De Romeinse soldaat door de eeuwen heen

Etruskische helmBeste barbaarse burgers, wat kom ik toch vaak mensen tegen die vragen of ik voor Julius Caesar werk. Of misschien ik moet vechten tegen de Franken of Bataven. Die mensen moesten eens weten dat dit hele verschillende periodes zijn en dat je aan mij kunt zien uit welke periode ik kom. Of aan welke Romeinse soldaat dan ook. De Romeinen hebben immers een hele lange tijd bestaan. Je snapt dat er daarom flink wat veranderde in de loop der eeuwen. Zeker voor de Romeinse soldaten, want zodra je op een tegenstander stuitte die een nieuw trucje had, moest je je oorlogvoering en uitrusting daarop aanpassen om te kunnen winnen!

De eerste Romeinse soldaten (of eigenlijk meer krijgers) werden mogelijk sterk beïnvloed door omringende Italische stammen.
De eerste Romeinse soldaten (of eigenlijk meer krijgers) werden mogelijk sterk beïnvloed door omringende Italische stammen.

In de eerste eeuwen van Rome, de legendarische koningstijd, zullen de uitrustingen van de Romeinse krijgers beïnvloed zijn door de omringende oude Italische culturen, zoals de Etrusken en de Villanova-cultuur.  De helmen beschermden vooral de bovenkant van het hoofd en een bronzen plaat beschermde de borst. De meeste pantsers en wapens waren nog van brons. Tegen 500 v. Chr. (volgens de Romeinen begon de Romeinse Republiek 9 jaar daarvoor) waren er via de Etrusken en Griekse koloniën in Zuid-Italië steeds sterkere Griekse invloeden gekomen, zodat er ook echte hoplieten actief waren bij de Romeinen: zwaar bepantserde soldaten met een bijna 2,5 meter lange lans en een rond schild dat hoplon heet. Dat schild was sterk maar ook erg zwaar, want het was van hout met een laag brons erop. De voornaamste formatie waarin gevochten werd was natuurlijk de Griekse falanx.

Het Romeinse leger nam ook een tijdje de Griekse hoplieten-uitrusting en de falanx over.
Het Romeinse leger nam ook een tijdje de Griekse hoplieten-uitrusting en de falanx over.

Geleidelijk aan ontwikkelden de Romeinen steeds meer een eigen stijl. De zware hoplieten-uitrusting hield geen stand en werd langzaam vervangen door een andere uitrusting. De schilden werden meer ovaal, half gebogen om beter te beschermen en steviger te zijn. Via de Galliërs of Kelten in Noord-Italië (en later ook in het Gallisch gebied achter de Alpen) maakten de Romeinen kennis met een praktische bronzen helm, die de moderne archeologen een montefortino-helm noemen, al bleef een variant op de Griekse helm ook in gebruik, maar dan eentje die je gezicht niet afdekte. Het legioen bevatte in die tijd drie klassen infanterie. Of eigenlijk vier: voorop, voor de keurige formaties uit, gingen de velites, jonge soldaten die zeer licht bepantserd waren en als voornaamste taak hadden de vijand te provoceren, oftewel met snelle aanvallen met slingers en speren zoveel mogelijk schade aanrichten voor de legers elkaar troffen.

Romeinen uit de Vroege Republiek in gevecht met buren. Let op de helm in Griekse stijl en de Keltische helm.
Romeinen uit de Vroege Republiek in gevecht met buren. Let op de helm in Griekse stijl en de Keltische helm.

Als de vijand te dicht naderde weken de 1200 velites opzij en trad het echte legioen naar voren, opgesteld in manipels (blokken van 2 centuries van elk 60 of later 80 man). De voorste tien manipels heetten de hastati, wat lijkt te verwijzen naar de hasta of stootlans. De hastati (ook 1200 man) gebruikten echter wel degelijk de pilum of werpspeer, want waarschijnlijk betekende hasta oorspronkelijk gewoon speer, zonder dat het uitmaakte welke soort. De tweede rij van tien manipels bestond uit de 1200 principes: ondanks dat hun naam “eersten” betekent, stonden ze dus op de tweede plaats, maar ze waren dan ook meer ervaren en beter bepantserd dan de hastati. Als de vijand dus tussen de hastati doordrong was het aan de principes om de aanval op te vangen. Als het meezat hoefden de 600 triarii, de achterste klasse die bestond uit echte veteranen, dus niet veel werk te doen. Omdat zij achteraan stonden werden ze met hastae in plaats van pila uitgerust. Niet voor niets bestond in het oude Rome de uitdrukking dat iets “tot de triarii doorgedrongen” was als het sterk uit de hand liep.

De hastatus draagt nog een vrij lichte uitrusting en is een jaar of 20. De principus en triarius zijn veel meer ervaren.
De hastatus draagt nog een vrij lichte uitrusting en is een jaar of 20. De principus en triarius zijn veel meer ervaren.

De uitrusting van de soldaten kon verschillen, zowel op grond van persoonlijke rijkdom als in welk manipel je opgesteld was. Een dure lorica hamata of maliënkolder (ook een Keltische uitvinding) was voor een triarius gemakkelijker te betalen dan voor een hastatus, die vaak genoegen moest nemen met een eenvoudiger borstpantser, in de vorm van een kleine rechthoekige plaat. Van de andere kant kreeg hij vaak wel een scheenplaat op zijn linkerbeen om daar in slagorde (waarin dat been voorstond) wat minder kwetsbaar te zijn. De velites kwamen qua bepantsering niet verder dan een helm en schild, soms met een wolvenvel op de helm. Als zwaard kwam de Hispania afkomstige gladius in gebruik: een steekzwaard dat oorspronkelijk ongeveer een halve meter lang was, maar later korter werd.

De velites zijn echt uit de tijd van de republikeinse milities. Na de hervormingen van Marius verdwenen zij.
De velites zijn echt uit de tijd van de republikeinse milities. Na de hervormingen van Marius verdwenen zij.

Zoals je kan begrijpen was het dus moeilijk voor de gewone man om zijn uitrusting te kunnen betalen. Dat gaf in eerste instantie niet, want het Romeinse leger kende aanvankelijk dienstplicht met een vermogensgrens, zodat je alleen werd opgetrommeld om in milities te vechten als je jezelf in een uitrusting steken kon. Op den duur werkte dit echter niet meer. Er waren te veel oorlogen, zodat de Romeinse boeren en andere dienstplichtigen te vaak van huis waren en daardoor hun echte beroep niet meer konden beoefenen. Resultaat was dat het aantal armen dus steeg: veel boeren werden gedwongen hun grond te verkopen en moesten als proletarii of dagloners bij de dag leven, vaak in een armoeiig appartementje in de stad. Het leger kampte dus met een ernstig rekrutentekort, terwijl de overgebleven dienstplichten dus nog meer werk kregen, zodat hen hetzelfde probleem wachtte en het aantal dienstplichten nog verder afnam.

Ze zeggen dat de barse generaal Marius het Romeinse leger drastisch hervormde. Of zou het meer geleidelijk zijn gegaan?
Ze zeggen dat de barse generaal Marius het Romeinse leger drastisch hervormde. Of zou het meer geleidelijk zijn gegaan?

Eind 2e eeuw v. Chr. kwam hier een einde aan dankzij wat handige hervormingen, toegeschreven aan consul Marius. Het legioen werd een beroepsleger, waarin de soldaten dienst namen voor minimaal 20 (later 25) jaar. Je kreeg voortaan betaald en na je pensioen wachtte je een woonplaats in de provincies, misschien een fraai appartement of een woonhuis in een colonia (een voor Romeinse staatsburgers gestichte stad) of zelfs een stuk grond met genoeg ruimte voor je eigen boerderij! De uitrustingen werden meer gelijk geschakeld: er was nog steeds geen uniform, maar een goed pantser en goede bewapening moest er voor elke soldaat zijn! Wie dat niet betalen kon hoefde niet in paniek te raken: het bedrag dat je het leger nog schuldig was werd in etappes ingehouden op je soldij. Het onderscheid tussen de manipels verdween hiermee: de namen werden vooral nog gebruikt om de verschillende centuries uit elkaar te houden binnen de nieuwe cohorten: eenheden van zes centuries. Tien cohorten vormden een legioen.

Bronzen helmen met grote pluimen en veel maliënkolders. Dat zijn de soldaten uit de tijd van Julius Caesar!
Bronzen helmen met grote pluimen en veel maliënkolders. Dat zijn de soldaten uit de tijd van Julius Caesar!

Zo komt het dat in de tijd van Julius Caesar (rond 50 v. Chr.) de meeste legionairs een stevige bronzen helm en een maliënkolder of schubbenkolder (lorica squamata of lorica squamea) dragen als bepantsering. Rond die tijd maakten de Romeinen echter ook kennis met ijzeren helmen die sommige Galliërs droegen, vaak voorzien van wat handige verstevigingen. De Kelten stonden namelijk ook niet stil en nog lang nadat de Romeinen Gallië veroverd hadden kwamen hun beste helmen nog steeds uit Gallië. Rond de tijd van keizer Augustus waren er al ijzeren helmen in omloop (maar ook bronzen) en hadden veel Romeinse helmen een stevige nek-klep gekregen. Om hun middel droegen de soldaten in deze periode twee met metaal beslagen soldatenriemen (eentje voor het zwaard en eentje voor dolk) waar op den duur bovendien de cingulum, het schort van leren riempjes, aan verscheen. Waar dat laatste onderdeel nu voor diende is nog steeds niet duidelijk.

De stevig bepantserde legionair van rond het jaar 200.
De stevig bepantserde legionair van rond het jaar 200.

Zo komen we uiteindelijk op het bekende plaatje van een Romeinse soldaat. Vanaf het midden van de 1e eeuw worden er naast maliënkolders en schubbenpantsers ook plaatharnassen gedragen (lorica laminata of lorica segmentata), terwijl om het middel op den duur nog maar één riem gedragen werd. Zo’n soldaat van eind eerste of begin tweede eeuw ben ik. Maar ook dat plaatje houdt niet eeuwig stand. Al rond die tijd beginnen de soldaten bijvoorbeeld vaker dichte schoenen te dragen in plaats van hun beroemde caligae, wat in het noorden van het rijk ook wel te begrijpen is, net als de opkomst van de braccae, de soldatenbroek. Dat het Romeinse leger nog steeds innoveerde bleek begin 2e eeuw wel, toen tijdens de Dacische oorlog de ijzeren helmen razendsnel verstevigd moesten worden omdat de Dacische falx hier veel te gemakkelijk een gat in sloeg. In de tweede eeuw wordt de manica, een bepantsering voor de rechterarm, ook populairder, al wil dat niet zeggen dat elke soldaat hem droeg. Ondertussen werden de helmen steeds groter en steviger. En werd de uitrusting steeds meer gericht op flexibele formaties: de gladius verdween en werd vervangen door de spatha, het lange slagzwaard. Ook raakte de pilum uit de mode en gingen de legionairs in plaats daarvan over op de hasta of een korte werpspeer. De plaatpantsers verdwenen ook weer.

Laat-Romeinse soldaten, met een lange hasta, spatha en Berkasovo-helm.
Laat-Romeinse soldaten, met een lange hasta, spatha en Berkasovo-helm.

Een legionair van rond het jaar 200 zag er dus duidelijk anders uit dan eentje van 100 jaar eerder zoals ik, maar toch zullen jullie hem nog wel als Romein herkennen. Eind 3e eeuw wordt dat wellicht moeilijker. Meer ronde helmen uit de Balkan en uit Perzië komen dan in opkomst, zoals de Intercisa-helm of de Berkasovo-helm, terwijl de rechthoekige, gebogen schilden worden vervangen door ronde. In plaats van door een beugel op het voorhoofd werd de neus nu soms (zoals bij de Berkasovo) beschermd door een directe neusbeschermer, terwijl veel soldaten ook beenkappen droegen. Bovendien werd in de 4e eeuw de hasta flink langer gemaakt, zodat het bereik groter was. Een ander nieuw wapen in de Laat-Romeinse tijd zijn de plumbata, de werppijlen. De strakke formaties uit mijn tijd gaan dan allang niet meer: het Romeinse leger heeft een veel minder hecht gelid en is nu vooral op mobiliteit gericht. De troepen werden verdeeld over een grensleger (limitanei) en een mobiel veldleger in het achterland (comitatenses). De indeling van de legioenen uit deze tijd is wat onduidelijker, maar in elk geval waren de legioenen veel kleiner. In plaats van vijf- of zesduizend man telde een legioen nu een soldaat of duizend.

peelEn natuurlijk bleef er tot ver in de 15e eeuw een rijk bestaan in het oosten dat zichzelf nog steeds als het Romeinse rijk beschouwde. Maar laat ik niet nog al die Byzantijnse uitrustingen behandelen, want dan wordt het verhaal wel erg lang. Als je maar bedenkt dat het Romeinse leger altijd in ontwikkeling was. In de loop van een paar decennia konden er een paar details veranderen, in de loop van een eeuw al veel meer. Er ging immers veel tijd voorbij en de tijd doet dingen veranderen. Tempus fugit…

L. Octavius Barbatus

twitter.com/OctaviusRomein

Van “Caesar” tot “keizer”: what’s in a name?

César_(13667960455)Bovenste beste barbaren, gegroet! Voor de maand juli leek het mij wel leek om terug te grijpen op die ene Romein naar wie de maand genoemd is: Julius Caesar. Als ik, Lucius Octavius Barbatus, mensen zoals jullie spreek over hem, hoor ik vaak dat hij die beroemde Romeinse keizer was. Daar moet ik stiekem nogal om lachen, want Julius Caesar was eigenlijk helemaal geen keizer. Hij leefde in de laatste eeuw van de Romeinse republiek! Maar hoe komt het dan dat de naam Caesar zo met die van de keizer geassocieerd wordt?

Als de naam Caesar op haar of "krullenbol" sloeg, was dat misschien een grapje. Maar of het dat werkelijk betekent...?
Als de naam Caesar op haar of “krullenbol” sloeg, was dat misschien een grapje. Maar of het dat werkelijk betekent…?

De naam Caesar is een cognomen, oftewel een herkenningsnaam. Als een Romein zo’n cognomen had, was dat meestal zijn derde naam. Dit kon een soort bijnaam zijn, die tijdens het leven van een Romein aan hem gegeven werd. Het kwam echter ook vaak voor dat een cognomen als een soort tweede achternaam ging gelden en zo door de familie werd doorgegeven. Dat was het geval met de naam Caesar, die het cognomen was van een belangrijke tak uit de gens Iulia, het Julische huis. Eigenlijk zijn er dus een heleboel mannen geweest die Julius Caesar heetten: Julius (of eigenlijk Iulius) was tenslotte de familienaam. De beroemde veldheer die Gallië veroverde heette voluit Gaius Iulius Caesar, maar alsof dat nog niet ingewikkeld genoeg is was hij ook al de vierde Gaius in de familie! De betekenis van de naam Caesar is trouwens verloren gegaan. Wel zijn er theorieën over de betekenis. Bijvoorbeeld dat deze zou slaan op een “gesneden” geboorte (caesus – nu weet je ook waarom dit een keizersnee heet) of op azuurblauwe ogen (caesii) of opvallend veel haar (caesaries). Of zelfs dat het in een Noord-Afrikaanse taal het woord voor een olifant zou zijn geweest! Wel is het zo dat een cognomen vaak sloeg op een opvallend uiterlijk kenmerk. Bovendien werden er vaak grapjes bij gemaakt (Cicero betekent bijvoorbeeld “kikkererwt”, maar verwees juist naar een wratje) en kwam kaalheid blijkbaar vroeg voor in Caesars familie, wat de betekenis over de haarbos wel interessant maakt.

Een stamboom vol Julius Caesars. Wie kan die ene beroemde Julius vinden?
Een stamboom vol Julius Caesars. Wie kan die ene beroemde Julius vinden? (Klik om te vergroten).

Julius Caesar maakte carrière en werd na een felle burgeroorlog in 45 v. Chr. zelfs dictator voor het leven. Erg lang kon hij daar niet van genieten, want op 15 maart 44 v. Chr. werd hij door een groep senatoren neergestoken. Toen Caesars testament geopend werd bleek dat hij zoveel mogelijk had nagelaten aan zijn achterneef Gaius Octavius, de kleindochter van zijn zus Iulia Caesaris. Bovendien werd Octavius in het testament postuum geadopteerd. Het adopteren van een neef of protegé was in die tijd vrij normaal als er geen mannelijke erfgenaam was, al was de manier waarop Caesar het nu had gedaan eigenlijk illegaal. Octavius trok zich daar echter niets van aan en nam prompt Caesars naam over: Gaius Iulius Caesar Octavianus. Hoewel hij in geschiedenisboeken Octavianus genoemd wordt, liet hij zich eigenlijk gewoon met Caesar aanspreken. Toen hij zijn oudoom twee jaar later liet vergoddelijken, noemde hij zich Gaius Iulius Caesar Divi Filius, om aan te geven dat hij de zoon van de goddelijke Caesar was.

Imperator Caesar Divi Filius Augustus heette oorspronkelijk Gaius Octavius.
Imperator Caesar Divi Filius Augustus heette oorspronkelijk Gaius Octavius.

Toen Octavianus in 27 v. Chr. zijn laatste rivaal versloeg en definitief alleenheerser van het Romeinse rijk was geworden, gaf de Senaat hem een aantal nieuwe titels. Eén hiervan was de titels princeps, zoveel als “eerste burger”, waarmee de schijn werd opgehouden dat hij een eerste onder gelijken was en de republiek gered zou hebben. Ook heel belangrijk was de nieuwe erenaam Augustus, die “verhevene” betekent. Al meer dan 10 jaar daarvoor had hij bovendien de titel van imperator gekregen. Sinds 27 v. Chr. regeerde hij dus onder de naam Imperator Caesar Divi Filius Augustus. Vanaf dat moment noemen we hem dan ook keizer Augustus en begint de Romeinse keizertijd. Trouwens, de vroege helft van de keizertijd heet ook wel het principaat, vanwege de titel princeps.

Stamboom deel 2, vanaf Augustus. Qua namen is er zoveel herhaling dat de namen waaronder de leden bekendstaan vetgedrukt zijn. (Klik om te vergroten.)
Stamboom deel 2, vanaf Augustus. Qua namen is er zoveel herhaling dat de namen waaronder de leden bekendstaan vetgedrukt zijn. (Klik om te vergroten.)

Een opvolger vinden ging niet gemakkelijk omdat Augustus’ schoonzoon en kleinzoons overleden. Uiteindelijk vond hij een opvolger in zijn stiefzoon Tiberius Claudius Nero, die werd geadopteerd en zichzelf vanaf toen Tiberius Iulius Caesar mocht noemen. Tiberius had zijn sporen verdiend met veldtochten in onder andere Germania, waar ook zijn broer Nero Claudius Drusus oorlog gevoerd had. (Ja, Drusus is vast ook in Nederland geweest!) Omdat Tiberius geen makkelijke man was en voor zijn adoptie zelfs ruzie met Augustus had gehad, kreeg hij opdracht om Drusus’ zoon Germanicus alvast te adopteren. Germanicus stierf echter al toen Tiberius pas 5 jaar keizer was, misschien wel in opdracht van Tiberius zelf. Toen Tiberius stierf was hij een oude, verbitterde keizer die uit angst om vermoord te worden bijna geen familielid had overgelaten. Op een of andere manier had hij echter zijn achterneefje Gaius gespaard. Gaius was het zoontje van Germanicus (en langs moederskant een achterkleinzoon van Augustus) en heette eigenlijk Gaius Iulius Caesar Germanicus. Maar omdat hij al als kind de soldatenkampen bezocht in kleine soldatenkleertjes, werd hij ook wel Caligula (“soldatenlaarsje”) genoemd. Als keizer veranderde hij niet veel aan zijn naam, behalve dat hij tussen Caesar en Germanicus de naam Augustus plakte.

Claudius was de eerste keizer die de naam Caesar niet bij adoptie kreeg, maar hem uit zichzelf ging dragen. Wel was hij nog een Julisch-Claudische keizer.
Claudius was de eerste keizer die de naam Caesar niet bij adoptie kreeg, maar hem uit zichzelf ging dragen. Wel was hij nog een Julisch-Claudische keizer.

Met Caligula liep het niet goed af: al na 4 jaar keizerschap werd hij vermoord, net als zijn vrouw en dochtertje. Zijn oom Tiberius Claudius Nero Germanicus, de broer van Germanicus, werd bevend van angst achter een gordijn ontdekt en tot keizer uitgeroepen. Claudius was met zijn gestotter en spastische lichaam altijd als een sulletje behandeld, maar bleek nu best een pientere en bekwame keizer. Oorspronkelijk heette hij Tiberius Claudius Drusus, maar hij had zijn naam veranderd toen Germanicus door Tiberius was geadopteerd, wat Claudius het familiehoofd van de Nero-tak van het Claudische huis maakte. Als keizer liet hij de naam Nero weer vallen en noemde zich Tiberius Claudius Caesar Augustus Germanicus. Hiermee is hij de eerste keizer die de naam Caesar uit zichzelf aannam, omdat hij wist dat het volk veel ontzag voor de naam had. Zo stond de naam Caesar voor het eerst los van bloedverwantschap of adoptie! Claudius’ derde huwelijk was met zijn nichtje Agrippina, de zus van Caligula. Hiermee werden de Julische en Claudische familie weer verbonden. Agrippina kreeg Claudius zover dat hij haar zoon, Lucius Domitius Ahenobarbus, adopteerde en tot zijn opvolger benoemde. Die noemde zichzelf Nero Claudius Caesar Drusus Germanicus en nam daarmee duidelijk zoveel mogelijk namen uit de twee families aan. Toen Nero keizer werd, verving hij Drusus door Germanicus.

Vitellius was de enige keizer in de eerste eeuw die de naam Caesar niet gebruikte. Maar hij regeerde maar een paar maanden.
Vitellius was de enige keizer in de eerste eeuw die de naam Caesar niet gebruikte. Maar hij regeerde maar een paar maanden.

Nero was de laatste Julisch-Claudische keizer. Toen hij werd afgezet en zichzelf van kant maakte, had hij geen zoons of erfgenamen. In plaats daarvan gaf de senaat het keizerschap aan Galba, de generaal die de opstand leidde. Dat de namen Caesar en Augustus nu echt deel van het keizerschap geworden waren, bleek wel toen Galba deze namen achter de zijne plakte. Voor het eerst werden de namen gedragen door een totaal nieuwe keizer die zelfs geen verwant van zijn voorgangers was. Galba genoot niet lang, want de burgeroorlog na Nero’s dood resulteerde in een Vierkeizerjaar. Vitellius, die dat jaar heel even keizer was, besloot als enige van de vier de naam Caesar niet te gebruiken, om zich te distantiëren van Nero’s bewind. Toch bleef de naam Caesar na het Vierkeizerjaar in gebruik, net als de naam Augustus, al dan niet met de titel Imperator erbij. De naam Caesar begon meer en meer een erenaam te worden en had niets meer met een familie te maken.

Standbeeld van de tetrarchen, elkaar omhelzend als vaders en zoons. Twee van hen zijn Caesar Augustus oftewel keizer, de andere twee zijn "slechts" Caesar oftewel onderkeizer en troonopvolger.
Standbeeld van de tetrarchen, elkaar omhelzend als vaders en zoons. Twee van hen zijn Caesar Augustus oftewel keizer, de andere twee zijn “slechts” Caesar oftewel onderkeizer en troonopvolger.

In de tweede eeuw ontstond hier een nieuwe gewoonte bij. Troonopvolgers kregen de naam Caesar vaak al, waarna de naam Augustus eraan werd toegevoegd als zij definitief keizer werden. Soms kregen ze al taken toebedeeld, zodat de titel van Caesar soms als een onderkeizer gezien zou kunnen worden. Wellicht dat keizer Diocletianus hier in 296 naar keek toen hij de Tetrarchie (“regering van vier”) ontwierp. Al 10 jaar daarvoor had Diocletianus het Romeinse rijk, dat 50 jaar chaos en burgeroorlog achter de rug had, onder twee keizers verdeeld om het gemakkelijker te besturen. Nu werden er nog twee onderkeizers aan toegevoegd. Elke rijkshelft had dus zijn eigen Caesar Augustus, terwijl van die helft ook nog een deel bestuurd werd door een Caesar, die direct aan die Caesar Augustus beantwoordde. Caesar en Augustus waren nu definitief titels in plaats van namen. Bovendien werd de schijn van de Romeinse republiek allang niet meer opgehouden, zodat we deze Late Keizertijd het Dominaat noemen.

De Byzantijnse keizers noemden zich ook wel basileos. Zij leken nog nauwelijks op de keizers uit de eerste eeuw.
De Byzantijnse keizers noemden zich ook wel basileos. Zij leken nog nauwelijks op de keizers uit de eerste eeuw.

In het Dominaat was het Romeinse rijk des te duidelijker een monarchie. Hoewel het systeem dat Diocletianus ontworpen had niet altijd precies zo werkte (dan waren er weer vier of vijf keizers, dan weer eentje, dan weer eentje met een onderkeizer, enzovoorts) was er altijd minstens één Caesar Augustus. In het oostelijke deel, waar Grieks de voertaal was, werd de keizer op den duur ook steeds vaker basileos genoemd, wat Grieks is voor “koning”. In de tijd van Augustus was dat nog ondenkbaar geweest! Tegelijkertijd werd de titel Caesar niet vergeten: worden als het Nederlandse keizer en het Duitse Kaiser zijn duidelijk erop gebaseerd. Want oorspronkelijk sprak je Caesar namelijk uit als… kaisar! Zo! En nu weet je dus hoe een naam waarvan niemand de betekenis nog kende, uiteindelijk een doodgewoon woord in jouw taal is geworden!

L. Octavius Barbatus

www.twitter.com/OctaviusRomein

De Lex Publilia Voleronis: consuls contra volkstribunen (473 v. Chr.)

ditDe executie van Cassius Viscellinus in 485 v. Chr. bracht geen grote verandering in Rome teweeg. Rome bleef een stadstaat die regelmatig in oorlog verkeerde met naburige stammen en steden, terwijl onderling de patriciërs en plebejers met elkaar bleven botsen. De Fabische Oorlogen hadden Rome voorlopig de strijd met Veii doen weerstaan, maar was in 476 in een groot bloedbad onder de Fabii geëindigd. Consul Titus Menenius Lanatus was er niet in geslaagd tijdig in te grijpen, ondanks dat hij dat gezien de positie van zijn troepen gemakkelijk had kunnen doen. De strijd had er zo slecht voor gestaan dat Menenius bij Rome verslagen was door de Veientes en dat zijn collega Pulvillus er nog nét in was geslaagd om hen weer van de Janiculum te verdrijven. Het leidde echter ook tot een vervolging. Zodra Menenius’ ambtstermijn erop zat werd hij door de Volkstribunen voor het gerecht gesleept wegens zijn slechte militaire prestaties in het algemeen en het bloedbad onder de Fabii in het bijzonder. Volgens Livius speelde Menenius’ weerstand tegen de agrarische hervormingen van Viscellinus echter ook een rol.

De meeste openbare processen vonden in de Republiek gewoon op het Forum plaats. (De meeste ruïnes die daar nu staan zijn uit de Keizertijd, dus vele eeuwen later)
De meeste openbare processen vonden in de Republiek gewoon op het Forum plaats. (De meeste ruïnes die daar nu staan zijn uit de Keizertijd, dus vele eeuwen later)

Menenius kwam er juridisch gezien goed vanaf. De goede naam van zijn vader, die na de eerste Secessio Plebis (afscheiding der plebejers) patriciaat en plebs verzoend had, hielp waarschijnlijk in zijn voordeel. In plaats van de doodstraf of verbanning kreeg Menenius een boete van 2000 as. Let wel, een juridisch milde straf woog blijkbaar niet op tegen de persoonlijke vernedering. Volgens Livius stierf Menenius al snel, ziek van ellende. (Cassius Dio vertelt overigens een zeer andere versie van het verhaal waarin Menenius wel degelijk ter dood veroordeeld werd.) De zaak van Menenius mag dan een detail in de Romeinse geschiedenis lijken, maar het is wel tekenend voor de klassenstrijd in de Vroege Republiek. De landbouwhervormingen waar het plebs zo hard om riep gaf zoveel spanning dat er meerdere politici om werden aangeklaagd. De consuls van 474 werden na hun aftreden ook al voor het gerecht gedaagd omdat zij de landbouwwet van Viscellinus gehinderd zouden hebben. Net als bij Menenius werd de aanklacht gevoerd door volkstribuun Gnaeus Genucius, die meerdere malen op fanatieke wijze de consuls ter verantwoording trachtte te roepen langs gerechtelijke weg. Want ook consul Spurius Servilius, uit 476, was door hem aangeklaagd na een roekeloze aanval op de Veientes, die ook alleen door ingrijpen van zijn collega Aulus Verginius niet op een verpletterende nederlaag was uitgelopen.

De beroemdste drager van de zwarte toga pulla was Cato de Jongere, die hiermee in de 1e eeuw v. Chr. toonde dat hij rouwde om de in zijn ogen gestorven Republikeinse idealen.
De beroemdste drager van de zwarte toga pulla was Cato de Jongere (hier in de tv-serie Rome gespeeld door Karl Johnson), die hiermee in de 1e eeuw v. Chr. toonde dat hij rouwde om de in zijn ogen gestorven Republikeinse idealen.

Toen in 473 de nieuwe consuls aantraden, kleedden hun voorgangers Servilius en Verginius zich alsof zij in de rouw waren, in verfomfaaide zwarte toga, ongeschoren en haar in de war. Kanttekening hierbij is dat de rouwstijl ook vaak gedragen werd door beklaagden, die hiermee hun ellende toonden. De oud-consuls liepen nu jammerend door de straten, bewerend dat consul worden niets anders was dan jezelf blootstellen aan de tirannie van de volkstribunen. Blijkbaar had dit de nieuwe consuls er niet van weerhouden hun ambt op zich te nemen. De eerste, Vopiscus Julius Iulus, kwam dan ook uit een familie met reputatie: zijn broer Gaius was consul geweest in 482 v. Chr. en mogelijk was zijn vader (die ook Gaius heette) dezelfde als de consul uit 489 v. Chr. De andere, Lucius Aemilius Mamercinus, was al tweemaal consul geweest en volgens Livius had hij destijds samen met de Senaat getracht de macht van de tribunen in te perken, wat wel duidelijk maakt dat hij wel wat gewend was. Op de morgen van het proces gebeurde er echter iets totaal onverwachts: Gnaeus Genucius werd dood aangetroffen in zijn huis. De zo fanatieke volkstribuun was vermoord. De overgebleven tribunen schrokken hier zo van dat geen van hen de rol van aanklager over wilde nemen. Servilius en Verginius ontkwamen zo aan de vervolging. De patricische Senaat lachte in zijn vuistje en gaf vol goede moed het bevel tot lichting van de troepen. Nou ja, goede moed… Eerder overmoed. De gemoederen onder het volk waren door het drama natuurlijk flink opgelopen. Zeker toen de consuls, die onmiddellijk troepen begonnen te lichten, op strenge wijze te werk gingen.

Romeinse soldaten in de 5e eeuw v. Chr. hadden nog zeer andere uitrustingen dan die in de vroege keizertijd.
De verschillende vermogensklassen van het Romeinse leger verschilden in de 5e eeuw v. Chr. sterk van uitrusting.

Het Romeinse leger van de Vroege Republiek werkte nog met een dienstplicht: iedere man van 16 tot 46 jaar oud kon worden opgeroepen. Er waren vier legioenen, twee voor elke consul, wat destijds een totaal aantal soldaten gaf van 3000 à 4000 man infanterie en 300 man cavalerie. De legioenen werden volgens Livius nog opgesteld als een Griekse falanx, een starre muur van speren. Patriciërs dienden dan vanwege hun grotere draagkracht in de cavalerie (waaruit uiteindelijk de Romeinse ridderklasse zou ontstaan) en plebejers met voldoende vermogen werden opgeroepen voor de infanterie. De infanterie werd dan weer opgedeeld in vijf adsidui of vermogensklassen. De eersteklas-legionairs waren het rijkst en droegen een zwaar pantser met een lange lans, als in de stijl van een Griekse of Etruskische hopliet, zodat zij dus vooraan stonden in de falanx. De tweede klasse droegen ongeveer dezelfde uitrusting minus borstpantser, terwijl de derde en vierde het meer moesten hebben van een lichte wapenrusting met een werpspeer en stootlans. De vijfde klasse, de armsten, had een zeer beperkte uitrusting waarbij de voornaamste bewapening de slinger was. Zij konden voor het leger uitlopen om te provoceren en zo de manoeuvres van het legioen te verhullen. Bij dit alles moet worden gezegd dat dienstplicht werd gezien als een vanzelfsprekende plicht aan de staat. Wie totaal bezitsloos was werd vrijgesteld van militaire dienst, tenzij in geval van uiterste nood. Verder werden alle soldaten geacht zij aan zij te vechten, ongeacht leeftijd of dienstjaren, met uitzondering van de meest ervaren troepen die achterbleven om de stad te bewaken.

Komische afbeelding van de arrestatie van Publilius, hier afgebeeld in een 19e-eeuws officiersuniform en een leeuwenvacht.
Komische afbeelding van de arrestatie van Publilius, hier afgebeeld in een 19e-eeuws officiersuniform en een leeuwenvacht.

Wat de zaak bij de lichting van 473 v. Chr. deed escaleren was de oproep aan ene Volero Publilius om als gewoon soldaat dienst te nemen. Dat dit bij hem in het verkeerde keelgat schoot lijkt in contrast met bovenstaande visie op de dienstplicht, maar wordt al begrijpelijker als men bedenkt dat Publilius eerder als centurio had gediend en er dus niet op zat te wachten om weer helemaal “opnieuw” te beginnen. De consuls stuurden hierop één van hun lictoren om Publilius te arresteren, zodat hij op het Forum voor hen gebracht werd. Publilius trachtte in beroep te gaan tegen zijn arrestatie en riep de volkstribunen op om hem te verdedigen. De tribunen durfden echter niet in te grijpen, uit angst dat het hen net zo als Genucius zou vergaan. Maar toen bleek het aanwezige volk achter de arrestant te staan: een boze menigte slaagde erin om Publilius aan de greep van de lictoren te ontworstelen. De consuls begrepen dat ze in een lastig parket zaten: ze hadden alleen hun 24 lictoren ter bescherming, terwijl enkele van hen nu al bont en blauw gemept waren door de menigte. Bovendien waren al deze lictoren plebejers!

De twee consuls kwamen tijdens de Republiek het dichtst bij een staatshoofd. In de Oudheid kwamen wel meer staten voor met twee mannen aan het hoofd.
De lictoren dienden in de Romeinse republiek als lijfwacht van hoge magistraten. Ze konden ook worden uitgestuurd voor arrestaties en waren soms bevoegd om te doden.

Aemilius en Vopiscius konden niet anders dan zich wijselijk uit de voeten maken en zich voorlopig even schuilhouden in het Senaatsgebouw. Daar werd al snel druk gediscussieerd over hoe dit oproer op te lossen. De meest aristocratische senatoren pleitten voor een hard ingrijpen, hetgeen echter door minder heethoofdige collega’s verworpen werd. Uiteindelijk kalmeerde de situatie buiten en kon men het gebouw veilig verlaten. De rest van het jaar maakten Aemilius en Vopiscius hun consulaat door in een ongemakkelijke sfeer, vergelijkbaar met een gespannen wapenstilstand. Op het einde van datzelfde jaar werd er een nieuwe volkstribuun verkozen: niemand minder dan Publilius! Als nieuwe held van het plebs deed hij er alles aan om er een wet door te drukken waarmee het Concilium Plebis, waarop de volkstribunen en -aedielen werden verkozen, voortaan zou worden verdeeld in tribi (stammen) in plaats van curiae (districten), zodat de vergadering minder afhankelijk werd van patricische invloed.

Het staatsbestel van de Republiek. Naarmate de tijd verstreek werd het steeds complexer.
Het staatsbestel van de Republiek bevatte verschillende vergaderingen die verschillende magistraten verkozen. De volkstribunen en volksaedielen werden verkozen door een vergadering waar officieel alleen plebejers zitting in hadden, maar door het patronagesysteem hadden de patriciërs er alsnog invloed op.

De vergaderingen waarop het wetsvoorstel van Publilius besproken werden veranderden meer en meer in schreeuwpartijen. De elite was allerminst gecharmeerd van het hele plan, omdat haar invloed er sterk van achteruit zou gaan. Toen in 471 v. Chr. nieuwe consuls benoemd werden, was Appius Claudius Sabinus dan ook de havik die door de Senaat verkozen was om het wetsvoorstel te bevechten. Zijn collega, Titus Quinctius Barbatus, was meer een duif, die de rol van een bemiddelaar trachtte te spelen. Dat was maar goed ook, want uiteindelijk kwam het tot een hevige confrontatie. Toen Publilius’ collega Gaius Laetorius probeerde om Appius afgezet te krijgen vóór er over het wetsvoorstel gestemd zou worden, reageerde Appius met het bevel Laetorius te arresteren. Het resultaat was dat de gemoederen op het Forum zo hoog opliepen dat er bijna een rel uitbrak. Quinctius slaagde er in elk geval in de gemoederen van het volk wat meer tot bedaren te brengen, terwijl hij Appius door een groep senatoren de Curia Hostilia, het Senaatsgebouw, in liet sleuren. Nadat de menigte wat gekalmeerd was spoorde Quinctius de Senaat aan om het volk niet langer te tarten. Ze wilden de staat toch zeker niet in gevaar brengen?

Slinger
De slinger, het wapen van de armste vermogensklasse in de Vroege Republiek (en dus ook van veel plebejers op het slagveld)

Aldus geschiedde en werd de Lex Publilia Voleronis aangenomen. Voortaan waren de volkstribunen een stuk onafhankelijker van Senaat en patriciaat. De plebejers waren een stap dichter bij hun emancipatie en daardoor waren de gemoederen voorlopig gesust. Net op tijd. De Volsci en de Aequi hadden het nieuws over de onrust gehoord en roken hun kans om het Romeinse grondgebied aan te vallen. Opnieuw bleek het verschil in het beleid van de consuls: waar Quinctius’ troepen gehoorzaam waren en hij de Aequi met succes bestreed, had Appius in zijn strijd met de Volsci moeite om de orde in zijn leger te handhaven. De hardvochtige Appius paste decimatie toe: één op de tien soldaten werd uitgeloot om door de negen anderen gedood te worden. Quinctius keerde terug met een loyaal leger en had zelfs de buit onder zijn mannen verdeeld. Hij zou nog vijf keer consul worden. Appius niet één keer meer.

Cassius Viscellinus: anti-held van het plebs (485 v. Chr.)

tarpeian-rock-romeOok na de Secessio Plebis waren de spanningen tussen patriciërs en plebejers nog lang niet van de lucht in de jonge Romeinse Republiek. Een voornaam Romeins staatsman die de positie der plebejers trachtte te bevorderen was Spurius Cassius Vecellinus. Maar zijn geschiedenis bewijst dat je in een dergelijke strijd ook je hand kunt overspelen.

Wanneer Vecellinus (of Viscellinus) geboren is, is onbekend, maar volgens sommige versies van het verhaal zou dit rond 540 of 535 v. Chr. geweest kunnen zijn. Zijn vader en grootvader hadden dezelfde voornaam en Vecellinus zou ook drie zoons hebben nagelaten. De Cassii Vecellini zouden patriciërs zijn geweest, al waren latere leden van het huis allen plebejers, wat de vraag opwerpt of Vecellinus’ zoons wellicht uit het patriciaat verstoten werden of het vrijwillig afzwoeren. Uit onderstaande geschiedenis worden beide mogelijkheden erg begrijpelijk.

Rome lag aan de noordkant van het Latijnse stamgebied. Ten zuidoosten daarvan woonden de Volsci.
Het vroege Rome werd omringd door Sabijnen, Latijnen, Hernici en Volsci, met welke Vecellinus het allemaal aan de stok kreeg.

Vecellinus kwam uit een voorname familie en slaagde erin om carrière te maken in de Republiek. In 502 v. Chr. werd hij voor het eerst consul en kreeg de taak om de oorlog tegen de Sabijnen te leiden. Hij bracht hen bij Cures een grote nederlaag toe, waarop het vredesverdrag Rome veel land opleverde en Vecellinus een triomftocht kreeg. Toen in 501 v. Chr. er voor het eerst een dictator benoemd werd in de persoon van Titus Lartius Flavus, maakte deze Vecellinus tot zijn onderbevelhebber. Vecellinus werd opnieuw consul in 493 v. Chr., tijdens de Secessio Plebis. Om Rome veilig te stellen in dit tumult bekrachtigde Vecellinus dan ook een verdrag met de Latijnen. Dat was opvallend, want in de eerdere oorlogen met de Latijnen was hij een fel voorstander van meedogenloze afstraffing van de verslagen vijand. Het verdrag heette dan ook de Foedus Cassianum, naar de familienaam van Vecellinus. In 486 v. Chr. werd Vecellinus voor de derde keer consul en opnieuw marcheerde hij de oorlog in, ditmaal tegen de Volsci en de Hernici. Toen de stammen om vrede vroegen, wist hij op slinkse wijze een bondgenootschap tussen Rome en de Hernici tot stand te krijgen. De Hernici stonden volgens Livius twee derde van hun land af, al is dit zo gul dat het misschien waarschijnlijker is dat de Volsci, Hernici en Romeinen hun veroverde land eerlijk in drieën verdeelden. Het verdrag zou een eeuw stand houden en leverde Vecellinus een tweede triomf op.

Cassius Vecellinus wilde met zijn wet de ontplooiing van de patriciërs enigszins beperken ten gunste van de plebejers. Dat kwam hem duur te staan.
Cassius Vecellinus wilde met zijn wet de ontplooiing van de patriciërs enigszins beperken ten gunste van de plebejers. Dat kwam hem duur te staan.

Na zijn triomf stelde Vecellinus de eerste agrarische wet op. Het verworven gebied moest volgens deze lex Cassia agraria worden verdeeld onder de plebejers en Latijnse bondgenoten. Hierbij zou duidelijk worden afgebakend hoeveel van de ager publicus, de staatsgrond, maximaal door patriciërs in bezit genomen mocht worden. Voor veel patriciërs voelde deze wet natuurlijk als een ernstige beperking van hun mogelijkheden, zodat de wet op fel verzet stuitte. Ook Vecellinus’ mede-consul Verginius zag de wet niet zitten. Naarmate de tijd verstreek keerde echter ook het plebs zich steeds meer tegen de wet.

De executie van Spurrius Cassius Vecellinus, uitgebeeld door Domenico Beccafumi, op een fresco in Palazzo Pubblico in Siena. De schilder had duidelijk geen idee van de executiemethode.
De executie van Spurrius Cassius Vecellinus, uitgebeeld door Domenico Beccafumi, op een fresco in Palazzo Pubblico in Siena. De schilder had duidelijk geen idee van de executiemethode.

Toen Vecellinus’ ambtstermijn in 485 afliep werd hij onmiddellijk voor het gerecht gedaagd en veroordeeld. Hij werd ervan beschuldigd dat hij van plan was om uiteindelijk koninklijke macht te verwerven. De precieze manier van berechting was volgens Livius niet duidelijk, maar het is mogelijk dat het om een publiek proces ging, op last van de quaestoren. Het volk zou Vecellinus in deze versie zelf veroordeeld hebben wegens hoogverraad, waarna zijn huis ook gesloopt zou zijn. Livius wijst echter ook op een andere versie, waarbij Vecellinus achter gesloten deuren werd berecht door zijn eigen vader, wat een afhankelijkheid van de patriarch impliceert die onwaarschijnlijk lijkt voor zo’n succesvolle staatsman. In elk geval werd Vecellinus schuldig bevonden en ter dood veroordeeld. Zijn poging om een maatregel ten bate van het gewone volk in te voeren had uiteindelijk het hele volk tegen hem in het harnas gejaagd. Het Romeinse volk was niet klaar voor een staat die zulke strakke beperkingen aan het grondbezit oplegde: de herinnering aan Tarquinius Superbus was blijkbaar nog te vers.

tarpeïsche rots
De Tarpeïsche Rots in Rome diende tijdens de Romeinse Republiek om verraders, moordenaars en meineedplegers vanaf te werpen.

Vecellinus werd ter dood veroordeeld en van de Tarpeïsche Rots geworpen. Zijn huis werd afgebroken en zijn vader droeg zijn bezit op aan de godin Ceres door er een godenbeeld van te maken met de naam van de familie Cassius erop als onderschrift. Er zouden ook stemmen zijn opgegaan om de zoons van Vecellinus te executeren, maar zij bleven gespaard, al lijkt het er dus wel op dat hun nakomelingen op een of andere manier niet meer onder de patriciërs vielen. Een maatregel om de macht van het patriciaat te beperken was als tiranniek bestempeld en daarmee veroordeeld door het hele volk. Toch moeten sommigen later de fout van de executie zijn gaan inzien. Dionysius van Halicarnassus vermeldt dat op de plaats van Vecellinus’ huis later een bronzen standbeeld van hem werd geplaatst. In 159 v. Chr. werd het standbeeld echter omgesmolten op last van de censoren. Romeins historicus Cassius Dio wist het in elk geval zeker: volgens hem was Vecellinus allesbehalve een verrader.

De secessio plebis: het Romeinse volk protesteert! (494 v. Chr.)

Secessio_plebisDat de Romeinen in 510 v. Chr. hun tirannieke laatste koning de deur wezen, wilde niet zeggen dat de hierna ontstane republiek één en al gelijkheid en democratie was. Om te beginnen was stemrecht alleen voorbehouden aan staatsburgers. Immigranten konden moeilijk staatsburger worden en vrouwen helemaal niet. Maar ook tussen de Romeinse staatsburgers was allerminst sprake van gelijke rechten. De belangrijkste tweedeling in deze tijd was die van de plebejers en patriciërs, wat een ernstige standenstrijd opleverde.

Romeinse senatoren waren te herkennen aan de puperen zoom op hun toga. In eerste instantie was dit ambt alleen aan patriciërs voorbehouden.
Romeinse senatoren waren te herkennen aan de puperen zoom op hun toga. In eerste instantie was dit ambt alleen aan patriciërs voorbehouden.

De plebejers waren het gewone volk (plebs) en bestonden voor het overgrote deel uit boeren en ambachtslieden. Deze burgers waren van lagere status dan de patriciërs, de oude Romeinse adel, ofschoon zij niet per se arm waren. Toch waren zij in eerste instantie niet vertegenwoordigd in de Senaat. Dit recht was oorspronkelijk alleen voorbehouden aan de hoofden van patricische families. Hoe ongelijk de vermogens van beide groepen waren blijkt wel uit de verdeling van de landbouwgrond. Ongeveer de helft ervan was in handen van kleine boeren, die 60% van de bevolking vormden, terwijl de andere helft in handen was van de grootgrondbezitters, die slechts 5% van de bevolking vormden. De landloze bevolking bestond uit ambachtslieden en ongeschoolde arbeiders. Slaven (die sowieso nooit staatsburgerschap hadden) waren destijds nog een erg kleine groep. Een patriciër had vaak een paar slaven en wat landarbeiders ter beschikking om zijn grond te bewerken. Dit gold vooral voor het stuk dat hij nodig had om zichzelf en zijn familie en huishouden van voedsel te kunnen voorzien. De rest werd verpacht aan de kleine boeren, die immers zelf maar weinig grond bezaten.

Clientes bezochten hun patronus 's morgens vaak uit beleefdheid. Dit heette een salutatio en was een ideale gelegenheid om verzoeken in te dienen.
Clientes bezochten hun patronus ’s morgens vaak uit beleefdheid. Dit heette een salutatio en was een ideale gelegenheid om verzoeken in te dienen.

De oplettende lezer heeft wellicht al gezien dat in het woord patriciër het woord pater (vader) verwerkt zit. Dit heeft te maken met de sterke familiestructuur van de Romeinse maatschappij en het feit dat een patriciër als “vader” kon dienen van minderbedeelde beschermelingen. Een Romeinse familia werd geleid door een pater familias, die door zijn patria potestas (vaderlijke macht) gezag uitoefende over zijn echtgenote, kinderen en kleinzoons via zijn zoons. Slaven van de familie vielen ook onder zijn gezag. Familiae met gemeenschappelijke voorouders vormden dan weer een gens, een geslacht. Romeinen van lager vermogen waren door hun gebrek aan middelen vaak afhankelijk van de betere klasse. De rijkere Romein trad dan op als patronus van zijn clientes. Die cliënt kreeg derhalve juridische of financiële steun van de familia in kwestie, terwijl de patronus op zijn beurt politieke steun van zijn cliënten had. Tijdens de volksvergaderingen stemden de cliënten vaak op hun patronus of de door hem verkozen kandidaat. En in de eerste jaren van de Romeinse republiek waren de patroni vrijwel altijd patriciërs.

Romeinse soldaten uit de 5e eeuw v. Chr. Omdat veel plebejers zich geen wapenrusting konden veroorloven gold er alleen dienstplicht voor al wie dit wel kon.
Romeinse soldaten uit de 5e eeuw v. Chr. Omdat veel plebejers zich geen wapenrusting konden veroorloven gold er alleen dienstplicht voor al wie dit wel kon.

Het moge dus duidelijk zijn dat de patriciërs in eerste instantie eigenlijk alle macht in handen hadden. Ze konden doen wat zij wilden en de plebejers hadden geen enkele vorm van passief kiesrecht. Dit maakte de plebejers op den duur steeds ontevredener. Maar de patriciërs zaten er natuurlijk niet op te wachten om hun bevoorrechte positie op te geven. Het strenge beleid van Appius Claudius Sabinus Inregillensis speelde een rol in de eerste escalatie van dit conflict. Appius Claudius was Sabijn van oorsprong en de legendarische stichter van de gens Claudia. Hij zou naar Rome zijn getrokken omdat hij tot een minderheid behoorde die vrede met de Romeinen wenste, waarna hij in de stad was opgenomen in het patriciaat. Negen jaar later, in 495 v. Chr., was hij consul geworden. Datzelfde jaar kwam het nieuws dat Tarquinius Superbus, de afgezette koning, in ballingschap was overleden. Rome haalde opgelucht adem en men kon zich definitief op andere zaken gaan richten.

Romeinse expansie in Italië. Zoals te zien op de kaart reikte het Romeinse machtsgebied begin 5e eeuw v. Chr. nog niet veel verder dan de omgeving van Rome.
Romeinse expansie in Italië. Zoals te zien op de kaart reikte het Romeinse machtsgebied begin 5e eeuw v. Chr. nog niet veel verder dan de omgeving van Rome.

Helaas geeft het wegvallen van een gemeenschappelijke vijand vaak onderlinge geschillen de kans om te groeien. Claudius’ hardvochtige omgang met schuldenaars, die vaak gedwongen werden om in de facto slavernij voor hun schuldeiser te gaan werken. In 494 v. Chr. (een legendarisch jaartal) zouden de plebejers hierom in verzet zijn gegaan tegen het oneerlijke systeem, door massaal te protesteren op het forum. Een oorlog met de Latijnen bracht even verlossing, maar zodra deze ten einde was liet Appius Claudius alle impopulaire maatregelen herinvoeren. Hierop begonnen de plebejers een soort van staking, waarbij zij weigerden te stemmen en zo het politieke systeem dwarsboomden. In reactie werd er een dictator aangesteld, ofschoon men gelukkig de meer gematigde Manius Valerius Maximus (de broer van oud-consul Valerius Publicola) over Appius Claudius verkoos. Opnieuw bracht een extern conflict afleiding, maar bij terugkeer gaf dictator Valerius de Senaat opdracht om de kwestie op te lossen. Toen de Senaat weigerde sprak hij hen streng toe en trad af, tot groot applaus van het volk.

Patriciërs en plebejers
Dat de plebejers Rome massaal verlieten betekende uiteraard een grote bedreiging voor het voortbestaan van de stad.

De gemoederen waren zo hoog opgelopen dat, toen er een nieuwe oproep voor oorlog dreigde, de plebejers zelfs overwogen de consuls te vermoorden om hun eed aan hen niet te hoeven nakomen. Men besefte echter dat dat juist ten nadele van de zaak zou werken. Toen kwam Lucius Sicinius Vellutus op een idee: het volk zou Rome gewoon moeten verlaten en naar de Mons sacer (Heilige Berg), zo’n drie mijl buiten de stad, moeten trekken. Zo gezegd, zo gedaan. De plebejers verlieten Rome massaal en sloegen op de heuvel hun kamp op, versterkt met greppels en wallen. De eerste Secessio Plebis was een feit! De achtergebleven patriciërs en plebejers verkeerden in doodsangst over wat er nu zou gaan gebeuren? Zou de Senaat de overgebleven plebejers knechten? Zouden de achtergebleven plebejers in opstand komen? En wat zouden de vluchtelingen doen? Ex-consul Menenius ging als afgevaardigde naar het kamp op de Heilige Berg. Men kwam overeen dat de plebejers meer rechten zouden krijgen en dat er een ambt gecreëerd zou worden dat deze rechten zou waarborgen: de volkstribuun. Deze zou vetorecht uitoefenen zodat hij elke wet die de rechten van de plebejers bedreigde kon verhinderen.

Gaius Gracchus spreekt het volk toe. Hij en zijn broer Tiberius zijn zonder twijfel de beroemdste Romeinse volkstribunen.
Dankzij de Secessio Plebis deed de Volkstribuun zijn intrede in Rome.

De Secessio Plebis was niet zonder consequenties. Veel landbouwwerk was blijven liggen, zodat in 492 v. Chr. er een ernstig voedseltekort in Rome ontstond. Import uit Etrurië redde Rome van een ernstige hongersnood. Het jaar daarop moest er nog veel meer graan uit Sicilië worden gehaald. Toch was het de eerste stap in de emancipatie van de plebejers. Die zou zich voortzetten tot de scheiding tussen plebs en patriciaat alleen nog in naam bestond.