Geheimzinnige jaren: tussen Caesar en Drusus (50 t/m 12 v. Chr.)

dorpDe jaren tussen de Gallische Oorlog en de komst van Drusus, zijn een onderdeel van onze geschiedenis waarover weinig duidelijkheid voorhanden is. Het staat vast dat er tussen 50 en 19 v. Chr. een hoop veranderde, maar van grootschalige oorlog of andere bewegingen lijkt in het tegenwoordige Nederland weinig sprake, behalve voor enkele gebeurtenissen waarvan we geen enkele zekerheid hebben over de jaartallen. Het gebied tot aan de Rijn was door Caesar als Romeins bezit opgeëist, maar het is niet met zekerheid te zeggen dat de Romeinse macht toen al daadwerkelijk zover reikte. Traditioneel is men er lange tijd van uitgegaan dat de verdragen met de Bataven en Cananefaten in 12 v. Chr. gesloten werden, maar de Romeinse bronnen geven hier eigenlijk niet zoveel duidelijkheid over. Ze lijken eerder te impliceren dat Drusus in de Rijndelta in een min of meer vriendschappelijk gebied was, wat doet impliceren dat dergelijke verdragen al eerder gesloten waren.

Terwijl de Romeinse top jarenlang in conflict was en om de macht streed, bleef Gallië een lange tijd een onrustige periferie. De hegemonie van keizer Augustus bracht pas verandering.
Terwijl de Romeinse top jarenlang in conflict was en om de macht streed, bleef Gallië een lange tijd een onrustige periferie. De hegemonie van keizer Augustus bracht pas verandering.

Julius Caesar had behoorlijk munt geslagen uit de Gallische Oorlog, wat uiteindelijk was uitgemond in een zware burgeroorlog met zijn tegenstanders, van wie Pompeius de leiding had. Na zijn overwinning op de Pompeianen hield Caesar een grote triomftocht in Rome ter ere van zijn triomf in Gallië. Zijn bevoegdheden als dictator, die hij in de burgeroorlog had verworven, liet hij verlengen naar een levenslange periode en overal waar hij kwam bleef hij zich hullen in de rode schoenen en purperen toga van de vir triumphalis, de triomfator. Daar de laatste attributen van oorsprong die van de koning van Rome waren, kregen de senatoren die in de burgeroorlog in Rome waren gebleven het benauwd: een dictator voor het leven gehuld in vrijwel koninklijke kledij… Op 15 maart 44 v. Chr. werd Caesar in de Senaatsvergadering vermoord, vlak voor hij ten strijde zou trekken tegen de Parthen. De moordenaars hadden gehoopt de Republiek (evenals hun eigen machtspositie) hiermee te redden, maar het resultaat was een jarenlange cyclus van nieuwe burgeroorlogen en machtsspelletjes. De moordenaars werden verslagen door twee rivalen die uiteindelijk hun onderlinge strijd opgaven en de handen ineensloegen: Octavianus en Marcus Antonius, respectievelijk Caesars erfgenaam en Caesars vroegere rechterhand. Maar net als bij het Eerste Triumviraat was ook dit Tweede Triumviraat (waaraan ook ene Lepidus deelnam) een monsterverbond, dat onvermijdelijk uitliep in nieuwe vijandigheden. Octavianus versloeg Antonius in de Slag bij Actium en kreeg in 27 v. Chr. de titels die hem bekend doen staan als Keizer Augustus. Officieel bekleedde hij gewoon meerdere republikeinse ambten, maar in de praktijk was er een nieuwe monarchie ontstaan.

Marcus Vipsianus Agrippa was waarschijnlijk verantwoordelijk voor de migratie van de Ubiërs.
Marcus Vipsianus Agrippa was waarschijnlijk verantwoordelijk voor de migratie van de Ubiërs.

In die woelige periode was Marcus Vipsianus Agrippa, de vertrouweling en latere schoonzoon van Augustus, gouverneur in Gallië van 39 tot 38 v. Chr. Agrippa had zich hier beziggehouden met het aanleggen van een infrastructuur in de vorm van wegen en kanalen, maar al snel had hij het ook met de naburige Germanen aan de stok gekregen. Zijn oversteek van de Rijn is niet van heel groot belang voor de geschiedenis van ons land, behalve dat Agrippa een toezegging deed aan de Ubiërs, de oude, hulpbehoevende bondgenoten. Zij kregen toestemming om aan de linkerzijde van de Rijn te komen wonen. Het exacte moment van deze migratie is niet duidelijk, maar uiteindelijk werd hun land achter de Rijn aan de Chatti toegewezen, waarop de Ubiërs dit definitief ontruimden. Zij vestigden zich tussen Rijn en Ruhr, waar zij een hoofdstad ingericht kregen in de vorm van Oppidum Ubiorum, het tegenwoordige Keulen, dat enkele eeuwen later zou uitgroeien tot de hoofdstad van een provincie.

De aankomst der "Batavieren" zoals hij eeuwenlang is voorgesteld. De kunstenaar van deze prent heeft de traditionele vlotten zelfs vervangen door een anachronistisch roeibootje.
De aankomst der “Batavieren” zoals hij eeuwenlang is voorgesteld. De kunstenaar van deze prent heeft de traditionele vlotten zelfs vervangen door een anachronistisch roeibootje.

De vraag die hierbij rijst is of de Bataven in ditzelfde verhaal passen. Het is niet bekend wanneer deze mensen het zogenaamde Insula Batavorum (Bataveneiland), in het Nederlandse rivierengebied gingen wonen. Caesar noemt dit eiland wel degelijk in zijn verslag van de Gallische Oorlog, bij een passage over de winter van 55-54 v. Chr., maar het is de vraag of de naam destijds al gebruikt werd of dat hij deze achteraf in zijn verslag opnam. De Bataven zouden na een conflict zijn afgesplitst van de Chatti en met Romeinse toestemming in de Rijndelta zijn gaan wonen. Caesars gebruik van de naam van het eiland impliceert dat de overeenkomst tijdens of vlak na de Gallische Oorlog gesloten is, maar bewijs is hier verder niet voor. Indien er sprake was van een verdrag op papier is dit verloren gegaan, maar het is net zo goed mogelijk dat er niet meer dan een mondelinge overeenkomst gesloten werd. Het traditionele beeld dat zij op vlotten de Rijn afzakten en bij het tegenwoordige Lobith ons land zouden zijn binnengekomen (al een zeer misleidend beeld daar de huidige grens van Nederland toen allerminst bestond) is ook onbewezen. Bataven en Betuwe zijn ongetwijfeld verwante namen, maar het is niet duidelijk of de streek naar de bevolking is genoemd of andersom.

De westelijke zandgrond van Zuid-Holland was geschikt voor het groeien van look, prei, uien en andere soortgelijke groenten. Wellicht verklaart dat de naam van de Cananefaten ("lookmeesters").
De westelijke zandgrond van Zuid-Holland was geschikt voor het groeien van look, prei, uien en andere soortgelijke groenten. Wellicht verklaart dat de naam van de Cananefaten (“lookmeesters”).

Van de westelijke buren der Bataven, de Cananefaten, weten we nog minder zeker. Volgens de Romeinse historicus en veteraan Marcus Velleius Paterculus kwamen zij ook uit het oosten, vermoedelijk uit het Rijngebied of de Achterhoek. Als dat juist is, is het mogelijk dat zij net als de Tungri gebruik hebben gemaakt van het machtsvacuüm dat de Gallische Oorlog achterliet. Wellicht was er al bevolking in het gebied aanwezig en is deze versmolten met Eburoonse vluchtelingen of Germaanse overheersers. De naam bestaat namelijk uit een Keltisch deel (cannene, “look”) en een Germaans deel (fates, “meesters”). Zowel tijdens de Gouden Eeuw als tijdens de opkomst van de natiestaat smulde men in elk geval van het idee van deze “bondgenootschappen”. Een bondgenootschap werd daarbij dan ook ten onrechte gezien als een gelijkwaardige vriendschap. Ten onrechte, want in de oudheid waren zwakkere bondgenoten vrijwel altijd vazallen. Het meest waarschijnlijke is zelfs dat de Bataven en Cananefaten gewoon onderworpenen waren, maar dan op geweldloze wijze. Dit in tegenstelling tot enkele andere stammen in Belgica, zoals de beruchte Morini. In 29 v. Chr. kwamen zij opnieuw in opstand, waarbij zij Germaanse steun zouden hebben gekregen. Octavianus kon dat natuurlijk niet over zijn kant laten gaan, wat een goede aanleiding bood voor nieuwe veroveringen. Maar eerst moest er orde op zaken worden gesteld in het onrustige Gallië, wat werd bereikt door de organisatie te vergroten.

Gallië na de herindeling door Augustus. De zuidoostelijke provincie Narbonensis viel buiten de herindeling, daar deze al vele eerder veroverd was.
Gallië na de herindeling door Augustus. De zuidoostelijke provincie Narbonensis viel buiten de herindeling, daar deze al vele eerder veroverd was.

Het door Caesar veroverde gebied werd opgedeeld in drie nieuwe provincies: Gallia Lugdunensis, Gallia Aquitania en Gallia Belgica. De twee laatste provincies hadden een aanzienlijk groter grondgebied dan Caesars omschrijving van de etnische grenzen had aangewezen. Hoewel de reden van dergelijke grensverlegging niet helemaal duidelijk is, kan men speculeren dat het puur om logistieke redenen gaat. De provincies werden ook weer opgedeeld in districten genaamd civitates, leefgemeenschappen. Zo’n civitas viel min of meer samen met een traditioneel stamgebied of met het traditionele machtsbereik van de meest dominante stam in de streek. Door deze strakkere bestuurlijke indeling werd de zaak gepacificeerd, evenals door militaire bezetting. Provincies waren in deze tijd namelijk niet veel meer dan militaire districten. Toch was het verheffen van deze gebieden tot provincies een cruciale stap in hun opname in het rijk. Voor die tijd had Augustus het vooral beschouwd als een deel van de Romeinse periferie: de omliggende vazalstaten die vooral als bufferzones dienden, zoals mogelijk toen al gold voor de Bataafse bewoning aan de Rijn. Gallië was nu definitief opgenomen in het Romeinse rijk, dus moest de periferie ook weer verlegd worden. Germania was hierbij het beoogde doelwit. Er zat hoe dan ook oorlog aan te komen. Er moest alleen nog een goede aanleiding zijn en tot die tijd moest er zoveel mogelijk worden voorbereid.

De opstand der Eburonen (55 t/m 51 v. Chr.)

Peuples_gauloisIn het jaar 55 voor Christus had Julius Caesar het grootste gedeelte van Gallië weten te onderwerpen. Dat wilde echter niet zeggen dat alle Kelten, Belgen en Germanen in deze regio het Romeinse gezag meteen accepteerden. Zelfs een vrijwillige, geweldloze onderwerping gaat niet per se van harte. Bedenk dat een onderwerping altijd de erkenning van andermans oppergezag inhoudt, waarmee in feite het zelfbestuur wordt opgegeven. Indien dit vrijwillig gebeurt zal dit toch vooral uit een gevoel van noodzakelijkheid gebeuren. Dat gevoel kan gemotiveerd zijn uit het zoeken van bescherming, zoals bij de Germaanse Ubiërs het geval was, maar ook puur op grond van de wetenschap dat de veel sterkere suzerein de onderwerping desnoods met geweld kan afdwingen, waardoor de schade niet te overzien kan zijn of de zwakkere tegenstander zelfs volledig vernietigd kan worden. In dat geval kan de vrijwillige onderwerping dus alsnog met frisse tegenzin plaatsvinden. En zelfs als dat niet het geval is, kunnen meningen altijd nog veranderen. Bovendien kan het individu een andere mening hebben dan de groep, zodat de visie van de groep kan veranderen zodra de oppositionele individuen de leiding krijgen.

De belangrijkste stammen van Belgica in de tijd van de Gallische Oorlog. De Treveri in het zuidoosten werden traditioneel niet tot de Belgen gerekend, al zou hun grondgebied later wel bij de provincie Belgica worden ingedeeld.
De belangrijkste stammen van Belgica in de tijd van de Gallische Oorlog. De Treveri in het zuidoosten werden traditioneel niet tot de Belgen gerekend, al zou hun grondgebied later wel bij de provincie Belgica worden ingedeeld.

Zo’n onderworpen stam in Belgica (waar in deze context ook het zuiden van Nederland onder gerekend wordt) was die van de Eburonen. Volgens Julius Caesar waren deze lieden Germani cisrhenani, “Germanen aan deze kant van de Rijn” (de Gallische kant dus). Een aantal stammen die ten westen en zuiden van de Rijn leefden waren volgens Caesar geen Belgen maar Germanen, waarbij overigens niet duidelijk is of deze stammen voor zichzelf ook de verzamelnaam Germanen gebruikten. De Eburonen zaten vermoedelijk in het oosten van het tegenwoordige België en het zuiden van Nederland. Caesar omschrijft hun woonplaats als “tussen Maas en Rijn”, waarbij zij waarschijnlijk woonden op de Kempen en de regio’s rondom Tongeren en Maastricht, misschien zelfs tot in de Belgische provincie Luik. Zij moeten daar geleefd hebben van landbouw en veeteelt. Versterkte nederzettingen zoals de Gallische oppida bezaten zij niet. Enkel hoeves en dorpen. Aan de vooravond van de Gallische oorlog of tijdens de aanvang ervan, moeten zij een soort vazalstatus hebben gehad ten opzichte van de Atuatuci. Nadat deze stam verslagen was, werd de politieke macht ervan echter gebroken, waarop de Eburonen zich aan de Romeinen onderwierpen. Na deze onderwerping bleef er wel sprake van onrust in de regio. De inval van de Usipeten en Tencteren in Belgica bracht hun leefgebied ernstig in gevaar. Een aantal Gallische staten zou volgens Caesar de Usipeten zelfs hebben getracht over te halen om naar het zuiden te trekken, zodat het land van de Eburonen ook bedreigd werd.

Het rivierengebied van de Rijn, Schelde en Maas. De Eburonen leefden waarschijnlijk rondom de Maas. Ten westen van hen, bij de riviermondingen, woonden de Menapiërs.
Het rivierengebied van de Rijn, Schelde en Maas. De Eburonen leefden waarschijnlijk rondom de Maas. Ten westen van hen, bij de riviermondingen, woonden de Menapiërs.

Na Caesars veldtochten naar Brittannië, in 54 v. Chr., begon duidelijk te worden dat een aantal misoogsten de Gallische bevolking aan het morren bracht. De Romeinen, die veel graan confisqueerden om hun legioenen te voeden, werden er in dergelijk omstandigheden namelijk niet populairder op. Met het oog op de voedselschaarste moest Caesar zijn leger in dat najaar over meer kampen verdelen dan gewoonlijk, waarbij de meeste soldaten werden ondergebracht in Belgica, dat het meest onrustig was. Anderhalf legioen werd in oktober bij de Eburonen gehuisvest, onder leiding van Lucius Aurunculeius Cotta en Quintus Titurius Sabinus. De Eburonen stonden op dat moment onder leiding van Ambiorix (“rijke koning”) en de oude Catuvolcus, die volgens Caesar een gedeeld koningschap voerden. Caesar beweert in zijn verslag van de oorlog dat de Atuatuci de neef en zoon van Ambiorix in gijzeling hadden gehouden (hetgeen in die tijd een zeer gebruikelijke manier was om de trouw van een naburige stam zeker te stellen), wat Caesar door het verslaan van de Atuatuci ongedaan gemaakt zou hebben. Ook zou de Eburonen geen schatting zijn opgelegd. Bij aankomst van de troepen van Sabinus en Cotta werden beide bevelhebbers dan ook vriendelijk tegemoet gereisd door Ambiorix. Zij zouden hun kamp hebben opgeslagen bij het oude Atuatuca. De exacte locatie hiervan is onzeker, maar wellicht lag dit bij Tongeren, Thuin of op de Keutenberg bij Valkenburg.

De Keutenberg in Limburg is één van de mogelijke locaties van Atuatuca. Maar wel één van de velen.
De Keutenberg in Limburg is één van de mogelijke locaties van Atuatuca. Maar wel één van de velen.

Caesar spreekt niet voor niets over deze zaken. De Eburonen waren zeer vriendelijk behandeld en mochten de Romeinen wel dankbaar zijn. Des te meer redenen om hard met hen af te rekenen toen zij in opstand kwamen (foei, foei!). De Eburonen waren in het geheim echter verbonden aan de Treveri, een Germaanse of Keltische stam die woonachtig was in het gebied van de Eifel, Trier en Luxemburg. Deze sterkere stam stond onder leiding van koning Indutiomarus, die de Romeinen allesbehalve gunstig gezind was. Indutiomarus was plan de Romeinen middels een list in de val te lokken. Eerst moesten de Eburonen de kastanjes uit het vuur halen door de opstand te beginnen. Pas als deze dan een succes zou blijken zouden de Treveri kleur bekennen en zich plotseling tegen de Romeinen keren. Ambiorix was niet op zijn achterhoofd gevallen en begreep ook dat zomaar openlijk tot de aanval overgaan gelijk kon staan met zelfmoord. In plaats daarvan koos hij in eerste voor een tactiek die meer weghad van guerrilla: een groep hout sprokkelende Romeinen, uit het kamp bij Atuatuca, werd onverwachts door een aantal Eburonen overvallen en gedood. Slechts een paar soldaten ontsnapten en bereikten het kamp weer. Ambiorix trok vervolgens naar het kamp, maar kon dit niet innemen, omdat de aanwezige Spaanse ruiters een succesvolle uitval deden.

'Na weken en weken slavernij hadden we er onze buik vol van!' Het stripalbum Asterix en de Belgen, zet de (fictieve) opstandige Belgae neer als grote eters met plezier in de strijd, uiteraard gecombineerd met wat moderne Belgische zaken zoals spruitjes, kant en het idee om patat te bakken.
‘Na weken en weken slavernij hadden we er onze buik vol van!’ Het stripalbum Asterix en de Belgen (1979, door René Goscinny en Albert Uderzo) zet de (fictieve) opstandige Belgae neer als grote eters met plezier in de strijd, uiteraard gecombineerd met wat moderne Belgische zaken zoals spruitjes, kant en het idee om patat te bakken. Het was het laatste album waar Goscinny aan meewerkte.

Ambiorix vroeg nu om een onderhoud met Sabinus en Cotta, maar die waren zo wijs om in hun plaats een staflid genaamd Gaius Arpinius te sturen, samen met Quintus Iunius, een onderhandelaar die al eerder met Ambiorix gesproken had. Ambiorix stelde zich nu allerminst vijandig op: hij bewonderde de Romeinen om hun weldaden en was blij met hun komst, die tenminste naburige stammen weg deed blijven uit het Eburoonse gebied. De aanval? Ach, die was ontstaan door de onstuimigheid van zijn mannen. Nee, die vijandige buurstammen, die waren het werkelijke gevaar! Deze Galliërs en Belgen waren namelijk van plan om op een afgesproken dag alle kampementen tegelijk aan te vallen, zo beweerde hij. En ja, daar had hij ook aan deelgenomen, maar hij had het zich nu eenmaal niet kunnen veroorloven om zich aan de afspraak te onttrekken, zonder zich de vijandigheid van alle anderen op de hals te halen. Ja, die andere stammen waren het gevaar, net als een grote horde Germanen die klaarstonden om de Rijn over te steken en over twee dagen bij Atuatuca zouden arriveren. Het verstandigste besluit zou zijn om dit kamp te ontruimen en zo snel mogelijk naar een meer veilige locatie te verkassen. Misschien naar het kamp in de Ardennen van Titus Labienus, Caesars onderbevelhebber. Of naar het kamp bij het moderne Brussel, onder leiding van Quintus Tullius Cicero, wiens broer Marcus de zo befaamde Romeinse senator was. Sabinus en Cotta vonden het verhaal blijkbaar niet onwaarschijnlijk klinken. Hoe realistisch zou het immers zijn dat één enkele stam in opstand zou zijn gekomen, zonder hulp van bondgenoten? Maar welke actie ze zouden ondernemen, dat was een hele andere zaak. Cotta wilde in het kamp blijven en wachten op Caesars bevelen, maar Sabinus vond het veiliger om te vertrekken. Het werd een felle discussie die tot diep in de nacht duurde. Maar uiteindelijk sloeg Sabinus met zijn vuist op tafel en zei op cynische wijze dat het niet zijn schuld zou zijn als ze zouden blijven en afgeslacht werden.

Reliëf van het Luikse paleis van de Prins-bisschoppen waarop is afgebeeld hoe Ambiorix met zijn mannen de Romeinen aanvalt. Let op hoe de krijger rechts van hem bewapend is met een slinger.
Reliëf van het Luikse paleis van de Prins-bisschoppen waarop is afgebeeld hoe Ambiorix met zijn mannen de Romeinen aanvalt. Let op hoe de krijger rechts van hem bewapend is met een slinger.

De volgende ochtend stonden de troepen klaar en vertrokken. Een kilometer of 3 verderop hadden de Eburonen hun hinderlaag gelegd. Toen de Romeinen een keteldal doortrokken doken er plotseling van twee kanten krijgers op, die het leger in de tang namen. De voorhoede kon niet voorwaarts de heuvels in vluchten en de achterhoede kon zich niet terugtrekken! Uitvallen waren zinloos: de lichtbewapende Eburonen weken razendsnel achteruit, zodat het bijna onmogelijk was om hen zware verliezen toe te brengen. De Eburonen waren dus slim genoeg om de sterke en zwakke kanten van zowel hun eigen uitrusting als die van de vijand uit te buiten. Ze vermeden het om man tegen man te vechten en vielen in plaats daarvan aan met hun slingers. Sabinus raakte in paniek, maar Cotta had zich beter voorbereid en probeerde voor elkaar te krijgen dat de soldaten zich in een kring opstelden. Daardoor hielden de Romeinen het toch nog tot in de middag vol.

Romeinse soldaten zagen er in de tijd van de Gallische oorlog nog niet helemaal uit zoals het klassieke beeld is. Kenmerkend zijn nog iets eenvoudigere bronzen helmen en meer ovale schilden. Het platenharnas was nog niet in gebruik, zodat de meeste legionairs een maliënkolder droegen.
Romeinse soldaten zagen er in de tijd van de Gallische oorlog nog niet helemaal uit zoals het klassieke beeld is. Kenmerkend zijn nog iets eenvoudigere bronzen helmen en meer ovale schilden. Het platenharnas was nog niet in gebruik, zodat de meeste legionairs een maliënkolder droegen.

Toen ging het echter fout. Enkele voorname officieren waren in de loop van het gevecht uitgeschakeld en nu raakte ook Cotta gewond door een slingerkogel. Sabinus probeerde het commando over te nemen, maar was zo in paniek dat hij nauwelijks wist wat te doen. Toen merkte hij Ambiorix in de verte op en stuurde zijn tolk naar hem toe om te onderhandelen. Deze werd teruggestuurd met de woorden dat als Sabinus wilde onderhandelen hij zelf maar komen moest. Sabinus probeerde Cotta nog over te halen, maar deze was er fel op tegen om Ambiorix nog eens te vertrouwen. Hij had gelijk. Sabinus vertrok ongewapend met zijn staf en escorte om nooit meer terug te komen. Ambiorix liet nog één keer de aanval los op de Romeinen, die grote verliezen leden en op de vlucht sloegen. Ook Cotta sneuvelde. De overlevenden wisten Atuatuca weer te bereiken, waarbij de standaarddrager zelfs zijn legioensadelaar over de omheining wierp, het kamp in. De paar mannen in het kamp hielden stand tot de nacht viel. Tegen die tijd hadden ze alle hoop verloren en doodden elkaar. Slechts een paar mannen overleefden de strijd en vluchtten naar Labienus.

Gouden munt van de Eburonen, met op de keerzijde een paard in Keltische stijl. Door hun edelmetaal om te smelten en er munten van te slaan konden de Eburonen bondgenootschappen kopen en hun bezit veiligstellen.
Gouden munt van de Eburonen, met op de keerzijde een paard in Keltische stijl. Door hun edelmetaal om te smelten en er munten van te slaan konden de Eburonen bondgenootschappen kopen en hun bezit veiligstellen, zoals een muntvondst in Limburg heeft laten zien.

Anderhalf legioen was afgeslacht en er was een legioensadelaar buitgemaakt: één van de grootste Romeinse nederlagen in de Gallische Oorlog. Op lange termijn kon dit ook zeer ernstig zijn omdat andere Belgen en Galliërs nu misschien zouden denken dat de Romeinen gemakkelijker te verslaan waren dan men aanvankelijk had gedacht, zodat de opstand zou kunnen groeien. Ambiorix rook inderdaad de geur van de overwinning en trok snel zuidwaarts, waar hij de Atuatuci en de Nerviërs overhaalde om zich aan te sluiten. Deze twee grote stammen brachten een hoop bondgenoten mee, zodat tegen het begin van 53 v. Chr. er een enorme opstand in Belgica gaande was. Vervolgens marcheerde Ambiorix met zijn bondgenoten naar het winterkamp van Cicero. Die bleek echter niet zo gemakkelijk bij de neus te nemen en sloeg de aanval af. Pas na een dag of tien vernam Caesar wat er aan de hand was en trok noordwaarts om Cicero te ontzetten, nadat hij de Senaat op theatrale wijze gezworen had de Belgische opstandelingen te vernietigen. Labienus zat ondertussen echter ook in de knoei, want de Treveren hadden zich inmiddels ook openlijk opstandig getoond en hadden zijn kamp aangevallen. Toch bleken zij niet zo taai als gedacht. Zodra Indutiomarus hoorde van Caesars overwinning stuurde hij zijn manschappen snel weer naar huis. Maar gedane zaken namen geen keer: Indutiomarus had zijn ware aard getoond en Caesar wist dat hij voorkomen moest dat zijn vijand aanhang wierf. Niemand mocht verder de wapens nog opgenomen hebben, maar er hing desalniettemin oorlog in de lucht. Doordat er in Gallië echter sprake was van kleine stamstaten zonder een overkoepelende, algehele leiding, kon Caesar de verschillende stamhoofden tegen elkaar uitspelen in de Gallische raad die hij in Samarobriva (Amiens) bijeenriep.

Reconstructie van een Treverische nederzetting in Altburg, in Duitsland.
Reconstructie van een Treverische nederzetting in Altburg, in Duitsland.

Indutiomarus werd zodoende geïsoleerd en de vorst zag zich gedwongen om nogmaals de wapens op te nemen en Labienus aan te vallen. Van Gallische hulp was geen sprake meer en de Germanen van achter de Rijn weigerden ook te helpen. Deze werd echter tijdig gewaarschuwd door Cingetorix, Indutiomarus’ schoonzoon, die in een volksvergadering door de vorst tot landverrader verklaard was. Labienus schakelde derhalve zoveel mogelijk ruiters uit de omgeving in, zodat Indutiomarus verslagen en gedood werd. Zoals hij was omgekeerd bij het nieuws van Ambiorix’ nederlaag tegen Caesar, zo keerden de Eburoonse en Nervische versterkingen om zodra ze van Indutiomarus’ dood hoorden. De opstand in Belgica zelf was echter nog lang niet gebroken. Caesar werkte de rest van de winter dan ook hard aan het regelen van versterkingen: hij verzocht Pompeius om het nieuwe Eerste Legioen te sturen en wist door te ronselen zelf nog twee legioenen op te richten. Begin maart viel Caesar met in totaal vier legioenen het grondgebied van de Nerviërs binnen en onderwierp hen weer. Op een nieuwe Gallische raad werd de Romeinse troepenmacht getoond en alle stammen die geen vertegenwoordiging zonden werden afgestraft. Nu was het tijd om af te rekenen met de Eburonen. Met een enorme legermacht trok Caesar noordwaarts.

Reconstructie van een Menapische boerderij in Destelbergen. Ambiorix zal als stamhoofd of koning in een aanzienlijk groter huis gewoond hebben. Van luxe villa's of paleizen was nog geen sprake.
Reconstructie van een Menapische boerderij in Destelbergen. Ambiorix zal als stamhoofd of koning in een aanzienlijk groter huis gewoond hebben. Van luxe villa’s of paleizen was nog geen sprake.

Caesars doel was de Eburonen in te sluiten, zodat ze niet konden vluchten naar het grondgebied van de Menapiërs, in het westen, of naar Germaanse bondgenoten achter de Rijn. Labienus werd met twee legioenen gestuurd om de Treveri te onderwerpen, waarna Cingetorix als vorst van de stam werd aangesteld. Caesar zelf ging met vijf legioenen naar de Menapiërs, die hij onderwierp door wegen en bruggen aan te leggen in hun moerassige land, zodat hij hun dorpen kon bereiken en platbranden. Zo werd de stam gedwongen om de strijd te staken: zij kregen vrede in ruil voor gijzelaars en het verbreken van al hun banden met Ambiorix. Daarna gingen Caesar en Labienus de Rijn over om de Germaanse bondgenoten van Ambiorix mores te leren. De Ubiërs beloofden opnieuw trouw en de Sueben maakten zich wijselijk uit de voeten, waarop Caesar besloot niet lang in het gevaarlijke gebied te blijven. Tegen eind juli of begin augustus waren de Eburonen uiteindelijk zelf aan de beurt. De cavalerie werd vooruitgestuurd om Ambiorix gevangen te nemen, maar de verrassingsaanval op zijn hoeve werd alsnog door zijn manschappen opgevangen, terwijl de leider zelf zijn paard besteeg en vluchtte het bos in. Zijn troepen riep hij daarna opvallend genoeg niet bij elkaar voor een beslissende veldslag, misschien uit angst voor de Romeinen, maar misschien ook gewoon omdat hij er in de chaos niet meer in slaagde. Derhalve verklaarde hij dat het ieder voor zich was, waarop de meeste Eburonen zich verscholen in de Ardennen of achter de moerassen van de Kempen. Ook vluchtten sommigen naar naburige stammen en volgens Caesar zelfs naar de Waddeneilanden, maar gezien de afstand daarvan tot het Eburoonse leefgebied is dat waarschijnlijk een onjuiste interpretatie. De oude vorst Catuvolcus wenste niet meer te vluchten of te vechten, maar had ook geen trek in gevangenschap, waarop hij zichzelf doodde door het sap van de taxusboom te drinken.

Reconstructie van een Eburoonse nederzetting die rond 50 v. Chr. verlaten werd. (Bron: Livius.org)
Reconstructie van een Eburoonse nederzetting die rond 50 v. Chr. verlaten werd. (Bron: Livius.org)

Caesar richtte Atuatuca in als zijn hoofdkwartier en splitste zijn leger van hieruit in drieën op, om elke vorm van verzet uit te roeien. De teruggetrokken Eburonen vochten nu echter niet meer als een leger en hadden ook geen burchten om te belegeren. In plaats daarvan verscholen zij zich zoveel mogelijk en doken er af en toe kleine groepjes op die als een soort guerrilla-strijders de Romeinen belaagden en hen dan het woud in lokten. Daar verdwaalden de legionairs gemakkelijk en werden dan in afzonderlijke groepjes verslagen. Caesar besloot alle buurstammen dus gewoon uit te nodigen om deel te nemen aan de strooptocht, wetende dat Germanen wel gewend waren aan dichte wouden en zompige moerassen. Als vliegen kwamen ze op de stroop af en de Sugambren, Caesars oude vijanden achter de Rijn, kwamen zelfs met 2000 man. Erg betrouwbaar bleken zij echter niet als bondgenoten, daar zij op eigen houtje Atuatuca probeerden te betrekken, hetgeen mislukte. De tweede strooptocht wierp desondanks vruchten af. Elk gebouw werd platgebrand, bijna alle spullen werden in beslag genomen en elk aangetroffen graankorreltje werd geconfisqueerd of vernietigd. Ambiorix zelf kreeg men niet te pakken. Regelmatig werden er wel mannen opgepakt die zeiden dat ze hem hadden gezien, maar dat hij nog net ontsnapt was. Naar het schijnt ging hij met een klein escorte van plaats naar plaats en maakte zich ’s nachts steeds weer uit de voeten.

Het Gallo-Romeins Museum staat niet voor niets in Tongeren.
Het Gallo-Romeins Museum staat niet voor niets in Tongeren.

Erg veel kon dat Caesar al niet meer schelen. De opstand was afgestraft en de vrede weergekeerd middels een afschrikwekkend voorbeeld, zodat de veldheer in het najaar in alle rust naar Italië terugkeerde. De vrede in Gallië werd het jaar daarop alweer ruw verstoord, maar aan de grote Gallische opstand van Vercingetorix namen de meeste ex-bondgenoten van Ambiorix geen deel meer, met uitzondering van de Nerviërs en de Morini. Pas in 51 v. Chr., toen Vercingetorix al verslagen was, brak er nog één opstand uit in het noorden, waarbij een Belgische coalitie onder leiding van de Bellovaci, een stam die in het huidige Picardië woonde, een laatste verzet vormde. Toen die opstand verslagen was, boden alleen de Treveri en de Eburonen nog steeds verzet, waarbij Ambiorix blijkbaar toch weer was opgedoken. Terwijl Labienus opnieuw de Treveri onder handen nam, ging Caesar voorgoed met de Eburonen afrekenen. Opnieuw werd er een verwoestende strooptocht gehouden, waarbij het gebied verwoest zou zijn. Het gebied zou ontvolkt zijn en dan niet middels massale deportatie, zoals antieke imperia in het Midden-Oosten wel eens toepasten. Volgens Caesar zou de stam volledig uitgeroeid zijn: elke Eburoon, man, vrouw of kind, zou gedood zijn, hetgeen men vandaag de dag als genocide zou beschouwen. Archeologisch onderzoek heeft echter geen bewijs van een volledige ontvolking van het Eburoons leefgebied aangetoond. Wel lijkt er sprake van een vermindering in akkerbouw, zodat er sprake is van een groot aantal doden, maar niet van ontvolking. Waarschijnlijk overleefden veel Eburonen door naar hun buren te vluchten, terwijl Caesar zijn pijlen vooral op de Eburoonse adel richtte, zodat de stam zijn politieke betekenis verloor.

Stamgebieden in de Lage Landen in de 1e en 2e eeuw. Het is van de kleinere stammen niet altijd even zeker waar hun exacte woonplaats was. Het is mogelijk dat stammen als de Tungri, Toxandriërs, Frisiavonen en de stammen aan de Rijn ontstaan waren uit restanten van de Eburonen.
Stamgebieden in de Lage Landen in de 1e en 2e eeuw. Het is van de kleinere stammen niet altijd even zeker waar hun exacte woonplaats was. Het is mogelijk dat stammen als de Tungri, Toxandriërs, Frisiavonen en de stammen aan de Rijn ontstaan waren uit restanten van de Eburonen.

Het is zeer goed mogelijk dat de overgebleven Eburonen gewoon zijn opgegaan in omringende stammen, of zelfs met een aantal hiervan een nieuw stamverband hebben gevormd. Het vrijgekomen land zou volgens de traditionele visie aan de Germaanse Tungri zijn gegeven, die het gebied hierna binnen zouden zijn getrokken. Het is echter niet onmogelijk dat de Tungri een naam is die aan een hergroepering van de overlevenden gegeven werd, of dat zij vazallen van de Eburonen waren, die simpelweg in het machtsvacuüm sprongen. In elk geval was de verovering van Belgica en in feite heel Gallië een feit. Heel Gallië? Nee. Een klein deel bleef nog enig verzet bieden. En hoewel de lezer wellicht had gehoopt dat het om een Gallische stam in Armorica (Bretagne) ging, waren het in deze tijd toch vooral de bewoners van moerassige gebieden in West-Vlaanderen en het zuidwesten van Nederland die moeilijk te temmen waren. De Menapiërs erkenden het Romeinse oppergezag nog nauwelijks. Wellicht zijn het de Bataven die hen later zuidwaarts dreven. Op eenzelfde wijze is het mogelijk dat de komst van de Bataven en Cananefaten (of althans van hun politieke elite) ook met het door Caesar gecreëerde machtsvacuüm te maken heeft. Rome claimde het gebied tot aan de Rijn, maar het daadwerkelijke bestuur reikte nog niet precies zo ver. De machtsverhoudingen in Belgica waren dusdanig verstoord dat permanente militaire bezetting voorlopig noodzakelijk was. Maar Caesars persoonlijke doel van de oorlog was bereikt. Hij was schatrijk, extreem populair bij de Romeinse bevolking en nog populairder bij zijn legers en veteranen. Een botsing met de Senaat en Pompeius, die niet erg gesteld waren op deze ontwikkeling, werd onvermijdelijk. Het resultaat was een burgeroorlog waarbij Caesar zichzelf tot dictator voor het leven liet benoemen, met welhaast koninklijke ambities. Die ambities werden hem noodlottig, maar de ondergang van de republiek was niet te stuiten.

Standbeeld van Ambiorix in Tongeren, de stad die traditioneel met Atuatuca geassocieerd wordt. Het beeld werd in 1866 onthuld. Kunstenaar Jules Bertin had het uiterlijk van de volksheld volkomen verzonnen, wat in het bijzonder geldt voor de stereotype gevleugelde helm.
Standbeeld van Ambiorix in Tongeren, de stad die traditioneel met Atuatuca geassocieerd wordt. Het beeld werd in 1866 onthuld. Kunstenaar Jules Bertin had het uiterlijk van de volksheld volkomen verzonnen, wat in het bijzonder geldt voor de stereotype gevleugelde helm.

Ambiorix zelf ging de geschiedenis in als een soort volksheld. Toen in 1830 de Zuidelijke Nederlanden voor het eerst een volledig onafhankelijk land werden, zat men al gauw met het probleem van legitimiteit. Er was namelijk geen sprake van een overkoepelende identiteit. Voordat deze provincies deel waren geweest van het Koninkrijk der Nederlanden waren zij Franse departementen geweest. Dáárvoor waren zij een personele unie geweest van graafschappen en hertogdommen, waarbij hun titels in het bezit waren geweest van de aartshertog van Oostenrijk en daarvoor de koning van Spanje… met uitzondering van pakweg een derde van het grondgebied, dat als Prinsbisdom Luik onafhankelijk gebleven was. Voor een overkoepelende geschiedenis greep men dus naar het verre verleden. Het nieuwe koninkrijk kreeg de naam België, waarbij de opstand van de Eburonen werd uitgelegd als een opstand van alle Belgen. De Belgen, die van alle Gallische volkeren de dapperste waren geweest. Hiermee werd een beeld geschetst van een België dat al 2000 jaar bestond: een eigen volk met een eigen identiteit en bestuur, dat sinds de Romeinse tijd aan één stuk door bezet was door buitenlandse grootmachten. Per slot van rekening leg je de onafhankelijkheid van je land liever uit als bevrijding dan als muiterij. Dat Caesar de Eburonen Germaans noemde was eigenlijk alleen maar mooi, want de term Gallisch werd te veel met Frankrijk geassocieerd. Op grond van deze historische mythe werd Ambiorix op een voetstuk gezet, met een standbeeld in Tongeren, de stad die traditioneel als Atuatuca werd beschouwd. De stad die ironisch juist genoemd werd naar de stam die het land van de Eburonen overnam.

De gewelddadige komst van Julius Caesar (58 t/m 55 v. Chr.)

Het eerste directe contact van de bewoners van het huidig Nederlands grondgebied met de Romeinse legermacht was allerminst zachtzinnig te noemen. Men raakte betrokken in de Gallische Oorlog en zoals recentelijk in het nieuws was, wordt het steeds waarschijnlijker dat Caesar hier op zeer gewelddadige wijze huisgehouden heeft.

Caesar, Crassus en Pompeius. Als het Eerste Triumviraat sloten deze rivalen de handen ineen en zorgden ervoor dat er niets gebeurde dat tegen hen werkte. Na de dood van Crassus viel deze balans weg en werden Pompeius en Caesar aartsvijanden.
Caesar, Crassus en Pompeius. Als het Eerste Triumviraat sloten deze rivalen de handen ineen en zorgden ervoor dat er niets gebeurde dat tegen hen werkte. Na de dood van Crassus viel deze balans weg en werden Pompeius en Caesar aartsvijanden.

De Gallische Oorlog zou men kunnen beschouwen als een groot prestigeproject van een politicus. Caesar leefde in de tijd van de Romeinse republiek en was lid van een patricische (adellijke) familie, de Gens Iulia, die beweerde af te stammen van Julus, de kleinzoon van Aeneas. Via moederskant zou hij ook nog afstammen van de Romeinse koningen Ancus Marcius en Numa Pompilius. Ondanks deze adellijke komaf met nogal protserige claims was de familie nogal verpauperd en was het voor een goede carrière noodzakelijk om hard te werken. Na de Slavenoorlog tegen Spartacus, waren de twee machtigste mannen in Rome Gnaeus Pompeius en Marcus Licinius Crassus. De twee werkten om strategische redenen samen, maar konden elkaar amper luchten of zien. Door met beide heren een alliantie te sluiten en zo hun conflict te overbruggen, was het Eerste Triumviraat tot stand gekomen en had Caesar het consulaat kunnen krijgen in 59 v. Chr. Verkiezingsuitslagen waren in dergelijke positie vooral afhankelijk van je netwerk, zodat al je bondgenoten ook hun cliënten mobiliseerden om op je te stemmen. En deze won Caesar extra goed door “vrijgevigheid”, wat in die tijd niet ongebruikelijk was, maar nu gerust als smeergeld kan worden gezien.

Gallië in de eerste eeuw voor Christus. Het zuidoosten was al Romeins voor de komst van Caesar.
Gallië in de eerste eeuw voor Christus. Het zuidoosten was al Romeins voor de komst van Caesar.

Caesar was dus een ambitieuze politicus. Hij werkte samen met Pompeius en Crassus, maar kon niet voor hen onderdoen. Zijn consulaat had hem handen vol geld gekost en zijn schulden waren torenhoog toen in 58 v. Chr. zijn éénjarige ambtstermijn erop zat. In dat jaar werd hij benoemd tot gouverneur van de provincie Gallia Narbonensis, het zuidoosten van het tegenwoordige Frankrijk. Ook had hij Gallia Cisalpina (Noord-Italië) en Illyricum (de Joegoslavische kust) voor vijf jaar bemachtigd. Van daaruit begon hij plannen te maken om Dacië aan te vallen. Om zowel zijn schulden te verminderen als zijn naam te vergroten, kon Caesar een oorlog dan ook goed gebruiken. Maar het plan met Dacië werd uiteindelijk verruild toen zich in Gallië iets onvoorziens voordeed. De Helvetiërs, een Gallische stam in het huidige Zwitserland, kregen het steeds benauwder door de toenemende druk van hun Germaanse buren. Uiteindelijk besloten zij hun land te verlaten en naar de westkust te verhuizen. Hoewel zij dit op een vreedzame manier probeerden te doen, trokken zij over het grondgebied van Romeinse bondgenoten, wat voor Caesar genoeg reden was voor oorlog. Dat kon gemakkelijk, want de volksmigratie riep de pijnlijke herinnering van de Cimbrische oorlog op bij de Romeinen. In zijn verslag van de oorlog, een propagandawerk waarin Caesar zijn daden in feite verdedigt, werd bovendien de beschuldiging toegevoegd dat de Helvetische koning Orgetorix van plan was geweest om heel Gallië in zijn macht te krijgen.

Caesars uitgebreide veldtochten in Gallië. Het werd een jarenlange veroveringsoorlog die helemaal uit de hand liep.
Caesars uitgebreide veldtochten in Gallië. Het werd een jarenlange veroveringsoorlog die helemaal uit de hand liep.

In het eerste jaar van die oorlog zullen de Lage Landen nog niet betrokken zijn geweest. Zowel de Helvetiërs als de Germaanse Sueben, die Gallië ook waren binnengevallen, werden snel verslagen. Maar de aanwezigheid van de Romeinse troepen leidde uiteraard tot onrust onder de bevolking. De verschillende Keltische volkeren waren nog te verdeeld, maar in Belgica daarentegen wisten de Belgen en Germanen dit probleem op te lossen door middel van een groot bondgenootschap, dat werd bekrachtigd door de uitwisseling van gijzelaars, zoals in die tijd gebruikelijk was. Hoewel er nog geen strijd was geweest met deze stammen greep Caesar dit aan als een nieuwe casus belli, opnieuw met de bewering dat er sprake was van een dubbele agenda. Zo kwamen de Lage Landen voor het eerst in aanraking met de Romeinse legermacht, die heel anders was dan wat zij gewend waren. In plaats van een krijgscultuur was hier sprake van een georganiseerd beroepsleger. Er waren veel meer rangen, de formaties waren veel strakker en meer geoefend en in plaats van individuele roem stond de onderlinge samenwerking voorop. Hoewel dat indruk moet hebben gemaakt, wil dat niet zeggen dat de Belgen maar wat deden. De Nerviërs wisten in eerste instantie tal van standaards buit te maken en veel Romeinse centurio’s uit te schakelen. Maar uiteindelijk onderwierp hij de meeste Belgen of joeg hen op de vlucht, met uitzondering van enkele stammen die zich in moeilijk doordringbare moerasgebieden ophielden.

Bij het Belgische Thuin zijn de sporen nog zichtbaar van het oppidum (Gallisch fort) waar de Atuatuci zich in terugtrokken.
Bij het Belgische Thuin zijn de sporen nog zichtbaar van het oppidum (Gallisch fort) waar de Atuatuci zich in terugtrokken.

Tijdens de campagnes in Belgica kwam Caesar voor het eerst dicht in de buurt van het tegenwoordige Nederland toen hij de strijd aanbond met de Atuatuci of Aduatieken. Door een vage etymologische overeenkomst in de namen was het fabeltje ontstaan dat deze stam een overblijfsel van de Cimbren en Teutonen was. Genoeg reden voor Caesar om hen uit te schakelen dus. De Atuatuci waren in feite gewoon een erg machtige stam, zodat het breken van hun machtspositie het meeste verzet zou uitschakelen. Dat bleek inderdaad het geval. Naburige onderhorige stammen, zoals de Eburonen, gingen door de knieën toen de Atuatuci verslagen werden. Er kwamen zelfs gezantschappen van over de Rijn om hun vriendschap (inclusief gijzelaars) aan te bieden, waaronder waarschijnlijk de Ubiërs. Alleen de Morini en Menapiërs in hun westelijke moerasgebieden bleven onafhankelijk. Ofschoon zij niet agressief waren, was dat toch een doorn in Caesars oog. Zijn plan om deze lastpakken in 55 v. Chr. – nadat hij met Crassus en Pompeius was overeengekomen dat zijn bevoegdheden met vier jaar verlengd zouden worden – alsnog te onderwerpen ging echter niet door. Een Germaanse inval in het najaar van 56 v. Chr. haalde een streep door de rekening. Twee stammen, de Usipeten en de Tencteren, waren van hun grond verdreven door de Sueben en hoopten nu van het machtsvacuüm in het oosten van Belgica gebruik te maken. De inval was extra ernstig omdat Caesar vreesde dat de Galliërs en Belgen deze Germanen wellicht als bondgenoten tegen de Romeinen konden zien. Caesar riep dan ook een Gallische raad bijeen, waar hij zich opwierp als de beschermer van het land.

Doorboorde schedels gevonden bij Kessel, vermoedelijk slachtoffers van Caesars aanval.
Doorboorde schedels gevonden bij Kessel, vermoedelijk slachtoffers van Caesars aanval.

Caesar trok naar het noorden met zijn enorme leger en de Gallische hulptroepen, tot hij gezanten van de Usipeten en Tencteren tegenkwam. Zij verzochten om een woonplaats in het rijk, of dat nu op hun huidige plek in Belgica was of op een plek die Caesar aan zou wijzen. Hoewel een bondgenootschap boven vijandschap te verkiezen viel, voelde Caesar er niets voor om deze Germanen in Gallië toe te laten. In plaats daarvan gelastte hij hen de Rijn weer over te steken en zich op het land van de Ubiërs te vestigen, met de opmerking dat je geen land van anderen op kon eisen als je je eigen land niet eens had kunnen verdedigen. De gezanten vroegen Caesar om drie dagen bedenktijd en of hij verder niet wilde optrekken. Beide verzoeken wees hij af, naar eigen zeggen omdat hij vreesde dat de Germanen tijd wilden winnen om versterkingen te roepen. Toen ging het mis: de Romeinse voorhoede raakte slaags met de Usipetische ruiters en werd teruggeslagen. Niet meer dan een schermutseling, maar toch een ernstige verstoring van de diplomatieke betrekkingen. De volgende dag kwamen de aanvoerders en stamoudsten van beide stammen naar Caesar toe in een poging te redden wat er te redden viel en hun excuses te maken voor het gevecht. Caesar zag dit anders. Het gevecht was volgens hem een schending van de overeenkomst, zodat de onderhandelingen nu werden afgebroken. Hij nam de gezanten gevangen en opende een verrassingsaanval op de rest van de Usipeten en Tencteren, die nu van hun leiders beroofd waren. Bij de aanval op hun wagenkamp werden niet alleen veel vechtende krijgers, maar ook tal van vrouwen en kinderen gedood. De gevangen leiders werden na deze Romeinse overwinning wel vrijgelaten, maar bleven uit angst voor de Belgen toch bij Caesar rondhangen.

Zwaardfragmenten uit Kessel (vici.org)
Zwaardfragmenten uit Kessel (vici.org)

Vermoedelijk vond de wrede actie van Caesar in mei of juni 55 v. Chr. plaats op Nederlandse bodem, bij het Noord-Brabantse Kessel, wat men opmaakt uit archeologische, historische en geochemische gegevens. De aanval heeft veel weg van een poging om de “indringers” uit te roeien, een daad die tegenwoordig zou vallen onder genocide. Dergelijke acties waren niet ongebruikelijk in deze tijden, evenmin als de verwoesting van steden of de gedwongen migratie van verslagen volkeren. Hoewel de wreedheid van de actie niet werd onderschat, zat men hier beduidend minder mee dan met het gevangennemen van de onderhandelaars. Onderhandelaars en afgezanten genoten ook toen al diplomatieke onschendbaarheid, zodat het gevangennemen of bevechten van hen dus in feite gold als een oorlogsmisdaad. In tegenstelling tot tegenwoordig was er echter geen internationaal gerechtshof dat hierover oordeelde. Wel spraken Caesars tegenstanders in de Senaat er schande van. Cato de Jongere, die bekendstond als een toonbeeld van integriteit en koppigheid, stelde zelfs de vraag of men Caesar niet moest uitleveren aan de Germanen om de smet van zijn daden van de Romeinse republiek af te wassen.

De Romeinse republiek breidde in Caesars tijd in een rap tempo uit. Caesar boekte een enorme verovering met Gallië (gearceerd).
De Romeinse republiek breidde in Caesars tijd in een rap tempo uit. Caesar boekte een enorme verovering met Gallië (gearceerd).

Uiteraard kwam het lang niet zover. Menigeen zag het vernietigen van de invallers toch als een soort heldendaad. Dat daar een wat minder fraaie toedracht bij hoorde, was blijkbaar niet zo’n probleem. Caesar trachtte er in elk geval lering uit te trekken en trok de Rijn over om alle Germanen duidelijk te maken dat zij niets te zoeken hadden in Gallië, met als uitleg aan het thuisfront dat de Usipetische en Tencterische ruiterij ontsnapt waren en zich bij de vijandige Sugambren hadden gevoegd, die uitlevering weigerden. Bovendien hadden de Ubiërs opnieuw hulp gevraagd tegen de Sueben. De veldtocht in Germanië stelde qua resultaat erg weinig voor. De Sugambren trokken zich terug in de diepe wouden en verder werden er vooral bondgenootschappen behaald. Caesar ging na 18 dagen terug naar Gallië en liet de Romeinse brug over de Rijn vernielen. Hij besloot zich nu maar op het westen te richten en de Britten te laten zien wie er de baas was, onder het mom dat zij de Belgen gesteund hadden. De veldtocht was een fiasco door het slechte weer, maar bij terugkomst versloeg Caesar eindelijk de Morini. Bij latere veldtochten in Brittannië was Caesar voorzichtiger en liet hij troepen in Gallië achter. En terecht, want het begon te rommelen in Gallië…

K-k-keizer Claudius

claudius25 januari 41 na Chr. was de dag waarop de Senaat na een nacht lang debatteren instemde met de benoeming van keizer Claudius. Dat er veel discussie aan vooraf ging is niet zo vreemd. De Senaat had sterk overwogen om helemaal geen nieuwe keizer te benoemen na de moord op Caligula, twee dagen eerder. Claudius was bovendien geen voor de hand liggende opvolger, want hij was altijd het buitenbeentje van de familie geweest. Uiteindelijk zou hij echter de enige keizer van de Claudische dynastie zijn, die onder zijn familienaam de geschiedenis in ging. Verder lezen K-k-keizer Claudius

Attila de Hun, de gesel Gods

attilapopEigenlijk weet niemand hoe hij eruit zag, maar berucht is hij des te meer. Attila de Hun, die midden 5e eeuw de aartsvijand van het Oost- en West-Romeinse rijk was. “Waar Attila is geweest groeit geen gras meer,” zo zei men. Hij stond bekend als de Gesel Gods en is de beroemdste van alle aanvoerders van de Hunnen. Toch zijn er maar weinig zaken over zijn leven echt duidelijk…  Verder lezen Attila de Hun, de gesel Gods