De Slag bij het Meer van Regillus (499-496 v. Chr.)

Rome lag aan de noordkant van het Latijnse stamgebied. Ten zuidoosten daarvan woonden de Volsci.

De Romeinse Republiek kreeg na 509 v. Chr. alle tijd om zich te ordenen en een stabiele staat te worden. Dat was maar goed ook, want aangezien Rome nog niet meer dan een stadstaat was, was haar overleving nog helemaal niet zeker. In Italië wemelde het nog van de potentiële vijanden. Tien jaar het uitroepen van de Republiek diende zo’n vijand zich aan, op last van een oude vijand: de verdreven koning Tarquinius!

De ruïnes van Tusculum. De stad is in de loop der eeuwen onbewoond geraakt.
De ruïnes van Tusculum. De stad is in de loop der eeuwen onbewoond geraakt.

Nadat de in ballingschap verkerende Tarquinius in 507 v. Chr. door Lars Porsena was weggestuurd uit Clusium, had hij zijn heil gezocht bij zijn schoonzoon, Octavius Mamilius, de vorst van Tusculum. Mamilius was een telg uit een geslacht dat beweerde af te stammen van Odysseus en Circe, één van de meest vooraanstaande Latijnse families. Mamilius probeerde de zaak van zijn schoonvader te bepleiten bij de Etrusken, maar het vredesverdrag tussen Rome en Clusium maakte de kans op hulp uit deze hoek erg klein. Een Romeins-Sabijnse oorlog brak uit in 505 v. Chr., waarbij de Sabijnen steun kregen van Veii, maar opnieuw behaalde Rome de overwinning. Datzelfde gold voor een opstand van de Romeinse koloniën Pometia en Cora in 503 v. Chr: opnieuw triomfeerden de Romeinse consuls. Het werd duidelijk dat, ondanks zijn Etruskisch bloed, Tarquinius niet op hulp van deze machtige bond hoefde te rekenen, terwijl de Sabijnse oorlogsmacht veel te zwak was. Hierop wendde Mamilius zich echter tot zijn verwanten: de Latijnen.

Meer dan tien jaar nadat hij uit Rome verdreven was, zon Tarquinius Superbus nog altijd op wraak en de herovering van zijn troon.
Meer dan tien jaar nadat hij uit Rome verdreven was, zon Tarquinius Superbus nog altijd op wraak en de herovering van zijn troon.

De Latijnen, die het gebied ten zuiden van Rome woonden, woonden niet ver van de Republiek en konden op deze manier een behoorlijk groot gevaar vormen. Toch sloten niet alle Latijnse steden zich aan bij Mamilius: sommige kozen ervoor om over te lopen naar Rome. Tegelijkertijd waren er echter ook oude bondgenoten die Rome nu in de steek lieten ten gunste van Mamilius, die uiteindelijk wel 30 Latijnse steden tegen Rome verenigde. De situatie werd in 501 v. Chr. zo nijpend dat men in Rome voor het eerst een dictator benoemde in de persoon van Titus Lartius Flavus. Zo’n vaart liep het echter niet en de eerste aanval liet nog enkele jaren op zich wachten: dit zou in 499, 498 of zelfs 496 v. Chr. kunnen zijn geweest. Vaststaat dat er een nieuwe dictator werd benoemd: Aulus Postumius, kreeg nu het bevel over de Romeinse Republiek en haar legioenen. Titus Aebutius Elva was zijn magister equitum, oftewel onderbevelhebber.

De mogelijke locatie van de veldslag. Het meer van Regillus is in de 4e eeuw v. Chr. drooggelegd.
De mogelijke locatie van de veldslag. Het meer van Regillus is in de 4e eeuw v. Chr. drooggelegd.

Postumius raakte slaags met de Latijnse bond bij het meer van Regillus. Mamilius leidde het Latijnse leger zelf samen met Tarquinius en diens laatste zoon Titus. De aanwezigheid van de Tarquinii zou de Romeinse strijdlust flink hebben aangewakkerd en het werd dan ook een hevige veldslag. Al vrij vroeg in de strijd raakte Tarquinius gewond toen hij Postumius probeerde aan te vallen. Aebutius deed op zijn beurt een aanval op Mamilius: hij trof hem in de borst maar raakte zelf aan zijn arm gewond zodat hij zich terug moest trekken en zijn troepen van een afstand moest leiden. Hierop begon de slag moeizamer te gaan voor de Romeinen. Toen oud-consul Marcus Valerius Volusus probeerde om Titus Tarquiniuis aan te vallen werd hij zelfs gedood door diens mannen.

De Dioscuren (Castor en Pollux) strijden mee aan het meer van Regillus. (Gravure van J.R. Weguelin uit 1880)
De Dioscuren (Castor en Pollux) strijden mee aan het meer van Regillus. (Gravure van J.R. Weguelin uit 1880)

Pas toen Postumius de legioenen aanvulde met zijn eigen lijfwacht werd de opmars van de vijand gestuit. Toen trad één van de helden van de oorlog met Clusium naar voren: Titus Herminius Aquilinus, die Horatius had geholpen om de Pons Sublicius te verdedigen. Ook hij was consul geweest in de tussentijd en leidde de aanval op één van de kopstukken. Na een tweestrijd slaagde hij erin Mamilius te doden. De vreugde was helaas maar kort: terwijl Herminius zich de wapenrusting van zijn gevallen tegenstander als trofee probeerde toe te eigenen, werd hij dodelijk getroffen door een werpspeer. Uiteindelijk kwam Postumius met een doorbraak door een ongewone zet. Hij beval de ruiterij om af te stijgen en te voet aan te vallen. Castor en Pollux, de zoons van Jupiter, zouden in de gedaante van twee ruiters hebben meegevochten aan de Romeinse zijde. Maar zelfs als dat niet meer dan een sterk verhaal was: de Latijnen sloegen op de vlucht en de Romeinen wonnen zo de slag. Postumius kreeg een waardige triomf in Rome en liet een tempel voor Castor en Pollux bouwen.

De Latijnse bond. Rome is duidelijk één van de grootste steden op de kaart.
De Latijnse bond. Rome is duidelijk één van de grootste steden op de kaart.

Hierna was het met de zaak van Tarquinius bekeken. De verbannen koning trok zich terug naar Cumae, waar hij ontvangen werd aan het hof van de tiran (klassiek alleenheerser) Aristodemus, waar hij uiteindelijk overleed. In 495 gaven de Latijnen aan een oproep van de Volsci om samen tegen Rome op te trekken. De Republiek waardeerde dit zeer en liet als dank Rome 6000 krijgsgevangenen vrij. De Latijnen beantwoordden dit gebaar door een gouden kroon naar de tempel van Jupiter Optimus Maximus in Rome te zenden. Dit alles versterkte de band tussen de Romeinen en de Latijnen zeer en door de Latijnse waarschuwing werden de Volsci afgeslagen. In 493 werd de Foedus Cassianum afgerond als kroon op de vriendschap. Voortaan was er een bondgenootschap tussen Rome en de Latijnse steden. Rome had vanaf nu een leidende positie in de Latijnse bond. De Republiek was opnieuw veiliggesteld en het koningschap zou niet meer terugkeren.

De Tarquinische samenzwering en de Slag bij Silva Arsia (509 v. Chr.)

De Capitolijnse Brutus. Hoewel er geen vaststaand bewijs is wordt deze buste in het Capitolijns Museum traditioneel als portret van Lucius Iunius Brutus beschouwd.

Nadat de wrede tiran Tarquinius Superbus uit Rome verdreven was, namen de bekwame Brutus en Collatinus de touwtjes in handen als consuls. De Romeinse republiek was geboren en de afgezette koning vluchtte met zijn gezin. De vreugde in Rome was groot en de haat tegen de Tarquinii werd nu openlijk getoond. Die was zo groot dat Collatinus, als drager van de naam Tarquinius, al snel zijn populariteit verloor, ondanks zijn grote rol in de revolutie. Toch was Collatinus alsnog stomverbaasd toen Brutus hem aanspoorde af te treden: Brutus was in feite nauwer verwant aan de koning, maar droeg een andere familienaam. Pas toen Collatinus’ schoonvader Spurius Lucretius zich hierbij aansloot gaf Collatinus toe, trad af en ging in ballingschap naar Lavinium. Collatinus werd vervangen door Publius Valerius Publicola. Brutus spoedde zich echter met grote ijl naar het leger van Rome bij Ardea. En terecht, want Tarquinius de tiran zou het er niet bij laten zitten.

Tarquinius Superbus, door Livio Mehus.
Tarquinius Superbus legde zich er niet zomaar bij neer dat hij geen koning van Rome meer was.

Tarquinius had ondertussen de nodige manschappen weten te verzamelen van Etruskische bondgenoten uit de omgeving: onder andere Veii en Tarquinii, de stad waar de naam van de koning naar verwees, stuurden versterkingen. Maar Tarquinius’ eerste poging om de troon terug te krijgen, was niet via de weg van geweld. In plaats daarvan stuurde hij afgezanten naar de Senaat. Deze kwamen zelfs niet onderhandelen over een mogelijke teruggave van de troon. In plaats daarvan vroeg Tarquinius enkel om de teruggave van zijn persoonlijke bezittingen. Dat was al een heel andere zaak, maar uiteraard gingen er nog steeds stemmen op om dit niet te doen. De Senaat moest dus gaan debatteren over de kwestie. Onderwijl bleven de afgezanten in Rome en benaderden meerdere hooggeplaatsten om de zaak te bepleiten… Althans, dat dacht men.

De Liktoren brengen Brutus de lichamen van zijn zoons, door Jacques-Louis David.
De Liktoren brengen Brutus de lichamen van zijn zoons, door Jacques-Louis David.

In werkelijkheid hadden de afgezanten als doel om hooggeplaatste edelen voor de zaak van Tarquinius te winnen. Bij nader inzien was blijkbaar toch niet iedereen gelukkig met het nieuwe staatsbestel. Zo kwam er een samenzwering op gang om de koning terug te krijgen: tot de voornaamste kopstukken behoorden de twee gebroeders Vitellius, wier zuster nota bene getrouwd was met Brutus! Op een bijeenkomst in hun huis werd volgens Plutarchus zelfs een eed afgelegd aan de hand van een mensenoffer! De muren hadden echter oren: een oplettende slaaf kreeg in de gaten wat zijn meesters bekokstoofden en waarschuwde de consuls. Alle samenzweerders werden gearresteerd en na veroordeling ter dood gebracht. Bij wijze van executie werden zij ontkleed, kregen stokslagen en werden onthoofd. Onder de samenzweerders bleken zelfs Brutus’ eigen zoons Titus en Tiberius te zijn! Volgens Livius keek de consul vol emotie toe hoe zijn zoons terechtgesteld werden; volgens Plutarchus keek hij hard en emotieloos naar de executie. Alleen de afgezanten werden gespaard, daar zij volgens gebruik onschendbaar waren. De slaaf werd beloond met een geldbedrag en Romeins staatsburgerschap.

De god Silvanus profeteerde dat Rome de winnaar van de veldslag bij zijn woud was. Altaarsteen uit het Capitolijns Museum.
De god Silvanus profeteerde dat Rome de winnaar van de veldslag bij zijn woud was. Altaarsteen uit het Capitolijns Museum.

Toen zijn list mislukt was, greep Tarquinius naar het zwaard. Met de legers van Tarquinii en Veii trok hij op om Rome in te nemen. De consuls gingen hem tegemoet met het Romeinse leger: Brutus leidde de cavalerie en Valerius de infanterie. Bij Silva Arsia troffen de legers elkaar. De aanwezigheid van Brutus’ lictoren maakte echter al van verre duidelijk dat de consul aanwezig was, zodat Arruns Tarquinius, die de cavalerie van zijn vader leidde, op Brutus afstormde. De twee neven namen het tegen elkaar op en reden met hun speren op elkaar in. Toen de infanterie het slagveld bereikte lagen beide aanvoerders dood op het slagveld. De Romeinse rechtervleugel slaagde er gemakkelijk in om het leger van Veii te verslaan, terwijl de linkervleugel lelijke klappen kreeg van Tarquinii. Maar uiteindelijk sloegen de Etrusken op de vlucht. Volgens Livius klonk die nacht de stem van de god Silvanus uit het nabije bos, verklarend dat de Romeinen gewonnen hadden. Valerius keerde op 1 maart als triomfator naar Rome terug, waar de grote held Brutus een eervolle uitvaart kreeg. De stichter van de Republiek was al na korte tijd ten onder gegaan, maar dan wel op eervolle wijze. Als consul werd Brutus opgevolgd door Lucretius, maar de oude man overleed een paar dagen later al, zodat Marcus Horatius Pulvillus uiteindelijk consul werd. Brutus liet een Romeinse republiek achter, waarin de consuls voortaan elk jaar gekozen zouden worden door de staatsburgers. Maar geheel veilig was de stad nog niet. Tarquinius zocht onderwijl zijn heil in Clusium, nog altijd vastbesloten om zijn troon terug te veroveren…

De tragedie van Lucretia en de val van de Romeinse monarchie (509 v. Chr.)

Lucretia_MRDe tirannie van koning Tarquinius Superbus zette veel kwaad bloed bij het Romeinse volk. Door de lange duur ervan was het een kwestie van tijd voor de bom zou barsten. Zijn schrikbewind en willekeur overschaduwden zijn militaire successen. Bovendien had Tarquinius continu grote werken in de stad laten verrichten: het in beslag genomen land van de patriciërs en de verplichte tewerkstelling van de plebejers maakten de woede nog groter.

Tarquinius Superbus, door Livio Mehus.
De tirannieke Tarquinius Superbus hoopte met een nieuwe oorlog en triomf de steun van het volk terug te winnen, een trucje dat we in de loop der geschiedenis vaker zien.

Koning Tarquinius mocht dan wreed en eerzuchtig zijn, maar op zijn achterhoofd gevallen was hij niet: hij wist hoe ontevreden het volk van Rome was en probeerde de aandacht af te leiden middels een nieuwe oorlog, ditmaal tegen de machtige Rutuli. Hun hoofdstad Ardea, 35 km ten zuidoosten van Rome, bleek echter niet zomaar in te nemen, zodat Tarquinius er beleg moest opslaan. Bij gebrek aan een veldslag hadden de jonge edelen in het leger weinig beter te doen dan bij elkaar te gaan zitten met wijn en praatjes. De wijn maakte dat het praten omsloeg in pochen. Eén van hen was Lucius Tarquinius Collatinus. Collatinus was de zoon van Arruns Tarquinius Egerius, wiens vader de broer van koning Tarquinius Priscus was geweest. Vader Egerius (“de behoeftige”) was in armoede geboren omdat zijn vader voor zijn geboorte gestorven was, zodat grootvader Demaratus niet van zijn bestaan had geweten en hem niets had nagelaten. Koning Tarquinius had Egerius later het bevel over de Latijnse stad Collatia gegeven, wat het cognomen van zijn zoon verklaart.

Lucretia aan het werk, door Willem de Poorter (1633). Het schilderij is vrij uitzonderlijk omdat de meeste afbeeldingen van Lucretia andere delen van haar tragische verhaal bevatten.
Lucretia aan het werk, door Willem de Poorter (1633). Het schilderij is vrij uitzonderlijk omdat de meeste afbeeldingen van Lucretia andere delen van haar tragische verhaal bevatten.

Op een gegeven moment ging het gesprek onder de jonge officieren over de deugdelijkheid van hun echtgenotes. Collatinus beweerde dat zijn vrouw Lucretia, dochter van stadsprefect Spurrius Lucretius Tricipitinus, de meest toegewijde en keurige van allemaal was. Uitgedaagd door het gepoch gingen de officieren stiekem terug naar huis, waar zij al snel ontdekten dat al hun vrouwen erop los aan het feesten waren. Behalve Lucretia, die braaf thuis zat in Collatia en de heren keurig ontving. Collatinus had zonder twijfel de weddenschap gewonnen. Maar in het gezelschap was één jongeman die meer getroffen was door Lucretia’s schoonheid dan door haar deugd: het was Sextus Tarquinius, de zoon van de koning.

Sextus Tarquinius en Lucretia (1571), door Titiaan.
Sextus Tarquinius en Lucretia (1571), door Titiaan.

Een paar dagen later was Sextus ineens terug in Collatia en diende zich bij Lucretia aan. In sommige versies van het verhaal kreeg hij een logeerkamer aangeboden, maar betrad ’s nachts haar kamer waar hij haar wekte door haar buik te wassen met water. Sextus eiste dat zij seks met hem zou hebben. Toen zij weigerde dreigde hij haar te doden en het verhaal te verspreiden dat hij haar had betrapt op overspel met een slaaf. Omdat zij deze schande niet wilde afroepen over Collatinus gaf Lucretia toe. De volgende dag, toen Sextus weer naar het kamp terug was, kleedde Lucretia zich in zwarte rouwkleding, ging naar haar vaders huis en wierp zich als smekeling aan zijn voeten. Toen haar vader, prefect van Rome en daarmee de hoogste magistraat van de stad, vroeg wat dit te betekenen had liet Lucretia eerst getuigen roepen: haar vader bracht de voorname Publius Valerius Publicola, haar echtgenoot bracht zijn neef Lucius Iunius Brutus, de tribuun van de koninklijke lijfwacht. Lucretia maakte de verkrachting bekend en riep hen op de misdaad te vergelden. Vervolgens trok zij een dolk en stak zichzelf dood.

De Eed van Brutus, door François-Joseph Navez. Het vreselijke lot van Lucretia maakt dat Brutus zijn masker afzet en zich definitief tegen de slechte koning keert.
De Eed van Brutus, door François-Joseph Navez. Het vreselijke lot van Lucretia maakt dat Brutus zijn masker afzet en zich definitief tegen de slechte koning keert.

Alle getuigen waren diep geschokt, Collatinus in het bijzonder. Maar het was Brutus, die zich altijd van den domme had gehouden, die hen tot de orde riep. Hij nam de dolk van Lucretia en zwoer een eed bij de goden dat hij alles zou doen om de Tarquinische heerschappij ten val te brengen, waarbij er geen enkele verzoening met de Tarquinii en hun medestanders mogelijk zou zijn. Vervolgens liet hij Collatinus, Lucretius en Valerius dezelfde eed afleggen. Als tribunus celerum kon Brutus vervolgens de comitia centuriata bijeenroepen en hield een vurige rede over het machtsmisbruik van de koninklijke familie en Lucretia’s aanranding in het bijzonder. Nu hij zijn masker van domheid afgedaan had maakte Brutus een diepe indruk op de aanwezigen. Brutus overtuigde de vergadering ervan om de koning zijn imperium af te nemen en te verbannen. Koningin Tullia en prins Sextus vluchtten halsoverkop: Sextus verwachtte bescherming te krijgen van het Romeinse garnizoen in Gabii, de stad die hij eerder met een list had ingenomen. Hij bleek daar echter vooral vijanden gemaakt te hebben en werd er korte tijd later vermoord. Tullia vluchtte naar het legerkamp bij Ardea.

De Capitolijnse Brutus. Hoewel er geen vaststaand bewijs is wordt deze buste in het Capitolijns Museum traditioneel als portret van Lucius Iunius Brutus beschouwd.
De Capitolijnse Brutus. Hoewel er geen vaststaand bewijs is wordt deze buste in het Capitolijns Museum traditioneel als portret van Lucius Iunius Brutus beschouwd.

Nu er besloten was de koning af te zetten was het de vraag hoe verder te gaan. Als stadsprefect werd Spurrius Lucretius benoemd tot interrex, zoals de Romeinen altijd hadden gehad tussen twee koningen in. Brutus zwoer, ondanks zijn verwantschap aan Tarquinius, elk recht op de troon af. Men besloot het koningschap voorlopig te vervangen door twee consuls die de wil van de Senaat zouden uitvoeren. Over verdere details moest later besloten worden. Lucretius stelde Brutus en Collatinus als consuls voor, waar de volksvergadering mee akkoord ging. Middels een grote stemming (uiteraard na een vurige toespraak van Brutus aan het volk) ging het volk van Rome akkoord met het nieuwe staatsbestel. Terwijl Lucretius het bevel over de stad voerde ging Brutus naar Ardea, waar het leger hem met open armen ontving en Tarquinius’ zoons Arruns en Titus werden verdreven. Toen koning Tarquinius in allerijl naar Rome terugkeerde stond hij voor gesloten stadspoorten. De koning en zijn familie zouden zijn gevlucht op 24 februari 509 v. Chr. Een wel erg toevallig jaartal als men bedenkt dat in datzelfde jaar de Atheense democratie werd ingesteld, wat suggereert dat de Romeinen de legendarische gebeurtenis daarmee gelijk wilden stellen. 24 februari is de dag die sindsdien bij de Romeinen bekendstond als Regifugium, koningsvlucht. Maar de afgezette tiran zou het er niet bij laten zitten…

De bewapening van de Romeinse legionair

gladiolVos saluto! Vorige maand heb ik het gehad over de bepantsering van de Romeinse soldaat. Natuurlijk is de wapenrusting daarmee nog niet compleet, zodat het mij een goed idee lijkt om het dit keer over de bewapening te hebben. De wapens van de legioensoldaten waren goed uitgedacht en sloten mooi aan op de verschillende vechtstijlen.

De gladius was het voornaamste legionairswapen vanaf 105 v. Chr., tot ongeveer eind 2e, begin 3e eeuw.
De gladius was het voornaamste legionairswapen vanaf 105 v. Chr., tot ongeveer eind 2e, begin 3e eeuw.

Het belangrijkste wapen van de legionair was natuurlijk zijn zwaard. Dat de Romeinse dienstplicht oorspronkelijk werkte met een vermogensgrens is door de bepantsering en het zwaard goed te begrijpen, want zo’n uitrusting was duur. In veel oude culturen, zoals die van de Germanen en Kelten, was een zwaard dan ook een wapen van de elite: het vereist veel meer metaal en smeedwerk dan een speer. Bij de Romeinen zou het zwaard op den duur echter een standaardwapen worden, mede dankzij de legerhervormingen van Marius in 105 v. Chr. Al lang voor die tijd was de gladius bij de Romeinen bekend. Hoewel de naam gladius in feite gewoon voor “zwaard” stond, verstaan we er nu een type Romeins zwaard onder. De oorspronkelijke gladius hispaniensis was afkomstig van de Keltiberiërs, de Keltische bevolking van het midden en noordwesten van het Iberisch Schiereiland. Tijdens de Punische Oorlogen (264 t/m 146 v. Chr.) maakten de Romeinen kennis met dit wapen, dat mogelijk was ontstaan uit zwaarden uit de La Tène- en Hallstat-culturen.

Het scutum bood zeer goede bescherming. De versie op deze afbeelding is 1e-eeuws.
Het scutum bood zeer goede bescherming. De versie op deze afbeelding is 1e-eeuws.

Voordat de Romeinen de gladius in gebruik namen, hanteerden de legionairs waarschijnlijk andere korte zwaarden, bijvoorbeeld naar het model van de Griekse xiphos. Wapenrustingen in die tijd waren immers sterk door Grieken en Etrusken beïnvloed. Als schild zullen de Vroeg-Romeinse legionairs een groot rond schild genaamd aspis gebruikt hebben, een Grieks houten schild met bronzen rand. In de eeuwen van de Romeinse Republiek ontwikkelden de Romeinen echter meer een eigen stijl, waar behalve Griekse en Italische ook Keltische invloeden in verwerkt zaten. Het eigen Romeinse schild wordt scutum genoemd en was lichter en duurzamer dan de aspis. Doorgaans droeg de soldaat het scutum in de linkerhand en de gladius in de rechterhand. Omdat de gladius een steekwapen was, kon deze combinatie heel efficiënt zijn. Door het linkerbeen voor te zetten kon de soldaat een groot deel van zijn lijf afdekken achter het grote scutum en zo afwisselend steken met het zwaard en stoten met het schild. De metalen schildknop, de umbo, maakte het scutum namelijk ook bruikbaar als slagwapen.

In de 2e eeuw kreeg het scutum waarschijnlijk een meer rechthoekige vorm.
In de 2e eeuw kreeg het scutum waarschijnlijk een meer rechthoekige vorm.

In principe was het scutum van hout gemaakt, met een metalen rand en schildknop. In tegenstelling tot wat veel mensen denken hing het scutum niet aan je arm, maar hield je die vast aan de greep achter de schildknop: het betreft namelijk een groot en zwaar schild, dat veel uithoudingsvermogen vereist. In eerste instantie was de vorm van het scutum ovaal. Door het over de breedte krom te maken dekte het de drager beter af en was het steviger. Zoals met veel Romeinse wapens zouden er op den duur veel verbeteringen aan worden toegevoegd. Slagwapens konden er in eerste instantie gemakkelijk schade aan toebrengen. Dit viel te verminderen door enkele lagen hout over elkaar te zetten, waarbij de nerven van de verschillende lagen dwars op elkaar werden gezet, zodat het schild moeilijker te splijten was. Tegen de tweede eeuw kwamen de beroemde scuta met rechthoekige vorm in opkomst.

De hasta, de eenvoudige stootlans. Nadat de legionairs deze niet meer gebruikten bleef hij populair bij hulptroepen en cavalerie.
De hasta, de eenvoudige stootlans. Nadat de legionairs deze niet meer gebruikten bleef hij populair bij hulptroepen en cavalerie.

Maar het plaatje van een Romeinse legionair is natuurlijk niet compleet zonder een speer. Voor de hervormingen van Marius waren de verschillende manipels van het legioen onder andere aan hun speren te herkennen. Het voorste manipel heette de hastati, verwijzend naar de hasta. Hoewel veel mensen bij speren in de Oudheid aan werpsperen denken, was de hasta meer een stootwapen. Ondanks de naam van de hastati werd de hasta ook door de andere manipels, die van de principes en de triarii gebruikt. De hasta was oorspronkelijk echter wel het voornaamste wapen van de hastati en de principes, tot een legerhervorming in de derde eeuw v. Chr. dit veranderde. De principes gingen nu een gladius gebruiken en alleen de triarii gebruikten nog een hasta. In plaats daarvan gingen de hastati nu over op de pilum. Een kortere, lichtere werpspeer uit die tijd was de verutum, maar die werd enkel gebruikt door de lichtbewapende velites, die de vijand provoceerden met snelle aanvallen. Uiteindelijk zouden de hervormingen van Marius ervoor zorgen dat alle legionairs een scutum, gladius en twee pila droegen.

De pilum was als werpspeer ontworpen om veel schade aan te richten en niet gemakkelijk bruikbaar te zijn voor de vijand.
De pilum was als werpspeer ontworpen om veel schade aan te richten en niet gemakkelijk bruikbaar te zijn voor de vijand.

De pilum is van heel andere makelij dan de hasta. De speer is ongeveer 2 meter lang, waarvan 60 centimeter in beslag genomen wordt door de lange, dunne punt, die 7 millimeter dik is. Deze metalen punt zit vastgeklonken aan de houten schacht. Door effectief gebruik kan de pilum ver geworpen worden, maar de lange dunne punt buigt bij inslag vaak krom of breekt af. Dat is met opzet: het maakt de speer tijdelijk onklaar zodat de tegenstander deze niet zal oprapen en terug zal werpen. Wie goed kijkt zal merken dat de punt iets wegheeft van een weerhaak: indien deze door een vijandig schild heen dringt is hij vrijwel onmogelijk eruit te krijgen, zodat de tegenstander niet verder kan lopen met zijn schild: de zware onderkant zou namelijk richting de grond zakken zodat de tegenstander kans loopt op de punt te lopen en gedwongen is zijn schild weg te werpen.

 

De Romeinse soldaat uit de 3e eeuw: gladius en pilum zijn verruild voor spatha en spiculum. Het schild is lichter en vlak in plaats van krom.
De Romeinse soldaat uit de 3e eeuw: gladius en pilum zijn verruild voor spatha en spiculum. Het schild is lichter en vlak in plaats van krom.

De hierboven beschreven wapens voldoen vooral aan die van de klassieke Romeinen. Maar zoals ik al verteld heb bij de bepantsering: de uitrustingen veranderden met regelmaat. In de loop van de tweede, derde eeuw begint de klassieke uitrusting al veranderingen te vertonen. De gladius wordt uiteindelijk vervangen door een langer slagzwaard: de spatha. Dit zwaard, zo’n 90 cm lang, was in eerste instantie vooral een wapen van de Romeinse cavalerie: vanaf je paard kun je immers moeilijker iemand raken met korte wapens. Naarmate de stijl van oorlogvoering veranderde werd de spatha ook het hoofdwapen van de infanterie. De stijl werd flexibeler en het gelid minder hecht: met een slagwapen kun je nu eenmaal minder dicht op elkaar staan. Tegelijkertijd veranderden speer en schild ook. De pilum ruimde rond 250 na Chr. het veld ten gunste van de spiculum, een kortere werpspeer. Het rechthoekige, kromgebogen scutum werd vervangen door een platter, ovaal schild. In de vierde of vijfde eeuw ontwikkelde dit zich nog verder: het schild was nu groot en rond en als speer hanteerden de soldaten nu een hasta van een meter of drie. De keurige ronde schildknop uit deze periodes was trouwens afkomstig van de Germanen.

Deze laat-Romeinse soldaat (afstammeling van mij?) draagt een schubbenpantser en scheenplaten.
De Laat-Romeinse soldaat heeft nog steeds een spatha, maar zijn schild is ronder en zijn speer véél langer.

Wie nog Romeinse wapens wil bekijken uit verschillende periodes kan deze zomer zijn ogen uitkijken op verschillende plaatsen en evenementen: er zijn tal van Romeinen te vinden, waarbij de soldaten uiteraard niet ontbreken. Op het Romeins Festival in Archeon (31 juli t/m 13 augustus) zullen de Romeinen van Legio II Augusta vooral wapenrustingen uit de 1e eeuw tonen. Op het Laat-Romeins Festival in Museumpark Orientalis zijn van 9 t/m 14 augustus allerlei Romeinen uit de 4e en 5e eeuw te zien, onder andere van de vereniging Fectio. Kijken dus!

Lucius Octavius Barbatus

www.twitter.com/OctaviusRomein

Wat je (misschien) nog niet wist over Romeinse pantsers

047Ave, salve et cetera! Zo, het is alweer een tijdje geleden dat ik, L. Octavius Barbatus, van mij heb laten horen in blogvorm. Na alle drukte in de Romeinenweek, heb ik eventjes wat rustiger aan gedaan. Maar na een tijdje gaat het natuurlijk toch weer kriebelen, dus ben ik weer aan de slag gegaan. Ik kwam op het idee om eens wat nader in te gaan op de Romeinse pantsers en dan vooral de onderdelen waar je gewoonlijk misschien niet zo vaak over hoort.

De eerste Romeinse soldaten (of eigenlijk meer krijgers) werden mogelijk sterk beïnvloed door Griekse hoplieten en Samnitische en Etruskische krijgers. (Tekening door Richard Hook.)
De eerste Romeinse soldaten (of eigenlijk meer krijgers) werden mogelijk sterk beïnvloed door Griekse hoplieten en Samnitische en Etruskische krijgers. (Tekening door Richard Hook.)

Uiteraard kent iedereen de Romeinse pantsers die borst, schouders en rug bedekken. Maar als je nu ingaat op welke pantsers er precies zijn en hoe ze werken, merk je toch al snel dat veel mensen de boel flink door elkaar kunnen halen. Vaak zie je pantsers die niet bij gewone soldaten passen of zelfs meer Grieks zijn. Tot overmaat van ramp is de Romeinse wapenrusting in de loop der eeuwen natuurlijk continu een beetje veranderd, zodat een soldaat uit 400 v. Chr. er totaal anders uitziet dan eentje uit 400 erna! Maar wat betreft die Grieken is er natuurlijk wel een punt. De eerste Romeinse soldaten leken wellicht sterk op de Griekse hoplieten. Vermoedelijk was er ook veel invloed van omringende Italische volkeren, zoals de Samnieten en de Etrusken. Bepantsering van het lichaam bestond in die vroegere tijd vooral uit bronzen scheenplaten en een kuras of kleine borstplaat. Op den duur zouden de Romeinen echter een meer eigen stijl ontwikkelen. Veel soldaten, met name de voorste, lichte troepen, droegen nu een kleine borstplaat en enkel een scheenplaat op het linkerbeen, dat immers naar voren stond en dus kwetsbaarder was.

De helm en borstpantser van de Romeinse opperofficieren waren eigenlijk allang achterhaald. Maar ze dienden ook meer voor de sier dan voor de veiligheid.
De helm en borstpantser van de Romeinse opperofficieren waren eigenlijk allang achterhaald. Maar ze dienden ook meer voor de sier dan voor de veiligheid.

Ik hoef natuurlijk niet uit te leggen dat dit niet de meest effectieve bepantsering is. Een kleine borstplaat laat veel te veel onbeschermd, terwijl een volledig kuras, een lorica musculata, ook niet zo sterk was als het leek. Toen de Romeinen dus meer op de klassieke uitrustingen overgingen, werden kurassen van leer of metaal dus nog vooral door de hoogste officieren (en misschien ook door sommige centurio’s) gedragen. Niet voor niets, want vaak waren het niet meer dan sierpantsers en bovendien waren ze opvallend ouderwets. Zulke uitrustingen dienden dus meer om indruk te maken dan om echt te beschermen. Een generaal staat toch niet voorop.

Mijn lorica hamata is geklonken, met een extra laag over de schouders die wordt bevestigd met twee haakjes van koperlegering.
Mijn lorica hamata is geklonken, met een extra laag over de schouders die wordt bevestigd met twee haakjes van koperlegering.

De soldaten die wél in de slagorde stonden droegen gelukkig een heel wat steviger pantser. In de laatste eeuw van de Romeinse Republiek waren dit het schubbenpantser (de lorica squamata of lorica squamea) en de maliënkolder (de lorica hamata, mijn persoonlijke voorkeur), die overgenomen was van de Kelten. Op den duur zouden de Romeinen er echter wel hun eigen verbeteringen aan toevoegen, zoals extra bescherming over de schouders. In eerste instantie was die bescherming van leer of stof, maar rond het begin van de jaartelling was het gewoon een tweede laag maliën, wat het totaal aantal maliën voor één kolder op ongeveer 30.000 bracht! Met wat handige (en als het even kan fraai versierde) haken werden deze “flappen” dan op hun plaats gehouden. Verder was een belangrijk kenmerk van Romeinse maliënkolders de geklonken ringen. Om alle ringen in elkaar te krijgen moet ongeveer de helft een opening hebben; deze opening werd na bevestiging gesloten door middel van een piepklein klinknageltje. Dat maakte het in elk geval veel moeilijker om een gat in de kolder te maken.

Wat er na al die eeuwen nog over is van een lorica plumata. De combinatie van schubben en maliën was effectief, maar voor lang niet iedereen weggelegd.
Wat er na al die eeuwen nog over is van een lorica plumata. De combinatie van schubben en maliën was effectief, maar voor lang niet iedereen weggelegd.

Moeilijker betekent echter niet onmogelijk. Bij een inslag met hele grote kracht konden de maliën natuurlijk breken, zodat zware steekwapens gevaarlijk bleven. Tegen slagwapens was de hamata wat beter bestand, maar zelfs als je maliënkolder de klap van een bijl of zwaard weerstaat is de kans dat je ribben of sleutelbeen dat ook doet alsnog erg klein. Het is dan ook heel waarschijnlijk dat de Romeinen onder hun kolder nog een dik en stevig onderpantser of subarmalis droegen, waarschijnlijk van leer of stof. Een extra voordeel daarvan is dat het dragen van je pantser minder pijnlijk kan worden. Want metalen bepantsering zal altijd zwaar en hard zijn. Ook de soldaten gehuld in schubben zullen deze oplossing dus gebruikt hebben. Dit pantser is trouwens ook niet ondoordringbaar, want dat is geen enkel pantser. Een optie die ook bestond (en nu bijvoorbeeld in het Rijksmuseum van Oudheden te zien is) is de lorica plumata: de combinatie van maliën en schubben. Hierbij werden de schubben dus over de maliën heen bevestigd, zodat je dubbel bepantserd was. Dat was natuurlijk een hoop extra gewicht. En een hoop extra kosten! Zeker als je bedenkt dat het onderhouden van al die schubjes wel erg veel werk was. Een maliënkolder onderhouden was veel simpeler: je bindt hem aan een touw en sleurt hem een aantal keer stevig door het zand heen.

Romeinse soldaten uit de 1e eeuw (uitgebeeld door Gemina Project en Pax Romana). Met schubben, maliën en lamellen!
Romeinse soldaten uit de 1e eeuw (uitgebeeld door Gemina Project en Pax Romana). Met schubben, maliën en lamellen!

Prijzig bleven deze pantsers echter wel. Geen wonder, want die duizenden ringetjes en/of schubben kostten natuurlijk erg veel tijd om te smeden en te bevestigen. Verder was het afhankelijk van wat jij als soldaat fijn vond om te dragen: er bestond geen uniform. In plaats daarvan kreeg voor je uitrusting je de keuze uit een voorraad, waarna de kosten werden ingehouden op je soldij. Je werd namelijk geacht de boel zelf te betalen! Voor menig beginnend legionair zal de introductie van de veel goedkopere lorica segmentata of laminata, het beroemde platenharnas, dan ook een grote opluchting geweest zijn. Het platenharnas begon halverwege de eerste eeuw (of misschien iets eerder) in zwang te raken. De grotere platen waren iets beter bestand tegen slag- en steekwapens en kostten minder tijd om te maken dan duizenden kleine onderdelen. De platen waren met leren riemen en metalen haakjes en scharnieren aan elkaar bevestigd, waarna je het pantser praktisch als een jas kon aantrekken. Voor- en achterzijde werden dan gesloten met veters (bij voorkeur meerdere, want één lange veter betekende dat een gerichte snee al snel een gevaarlijk grote opening gaf).

Een lorica segmentata of laminata, gecombineerd met een manica. Stevig ingepakt!
Een lorica segmentata of laminata, gecombineerd met een manica. Stevig ingepakt!

Een nadeel van de segmentata was dat het pantser iets minder flexibel was dan een hamata. Als je pech had kreeg je je armen bijvoorbeeld niet recht omhoog. Ook moest het pantser goed op maat zijn, anders hing het volledig aan je schouders, terwijl het gewicht van de meer flexibele hamata met behulp van een stevige buikband en riem meer om je lichaam verdeeld kon worden. De segmentata moest dus keurig passen! Ook hier kon een onderpantser dus een hoop leed besparen. Omdat het dus nog steeds geen ideaal pantser was, bleven de hamata en squamata ook in gebruik. Het onderhouden van een segmentata kostte trouwens ook nog zat tijd.

Deze laat-Romeinse soldaat (afstammeling van mij?) draagt een schubbenpantser en scheenplaten.
Deze laat-Romeinse (voor mij toekomstige) soldaat draagt een schubbenpantser en scheenplaten.

Zoals ik zei bleef het Romeinse leger evolueren en dus ook de pantsers. Soms bepantserden de legionairs hun arm nog extra met een manica, een op eenzelfde wijze uit lamellen opgebouwde bescherming. Dit dan vooral over de wapenarm (meestal de rechter) die minder goed door het schild beschermd werd. Dit pantser was bijvoorbeeld erg veel in gebruik in de 2e eeuw, vanaf de Dacische oorlogen. Scheenplaten kwamen ook nog met enige regelmaat voor, maar de hoge platen tot over de knie waren een herkenningsteken van de centurio geworden. Als legionairs ze nog droegen waren deze vaak korter. Uiteindelijk zou de segmentata om onduidelijke redenen weer uit beeld verdwijnen. In de loop van de 3e eeuw raakte het pantser waarschijnlijk uit de mode, misschien omdat het onderhouden ervan toch wat teveel gedoe was of omdat het niet goed paste in de meer flexibel geworden stijl van oorlogvoering. Maliënkolders bleven wel in gebruik (soms zelfs met mouwen) net zoals de schubbenkolders. Wie Romeinse soldaten uit de 4e of 5e eeuw bekijkt, zal hier niet de klassieke legionair in herkennen. Maar de maliën, schubben, manica en scheenplaten waren er nog steeds.

Lucius Octavius Barbatus

www.twitter.com/OctaviusRomein