Poeh, poeh, het is alweer eind maart! Nog een maandje en dan staat de Romeinenweek weer voor de deur. Ik heb er zin in en ben heel benieuwd wat me te wachten staat. Tot die tijd zal ik nog eens uitweiden aan de hand van dat thema, “100% Romeins?” Zoals ik al eerder heb uitgelegd, over de Romeinse goden en militaire uitrustingen, is de Romeinse cultuur door dat grote rijk heel divers geworden. Hoewel er een kern van Romeinse cultuur te vinden is, betekent dat nog niet dat iedereen die zichzelf als Romein beschouwde precies die lijn volgde. Tenslotte hebben genoeg Romeinse staatsburgers wortels in de onderworpen bevolking. Het kan zelfs zijn dat iemand zichzelf als Romein ziet zonder staatsburger te zijn! Ook bij de kleding ging je dit steeds meer merken.
Is dit 100% Romeins, een toga en tunica? De toga is in elk geval niet erg praktisch.
Het beroemdste Romeinse kledingstuk is ongetwijfeld de toga, een meterslange doek in de vorm van een halve ovaal, die op nette wijze om het lichaam heen gewikkeld wordt. Toch was dit kledingstuk helemaal niet zo populair. Daar was het nu eenmaal veel te onpraktisch voor. Misschien moet je de toch erg deftige toga vergelijken met een chic kostuum in jullie tijd. Sommige 21e-eeuwers klagen dat ze zich benauwd voelen in zo’n pak en er niet vrij genoeg in kunnen bewegen. Welnu, in een toga beweeg je zo mogelijk nog veel moeilijker. Rennen of ruim bewegen gaat nauwelijks en je linkerhand is vrijwel onbruikbaar voor alles behalve de toga op zijn plaats houden. Niet dat je nu veel bewegingsvrijheid nodig had als je een toga droeg: zoals ik zei, dit is een erg formeel kledingstuk, zodat de drager ongetwijfeld geen fysieke arbeid hoefde te verrichten. Maar dat weerhield ook de Romeinen die niet van arbeid leefden er niet van om liever op mantels over te gaan, zeker wanneer ze op reis gingen maar op den duur ook daarbuiten. Tegen de tijd van keizer Augustus was de toga zo impopulair dat er zelfs een wet werd opgesteld die het kledingstuk in de Senaat verplicht stelde. Uiteindelijk zou de toga steeds meer een ceremonieel kledingstuk worden, om ten slotte voorgoed te verdwijnen.
Deze soldaat herkenbaar aan zijn riem en scheenplaten) is duidelijk Gallo-Romeins gekleed.
Veel meer in gebruik was de Romeinse tunica of tuniek, die door bijna alle standen gedragen werd, zowel door mannen als vrouwen. In eerste instantie was het niet meer dan een soort zak of enorme kussensloop, keurig rechthoekig, open aan de onderkant, met wat gaten voor de armen en het hoofd. Pas later zouden hier mouwen en steeds meer versiering aan toegevoegd worden. De tunica is zo’n voor de hand liggend kledingstuk dat veel bovenkleding uit andere culturen, zoals de Gallische, Germaanse of Dacische, hier wel aardig op leek. Naarmate meerdere van deze volkeren werden opgenomen in het rijk kwam er echter uitwisseling op gang. De plaatselijke bevolking nam, met de elite voorop, Romeinse klederdracht over, terwijl de Romeinen in de omgeving juist lokale invloed ondergingen. Dat betekent natuurlijk niet dat er een stijl totaal verdween: er werden vooral invloeden door elkaar gemengd, zodat er in feite een lokale variant op de Romeinse stijl ontstond. Met name onder het Romeinse leger, dat natuurlijk veel hulptroepen en buitenlandse huurlingen kende, kwamen zaken in opkomst als broeken, kousen en wollen mantels van een Gallisch type.
De meer praktische pallium verdrong langzaam de toga, maar werd niet meteen met gejuich ontvangen.
Invloed van andere volkeren begint natuurlijk al vroeg. De eerste Romeinen werden omgeven door allerlei Italische stammen waar een hoop van te leren viel. In het zuiden van Italië stuitten de Romeinen bovendien al vroeg op de Griekse cultuur. De tunica lijkt bijvoorbeeld sterk op de Griekse chiton. De Grieken droegen ook een kledingstuk dat vaag op de toga leek: een himation. Het grootste verschil, afgezien van de manier waarop hij omgeslagen werd, was dat de himation rechthoekig was in plaats van een halve ovaal. Uiteindelijk namen de Romeinen het idee over en zo ontstond de pallium, die veel praktischer was dan de toga en deze op den duur verdrong. De Romeinse elite gruwde hier eerst van, omdat zij de typisch Romeinse traditie bedreigd zag door een Griekse invloed. Maar geleidelijk aan verstomde de kritiek en in 382 na Chr. werd de pallium zelfs de officiële kleding voor senatoren!
De Syrisch-Romeinse klederdracht uit Palmyra. Maar wel kostbare!
Ook de Romeinse elite was dus niet ongevoelig voor invloed van onderworpen volkeren. Daar moet natuurlijk bij gezegd worden dat de Griekse cultuur op een nogal tweeslachtige manier bekeken werd: van de ene kant was het minderwaardig omdat het “niet Romeins” was, maar van de andere kant stond het stiekem toch weer erg hoog aangeschreven door de vroege bloei van de Griekse cultuur en wetenschap. Vergeet daarbij echter niet dat de elite in de Romeinse tijd ook gevoelig kon zijn voor lokale varianten. Een belangrijke reden hiervoor is dat lokale elites op den duur Romeinse status aannamen en dat plaatselijke Romeinen van stand soms opgingen in die lokale elite. Een rijke Romeinse dame uit Palmyra kan er dus anders hebben uitgezien dan een net zo rijke dame uit Noviomagus. Er zijn een hoop varianten mogelijk.
Mijn tunica en (bij goed weer) blote benen zijn typisch Romeins, maar mijn geruite mantel is meer Gallisch.
Hoe Romeins is Romeinse kleding? Er zijn zoveel varianten. En zelfs de Romeinse kern neemt invloeden van andere volkeren en culturen over. Is er dan wel zoiets als Romeinse kleding, behalve de toga en de tunica? Nou, ik denk van wel. Als iemand zich een Romein voelt en kleding draagt die daar volgens hem of haar bij hoort, waarom zou het dan geen Romeinse kleding zijn? Misschien een beetje Gallo-Romeins, of Syrisch-Romeins, of wat dan ook… Ik zit daar in elk geval niet mee. Ik weet zeker dat ik over een maand heel veel varianten ga tegenkomen!
We schrijven midden 3e eeuw. Het Romeinse rijk verkeert al een kwarteeuw in een dynastieke crisis. Nadat keizer Severus Alexander in 235 door zijn eigen troepen is vermoord, is er niet één keizer geweest die het 10 jaar volhield en vrijwel geen enkele keizer die door een door hem verkozen opvolger is opgevolgd. De ene generaal na de andere doet een greep naar de macht, al komen veel niet verder dan tegenkeizer, in de zin dat de Senaat hen niet erkent. Van de 26 keizers die tussen 235 en 285 erkend worden, zullen bijna alle vermoord worden of sneuvelen. De onderlinge strijd brengt allerlei afschuwelijke bijkomstigheden met zich mee. Het leger aan je kant krijgen is cruciaal, maar loyaliteit kost geld. Om meer geld te verwerven wordt er steeds minder edelmetaal in de munten verwerkt, met hyperinflatie als gevolg. De economie stort in, mede omdat de handelaren steeds moeilijker kunnen reizen in de hand over hand toenemende onveiligheid. Dat werkt elkaar in de hand, want de kooplui richten zich nu vooral op de elite, die immers nog over voldoende geld beschikt om er gebruik van te kunnen maken. De steden verliezen hierdoor hun economisch belang, zodat daar enorme werkloosheid ontstaat, waarop verarmde arbeiders en boeren regelmatig hun toevlucht nemen tot het vormen van roversbendes. Maar bovendien leidt het onderling knokken om de macht tot verwaarlozing van de grensbewaking. De Romeinse limes ligt er hier en daar verlaten bij, terwijl Germaanse volkeren en coalities aan de overkant hun kans ruiken. Zo zijn daar de Franken, een federatie van stammen waaronder de Saliërs (waarvan de term “Salische wet” stamt), Chamaven (uit de Achterhoek en Twente), Angrivariërs en wellicht ook de Tubanten, Bructeren, Usipeten en Tencteren. Zij staan te popelen om de slecht bewaakte Rijn over te steken. Maar in het heetst van de strijd dient zich een sterke man aan: Marcus Cassianus Latinius Postumus.
Postumus was een aanhanger van de Magusanus-cultus. Traditioneel beschouwt men dit als een bewijs van zijn Bataafse afkomst, al kan zijn band met de god ook door een overwinning bij diens heiligdom zijn gekomen.
Postumus moet ergens tussen 215 en 225 geboren zijn op een onbekende plaats die Deusone zou heten. Hij was van lage komaf, dus zowel zijn geboortedatum als -plaats zijn niet opgetekend. Waarschijnlijk kwam hij in elk geval uit Gallia Belgica of Germania Inferior. Mogelijk was hij zelfs een Bataaf, al is dat niet bewezen. De Bataafse afkomst zou kunnen blijken uit zijn aanbidding van de Bataafse god Magusanus, die meestal met Hercules gelijkgesteld werd. Zijn band met Hercules Magusanus zou later duidelijk blijken: tussen 260 en 269 liet hij wel 26 keer munten slaan met daarop de afbeelding van Hercules Deusoniensis, die dus werd verbonden aan de geheimzinnige plaats Deusone. Hoewel we dus niet weten hoe zijn vroege leven en het begin van zijn carrière verliepen, weten we dat hij pas echt prominent werd in 254, toen keizer Valerianus I de beste eenheden langs de Rijn had weggeroepen om in het oosten oorlog te kunnen voeren tegen de Sassanidische Perzen. Dat was nou net de kans waar de Franken op hadden gewacht. In twee jaar tijd werden de meeste castella aan de Neder-Rijn verwoest. Augusta Treverorum (Trier) werd geplunderd. Keulen daarentegen ontsprong de dans nog even, vanwege haar dikke stadsmuren. Valerianus’ zoon en medekeizer Gallienus hield zich op dat moment aan de Rijn bezig met de oorlog en begon een tegenoffensief, waarbij hij Trier wist te heroveren. Postumus moet zich hierbij verdienstelijk hebben gemaakt als hoge legerofficier: Valerianus benoemde hem tot keizerlijk legaat van Germania Inferior.
Keizer Gallienus: ooit Postumus’ meerdere, later zijn aartsvijand. Het ging deze tragische keizer dan ook niet voor de wind.
Gallienus noemde zich na het succes van de oorlog Germanicus Maximus en liet in 256 munten slaan waarop hij omschreven werd als restitutor Galliarum (hersteller van de Galliën, de Gallische provincies). Interessant was overigens Gallienus’ invoering van een mobiel keizerlijk leger dat hem overal volgde, zodat hij een keurkorps had dat hij aan zichzelf kon binden, ten gunste van zijn eigen machtsbasis. In de oudheid stond hij te boek als een zwakke keizer, wegens een groot aantal problemen, maar dit moet vooral buiten zijn schuld zijn gebeurd. Behalve zijn legerhervorming was Gallienus ook verantwoordelijk voor een edict van tolerantie jegens de christenen, en een wet die bepaalde dat senatoren geen legioenen mochten leiden (zij waren sneller tot opstand geneigd dan de ridderklasse). De toestand was weer gestabiliseerd, maar dat duurde niet lang. Al het volgend jaar vielen de Franken opnieuw binnen, al wist Gallienus hen opnieuw te verslaan. Helaas moest hij zijn werk aan de Rijn in 258 opgeven, omdat er op de Balkan een tegenkeizer was uitgeroepen. Hij nam de meeste troepen van de Rijngrens mee en liet derhalve een behoorlijk verlaten gebied achter. Het was voor veel burgers niet aantrekkelijk om te blijven wonen in een bedreigd grensgebied waar het leger uit werd weggehaald. Bovendien waren velen economisch afhankelijk van het leger, dat een hoop afnemers bood. Ons land moet er grotendeels ontvolkt bij gelegen hebben. De provincie werd voorlopig in elk geval overgelaten aan de bekwame Postumus, en aan Silvanus, de Prefect van de Praetoriaanse Garde. Postumus en Silvanus hadden de taak te waken over Gallienus’ zoon Saloninus, die in Keulen resideerde. Samen leidden zij het beleid in Gallië, waar ook de Germaanse provincies onder gerekend werden.
Reconstructie van de tempel van Empel, het heiligdom van Hercules Magusanus. Daar vlakbij versloeg Postumus de Franken.
De oorlog in het oosten van het rijk liep ondertussen helemaal verkeerd. Valerianus werd in 260 door de Perzen gevangengenomen en stierf in gevangenschap. Het nieuws hiervan was zeer slecht voor het moreel van de Romeinse legers en deed derhalve de invallen aan de Donau toenemen. Gallienus kon de door hem weggetrokken soldaten nu al helemaal niet meer terugsturen. Maar Postumus slaagde er desondanks in de Franken tegen te houden, dit doordat hij in de tussentijd nieuwe troepen had weten te verzamelen. Hij wist hen te verslaan bij het oude heiligdom van Hercules Magusanus, ter hoogte van het huidige Empel in Noord-Brabant. Wellicht verklaart dat zijn band met de Gallo-Romeinse god. Slechts een klein deel van de overlevende Franken mocht zich als foederati (bondgenoten) vestigen op de gedeeltelijk ontvolkte Betuwe. Saloninus beval echter dat alle oorlogsbuit naar Keulen moest worden overgebracht. Postumus’ soldaten waren woedend en deden prompt wat veel Romeinse legers de afgelopen 25 jaar in zo’n geval hadden gedaan: ze riepen hun bevelhebber, met wie zij een veel nauwere band hadden, tot keizer uit. Postumus aanvaardde dit en besloot Keulen te belegeren. Uiteindelijk brak hij het verzet. Saloninus en Silvanus werden door de burgers aan hem uitgeleverd en gedood. De Gallische en Germaanse provincies, evenals de Alpenprovincie Raetia, waren nu in handen van Postumus. Hij liet munten slaan waarop hij zich net als Gallienus hersteller van Gallië noemde en richtte Keulen nu in als zijn hoofdstad, waar hij een eigen Senaat en Praetoriaanse Garde instelde, in plaats van naar Rome te gaan en daar erkenning door de Senaat af te dwingen. Vanaf 260 spreken we dan ook van een Gallisch Keizerrijk. Daar moet bij vermeld worden dat Postumus zichzelf gewoon als Romeinse keizer zag, zonder bewust een bepaald deel af te scheiden. Bovendien sloten Brittannia en Hispania zich in 261 bij zijn rijk aan. Wel kwam het merendeel van zijn regeringsapparaat uit het noordelijk deel van Gallië.
Het Romeinse rijk in drieën gescheurd. In het westen het Gallische Keizerrijk, in het oosten het Palmyreense rijk van koningin Zenobia.
Als keizer van Gallië verwierf Postumus veel bewondering van antieke historici omdat hij de defensie van de provincies wist te reorganiseren. De munten die hij liet slaan waren ook van veel hogere kwaliteit van de gedevalueerde gevalletjes van Gallienus. Verder wist Postumus Franken tegen Franken in te zetten: vanaf 264 liet hij een nog ruimer aantal van hen als foederati aan zijn zijde meevechten, verspreid over de Romeinse legereenheden. Hij stelde deze Frankische hulptroepen samen uit krijgsgevangenen en huurlingen. De Rijngrens werd misschien niet volledig in oude glorie hersteld, maar er werden wel degelijk weer forten in gebruik genomen. Er werden er zelfs een paar op de rechteroever gebouwd. Ook liet Postumus meer troepen in het achterland plaatsen als buffer, zodat eventuele doorbraak van de grens alsnog kon worden opgevangen. Bovendien kon een fort in het binnenland bij zo’n doorbraak ook als veilige haven voor de bevolking dienen. Deze “verdediging in de diepte” had hij afgekeken van Gallienus, die dezelfde truc bij de Donau had toegepast. Gallienus zelf moet het in 260 zwaar te verduren hebben gehad. In een jaar tijd verloor hij zijn vader en zoon en kreeg het met meerdere usurpatoren aan de stok. Alsof dat nog niet genoeg was scheidde een groot deel in het oosten van het rijk zich af als het Palmyreense rijk onder koningin Zenobia. Gallienus trachtte hier uiteraard wat aan te doen, maar bereikte niet veel. Hij bood Postumus zelfs aan de strijd met een tweegevecht te beslissen, maar Postumus weigerde dit. Wel trachtte Postumus met hem overeen te komen dat zij voorlopig niet elkaar maar enkel de barbaren zouden bevechten. Misschien een goede afspraak, want het neerslaan van opstanden, invallen en tegenkeizers kostte zoveel tijd dat Gallienus zich pas in 265 op Postumus kon richten. Opnieuw ging Postumus de directe confrontatie uit de weg en sloeg de aanval af.
Een opvallend fraaie aureus met Postumus’ beeltenis niet van opzij maar en profil.
Toch mocht het succes niet duren. Onderzoek wijst uit dat Postumus in 268 ook “goedkopere” munten met minder edelmetaal liet slaan. Blijkbaar stond de financiële situatie er dus toch niet zo best voor. En dergelijke inflatie had eerder tot ontevredenheid bij de soldaten geleid. Datzelfde jaar maakte Postumus een ernstige fout. Gallienus’ generaal Aureolus liep in 268 over naar Postumus, wat Postumus de kans gaf om Mediolanum (Milaan) in handen te krijgen, wat de kans op inname van Rome vergrootte. Gallienus liet dit echter niet op zich zitten en viel Mediolanum aan. Om onduidelijke redenen besloot Postumus echter deze kans voorbij te laten gaan en Aureolus niet te hulp te komen. Aureolus en Gallienus gingen beide ten onder – Gallienus werd tijdens de belegering in een complot vermoord – en Claudius II kwam op de troon. Deze kreeg overigens bijna meteen met opstand van het leger te maken, maar kocht dit af met de belofte van een enorme geldbonus voor de soldaten. Zijn enorme overwinning op de Goten bij Naissus, datzelfde jaar, zou hem de bijnaam Gothicus opleveren.
Keizer Claudius Gothicus wist van aanpakken en heroverde veel land op het Gallische rijk. Mogelijk was hij betrokken bij de moord op Gallienus…
De troepen in Italië mochten dan kwaad zijn om de moord op hun keizer, maar in Germania was de toestand niet veel beter. De soldaten waren teleurgesteld dat Postumus ervoor had gekozen om niet naar Rome te marcheren en riepen bevelhebber Laelianus uit tot keizer in Mogontiacum (Mainz). Postumus trok erheen, versloeg de vijand en doodde de usurpator, maar stond zijn mannen niet toe de stad te plunderen. En dat was de tweede fout. De soldaten sloegen aan het muiten en doodden hem en zijn zoon. De keizer van Gallië ging ten onder zoals veel andere soldatenkeizers: hij was tot keizer uitgeroepen door zijn soldaten en gedood door zijn soldaten. Al vijf jaar later was het met het Gallische Keizerrijk gedaan. Postumus’ opvolger was een soldaat die door zijn makkers tot keizer werd uitgeroepen. Deze Marcus Aurelius Marius regeerde maar kort (volgens sommige bronnen maar 2 dagen) en zijn opvolger, Victorinus, werd niet erkend in Hispania, dat zich weer bij Rome aansloot. Tegelijkertijd knabbelde Claudius Gothicus aan het Gallische rijk en heroverde het bij stukjes en beetjes. Claudius stierf onverwacht in 270 aan de pest van Cyprianus, maar had zich met zijn militaire successen in een paar jaar zo populair gemaakt dat hij meteen vergoddelijkt werd. Zijn broer Quintillus regeerde net als Marius zeer kort, om te worden verslagen en opgevolgd door Aurelianus, die in Sirmium tot keizer was uitgeroepen, en mogelijk met Claudius aan de moord op Gallienus had gewerkt. Het was Aurelianus die de eenheid van het rijk herstelde. Het door Germaanse invallen geplaagde Gallië stond toen onder keizer Tetricus, die in de Catalaunische catastrofe van 274 verpletterend verslagen werd door Aurelianus. Die was mild met Tetricus, die nog jaren bleef leven en zelfs gouverneur in Italië werd. Daarvoor had hij Zenobia van Palmyra al verslagen. Aurelianus bestempelde zich als Hersteller van de Wereld, maar liet opnieuw een uitgedund grensleger achter, met invallen en rebellie als gevolg. De trouw aan Rome verdween in ons land bijna volledig.