Het beroemdste gedeelte van Vergilius’ Aeneis is zonder twijfel de onmogelijke liefde van Dido en Aeneas, maar daar houdt het verhaal nog lang niet op. Na zijn vertrek uit Carthago gaat Aeneas noordwaarts en keert terug naar Sicilië, waar spelen worden gehouden ter ere van zijn overleden vader Anchises. Vervolgens behandelt Vergilius de aankomst van Aeneas in Italië, waar de Aeneaden al snel vrienden en vijanden maken. In het laatste geval moeten zij vechten om hun plaats op het schiereiland te verkrijgen.
De sibille van Cumae, zoals afgebeeld op het plafond van de Sixtijnse kapel door Michelangelo.
Aangekomen op het Italiaanse vasteland ontmoet Aeneas de sibille van Cumae. Een sibille is in de klassieke oudheid in feite een soort zieneres of vrouwelijke profeet, waarschijnlijk een concept dat invloed uit het Midden-Oosten kent. De sibille ontvangt in extase visioenen van de toekomst, spontaan en ongevraagd, die zij voorspelt in zesvoetige verzen (hexameters). Hoewel de Grieken in eerste instantie slechts van één sibille spraken (waarbij Sibylla in feite een persoonsnaam zou zijn) was het aantal op den duur flink gegroeid. Volgens de Romeinse geleerde Varro waren er tien, waaronder die van Cumae, een stad ten westen van Napels. Volgens Vergilius heette zij Deïphobe.
Aeneas en de sibille dalen af in de Onderwereld.
Als de sibille Aeneas via de nabije krater Avernus meeneemt naar de Onderwereld, blijken opnieuw de propagandistische motieven van de auteur. In de Onderwereld ontmoet Aeneas zijn vader Anchises weer, die hem meebrengt naar de Lethe, de rivier die herinneringen wegneemt. Zielen die deze gunst krijgen na een eeuwenlange straf of zuivering zullen herboren worden. Anchises toont Aeneas enkele belangrijke toekomstige nakomelingen, die zullen regeren over de stad Alba Longa. Vervolgens komen er grote namen uit de Romeinse geschiedenis: Romulus en de andere koningen van Rome, Lucius Junius Brutus, de Gracchi, Julius Caesar en Augustus. Augustus wordt hierbij in bijna messianistische stijl als een beloofde redder neergezet en de grote Romeinse veroveringen worden aangekondigd.
Aeneas landt op de Italiaanse kust. Naast hem zijn zoontje Ascanius die hij aan de hand meeneemt. Een zeug wijst hem de plek waar hij zijn nieuwe stad moet bouwen. (Reliëf uit de 2e eeuw.)
De rest van de Aeneis bevat de strijd in Italië. Aangekomen in Latium worden de Trojanen hartelijk ontvangen door koning Latinus, een zoon van de natuurgod Faunus en de sterfelijk Marica. Al voor Aeneas’ komst is zijn dochter Lavinia in een groot wonderteken door vlammen omringd, hetgeen haar grote plaats in de geschiedenis zou hebben voorzegd. Een orakel ontraadde hierop Lavinia’s geplande huwelijk met Turnus, de koning van de Rutuli, met de voorspelling dat Lavinia met een vreemdeling zou trouwen. Latinus schenkt haar hand dan ook prompt aan Aeneas. Koningin Amata zag echter meer in Turnus, opgehitst door de wraakgodin Alecto, die gestuurd is door Juno om roet in het eten te gooien. Ook Turnus wordt van goddelijke hand opgestookt. Het resultaat is dus een oorlog.
De Tiber adviseert Aeneas om vriendschap te zoeken bij Euander.
De god van de Tiber raadt Aeneas echter aan een verbond te sluiten met Euander, een vorst afkomstig uit Arcadia die lang voor de Trojaanse oorlog naar Italië is uitgeweken. Hier stichtte hij op de linkeroever van de Tiber, aan de voet van een heuvel zijn nederzetting Pallanteum, genoemd naar zijn woonplaats in Arcadië of naar zijn zoon Pallas. De heuvel zelf zal later bekendstaan als de Palatijn. Het verbond met Euander creëert een vriendschapsband tussen Pallas en Aeneas. Als Aeneas terugkeert met Etruskische bondgenoten staat de strijd er voor hem heel wat minder slecht voor, zeker nadat zijn moeder Venus hem een wapenrusting heeft gegeven die door Vulcanus gesmeed is. Pallas wordt echter door Turnus gedood, tot grote woede van Aeneas. Turnus kan nog maar net ontkomen.
Aeneas verslaat Turnus (olieverfschilderij door Luca Giordano)
Na een wapenstilstand en een krijgsraad wordt besloten om de strijd middels een tweekamp tussen Turnus en Aeneas te beslissen. Als Turnus wint moeten de Trojanen vertrekken, maar als Aeneas wint zal er een eeuwigdurend verbond tussen de Trojanen en Latijnen komen. Aeneas is echter zo duidelijk sterker dan Turnus dat de Italiërs het bestand verbreken en er weer een veldslag uitbreekt, mede dankzij de intriges van Juno en Turnus’ zuster Juturna, de echtgenote van de god Janus. Uiteindelijk slaagt Aeneas erin om Latium zelf aan te vallen. Amata beseft dat alles verloren is en pleegt zelfmoord, waarna Aeneas Turnus alsnog tot een tweekamp dwingt. Turnus wordt verslagen en is aan de genade van Aeneas overgeleverd. Hoewel Aeneas even aarzelt, drijft de aanblik van Turnus in Pallas’ wapenrusting hem tot woede en doodt hij zijn tegenstander.
Aeneas wordt door Venus opgenomen op de Olympus. (Schilderij door Peter Candid.)
Zo eindigt de Aeneis nogal abrupt en open. Hoewel Vergilius nog revisies gepland had, overleed hij in 19 v. Chr. voor hij hier de kans toe kreeg. Zijn laatste wens was zelfs dat het onvoltooide epos zou worden vernietigd. Keizer Augustus was het hier (gelukkig) niet mee eens en gaf opdracht het gedicht te publiceren met zo min mogelijk aanpassingen. Over het verdere verloop van Aeneas’ leven verhaalt de tekst niet, noch over de stichting van een stad door de Trojaanse vluchtelingen. Andere schrijvers lichten echter tipjes van deze sluier op. Volgens Livius stichtte Aeneas een stad die hij Lavinium noemde, naar zijn tweede echtgenote. Toen Aeneas daar uiteindelijk stierf, kreeg Venus toestemming van Jupiter om haar zoon te vergoddelijken door hem nectar en ambrozijn te geven. Volgens Livius werd Aeneas’ sterfelijke lichaam begraven aan de oever van de Numicus. Volgens Ovidius spoelde deze rivier al zijn sterfelijke lichaamsdelen weg. Andere versies verhalen dat Aeneas in de rivier verdronken was tijdens de strijd of dat hij na een laatste veldslag tegen de Rutuli nooit meer teruggevonden werd, wat zijn vergoddelijking zou aantonen. Als Jupiter Indiges of Pater Indiges werd hij onder de goden opgenomen als voorvader van het Romeinse volk.
Vergilius’ Aeneis vertelt over de zwerftochten van de Trojaanse vluchtelingen onder leiding van Aeneas, de voorvader van de stichters van Rome. In navolging van Homerus’ Odyssee vertelt Vergilius het verhaal niet in geheel chronologische volgorde. Bij aanvang van het eerste van de twaalf zangen of boeken vertrekt Aeneas met zijn vloot uit Sicilië, waarna hij verrast wordt door de stormwinden die Aeolus op last van Juno heeft vrijgelaten. De schepen worden op de Noord-Afrikaanse kust geworpen en de Aeneaden gaan aan land om de boel te verkennen en hulp te zoeken. Zo stuiten zij op de stad Carthago, geregeerd door koningin Dido.
Dido ontvangt Aeneas en de zijnen in haar paleis en neemt Cupido, vermomt als Ascanius, op haar schoot.
Dido of Elissa zou afkomstig zijn uit Tyrus, de havenstad van de Phoeniciërs. De Phoeniciërs waren Kanaänieten, die woonden in het tegenwoordige Libanon. Rond 1200 v. Chr. was een groot deel van het oosten van de Middellandse Zee overrompeld door de zogenaamde Zeevolken (waaronder mogelijk de Filistijnen), maar de Phoeniciërs hadden dit overleefd en groeiden na de val van Minoïsch Kreta uit tot de grootste zeevaarders van het Middellandse Zeegebied. Het is bekend dat Carthago volgens de overlevering inderdaad gesticht werd door Phoeniciërs, zij het rond 814 v. Chr., enkele eeuwen na de legendarische Trojaanse oorlog. Volgens de legende zou Dido zelf de stad gesticht hebben. Dido zou uit Tyrus gevlucht zijn voor haar afgunstige broer, koning Pygmalion, waarbij haar rijke echtgenoot Sichaeus om het leven was gekomen. Aangekomen op de Noord-Afrikaanse kust stond de daar regerende Mauretanische koning Hiarbas haar toe een stuk grond te nemen, zo groot als zij met een koeienhuid kon omlijnen. Dido was hem te slim af door de huid in dunne repen te snijden en zo een aanzienlijk gebied op te eisen. Hiarbas was onder de indruk en vroeg Dido’s hand, maar zij weigerde dit uit respect voor Sichaeus.
Aeneas en Dido vluchten tijdens een jachtpartij voor het onweer een grot in, waar zij elkaars liefde bekennen. (Detail van een gobelin in de Burgerzaal, stadhuis Nijmegen.)
Vergilius maakt zijn eigen versie van het verhaal door Dido een rol te geven in zijn epos over Aeneas. Venus manipuleert de ontmoeting tussen Aeneas en Dido door haar zoontje Cupido de plaats van Ascanius, Aeneas’ zoon, in te laten nemen. Zo maakt Cupido eerst de moederlijke gevoelens van Dido los en vervolgens laat hij haar verliefd worden op Aeneas, die haar van al zijn omzwervingen vertelt. Venus doet dit vooral om zeker te weten dat Aeneas geen gevaar zal lopen aan Dido’s hof, maar Juno sluit zich met heel andere motieven bij het plan aan. Het is immers Aeneas’ lotsbestemming om een stad in Italië te stichten die ooit tot een enorme macht zal uitgroeien, wat Juno, die nog altijd wrok koestert jegens de Trojanen, niet ziet zitten. Op deze manier hoopt Juno Aeneas dus weg te houden uit Italië. Maar Fama, de godin van de geruchten, verspreidt het nieuws sneller dan een modern roddelblad. Hiarbas, die volgens Vergilius een zoon van Jupiter en een nimf is, richt zich in gebed tot zijn goddelijke vader en spreekt zijn boosheid uit over het in zijn ogen grote onrecht hiervan. Jupiter besluit in te grijpen en stuurt Mercurius, die Aeneas overhaalt om alsnog te vertrekken. Dido is verbolgen en gebroken. Ze laat een grote brandstapel oprichten waarop ze alles laat plaatsen wat aan Aeneas herinnert: achtergelaten wapens, voorwerpen en kleren, maar ook het bed waarin zij samen geslapen hebben. Dido vervloekt Aeneas en de zijnen en voorspelt een eeuwige haat tussen haar stad en de afstammelingen van Troje. Vervolgens neemt ze plaats op het bed en steekt zichzelf dood met Aeneas’ zwaard. Aeneas ziet uit de verte de gloed van de brandstapel wanneer die ontstoken is.
De Dood van Dido, door Augustin Cayot.
Vergilius heeft het tragische verhaal van Dido zoals gezegd niet zelf bedacht, maar hier wel zijn eigen draai aan gegeven. In de losstaande mythe was het de trouw aan Sichaeus die haar noodlottig werd. Hiarbas eiste Dido op als zijn vrouw en dreigde met oorlog. Als vredesvoorwaarde stelde hij dat iemand uit Carthago bij Hiarbas moest gaan wonen om hem de Phoenicische cultuur te leren. Maar uiteraard zal geen enkele Carthager bij de Afrikaanse barbaren willen gaan wonen, of wel soms? Dido besluit zich mild en eerzaam te tonen en zegt dat eenieder bereid zou moeten zijn iets dergelijks te doen om de stad te redden: sterker nog, iedere Carthager zou bereid moeten zijn om zijn eigen leven op te offeren voor de stad! Maar dan pas vertellen haar herauten dat Hiarbas slechts één persoon uit Carthago in zijn gezelschap wenst: Dido. Zo heeft Dido zichzelf klem gezet: trouwen met Hiarbas is de enige manier om de stad te redden, maar dit wil zij zelf niet, terwijl zij iedereen die zou weigeren zichzelf op te offeren voor de stad heeft veroordeeld. Dido’s brandstapel is in deze versie van het verhaal niet voor vernietiging van de herinnering aan Aeneas, maar onder het mom van dodenoffers voor Sichaeus. Op die manier lijkt het alsof zij zich opmaakt om met Hiarbas te trouwen. Uiteindelijk beklimt Dido de brandstapel en verkondigt nu naar haar echtgenoot te gaan, waarna zij zichzelf doodsteekt.
De Carthaagse godin Tanit, hier afgebeeld met leeuwenkop, was mogelijk een inspiratie voor Dido.
Het werkelijk bestaan van Dido zelf is nogal een discussiepunt. Het is niet geheel duidelijk wie als eerste het verband legde tussen Dido en de voorouders van Rome, al heeft Vergilius dit in elk geval zodanig gedaan dat het verhaal wereldberoemd is geworden. Carthago zelf kan rond 1250 v. Chr. nog niet als echte stad bestaan hebben: vermoedelijk werd de stad in 814 v. Chr. pas gesticht. Pompeius Trogus plaatst Dido’s stichting van de stad op 72 jaar voor de stichting van Rome, dus in 825 v. Chr. Dido zou na haar zelfdoding zijn vergoddelijkt en het is inderdaad niet ondenkbaar dat zij gebaseerd is op de Carthaagse godin Tanit. Vergilius, die met zijn Aeneis een propagandistische agenda had, heeft met de tragedie van Dido uiteraard een mythologische oorzaak voor de Punische Oorlogen gecreëerd. Als Aeneas haar later in de onderwereld weer tegenkomt kijkt ze van hem weg. Een ander belangrijk verschil met de losstaande versie van de mythe is de trouw aan wijlen haar man: waar in het origineel deze trouw de hele motivator voor het verhaal is en Dido hier nimmer van afwijkt, is Vergilius’ versie van Dido veel complexer. Ze is een gekwelde, tragische vrouw, die de trouw aan haar overleden man opgeeft ten gunste van Aeneas, maar hier uiteindelijk aan ten onder gaat.
Vergilius en Dante zien de wellustigen in de tweede kring van de hel (Inferno, canto 5). Ets door Gustave Doré.
Het verhaal van Dido is dankzij Vergilius zo beroemd geworden dat het nog menig kunstenaar heeft geïnspireerd. Vanaf de 17e eeuw heeft het meerdere opera’s geïnspireerd, evenals toneelstukken en andere literaire werken. In de 14e eeuw plaatst Dante Alighieri haar, in zijn Goddelijke Komedie, in de tweede kring van de hel, waar de wellustigen in een eeuwige wervelwind gevangen zitten. (Dante wordt in zijn gedicht overigens door hel en vagevuur rondgeleid door Vergilius.) Blijkbaar zag Dante zelfmoord gedreven door liefde als een teken van zeer ernstige onmatigheid, ofschoon hij zelfmoord als zodanig ook veroordeelde. De Italiaanse fascisten onder Mussolini demoniseerden haar als een anti-Romeinse figuur, die bovendien stond voor Noord-Afrikaanse beschaving en een sterke vrouw was, hetgeen allemaal niet in hun plaatje paste. Over het algemeen wordt Dido echter vooral als een sympathieke, tragische figuur gezien, die in feite het slachtoffer van een goddelijke intrige was.
De eeuwen waarin Rome nog niet veel meer was dan een stadstaat, zijn van oudsher gehuld in mythen en legenden. Menig adellijk geslacht beweerde dat zijn bloedlijn terugging op een godheid of op een grote mythologische held. Het Julische huis beweerde qua afstamming terug te gaan op Aeneas, die niet alleen een zoon was van de godin Venus, maar ook een Trojaanse prins en voorvader van de stichters van Rome.
Porceleinen afbeelding van het wereldberoemde Paris-oordeel (Capitolijns Museum, Rome). De mythe van de Trojaanse oorlog werd in verband met de stichting van Rome gebracht.
De legende over de Trojaanse oorlog is vooral bekend geworden door het aloude epos Ilias, toegeschreven aan de Ionisch-Griekse dichter Homerus. Het stuk beschrijft een gedeelte van het tiende jaar van de oorlog en beschrijft met name een conflict tussen de Myceense koning Agamemnon, die de Griekse coalitie leidt, en de vrijwel onkwetsbare kampioen Achilles. In tegenstelling tot wat velen denken bevat de Ilias overigens niet de afloop van de oorlog: dit wordt pas in een flashback omschreven in de Odyssee, het verhaal van de zwerftochten en thuiskomst van de Griekse held Odysseus. De Trojaanse oorlog was uitgebroken naar aanleiding van de bruiloft van de menselijke Peleus en de zeenimf Thetis. Eris, de godin van de tweedracht, was in tegenstelling tot tal van andere goden en godinnen niet uitgenodigd. Als wraak verscheen zij op het feest en wierp een gouden appel met het opschrift “voor de mooiste” tussen het gezelschap. De godinnen Hera, Pallas Athena en Aphrodite eisten alle drie de appel op, maar niemand durfde de keuze te maken. Uiteindelijk verscheen het drietal daarom aan Paris, de zoon van de Trojaanse koning Priamus. Dit is het beroemde Paris-oordeel.
De list met het paard van Troje slaagt door de leugens van de Griek Sinion, die voorwendt dat hij afvallig is. Ook in de Aeneis komt deze passage voor.
Niets menselijks is de Griekse goden vreemd en dus probeerde het drietal Paris om te kopen. Hera beloofde rijkdom, Athena wijsheid, maar Aphrodites belofte om Paris de mooiste vrouw ter wereld te bezorgen maakte dat zijn keuze op de liefdesgodin viel, tot woede van haar mededingsters. ’s Werelds mooiste vrouw vond Paris jaren later in de vorm van Helena, de gemalin van koning Menelaos van Sparta. Paris schaakte Helena, waarop Menelaos de hulp van zijn broer Agamemnon inschakelde. Het resultaat was een jarenlange oorlog van een coalitie Grieken of Achaeërs tegen de Trojanen of Dardanen. Meerdere goden kozen partij in het conflict, waarbij Hera en Athena uiteraard de Grieken steunden en Aphrodite de Trojaanse stadstaat. Totdat Odysseus de beroemde list van het houten paard bedacht, waarna Troje in de vlammen opging.
Hisarlik is de plaats die men nu doorgaans als Troje of Ilion beschouwd. Het was geen Griekse stad maar stond op den duur wel onder sterke invloed van de Griekse cultuur. Troje VII lijkt de Hettitische stad Wilusa te zijn. Troje VIIa wordt traditioneel als Homerisch Troje gezien.
De stadstaat Troje, ook wel bekend als Ilion (hetgeen de naam van Homerus’ epos verklaart), heeft zeer waarschijnlijk echt bestaan, in het noordwesten van Anatolië (het Turkse schiereiland). De 19e-eeuwse opgravingen van Heinrich Schliemann wijzen traditioneel een groep van ruïnes aan bij de Dardanellen. De meerdere lagen van ruïnes over elkaar maken duidelijk dat de stad meerdere malen verwoest en weer opgebouwd is: de oudste gaat vermoedelijk terug op 3000 v. Chr. Schliemann, meer schattenjager dan wetenschapper, ging er ten onrechte van uit dat deze ruïne het Homerisch Troje was. Qua datering is het waarschijnlijk dat Troje VIIa het is geweest, namelijk tussen 1300 en 1190 v. Chr. Dat lijkt te kloppen met de setting van de Trojaanse oorlog, waarin Mycene een leidende rol heeft: de stad vormde een grote machtsfactor tussen 1400 en 1150 v. Chr.
Aeneas dreigt het onderspit te delven tegen Diomedes. Zijn moeder Aphrodite (Venus) staat achter hem.
Aeneas speelt een bescheiden rol in de Ilias, maar raakt een paar keer lelijk in de knoei. In boek V neemt hij het op tegen Diomedes, de koning van Argos, die er met behulp van Pallas Athena in geslaagd was om Aphrodite te verwonden. Aeneas raakt ook gewond en wordt door Diomedes op een rots geworpen. Aphrodite grijpt echter in en redt hem. Nog driemaal probeert Diomedes Aeneas aan te vallen, maar Apollo weert alle aanvallen af, waarna Aeneas in de burcht van Troje wordt verzorgd door de godinnen Leto en Artemis. Diomedes wordt afgeleid door een fantoombeeld van Aeneas, gecreëerd door Apollo. Wanneer Aeneas later in de strijd overweegt om Menelaos te bevechten ziet hij hiervan af zodra de koning van Sparta versterkingen krijgt. In boek XX probeert hij met Achilles te vechten, maar wordt opnieuw verwond en bijna gedood. De zeegod Poseidon, die eigenlijk aan de kant van de Grieken staat, redt hem echter omdat hij Aeneas persoonlijkheid bewondert, waarna hij Aeneas echter wel aanspoort geen superieure tegenstanders meer te kiezen.
Venus en Anchises (1889-1890) door William Blake.
Over de afkomst van Aeneas wordt door Homerus ook verteld, maar dan in zijn Hymne aan Aphrodite, waarin verhaald wordt hoe de godin alle andere goden, met name Zeus, verliefd laat worden op sterfelijke mensen. Zeus pakt haar terug door haar gevoelens te laten krijgen voor Anchises. Pas na de daad openbaart zij zich aan hem als de godin Aphrodite, maar belooft Anchises te beschermen in ruil voor zijn stilzwijgen. Aeneas wordt na zijn geboorte naar de nimfen op de berg Ida gebracht. Pas als hij vijf jaar oud is wordt hij aan Anchises overgedragen. De legende over Aeneas werd na de tijd van Homerus – het is niet exact duidelijk wanneer deze dichter geleefd heeft, als hij al echt als één persoon bestond, maar men denkt aan ca. 850 v. Chr. – voortgezet en kwam zoals veel Griekse mythen en sagen ook bij de Romeinen terecht.
Vergilius leest de Aeneis voor aan Augustus, Octavia en Livia (1790-1793), door Jean-Baptiste Wicar. Zoals de schilder het hier voorstelt is het epos zo indrukwekkend dat het dames doet flauwvallen.
De beroemdste Romeinse schrijver die Aeneas behandeld heeft is Publius Vergilius Maro, die leefde van 70 t/m 19 v. Chr. Vergilius maakte deel uit van een kring van dichters die was verzameld door Maecenas, een vriend en vertrouweling van keizer Augustus. Maecenas ondersteunde de dichters financieel onder de voorwaarde dat zij in ruil keizer Augustus in een positief daglicht stelden. Een soort propagandamachine dus. Dat is te merken, want in de Aeneis, het verhaal van Aeneas’ zwerftochten na de Trojaanse oorlog, aarzelt Vergilius niet om meerdere lofprijzingen aan de keizer te verwerken. Jupiter voorspelt de geboorte van Augustus en zijn rol als “redder” van de Romeinse republiek. De Aeneis is opgesteld als een nationaal epos, waarin de oorsprong van Rome wordt teruggevoerd op de goden. Aeneas is de zoon van Venus (de Romeinse equivalent van Aphrodite) en wordt neergezet als de ideale stamvader van het Romeinse volk. Het is vast niet zonder reden dat deze bijfiguur uit de Ilias zo’n grote rol speelt bij de Romeinen, want in plaats van de heldhaftigheid van de oude Griekse helden toont Aeneas meer tekenen van het Romeinse pietas, wat alle ideale kwaliteiten omvat zoals vaderlandsliefde en bescheidenheid. Er wordt een directe bloedlijn gesuggereerd tussen Aeneas en keizer Augustus, die daarmee ook als afstammeling van de goden wordt neergezet.
Aeneas’ vlucht uit Troje (1598) door Frederico Barocci. De door Anchises gedragen voorwerpen stellen de beeldjes van de Laren en Penaten voor.
In de Aeneis wordt duidelijk dat niet alle Trojanen werden gedood of tot slaaf gemaakt na de val van Troje. Aeneas heeft van de goden het bevel gekregen om de stad te ontvluchten en de vluchtelingen te leiden. Zeer beroemd is dan ook het beeld van Aeneas die het brandend Troje uitvlucht met zijn oude vader Anchises op de rug (Anchises was kreupel geworden nadat hij toch had opgeschept over zijn affaire met Venus en Jupiter hem voor straf een bliksemschicht op zijn voet had geworpen) en zijn zoontje Ascanius aan de hand. Ascanius, ook wel Julus genaamd, zou de voorouder zijn van het Julische huis en dus van keizer Augustus. Een extra Romeins element in de vlucht van Aeneas is het meedragen van de Laren en Penaten, de huisgoden: deze naamloze goden, vaak voorgesteld als de voorouders van de familie, zijn veel eerder een Romeins dan een Grieks verschijnsel. Zijn vrouw Creusa overleeft de val van Troje niet, maar haar schim drukt Aeneas op het hart dat het zijn lot is om een nieuwe stad in het westen te stichten.
De zwerftocht die Aeneas en de zijnen volgens Vergilius aflegden.
Na hun vlucht uit Troje beleven de Aeneaden onderweg allerlei avonturen, zoals een confrontatie met de Harpijen, ontmoetingen met zieners en sibillen, die nog meer grootheid voorspellen, en een snelle ontsnapping van het Cyclopeneiland, waar zij de blind geworden Polyphemus zien en een achtergebleven bemanningslid van Odysseus redden, waarmee de nobelheid van de personages duidelijk wordt neergezet. De oude Anchises overlijdt kort daarna Onderwijl heeft Juno (de Romeinse equivalent van Hera) nog steeds allerminst het beste voor met de Trojanen en doet wat zij kan om de toekomstige grootheid te verhinderen. Zij slaagt er uiteindelijk in om Aeolus, de god der winden, om te kopen zodat hij al zijn stormen loslaat op de schepen van de Aeneaden. Dat doet hen verspreid belanden in Noord-Afrika, waar ze uiteindelijk vriendelijk ontvangen worden door Dido, de koningin van Carthago. Voorlopig lijkt Aeneas rust gegund. Venus, die Dido niet vertrouwt, zorgt ervoor dat de koningin verliefd wordt op Aeneas, wat Juno ook wel bevalt. Eind goed al goed? Nou…
Het eerste directe contact van de bewoners van het huidig Nederlands grondgebied met de Romeinse legermacht was allerminst zachtzinnig te noemen. Men raakte betrokken in de Gallische Oorlog en zoals recentelijk in het nieuws was, wordt het steeds waarschijnlijker dat Caesar hier op zeer gewelddadige wijze huisgehouden heeft.
Caesar, Crassus en Pompeius. Als het Eerste Triumviraat sloten deze rivalen de handen ineen en zorgden ervoor dat er niets gebeurde dat tegen hen werkte. Na de dood van Crassus viel deze balans weg en werden Pompeius en Caesar aartsvijanden.
De Gallische Oorlog zou men kunnen beschouwen als een groot prestigeproject van een politicus. Caesar leefde in de tijd van de Romeinse republiek en was lid van een patricische (adellijke) familie, de Gens Iulia, die beweerde af te stammen van Julus, de kleinzoon van Aeneas. Via moederskant zou hij ook nog afstammen van de Romeinse koningen Ancus Marcius en Numa Pompilius. Ondanks deze adellijke komaf met nogal protserige claims was de familie nogal verpauperd en was het voor een goede carrière noodzakelijk om hard te werken. Na de Slavenoorlog tegen Spartacus, waren de twee machtigste mannen in Rome Gnaeus Pompeius en Marcus Licinius Crassus. De twee werkten om strategische redenen samen, maar konden elkaar amper luchten of zien. Door met beide heren een alliantie te sluiten en zo hun conflict te overbruggen, was het Eerste Triumviraat tot stand gekomen en had Caesar het consulaat kunnen krijgen in 59 v. Chr. Verkiezingsuitslagen waren in dergelijke positie vooral afhankelijk van je netwerk, zodat al je bondgenoten ook hun cliënten mobiliseerden om op je te stemmen. En deze won Caesar extra goed door “vrijgevigheid”, wat in die tijd niet ongebruikelijk was, maar nu gerust als smeergeld kan worden gezien.
Gallië in de eerste eeuw voor Christus. Het zuidoosten was al Romeins voor de komst van Caesar.
Caesar was dus een ambitieuze politicus. Hij werkte samen met Pompeius en Crassus, maar kon niet voor hen onderdoen. Zijn consulaat had hem handen vol geld gekost en zijn schulden waren torenhoog toen in 58 v. Chr. zijn éénjarige ambtstermijn erop zat. In dat jaar werd hij benoemd tot gouverneur van de provincie Gallia Narbonensis, het zuidoosten van het tegenwoordige Frankrijk. Ook had hij Gallia Cisalpina (Noord-Italië) en Illyricum (de Joegoslavische kust) voor vijf jaar bemachtigd. Van daaruit begon hij plannen te maken om Dacië aan te vallen. Om zowel zijn schulden te verminderen als zijn naam te vergroten, kon Caesar een oorlog dan ook goed gebruiken. Maar het plan met Dacië werd uiteindelijk verruild toen zich in Gallië iets onvoorziens voordeed. De Helvetiërs, een Gallische stam in het huidige Zwitserland, kregen het steeds benauwder door de toenemende druk van hun Germaanse buren. Uiteindelijk besloten zij hun land te verlaten en naar de westkust te verhuizen. Hoewel zij dit op een vreedzame manier probeerden te doen, trokken zij over het grondgebied van Romeinse bondgenoten, wat voor Caesar genoeg reden was voor oorlog. Dat kon gemakkelijk, want de volksmigratie riep de pijnlijke herinnering van de Cimbrische oorlog op bij de Romeinen. In zijn verslag van de oorlog, een propagandawerk waarin Caesar zijn daden in feite verdedigt, werd bovendien de beschuldiging toegevoegd dat de Helvetische koning Orgetorix van plan was geweest om heel Gallië in zijn macht te krijgen.
Caesars uitgebreide veldtochten in Gallië. Het werd een jarenlange veroveringsoorlog die helemaal uit de hand liep.
In het eerste jaar van die oorlog zullen de Lage Landen nog niet betrokken zijn geweest. Zowel de Helvetiërs als de Germaanse Sueben, die Gallië ook waren binnengevallen, werden snel verslagen. Maar de aanwezigheid van de Romeinse troepen leidde uiteraard tot onrust onder de bevolking. De verschillende Keltische volkeren waren nog te verdeeld, maar in Belgica daarentegen wisten de Belgen en Germanen dit probleem op te lossen door middel van een groot bondgenootschap, dat werd bekrachtigd door de uitwisseling van gijzelaars, zoals in die tijd gebruikelijk was. Hoewel er nog geen strijd was geweest met deze stammen greep Caesar dit aan als een nieuwe casus belli, opnieuw met de bewering dat er sprake was van een dubbele agenda. Zo kwamen de Lage Landen voor het eerst in aanraking met de Romeinse legermacht, die heel anders was dan wat zij gewend waren. In plaats van een krijgscultuur was hier sprake van een georganiseerd beroepsleger. Er waren veel meer rangen, de formaties waren veel strakker en meer geoefend en in plaats van individuele roem stond de onderlinge samenwerking voorop. Hoewel dat indruk moet hebben gemaakt, wil dat niet zeggen dat de Belgen maar wat deden. De Nerviërs wisten in eerste instantie tal van standaards buit te maken en veel Romeinse centurio’s uit te schakelen. Maar uiteindelijk onderwierp hij de meeste Belgen of joeg hen op de vlucht, met uitzondering van enkele stammen die zich in moeilijk doordringbare moerasgebieden ophielden.
Bij het Belgische Thuin zijn de sporen nog zichtbaar van het oppidum (Gallisch fort) waar de Atuatuci zich in terugtrokken.
Tijdens de campagnes in Belgica kwam Caesar voor het eerst dicht in de buurt van het tegenwoordige Nederland toen hij de strijd aanbond met de Atuatuci of Aduatieken. Door een vage etymologische overeenkomst in de namen was het fabeltje ontstaan dat deze stam een overblijfsel van de Cimbren en Teutonen was. Genoeg reden voor Caesar om hen uit te schakelen dus. De Atuatuci waren in feite gewoon een erg machtige stam, zodat het breken van hun machtspositie het meeste verzet zou uitschakelen. Dat bleek inderdaad het geval. Naburige onderhorige stammen, zoals de Eburonen, gingen door de knieën toen de Atuatuci verslagen werden. Er kwamen zelfs gezantschappen van over de Rijn om hun vriendschap (inclusief gijzelaars) aan te bieden, waaronder waarschijnlijk de Ubiërs. Alleen de Morini en Menapiërs in hun westelijke moerasgebieden bleven onafhankelijk. Ofschoon zij niet agressief waren, was dat toch een doorn in Caesars oog. Zijn plan om deze lastpakken in 55 v. Chr. – nadat hij met Crassus en Pompeius was overeengekomen dat zijn bevoegdheden met vier jaar verlengd zouden worden – alsnog te onderwerpen ging echter niet door. Een Germaanse inval in het najaar van 56 v. Chr. haalde een streep door de rekening. Twee stammen, de Usipeten en de Tencteren, waren van hun grond verdreven door de Sueben en hoopten nu van het machtsvacuüm in het oosten van Belgica gebruik te maken. De inval was extra ernstig omdat Caesar vreesde dat de Galliërs en Belgen deze Germanen wellicht als bondgenoten tegen de Romeinen konden zien. Caesar riep dan ook een Gallische raad bijeen, waar hij zich opwierp als de beschermer van het land.
Doorboorde schedels gevonden bij Kessel, vermoedelijk slachtoffers van Caesars aanval.
Caesar trok naar het noorden met zijn enorme leger en de Gallische hulptroepen, tot hij gezanten van de Usipeten en Tencteren tegenkwam. Zij verzochten om een woonplaats in het rijk, of dat nu op hun huidige plek in Belgica was of op een plek die Caesar aan zou wijzen. Hoewel een bondgenootschap boven vijandschap te verkiezen viel, voelde Caesar er niets voor om deze Germanen in Gallië toe te laten. In plaats daarvan gelastte hij hen de Rijn weer over te steken en zich op het land van de Ubiërs te vestigen, met de opmerking dat je geen land van anderen op kon eisen als je je eigen land niet eens had kunnen verdedigen. De gezanten vroegen Caesar om drie dagen bedenktijd en of hij verder niet wilde optrekken. Beide verzoeken wees hij af, naar eigen zeggen omdat hij vreesde dat de Germanen tijd wilden winnen om versterkingen te roepen. Toen ging het mis: de Romeinse voorhoede raakte slaags met de Usipetische ruiters en werd teruggeslagen. Niet meer dan een schermutseling, maar toch een ernstige verstoring van de diplomatieke betrekkingen. De volgende dag kwamen de aanvoerders en stamoudsten van beide stammen naar Caesar toe in een poging te redden wat er te redden viel en hun excuses te maken voor het gevecht. Caesar zag dit anders. Het gevecht was volgens hem een schending van de overeenkomst, zodat de onderhandelingen nu werden afgebroken. Hij nam de gezanten gevangen en opende een verrassingsaanval op de rest van de Usipeten en Tencteren, die nu van hun leiders beroofd waren. Bij de aanval op hun wagenkamp werden niet alleen veel vechtende krijgers, maar ook tal van vrouwen en kinderen gedood. De gevangen leiders werden na deze Romeinse overwinning wel vrijgelaten, maar bleven uit angst voor de Belgen toch bij Caesar rondhangen.
Zwaardfragmenten uit Kessel (vici.org)
Vermoedelijk vond de wrede actie van Caesar in mei of juni 55 v. Chr. plaats op Nederlandse bodem, bij het Noord-Brabantse Kessel, wat men opmaakt uit archeologische, historische en geochemische gegevens. De aanval heeft veel weg van een poging om de “indringers” uit te roeien, een daad die tegenwoordig zou vallen onder genocide. Dergelijke acties waren niet ongebruikelijk in deze tijden, evenmin als de verwoesting van steden of de gedwongen migratie van verslagen volkeren. Hoewel de wreedheid van de actie niet werd onderschat, zat men hier beduidend minder mee dan met het gevangennemen van de onderhandelaars. Onderhandelaars en afgezanten genoten ook toen al diplomatieke onschendbaarheid, zodat het gevangennemen of bevechten van hen dus in feite gold als een oorlogsmisdaad. In tegenstelling tot tegenwoordig was er echter geen internationaal gerechtshof dat hierover oordeelde. Wel spraken Caesars tegenstanders in de Senaat er schande van. Cato de Jongere, die bekendstond als een toonbeeld van integriteit en koppigheid, stelde zelfs de vraag of men Caesar niet moest uitleveren aan de Germanen om de smet van zijn daden van de Romeinse republiek af te wassen.
De Romeinse republiek breidde in Caesars tijd in een rap tempo uit. Caesar boekte een enorme verovering met Gallië (gearceerd).
Uiteraard kwam het lang niet zover. Menigeen zag het vernietigen van de invallers toch als een soort heldendaad. Dat daar een wat minder fraaie toedracht bij hoorde, was blijkbaar niet zo’n probleem. Caesar trachtte er in elk geval lering uit te trekken en trok de Rijn over om alle Germanen duidelijk te maken dat zij niets te zoeken hadden in Gallië, met als uitleg aan het thuisfront dat de Usipetische en Tencterische ruiterij ontsnapt waren en zich bij de vijandige Sugambren hadden gevoegd, die uitlevering weigerden. Bovendien hadden de Ubiërs opnieuw hulp gevraagd tegen de Sueben. De veldtocht in Germanië stelde qua resultaat erg weinig voor. De Sugambren trokken zich terug in de diepe wouden en verder werden er vooral bondgenootschappen behaald. Caesar ging na 18 dagen terug naar Gallië en liet de Romeinse brug over de Rijn vernielen. Hij besloot zich nu maar op het westen te richten en de Britten te laten zien wie er de baas was, onder het mom dat zij de Belgen gesteund hadden. De veldtocht was een fiasco door het slechte weer, maar bij terugkomst versloeg Caesar eindelijk de Morini. Bij latere veldtochten in Brittannië was Caesar voorzichtiger en liet hij troepen in Gallië achter. En terecht, want het begon te rommelen in Gallië…
De Crisis van de 3e eeuw bereikte wellicht zijn hoogtepunt rond 260, onder keizer Gallienus. In slechts drie jaar verschenen er wel een stuk of tien tegenkeizers, waarbij de afscheidingen van Postumus en Zenobia nog niet eens meegerekend worden. Pas een decennium later, onder Aurelianus, zou de eenheid van het rijk hersteld worden. Maar de chaos was nog lang niet voorbij…
Aurelianus noemde zich “hersteller van de wereld”, als onderdeel van zijn propaganda. In werkelijkheid was het nog steeds een chaos.
Lucius Domitius Aurelianus was in 214 of 215 geboren in Dacië, als de zoon van een colonus. Zijn moeder was mogelijk een priesteres van Sol Invictus. Hij was zijn militaire loopbaan vlak na de moord op Alexander Severus begonnen en boekte succes door zijn intelligentie en zijn kracht. Gallienus maakte hem uiteindelijk zijn rechterhand en benoemde hem tot dux equitum, het hoofd van de cavalerie. Zijn overwinning op de Goten bij Naissus was een grote daad, omdat hij hiermee een extreem gevaarlijke invasie afweerde. Over de moord op Gallienus beweert een enkele bron dat Aurelianus de aanstichter was van het complot, al laten veel andere teksten hem erbuiten. Wel steunde hij Claudius Gothicus toen deze aanspraak op de troon maakte. Twee jaar later stierf Claudius aan de pest. Het leger steunde diens broer niet als keizer en riep in 270 Aurelianus uit tot keizer. Zijn rivaal werd met gemak verslagen zodat Aurelianus in een mum van tijd erkend werd. Vervolgens beweerde hij dat Claudius hem op zijn sterfbed als opvolger had aangewezen en verkondigde daarom dat zijn regering begon op de sterfdag van Claudius. Quintillus werd dus als usurpator afgeschreven. Aurelianus was een meester in de propaganda. Ook bij zijn herovering van Gallië verspreidde hij zoveel mogelijk de boodschap dat het niet om een brute, allesverwoestende verovering ging. De Gallische keizer Tetricus besefte uiteindelijk geen kans te maken en ging door de knieën. Hij werd in Aurelianus’ triomftocht meegevoerd, gestoken in Gallische klederdracht om op een verslagen barbaar te lijken. Al net zo listig was Aurelianus’ besluit om Tetricus niet te doden, zodat Aurelianus genadig en eerlijk leek.
Bij het aantreden van Aurelianus lag het Romeinse rijk er verscheurd bij. De Rijngrens werd ook onder hem nog behoorlijk verwaarloosd.
Alle propaganda ten spijt was Aurelianus nog lang niet de “hersteller van de wereld” (restitutor orbis) die hij zich noemde. Opnieuw bleef er een uitgedund grensleger achter, tot vreugde van de op buit beluste vijand. In ons land werden de forten langs de Rijn opnieuw en masse aangevallen. De meer zuidelijke garnizoenssteden die Postumus onder andere langs de Maas had opgericht konden hier nauwelijks iets tegen beginnen. De meeste castella langs de Rijn waren al rond 260 op last van Gallienus verlaten en nu was het niet veel beter. In feite was de Rijngrens tijdens deze fase van de crisis dus opgegeven: hoewel het Romeinse rijk nog steeds al het territorium tot aan de Rijn opeiste, was de invloed ten noorden van de handelsroute Keulen-Boulogne zeer beperkt. (Mogelijk verklaart dit zelfs de taalgrens tussen het Germaanse Nederlands en Romaanse Frans.) Germaanse coalities drongen diep in Gallië door en plunderden onder meer Parijs, Reims, Trier, Keulen en Maastricht. De Saksen zwierven als zeerovers langs de kust, terwijl veel van de kustforten verlaten waren. Aurelianus keek nauwelijks om naar al deze problemen. Integendeel, toen de boeren van de Noord-Gallische kust de handen ineen sloegen om zichzelf te verdedigen, werd dat afgedaan als rebellie, tot grote onvrede van de bevolking! Bijgevolg verdween het gevoel van trouw aan Rome zeer sterk en werden handel en politieke mentaliteit steeds meer lokaal gericht.
Sol Invictus (links, met zonnekroon) werd sterk gepopulariseerd door Aurelianus. Dit omdat de zon in bijna elke hoek van het rijk aanbeden werd.
Deze problemen willen natuurlijk niet per definitie zeggen dat Aurelianus een slecht bestuurder was. Een aantal kwesties heeft hij wel degelijk getracht op te lossen. Bijvoorbeeld de zeer deplorabele financiën. De door Caracalla geïntroduceerde antoninianus was zo extreem gedevalueerd dat hij nog nauwelijks zilver bevatte: hij was officieel twee denariën waard, maar was qua metaalgehalte eigenlijk goedkoper! Na een opstand van de muntmeesters begreep Aurelianus dat het zo niet langer kon en hervormde het muntstelsel, door een nieuwe munt met iets meer zilver te introduceren. Een interessante godsdiensthervorming van zijn kant was zijn grote verering voor Sol Invictus, met de bedoeling om alle inwoners van het rijk in elk geval één centrale god te geven die door iedereen aanbeden kon worden: de zon. Juist in die visie was voor het christendom, waarin de zon slechts een schepping van God was, geen plaats. Maar ook zou Aurelianus misschien de andere goden hebben afgeschaft als hij de kans had gekregen. Ook op militair vlak was de keizer trouwens niet half zo laks als de toestand aan de noordgrens lijkt te impliceren, want hij verdedigde Italië tegen de Alemannen en bouwde de Muren van Aurelianus rondom Rome. Hij versloeg de Goten en werd daarom Gothicus Maximus genoemd. Wel gaf hij Dacia op, omdat dit ten noorden van de Donau lag en dus moeilijker te verdedigen was. Uiteindelijk maakte de keizer zich op om de Sassanidische Perzen te bevechten, daar hun rijk op dat moment ook in chaos verkeerde. Maar onderweg naar het oosten werd hij in 275 vermoord in Thracië. Naar het schijnt kwam dit omdat om één van zijn secretarissen, die de keizer over een kleine zaak had voorgelogen, bang was voor de gevolgen en met een valse dodenlijst de officieren van de Praetoriaanse Garde tegen hem opzette. Even wisten Aurelianus’ tegenstanders er een damnatio memoriae door te drukken, maar binnen een jaar werd dit herroepen en werd hij vergoddelijkt.
Een antoninianus van keizer Tacitus. De munt was door Aurelianus enigszins hersteld, maar echt waardevol was hij nog niet.
Op Aurelianus’ dood volgde een kort interregnum. Mogelijk regeerde zijn weduwe, Ulpia Severina, zelfs enige tijd. Uiteindelijk werd ene Marcus Claudius Tacitus (niet te verwarren met Gaius Cornelius Tacitus, de beroemde historicus) als nieuwe keizer gekozen. Het was de laatste maal dat de Romeinse Senaat zelf de opvolger uitkoos. Tacitus moet de Senaat dankbaar zijn geweest, want het lijkt erop dat hij de vergadering weer in een hoop regeringszaken wilde betrekken, hetgeen in de laatste decennia behoorlijk afgenomen was. Ook was hij degene die hen zover kreeg dat ze Aurelianus vergoddelijkten en liet hij de moordenaars arresteren en executeren. Een groot militair probleem waar hij mee kampte waren de barbaarse huurlingen die Aurelianus had geronseld voor de oorlog met Perzië, die sinds het afblazen van deze veldtocht plunderend door de oostelijke provincies zwierven. Nadat Tacitus deze muitende troepen in 276 verslagen had, keerde hij westwaarts om een inval van de Franken en Alemannen in Gallië te stuiten. Onderweg overleed hij echter. Volgens meerdere bronnen gaat het om een natuurlijke dood door een ziekte, waarbij hij vlak daarvoor al vreemd gedrag vertoonde, zoals een plan om alle maanden van naam te veranderen ter ere van hemzelf. Alleen Zosimus beweert dat Tacitus vermoord werd. Zijn halfbroer Florianus, die hem terzijde had gestaan tegen de huurlingen en de Goten, volgde hem op. Niet op initiatief van de Senaat, maar volgens de wens van de westelijke legioenen. Het leger in het oosten dacht er anders over en riep Marcus Aurelius Probus tot keizer uit. Florianus had het grootste leger, maar dat numeriek overwicht geen overwinning garandeert bleek toen zijn leger slecht voorbereid leek op het warme, droge klimaat in het oosten.
Keizer Probus was een zeer bekwaam militair, die zijn manschappen ook voor vredestaken inzette. Dat laatste werd mogelijk zijn ondergang.
Probus won en trok naar het westen. Onderweg versloeg hij de Goten. Probus was een succesvol militair en hield zich als keizer dan ook flink bezig met de oorlog. Hij bestreed Numidische invallers in Egypte en de Vandalen op de Balkan. In Gallië bevocht hij de Alemannen, terwijl zijn generaals zich bezighielden met de Franken. Voor het eerst sinds tijden was Gallië vrij van invallers, maar Probus liet zijn soldaten niet met hun voeten op tafel zitten: om de economie te herstellen werden ze ingezet voor taken als het planten van nieuwe wijngaarden en het droogleggen van moerassen. Ook was Probus zo gevat om Germanen van buiten het rijk toe te laten in de nogal verwoeste grensgebieden, als foederati. Dit was in ons land eerder gebeurd met de Franken, die onder Postumus in Batavia (het rivierengebied) mochten gaan wonen, en nu in een grotere aantal ook toegelaten werden in Toxandrië (Brabant). Helaas was ook deze vrede maar van korte duur. Er kwamen toch weer enkele tegenkeizers op het toneel, die verslagen moesten worden. Probus’ plannen voor een veldtocht in het oosten werden hierdoor opgehouden tot 282. Wellicht speelt ontevredenheid van het leger over de aan hen opgelegde vredestaken een rol. Volgens sommige bronnen was dit wat leidde tot de moord op Probus in 282, al zeggen anderen dat het motief voor de moord was dat de soldaten Marcus Numerius Carus, de prefect van de Praetorianen, verkozen als keizer. Carus zelf zou dit slechts met tegenzin hebben geaccepteerd en liet de moordenaars van Probus dan ook niet ongestraft. Als keizer zette hij de geplande veldtocht tegen de Perzen door, waarbij hij een flinke overwinning haalde. De Sassanidische koning Bahram II had gewoon de pech dat de Romeinse aanval plaatsvond terwijl hij het hoofd moest bieden aan interne oppositie en zijn leger bezig was in Afghanistan.
Keizer Carinus wordt in de Historia Augusta ten onrechte omschreven als een waardeloze keizer.
De dood van keizer Carus, in 283 ergens in Mesopotamië, is wellicht de geheimzinnigste of vreemdste van alle soldatenkeizers. Er wordt gesproken van ziekte of van een wond die hij in de veldtocht had opgelopen. De beroemdste versie van het verhaal zegt echter dat hij door de bliksem getroffen werd. Wat het ook was, zijn twee zoons waren klaar om hem op te volgen. De oudste, Carinus, was al in 282 door Carus tot medekeizer benoemd en deelde de macht nu met zijn broer Numerianus, die met Carus was meegegaan op zijn veldtocht. Het leger eiste echter terugkeer naar het rijk en Numerianus moest hier wel gehoor aan geven. Onderweg, in november 284 in Chalcedon, werd Numerianus echter dood aangetroffen in zijn koets. Volgens de staf was hij onderweg al ziek geworden en had hij daarom in zijn koets moeten blijven, tot de soldaten gealarmeerd werden door een sterke stank uit de koets. Ze rukten de gordijnen open en troffen een dode keizer aan, die al in staat van ontbinding was. Zijn officieren hielden een vergadering over de opvolging en verkozen hierop de leider van het ruiteronderdeel van de keizerlijke lijfwacht: Diocles. Het leger accepteerde hem zonder protest als keizer Diocletianus.
Keizer Diocletianus wist een einde te maken aan alle chaos. Niet alle veranderingen van zijn regering zijn abrupt: sommige zijn het gevolg van jarenlange ontwikkelingen.
Diocletianus ontkende elk gerucht dat hij betrokken was bij de dood van Numerianus en beschuldigde zijn rivaal Aper, Numerianus’ schoonvader en de Praetoriaanse prefect, die ook een gooi naar het keizerschap had gedaan. Diocletianus doodde Aper zelf ten overstaan van het leger. Carinus bleef uiteraard niet stilzitten en verliet Rome om Diocletianus tegemoet te treden. In juli 285 troffen zij elkaar aan de Margus, een rivier in Moesia (Servië), waar het tot een veldslag kwam. Volgens het ene verslag won Carinus, maar werd hij vermoord door een tribuun wiens vrouw hij verleid had. Een ander verslag vertelt echter van een overwinning door Diocletianus. Die hield als keizer de Praetoriaanse prefect Aristobulus in dienst, wat inderdaad impliceert dat het leger was overgelopen. Er volgde een damnatio memoriae, waarschijnlijk gepaard met zeer negatieve propaganda, die Carinus als één van de slechtste Romeinse keizers neerzet. Hij zou 9 maal getrouwd zijn, volgens de (onbetrouwbare) HistoriaAugusta, dieCarinus’ enige werkelijke vrouw onbesproken laat. Ondanks de nogal wrede manier waarop Diocletianus aan de macht kwam, zou er met hem iets veranderen in het Romeinse rijk. Het zou om te beginnen meer dan tien jaar duren voor er weer een tegenkeizer opstond, maar bovenal zou de orde hersteld worden door middel van enkele drastische, keiharde hervormingen. Het einde van een meer dan vijftig jaar durende chaos laat een heel ander Romeins rijk achter dan dat van de Vroege Keizertijd. Er zijn veel culturele invloeden gegroeid, zowel vanuit de Germanen als uit het Midden-Oosten, terwijl het bestuur ook flink veranderd is. Bovenal is het rijk militaristischer dan ooit en krijgt de keizer vanaf Diocletianus een veel hogere status dan hij ooit heeft gehad. De meer openlijke monarchie hebben we vaker gezien, al bij keizers als Caligula, Domitianus en Aurelianus. Nu wordt dat voor het eerst acceptabel en is de façade van de republiek voorgoed verdwenen. Niet alleen de Crisis van de 3e eeuw is voorbij, maar ook het Principaat eindigt hiermee. Het Dominaat is begonnen.