De Lex Publilia Voleronis: consuls contra volkstribunen (473 v. Chr.)

ditDe executie van Cassius Viscellinus in 485 v. Chr. bracht geen grote verandering in Rome teweeg. Rome bleef een stadstaat die regelmatig in oorlog verkeerde met naburige stammen en steden, terwijl onderling de patriciërs en plebejers met elkaar bleven botsen. De Fabische Oorlogen hadden Rome voorlopig de strijd met Veii doen weerstaan, maar was in 476 in een groot bloedbad onder de Fabii geëindigd. Consul Titus Menenius Lanatus was er niet in geslaagd tijdig in te grijpen, ondanks dat hij dat gezien de positie van zijn troepen gemakkelijk had kunnen doen. De strijd had er zo slecht voor gestaan dat Menenius bij Rome verslagen was door de Veientes en dat zijn collega Pulvillus er nog nét in was geslaagd om hen weer van de Janiculum te verdrijven. Het leidde echter ook tot een vervolging. Zodra Menenius’ ambtstermijn erop zat werd hij door de Volkstribunen voor het gerecht gesleept wegens zijn slechte militaire prestaties in het algemeen en het bloedbad onder de Fabii in het bijzonder. Volgens Livius speelde Menenius’ weerstand tegen de agrarische hervormingen van Viscellinus echter ook een rol.

De meeste openbare processen vonden in de Republiek gewoon op het Forum plaats. (De meeste ruïnes die daar nu staan zijn uit de Keizertijd, dus vele eeuwen later)
De meeste openbare processen vonden in de Republiek gewoon op het Forum plaats. (De meeste ruïnes die daar nu staan zijn uit de Keizertijd, dus vele eeuwen later)

Menenius kwam er juridisch gezien goed vanaf. De goede naam van zijn vader, die na de eerste Secessio Plebis (afscheiding der plebejers) patriciaat en plebs verzoend had, hielp waarschijnlijk in zijn voordeel. In plaats van de doodstraf of verbanning kreeg Menenius een boete van 2000 as. Let wel, een juridisch milde straf woog blijkbaar niet op tegen de persoonlijke vernedering. Volgens Livius stierf Menenius al snel, ziek van ellende. (Cassius Dio vertelt overigens een zeer andere versie van het verhaal waarin Menenius wel degelijk ter dood veroordeeld werd.) De zaak van Menenius mag dan een detail in de Romeinse geschiedenis lijken, maar het is wel tekenend voor de klassenstrijd in de Vroege Republiek. De landbouwhervormingen waar het plebs zo hard om riep gaf zoveel spanning dat er meerdere politici om werden aangeklaagd. De consuls van 474 werden na hun aftreden ook al voor het gerecht gedaagd omdat zij de landbouwwet van Viscellinus gehinderd zouden hebben. Net als bij Menenius werd de aanklacht gevoerd door volkstribuun Gnaeus Genucius, die meerdere malen op fanatieke wijze de consuls ter verantwoording trachtte te roepen langs gerechtelijke weg. Want ook consul Spurius Servilius, uit 476, was door hem aangeklaagd na een roekeloze aanval op de Veientes, die ook alleen door ingrijpen van zijn collega Aulus Verginius niet op een verpletterende nederlaag was uitgelopen.

De beroemdste drager van de zwarte toga pulla was Cato de Jongere, die hiermee in de 1e eeuw v. Chr. toonde dat hij rouwde om de in zijn ogen gestorven Republikeinse idealen.
De beroemdste drager van de zwarte toga pulla was Cato de Jongere (hier in de tv-serie Rome gespeeld door Karl Johnson), die hiermee in de 1e eeuw v. Chr. toonde dat hij rouwde om de in zijn ogen gestorven Republikeinse idealen.

Toen in 473 de nieuwe consuls aantraden, kleedden hun voorgangers Servilius en Verginius zich alsof zij in de rouw waren, in verfomfaaide zwarte toga, ongeschoren en haar in de war. Kanttekening hierbij is dat de rouwstijl ook vaak gedragen werd door beklaagden, die hiermee hun ellende toonden. De oud-consuls liepen nu jammerend door de straten, bewerend dat consul worden niets anders was dan jezelf blootstellen aan de tirannie van de volkstribunen. Blijkbaar had dit de nieuwe consuls er niet van weerhouden hun ambt op zich te nemen. De eerste, Vopiscus Julius Iulus, kwam dan ook uit een familie met reputatie: zijn broer Gaius was consul geweest in 482 v. Chr. en mogelijk was zijn vader (die ook Gaius heette) dezelfde als de consul uit 489 v. Chr. De andere, Lucius Aemilius Mamercinus, was al tweemaal consul geweest en volgens Livius had hij destijds samen met de Senaat getracht de macht van de tribunen in te perken, wat wel duidelijk maakt dat hij wel wat gewend was. Op de morgen van het proces gebeurde er echter iets totaal onverwachts: Gnaeus Genucius werd dood aangetroffen in zijn huis. De zo fanatieke volkstribuun was vermoord. De overgebleven tribunen schrokken hier zo van dat geen van hen de rol van aanklager over wilde nemen. Servilius en Verginius ontkwamen zo aan de vervolging. De patricische Senaat lachte in zijn vuistje en gaf vol goede moed het bevel tot lichting van de troepen. Nou ja, goede moed… Eerder overmoed. De gemoederen onder het volk waren door het drama natuurlijk flink opgelopen. Zeker toen de consuls, die onmiddellijk troepen begonnen te lichten, op strenge wijze te werk gingen.

Romeinse soldaten in de 5e eeuw v. Chr. hadden nog zeer andere uitrustingen dan die in de vroege keizertijd.
De verschillende vermogensklassen van het Romeinse leger verschilden in de 5e eeuw v. Chr. sterk van uitrusting.

Het Romeinse leger van de Vroege Republiek werkte nog met een dienstplicht: iedere man van 16 tot 46 jaar oud kon worden opgeroepen. Er waren vier legioenen, twee voor elke consul, wat destijds een totaal aantal soldaten gaf van 3000 à 4000 man infanterie en 300 man cavalerie. De legioenen werden volgens Livius nog opgesteld als een Griekse falanx, een starre muur van speren. Patriciërs dienden dan vanwege hun grotere draagkracht in de cavalerie (waaruit uiteindelijk de Romeinse ridderklasse zou ontstaan) en plebejers met voldoende vermogen werden opgeroepen voor de infanterie. De infanterie werd dan weer opgedeeld in vijf adsidui of vermogensklassen. De eersteklas-legionairs waren het rijkst en droegen een zwaar pantser met een lange lans, als in de stijl van een Griekse of Etruskische hopliet, zodat zij dus vooraan stonden in de falanx. De tweede klasse droegen ongeveer dezelfde uitrusting minus borstpantser, terwijl de derde en vierde het meer moesten hebben van een lichte wapenrusting met een werpspeer en stootlans. De vijfde klasse, de armsten, had een zeer beperkte uitrusting waarbij de voornaamste bewapening de slinger was. Zij konden voor het leger uitlopen om te provoceren en zo de manoeuvres van het legioen te verhullen. Bij dit alles moet worden gezegd dat dienstplicht werd gezien als een vanzelfsprekende plicht aan de staat. Wie totaal bezitsloos was werd vrijgesteld van militaire dienst, tenzij in geval van uiterste nood. Verder werden alle soldaten geacht zij aan zij te vechten, ongeacht leeftijd of dienstjaren, met uitzondering van de meest ervaren troepen die achterbleven om de stad te bewaken.

Komische afbeelding van de arrestatie van Publilius, hier afgebeeld in een 19e-eeuws officiersuniform en een leeuwenvacht.
Komische afbeelding van de arrestatie van Publilius, hier afgebeeld in een 19e-eeuws officiersuniform en een leeuwenvacht.

Wat de zaak bij de lichting van 473 v. Chr. deed escaleren was de oproep aan ene Volero Publilius om als gewoon soldaat dienst te nemen. Dat dit bij hem in het verkeerde keelgat schoot lijkt in contrast met bovenstaande visie op de dienstplicht, maar wordt al begrijpelijker als men bedenkt dat Publilius eerder als centurio had gediend en er dus niet op zat te wachten om weer helemaal “opnieuw” te beginnen. De consuls stuurden hierop één van hun lictoren om Publilius te arresteren, zodat hij op het Forum voor hen gebracht werd. Publilius trachtte in beroep te gaan tegen zijn arrestatie en riep de volkstribunen op om hem te verdedigen. De tribunen durfden echter niet in te grijpen, uit angst dat het hen net zo als Genucius zou vergaan. Maar toen bleek het aanwezige volk achter de arrestant te staan: een boze menigte slaagde erin om Publilius aan de greep van de lictoren te ontworstelen. De consuls begrepen dat ze in een lastig parket zaten: ze hadden alleen hun 24 lictoren ter bescherming, terwijl enkele van hen nu al bont en blauw gemept waren door de menigte. Bovendien waren al deze lictoren plebejers!

De twee consuls kwamen tijdens de Republiek het dichtst bij een staatshoofd. In de Oudheid kwamen wel meer staten voor met twee mannen aan het hoofd.
De lictoren dienden in de Romeinse republiek als lijfwacht van hoge magistraten. Ze konden ook worden uitgestuurd voor arrestaties en waren soms bevoegd om te doden.

Aemilius en Vopiscius konden niet anders dan zich wijselijk uit de voeten maken en zich voorlopig even schuilhouden in het Senaatsgebouw. Daar werd al snel druk gediscussieerd over hoe dit oproer op te lossen. De meest aristocratische senatoren pleitten voor een hard ingrijpen, hetgeen echter door minder heethoofdige collega’s verworpen werd. Uiteindelijk kalmeerde de situatie buiten en kon men het gebouw veilig verlaten. De rest van het jaar maakten Aemilius en Vopiscius hun consulaat door in een ongemakkelijke sfeer, vergelijkbaar met een gespannen wapenstilstand. Op het einde van datzelfde jaar werd er een nieuwe volkstribuun verkozen: niemand minder dan Publilius! Als nieuwe held van het plebs deed hij er alles aan om er een wet door te drukken waarmee het Concilium Plebis, waarop de volkstribunen en -aedielen werden verkozen, voortaan zou worden verdeeld in tribi (stammen) in plaats van curiae (districten), zodat de vergadering minder afhankelijk werd van patricische invloed.

Het staatsbestel van de Republiek. Naarmate de tijd verstreek werd het steeds complexer.
Het staatsbestel van de Republiek bevatte verschillende vergaderingen die verschillende magistraten verkozen. De volkstribunen en volksaedielen werden verkozen door een vergadering waar officieel alleen plebejers zitting in hadden, maar door het patronagesysteem hadden de patriciërs er alsnog invloed op.

De vergaderingen waarop het wetsvoorstel van Publilius besproken werden veranderden meer en meer in schreeuwpartijen. De elite was allerminst gecharmeerd van het hele plan, omdat haar invloed er sterk van achteruit zou gaan. Toen in 471 v. Chr. nieuwe consuls benoemd werden, was Appius Claudius Sabinus dan ook de havik die door de Senaat verkozen was om het wetsvoorstel te bevechten. Zijn collega, Titus Quinctius Barbatus, was meer een duif, die de rol van een bemiddelaar trachtte te spelen. Dat was maar goed ook, want uiteindelijk kwam het tot een hevige confrontatie. Toen Publilius’ collega Gaius Laetorius probeerde om Appius afgezet te krijgen vóór er over het wetsvoorstel gestemd zou worden, reageerde Appius met het bevel Laetorius te arresteren. Het resultaat was dat de gemoederen op het Forum zo hoog opliepen dat er bijna een rel uitbrak. Quinctius slaagde er in elk geval in de gemoederen van het volk wat meer tot bedaren te brengen, terwijl hij Appius door een groep senatoren de Curia Hostilia, het Senaatsgebouw, in liet sleuren. Nadat de menigte wat gekalmeerd was spoorde Quinctius de Senaat aan om het volk niet langer te tarten. Ze wilden de staat toch zeker niet in gevaar brengen?

Slinger
De slinger, het wapen van de armste vermogensklasse in de Vroege Republiek (en dus ook van veel plebejers op het slagveld)

Aldus geschiedde en werd de Lex Publilia Voleronis aangenomen. Voortaan waren de volkstribunen een stuk onafhankelijker van Senaat en patriciaat. De plebejers waren een stap dichter bij hun emancipatie en daardoor waren de gemoederen voorlopig gesust. Net op tijd. De Volsci en de Aequi hadden het nieuws over de onrust gehoord en roken hun kans om het Romeinse grondgebied aan te vallen. Opnieuw bleek het verschil in het beleid van de consuls: waar Quinctius’ troepen gehoorzaam waren en hij de Aequi met succes bestreed, had Appius in zijn strijd met de Volsci moeite om de orde in zijn leger te handhaven. De hardvochtige Appius paste decimatie toe: één op de tien soldaten werd uitgeloot om door de negen anderen gedood te worden. Quinctius keerde terug met een loyaal leger en had zelfs de buit onder zijn mannen verdeeld. Hij zou nog vijf keer consul worden. Appius niet één keer meer.

De secessio plebis: het Romeinse volk protesteert! (494 v. Chr.)

Secessio_plebisDat de Romeinen in 510 v. Chr. hun tirannieke laatste koning de deur wezen, wilde niet zeggen dat de hierna ontstane republiek één en al gelijkheid en democratie was. Om te beginnen was stemrecht alleen voorbehouden aan staatsburgers. Immigranten konden moeilijk staatsburger worden en vrouwen helemaal niet. Maar ook tussen de Romeinse staatsburgers was allerminst sprake van gelijke rechten. De belangrijkste tweedeling in deze tijd was die van de plebejers en patriciërs, wat een ernstige standenstrijd opleverde.

Romeinse senatoren waren te herkennen aan de puperen zoom op hun toga. In eerste instantie was dit ambt alleen aan patriciërs voorbehouden.
Romeinse senatoren waren te herkennen aan de puperen zoom op hun toga. In eerste instantie was dit ambt alleen aan patriciërs voorbehouden.

De plebejers waren het gewone volk (plebs) en bestonden voor het overgrote deel uit boeren en ambachtslieden. Deze burgers waren van lagere status dan de patriciërs, de oude Romeinse adel, ofschoon zij niet per se arm waren. Toch waren zij in eerste instantie niet vertegenwoordigd in de Senaat. Dit recht was oorspronkelijk alleen voorbehouden aan de hoofden van patricische families. Hoe ongelijk de vermogens van beide groepen waren blijkt wel uit de verdeling van de landbouwgrond. Ongeveer de helft ervan was in handen van kleine boeren, die 60% van de bevolking vormden, terwijl de andere helft in handen was van de grootgrondbezitters, die slechts 5% van de bevolking vormden. De landloze bevolking bestond uit ambachtslieden en ongeschoolde arbeiders. Slaven (die sowieso nooit staatsburgerschap hadden) waren destijds nog een erg kleine groep. Een patriciër had vaak een paar slaven en wat landarbeiders ter beschikking om zijn grond te bewerken. Dit gold vooral voor het stuk dat hij nodig had om zichzelf en zijn familie en huishouden van voedsel te kunnen voorzien. De rest werd verpacht aan de kleine boeren, die immers zelf maar weinig grond bezaten.

Clientes bezochten hun patronus 's morgens vaak uit beleefdheid. Dit heette een salutatio en was een ideale gelegenheid om verzoeken in te dienen.
Clientes bezochten hun patronus ’s morgens vaak uit beleefdheid. Dit heette een salutatio en was een ideale gelegenheid om verzoeken in te dienen.

De oplettende lezer heeft wellicht al gezien dat in het woord patriciër het woord pater (vader) verwerkt zit. Dit heeft te maken met de sterke familiestructuur van de Romeinse maatschappij en het feit dat een patriciër als “vader” kon dienen van minderbedeelde beschermelingen. Een Romeinse familia werd geleid door een pater familias, die door zijn patria potestas (vaderlijke macht) gezag uitoefende over zijn echtgenote, kinderen en kleinzoons via zijn zoons. Slaven van de familie vielen ook onder zijn gezag. Familiae met gemeenschappelijke voorouders vormden dan weer een gens, een geslacht. Romeinen van lager vermogen waren door hun gebrek aan middelen vaak afhankelijk van de betere klasse. De rijkere Romein trad dan op als patronus van zijn clientes. Die cliënt kreeg derhalve juridische of financiële steun van de familia in kwestie, terwijl de patronus op zijn beurt politieke steun van zijn cliënten had. Tijdens de volksvergaderingen stemden de cliënten vaak op hun patronus of de door hem verkozen kandidaat. En in de eerste jaren van de Romeinse republiek waren de patroni vrijwel altijd patriciërs.

Romeinse soldaten uit de 5e eeuw v. Chr. Omdat veel plebejers zich geen wapenrusting konden veroorloven gold er alleen dienstplicht voor al wie dit wel kon.
Romeinse soldaten uit de 5e eeuw v. Chr. Omdat veel plebejers zich geen wapenrusting konden veroorloven gold er alleen dienstplicht voor al wie dit wel kon.

Het moge dus duidelijk zijn dat de patriciërs in eerste instantie eigenlijk alle macht in handen hadden. Ze konden doen wat zij wilden en de plebejers hadden geen enkele vorm van passief kiesrecht. Dit maakte de plebejers op den duur steeds ontevredener. Maar de patriciërs zaten er natuurlijk niet op te wachten om hun bevoorrechte positie op te geven. Het strenge beleid van Appius Claudius Sabinus Inregillensis speelde een rol in de eerste escalatie van dit conflict. Appius Claudius was Sabijn van oorsprong en de legendarische stichter van de gens Claudia. Hij zou naar Rome zijn getrokken omdat hij tot een minderheid behoorde die vrede met de Romeinen wenste, waarna hij in de stad was opgenomen in het patriciaat. Negen jaar later, in 495 v. Chr., was hij consul geworden. Datzelfde jaar kwam het nieuws dat Tarquinius Superbus, de afgezette koning, in ballingschap was overleden. Rome haalde opgelucht adem en men kon zich definitief op andere zaken gaan richten.

Romeinse expansie in Italië. Zoals te zien op de kaart reikte het Romeinse machtsgebied begin 5e eeuw v. Chr. nog niet veel verder dan de omgeving van Rome.
Romeinse expansie in Italië. Zoals te zien op de kaart reikte het Romeinse machtsgebied begin 5e eeuw v. Chr. nog niet veel verder dan de omgeving van Rome.

Helaas geeft het wegvallen van een gemeenschappelijke vijand vaak onderlinge geschillen de kans om te groeien. Claudius’ hardvochtige omgang met schuldenaars, die vaak gedwongen werden om in de facto slavernij voor hun schuldeiser te gaan werken. In 494 v. Chr. (een legendarisch jaartal) zouden de plebejers hierom in verzet zijn gegaan tegen het oneerlijke systeem, door massaal te protesteren op het forum. Een oorlog met de Latijnen bracht even verlossing, maar zodra deze ten einde was liet Appius Claudius alle impopulaire maatregelen herinvoeren. Hierop begonnen de plebejers een soort van staking, waarbij zij weigerden te stemmen en zo het politieke systeem dwarsboomden. In reactie werd er een dictator aangesteld, ofschoon men gelukkig de meer gematigde Manius Valerius Maximus (de broer van oud-consul Valerius Publicola) over Appius Claudius verkoos. Opnieuw bracht een extern conflict afleiding, maar bij terugkeer gaf dictator Valerius de Senaat opdracht om de kwestie op te lossen. Toen de Senaat weigerde sprak hij hen streng toe en trad af, tot groot applaus van het volk.

Patriciërs en plebejers
Dat de plebejers Rome massaal verlieten betekende uiteraard een grote bedreiging voor het voortbestaan van de stad.

De gemoederen waren zo hoog opgelopen dat, toen er een nieuwe oproep voor oorlog dreigde, de plebejers zelfs overwogen de consuls te vermoorden om hun eed aan hen niet te hoeven nakomen. Men besefte echter dat dat juist ten nadele van de zaak zou werken. Toen kwam Lucius Sicinius Vellutus op een idee: het volk zou Rome gewoon moeten verlaten en naar de Mons sacer (Heilige Berg), zo’n drie mijl buiten de stad, moeten trekken. Zo gezegd, zo gedaan. De plebejers verlieten Rome massaal en sloegen op de heuvel hun kamp op, versterkt met greppels en wallen. De eerste Secessio Plebis was een feit! De achtergebleven patriciërs en plebejers verkeerden in doodsangst over wat er nu zou gaan gebeuren? Zou de Senaat de overgebleven plebejers knechten? Zouden de achtergebleven plebejers in opstand komen? En wat zouden de vluchtelingen doen? Ex-consul Menenius ging als afgevaardigde naar het kamp op de Heilige Berg. Men kwam overeen dat de plebejers meer rechten zouden krijgen en dat er een ambt gecreëerd zou worden dat deze rechten zou waarborgen: de volkstribuun. Deze zou vetorecht uitoefenen zodat hij elke wet die de rechten van de plebejers bedreigde kon verhinderen.

Gaius Gracchus spreekt het volk toe. Hij en zijn broer Tiberius zijn zonder twijfel de beroemdste Romeinse volkstribunen.
Dankzij de Secessio Plebis deed de Volkstribuun zijn intrede in Rome.

De Secessio Plebis was niet zonder consequenties. Veel landbouwwerk was blijven liggen, zodat in 492 v. Chr. er een ernstig voedseltekort in Rome ontstond. Import uit Etrurië redde Rome van een ernstige hongersnood. Het jaar daarop moest er nog veel meer graan uit Sicilië worden gehaald. Toch was het de eerste stap in de emancipatie van de plebejers. Die zou zich voortzetten tot de scheiding tussen plebs en patriciaat alleen nog in naam bestond.

Imperium: een zeer geslaagde vertelling over het politieke gekonkel van de Late Republiek

RobertHarris_ImperiumOndergetekende kreeg enkele maanden geleden de roman Imperium, geschreven door Robert Harris, in handen. Het werk werd mij aangeraden (of eigenlijk voor mijn verjaardag cadeau gegeven) door mijn broer, die lang niet zo fanatiek geïnteresseerd is in de Romeinen als ikzelf, wat al een erg goed voorteken leek. Het boek stelde inderdaad helemaal niet teleur.

Buste die Cicero voorstelt uit de 1e eeuw na Chr.
Buste die Cicero voorstelt uit de 1e eeuw na Chr.

De Engelse schrijver van deze roman is Robert Harris (geb. 1957), die in 1992 doorbrak met Fatherland, een detectiveroman die zich afspeelt in een alternatieve geschiedenis waarin de Nazi’s de Tweede Wereldoorlog gewonnen hebben. Voor die tijd hield hij zich bezig met non-fictie en uit Imperium blijkt ook dat hij over een uitgebreide feitenkennis beschikt. Sinds Harris zich heeft toegelegd op fictie spitst zijn werk zich regelmatig toe op politieke samenzweringen en andere duistere geheimen. Imperium (geschreven in 2006) sluit hier op aan. De roman vertelt over het veelbewogen politieke leven van Marcus Tullius Cicero, de wereldberoemde redenaar uit de 1e eeuw v. Chr. Het verhaal wordt verteld door de ogen van Tiro, Cicero’s slaaf en privésecretaris, aan wie de uitvinding van een zeer handig Romeins steno wordt toegewezen. De roman wordt gepresenteerd in de vorm van een tekst welke Tiro op zijn oude dag, lang na zijn vrijlating en lang na de dood van Cicero, zou schrijven. Juist de vinding om het verhaal via een dergelijke ooggetuige te vertellen is een goede vondst: als slaaf is Tiro vaak niet meer dan een toeschouwer, maar juist door zijn functie als secretaris is hij vrijwel overal bij aanwezig. Ook vergeet Harris niet om erop te wijzen dat een slaaf in een dergelijke positie heel anders af was dan een slaaf in een mijn of steengroeve: regelmatig wordt er gewezen op Tiro’s spaargeld en hoe Cicero hem uiteindelijk vrij zou laten. Laatstgenoemde gebeurtenis komt overigens niet voor in het boek, want het behandelt Cicero’s carrière tot en met 64 v. Chr.

De cursus honorum. Cicero kwam uit de middelste stand, die van de equites, maar wist op te klimmen tot consul.
De cursus honorum. Cicero kwam uit de middelste stand, die van de equites, maar wist op te klimmen tot consul. (Klikken om te vergroten)

De Romeinse politiek van de 1e eeuw v. Chr. speelt in feite samen met Cicero de hoofdrol in het werk. Enige voorkennis lijkt bruikbaar, want allerlei termen en politieke gebeurtenissen worden niet in voetnoten toegelicht. Van de andere kant wordt er binnen het verhaal wel een hoop op vrij subtiele wijze uitgelegd, zodat het nooit onbegrijpelijk wordt. Het bevat de verschillende delen van de Romeinse maatschappij en hoe deze hun weerklank vinden in de politiek. Cicero, geboren in Arpinum als lid van een ridderlijke familie, heeft als hoogste ambitie in het leven om het ambt van consul te bereiken en moet hiervoor de cursus honorum volgen. Na het ambt van quaestor te hebben uitgeoefend op Sicilië komt hij in de Senaat, maar als homo novus of “nieuwe man” (senator zonder voorouders in de Senaat) wordt hij daar door met name zijn collega’s van adellijke rang met minachting bekeken, temeer daar hij Arpinum komt en in hun elitaire ogen dus geen “echte” Romein is. Binnen de Senaat worden dus ook de verschillende klassen niet vergeten, evenmin als alle politieke intriges en crises die aan het verhaal voorafgingen, zoals de moord op de Gracchen, de hervormingen van Marius en de staatsgreep door Sulla die de macht van de adel alsnog herstelde.

Cicero's slaaf Tiro zou een eigen steno hebben uitgevonden. Dit teken heet nog altijd de "Tironische et" (staat voor het woord "en").
Cicero’s slaaf Tiro zou een eigen steno hebben uitgevonden. Dit teken heet nog altijd de “Tironische et” (staat voor het woord “en”).

Cicero raakt in de politieke spelletjes verwikkelt als een wanhopige oude vriend uit Sicilië hem contacteert om hem te vertellen dat de huidige gouverneur, Gaius Verres, hem van zijn bezittingen beroofd heeft. Geleidelijk aan komt het balletje aan het rollen en melden meer Sicilianen zich bij Cicero, die tevens advocaat is, waarop dus in feite een politiek schandaal bovenkomt dat menig lezer de haren te berge zal doen rijzen. Het probleem met de kwestie is dat Cicero al snel op tegenstand stuit in de vorm van de edelen Catulus en Hortensius, waarvan de laatstgenoemde de beste advocaat van Rome genoemd wordt. Cicero moet enkele gewaagde stappen zetten om de rechtszaak op gang te krijgen, zoals zelf de rol van aanklager spelen, wat indertijd best een risico was. Het resultaat, gebaseerd op Cicero’s eigen redevoeringen, is echter schitterend. Cicero doet een aantal meesterlijke zetten waar Verres en zijn advocaat Hortensius niet op berekend blijken en wint zodoende de zaak.

Cicero keert zich tegen Catilina, fresco door Cesare Maccari
Cicero keert zich tegen Catilina, fresco door Cesare Maccari

Het tweede deel van het boek focust zich op een periode van enkele jaren later, als Cicero het ambt van praetor behaald heeft. De zaden voor de gebeurtenissen uit dit deel zijn al gezaaid in het eerste deel van de roman, waarin Cicero al kennismaakt met de gehaaide Crassus, die immers net het leger van Spartacus verslagen heeft, en met diens rivaal Pompeius. Om de slachtoffers van Verres te beschermen en de rechtszaak erdoor te krijgen, moet Cicero tot zijn spijt in het krijt staan bij Pompeius. In het tweede deel is hij derhalve betrokken in het opzetten van de Lex Manilia, een besluit dat Pompeius opperbevelhebber met speciale bevoegdheden van een enorm deel van de Middellandse Zee maakte, naar aanleiding van de steeds driestere strooptochten van de Cilicische piraten. Cicero blijkt doorslaggevend in het verzinnen van een slimme strategie om de aanstelling erdoor te krijgen. Zijn ambitie om consul te worden stuit op een onaangename verrassing als blijkt dat de uiterst gewelddadige Lucius Sergius Catilina, die ook consul wil worden, om praktisch dezelfde redenen als Verres (maar dan erger) voor het gerecht gesleept wordt. Catilina kan zijn vrijspraak ongetwijfeld regelen, maar zal hierdoor wel worden opgehouden, zodat hij zich pas kandidaat zal stellen in hetzelfde jaar als Cicero. Maar de waarheid blijkt nog veel erger. Enorme hoeveelheden kiezers blijken omgekocht: veel meer dan Catilina ooit zelf zou kunnen regelen. Zo komt een hele samenzwering aan het licht.

De extreem rijke Crassus speelt een allerminst sympathieke rol in het boek. (Buste in het Louvre)
De extreem rijke Crassus speelt een allerminst sympathieke rol in het boek. (Buste in het Louvre)

Ja, de politiek van de 1e eeuw v. Chr. wordt heel open en duidelijk neergezet door Harris. “Politiek is geen roeping, het is een beroep,” zo luidt het devies. In de sfeer van dit verhaal wordt dat pijnlijk duidelijk. Persoonlijke wrijving en ambities spelen een veel grotere rol dan het algemeen belang. Crassus biedt Cicero meerdere keren zijn vriendschap aan, maar overduidelijk alleen uit eigenbelang. Pompeius heeft net zo goed de “vriendschap” van anderen nodig, maar beloont zijn medestanders nauwelijks voor alle hulp die zij hem bieden. Ook Cicero is in de roman niet vrij van enig beroepsmatig opportunisme: waar hij Verres eerst aanklaagt, verdedigt hij later iemand die van soortgelijke fraude verdacht wordt. Maar van de andere kant zijn er ook grenzen aan zijn geweten. Cicero twijfelt regelmatig aan waar hij mee bezig is en weet ook wanneer iets hem te ver gaat om eraan mee te doen. De gruweldaden van Catilina kan hij met geen mogelijkheid steunen. Verder wordt duidelijk dat zowel in de Senaat als in rechtszaken de kunst van het redevoeren cruciaal is. Niet alleen omdat Cicero een goede redenaar is, maar ook omdat enkele van zijn hardnekkigste tegenstanders vooral gebruik maken van hun mogelijkheid om zaken te rekken met ellenlange redevoeringen en protesten, wat des te gemakkelijker gaat als iemand van hogere rang is binnen de Senaat. Verder worden, zoals gezegd, de verschillende klassen van de Romeinse maatschappij niet vergeten. Van de armste plebejers, die zich dagelijks als cliënten bij het huis van Cicero verdringen, tot de meest elitaire senatoren. De ridders of equites worden overigens wel opvallend nobel neergezet, wat nogal eenzijdig aandoet. Een andere belangrijke kwestie is het kiesrecht, waarbij de verkiezingen per “centurie” (in dit geval een soort kiesdistrict) verlopen. Ook wordt erop gewezen dat Sicilianen in principe geen stemrecht hebben, evenals de mensen ten noorden van de Po. Cicero’s echtgenote, Terentia, wordt neergezet als een adellijke dame met scherpe tong, die niet aarzelt om haar man snibbig toe te spreken en hem om de oren te slaan met zijn afkomst, maar met wie hij toch een speciale band heeft.

Cover van de Nederlandse editie (ontworpen door Studio Jan de Boer)
Cover van de Nederlandse editie (ontworpen door Studio Jan de Boer)

Geeft het boek een keurig beeld van de geschiedenis? Welnu, zoals de schrijver zelf betoogt leunt hij zoveel mogelijk op feiten. Daar waar hij geen zekerheid had heeft hij vooral geprobeerd de situatie te beschrijven zoals dit gebeurd zou kunnen zijn. In zijn nawoord aarzelt hij niet om op te merken dat hij zich op glad ijs begeeft als hij zegt ervan uit te gaan dat alle beschreven gebeurtenissen niet aantoonbaar onjuist zijn, hetgeen een verstandige opmerking is. Ondergetekende kan in elk geval niet met zekerheid zeggen wat er wel of niet verzonnen is, al zal het vaststaan dat de meeste dialogen sowieso verzonnen zijn, maar niet zonder kwaliteit overigens. De roman geeft in elk geval een erg sterk beeld van politiek en samenleving uit de Late Republiek, waarvoor Cicero de aangewezen hoofdpersoon lijkt. Hier en daar wordt er alvast gezinspeeld op latere gebeurtenissen die in het verhaal niet aan de orde komen, bijvoorbeeld als Tiro opmerkt dat hij zich nauwelijks kan voorstellen dat de politici en ambities van toen nu “as zijn”, of als er opmerkingen worden gemaakt over Caesar (die in het verhaal nog een bescheiden bijrol heeft) of over de toestanden tijdens de regering van Augustus, waarin Tiro leeft als hij het verhaal opschrijft. Voor wie graag in de Nederlandse taal leest is er bij uitgeverij Cargo een vertaling beschikbaar door Janneke Zwart en Miebeth van Horn. Deze vertaling is van aardige kwaliteit in leesbare omgangstaal, waarin veel “vernederlandste” termen netjes worden gebruikt, zoals “aediel” in plaats van aedilus. Hier en daar zijn woorden iets te letterlijk vertaald, zoals wanneer er gesproken wordt van “pathetisch” (“pathetic”) hetgeen in een dergelijke context beter vertaald had kunnen worden als “verachtelijk” of “triest”.

Al met al is Imperium een erg boeiende roman om te lezen. In tegenstelling tot veel populaire werken over de Romeinen word je (godzijdank) niet doodgegooid met seks en geweld, maar toch is er sprake van een spannend verhaal, een legal thriller, zoals dat heet. Harris heeft er nog twee vervolgen op geschreven, getiteld Lustrum en Dictator. Als die net zo goed zijn als het eerste deel, zijn die zeker aan te raden!