleef niet lang goed. Al in 314 of 316 borrelde er weer conflict op, na een mislukte samenzwering tegen Constantijn. Eén van de vermoedelijke leiders ervan was Constantijns zwager Bassianus, wiens broer Senecio een officier was van Licinius. Omdat Licinius weigerde Senecio uit te leveren, kreeg Constantijn het idee dat Licinius achter de samenzwering zat. Het kwam tot een veldslag bij Cibalae (nu Vinkovci, in Kroatië), waarna Licinius in allerijl naar Thracië moest vluchten. Omdat het bij Adrianopel tot een patstelling kwam en de legers uitgeput waren, sloten de keizers uiteindelijk een verdrag. Licinius moest echter de hele Balkan ontruimen.
De Basilica van Constantijn in Trier. Oorspronkelijk heette het de Aula Palatina en was het de troonzaal van Constantijn. Het was bepleisterd en met mozaïeken versierd. Nadat de ruïne in de middeleeuwen herbouwd werd als burcht is het nu een kerkgebouw.
Licinius richtte zich nu vanuit Sirmium op de Goten, terwijl Constantijn vanuit Trier de Franken bevocht. Maar nieuwe spanningen bleven niet van de lucht. In feite werkten beide keizers aan een soort wapenwedloop, in de hoop de ander te kunnen verslaan als het weer knokken werd. En het werd knokken. In 317 benoemde Licinius ene Valens tot zijn medekeizer, als een lange neus naar Constantijn. Opnieuw verloor Licinius de oorlog. Valens werd op last van Constantijn geëxecuteerd, al werd Licinius’ zoon tot Caesar gemaakt, samen met Constantijns zoon Crispus. Licinius legde zich er dit keer echter niet bij neer en begon de maatregelen van het Edict van Milaan terug te draaien, waarbij hij christenvervolgingen hervatte om Constantijn uit te dagen. Constantijn reageerde door in 322 zijn residentie naar Thessalonica te verplaatsen, vlakbij het machtsgebied van Licinius. Een gewapende confrontatie liet niet lang op zich wachten. Het westelijk leger bestond uit Frankische huurlingen en voerde het labarum, het christelijk vaandel. Het oostelijk leger bestond uit Gotische huurlingen en stond voor de oude Romeinse goden. In 324 versloeg Constantijn (wiens leger in de minderheid zou hebben geleken) Licinius bij Adrianopel, de Hellespont en uiteindelijk bij Chrysopolis. Een dag na die laatste slag, op 19 september 324, werden Licinius en zijn medekeizer Martinianus afgezet en ter dood veroordeeld. Alleen Constantia’s smeekbeden stelden Licinius’ executie nog een halfjaar uit, waarna Constantijn hem ophing op beschuldiging van samenzwering. Constantijn gaf zichzelf de naam Victor (“overwinnaar”) en verwierp zijn eerdere erenaam Invictus (“onoverwinnelijk”) omdat dit deed denken aan de heidense zonnegod Sol Invictus.
Camee waarop Constantijn wordt gelauwerd door de personificatie van Constantinopel.
Nu consolideerde Constantijn zijn macht. Nu hij alleenheerser was had de falende tetrarchie afgedaan. Crispus, die Caesar was gemaakt in 317, werd in 326 ter dood gebracht, niet lang daarna gevolgd door Constantijns vrouw Fausta. De reden is onduidelijk, maar mogelijk was Crispus opstandig omdat hij een machtiger positie ambieerde. Een andere theorie is een valse beschuldiging aan zijn adres namens Fausta, die ook door Constantijn gedood werd toen de beschuldiging vals bleek. In 330 zette Constantijn, die toch altijd op het westen geconcentreerd was geweest en vanuit Trier had geopereerd, een zeer grote stap door een nieuwe hoofdstad te stichten. Byzantion, de oude Griekse stad bij de Bosporus, werd herbouwd en uitgebreid en kreeg de naam Nova Roma. De stad kreeg een eigen Senaat en dezelfde bestuurlijke ambten als Rome. De symbolen van de oude goden werden niet gebruikt en vervangen door relikwieën als het Heilige Kruis, de staf van Mozes en nog tal van anderen. Er werden grote kerken gebouwd op de plaats van oude tempels. Wel werden in veel nieuwe bouwwerken nog wel heidense symbolen gebruikt. Volgens christelijke legenden zou Constantijn door een engel naar de stad geleid zijn in een visioen, maar het lijkt er vooral op dat Constantijn de stad uitkoos vanwege haar strategische ligging: dicht bij een verkeersknooppunt van waaruit de Donau en de oostgrens gemakkelijk te bereiken waren.
Zichtbare restanten van een Romeinse vloerverwarming op de Waalkade in Nijmegen. Constantijn liet een nieuw fort met Frankische huurlingen op het Valkhof bouwen, zodat er weer een kleine stadskern nabij het verlaten Noviomagus ontstond.
Als onbetwiste alleenheerser kon Constantijn zich in alle rust bezighouden met de grensverdediging. Bij de Donau versloeg hij in 332 de Goten en sloot een verdrag met hen, in 334 gevolgd door de Sarmaten. Constantijn moet over zijn hele carrière één van de succesvolste militairen onder de Romeinse keizers geweest zijn. De oude limes kreeg een hoop nieuwe forten, zoals bijvoorbeeld het genoemde fort op het Valkhof. Constantijn voltooide ook de legerhervormingen van Diocletianus, met de comitatenses (het mobiele veldleger in het achterland) en de limitanei (grensleger). Hij stelde het ambt in van één algehele opperbevelhebber over infanterie, cavalerie en vloot: de magister militum. Ook stelde hij nieuwe hofambten in zoals de magister officiorum (hoofd van de ambtenarij). Al vanaf Diocletianus waren er nieuwe hofambten ingevoerd, waarvan de meeste steeds vaker door eunuchen werden uitgevoerd, die namelijk niet golden als een potentiële dreiging. Als eunuch konden zij immers geen bastaards bij de keizerin verwekken of de macht grijpen en een eigen dynastie stichten, zo redeneerde men. In de praktijk zouden de eunuchen aan het Laat-Romeinse hof steeds meer de rol van grijze eminenties spelen, daar zij door hun hoge vertrouwensposities erg veel invloed op de keizer konden krijgen. De sacrale rol van de keizer werd door Constantijn ook zeer sterk benadrukt, niet zozeer als goddelijk maar wel des te meer als heilig. De toenemende binding van de boeren aan hun grond, wat in de middeleeuwen het lijfeigenschap zou worden, werd ook door hem versterkt.
Constantijn de Grote presenteert Constantinopel aan Maria. (Detail van een mozaïek uit de Hagia Sophia)
Hoe en wanneer Constantijn precies christelijk is geworden blijft onduidelijk. Misschien kreeg hij dit al sinds zijn prilste jeugd mee van zijn moeder Helena. Vaststaat dat hij zijn overwinning op Maxentius aan de god van de christenen toeschreef. Meerdere historici beschouwen zijn bekering als een politiek berekende daad. In menig christelijk verhaal wordt hij zelfs omschreven als een keizer die de christenen haatte, maar het om een of andere reden goed met hen voor had. Dat nogal vreemde idee lijkt te kloppen met (onder meer in The Da Vinci Code beweerde) fabeltje dat Constantijn de christenen godsdienstvrijheid gaf om de rijkseenheid te bewaren. Dit lijkt echter zeer onwaarschijnlijk als men bedenkt dat de christenen nog een behoorlijke minderheid vormden. De rijkseenheid werd eerder bedreigd door de onderlinge burgeroorlogen. Als het dus om een politieke berekening gaat is zijn bekering misschien eerder gedaan om de christenen achter zich te scharen en/of om een duidelijke positie tegenover zijn rivalen in te nemen. Op de Boog van Constantijn in Rome zijn nog duidelijk heidense symbolen te zien. Maar als alleenheerser gaf hij de christenen diverse privileges, waarbij de bisschoppen vrijgesteld werden van belastingen en de wetten van hun kerkvergaderingen tot rijkswet verheven werden. Ook werden vanaf 324 de heidense muntemblemen afgeschaft en kregen christenen steeds meer belangrijke ambten. Constantijns beroemdste godsdienstige daad na het Edict van Milaan is wellicht het Eerste Concilie van Nicea, in 325. Dit was de eerste effectieve oecumenische kerkvergadering, waarbij de belangrijkste beslissing de verwerping was van het Arianisme, de leer van Arius van Alexandrië, die de heilige drie-eenheid verwierp en stelde dat Jezus “slechts” een primaire schepping van God was. Ook werd de katholieke geloofsbelijdenis hier opgesteld. Verder bouwde Constantijn tal van kerken, zoals de oude Sint-Pieterbasiliek in Rome (in de 15e eeuw vervangen door de huidige) en de Heilig Grafkerk in Jeruzalem. Het werd verboden om christenen tot het Jodendom te bekeren. De Donatio Constantini, waarin Constantijn het gezag over het westen aan de paus zou hebben overgedragen, is echter een vervalsing uit de 8e eeuw.
Een solidus met de beeltenis van Constantijn. Kenmerkend voor zijn tijd zijn de opvallend grote ogen en het met parels bezette diadeem waar de keizers mee worden afgebeeld.
In 337 wilde Constantijn nog een veldtocht tegen de Perzen ondernemen, met als argument de christenen in dat rijk te willen beschermen. Wellicht was dat vooral de aanleiding en betrof het ware motief eerder de zo vaak voorkomende ambitie om in de voetsporen van Alexander de Grote te treden. Voor hij de kans kreeg werd hij ziek. Op zijn sterfbed, in Nicomedia, liet hij zich dopen door de (Ariaanse) bisschop Eusebius. Waarschijnlijk niet omdat hij nu pas christelijk werd of ervoor uit durfde te komen, maar omdat late doop toen zeer gebruikelijk was. Dat Constantijn zich nooit zou hebben bekeerd en tegen zijn zin werd gedoopt, is dus al helemaal niet waar. De doop werd gezien als het wegspoelen van de zonden, dus door je zo laat mogelijk te laten dopen, werd je ook geacht zo rein mogelijk te sterven. De christelijke keizer werd na zijn dood vooralsnog vergoddelijkt door de Senaat. Nova Roma werd omgedoopt tot Constantinopolis of Constantinopel. De stad zou uiteindelijk de val van Rome zelf overleven en de hoofdstad blijven van het oostelijke rijk, ook wel het Byzantijnse Rijk genoemd naar de Griekse oorsprong van de stad, die tegenwoordig Istanboel heet. Constantijn ging dankzij de christelijke geschiedschrijvers de geschiedenis in als de Grote. Behalve zijn aandeel in de opkomst van het christendom, is hij voor het Romeinse rijk vooral belangrijk door zijn hervormingen en krachtige bestuur, waarmee hij voorkwam dat de nieuwe burgeroorlogen een langdurige chaos werden. Zijn zoons verdeelden de macht, maar volgden uiteindelijk hetzelfde scenario als de opvolgers van Diocletianus.