Of de militaire onderneming van keizer Caligula nu een dolkomisch fiasco of slechts een voorbereidende oefening was, de rust in ons land leed er niet onder. Caligula zelf kwam het jaar daarop al gruwelijk aan zijn einde toen zijn eigen lijfwacht zich tegen hem keerde. Hoewel het principaat hiermee eventjes wankelde, werd de republiek uiteindelijk niet hersteld en kwam Caligula’s timide en intellectuele oom op de troon. De nieuwe keizer, Claudius, was een broer van de vroegere veldheer Germanicus en dus ook een zoon van Drusus. In 43 na Chr. begon Claudius zich alsnog op te maken voor de Romeinse invasie van Brittannia. De onderneming werd een succes en de Romeinen stootten ver op het eiland door. Ook dit zou effect hebben voor de bevolking van ons land, waar immers veel mannen bij de hulptroepen dienden. Zeker wat betreft de Bataven, die wel acht cohorten aan infanterie leverden en een ruiterafdeling! Geen wonder dan ook dat zij van verdere belasting waren vrijgesteld. De Cananefaten daarentegen leverden weliswaar veel minder hulptroepen, maar toch… En hoewel veel van deze hulptroepen gewoon dienden bij de grensbewaking en militaire acties van Germania Inferior, wat in feite nog een militair district was, zouden op den duur meerdere van hen ook deelnemen aan expedities in Brittannia. Manschappen genoeg en in Germania Inferior was het toch rustig… dacht men.
Stammen rond de Noordzee in 150 na Chr. Een groot verschil met een eeuw eerder is dat de Ampsivariërs rond 50 na Chr. nog als buren van de Chauken golden. (De moderne kustlijn is weergegeven. In de Romeinse tijd was deze met name op Nederlands terrein zeer anders.)
Enkele jaren later werd de rust in de Rijndelta ernstig verstoord door een dreiging vanaf zee. Het land van de Chauken, het gebied rondom de Eemsmonding in het tegenwoordige Oost-Friesland, stond bekend als een waar piratennest. Vrij regelmatig voer er een ploeg zeerovers uit, vermoedelijk in kano’s, niet alleen om schepen aan te vallen, maar vooral ook om de dorpen te plunderen die langs de kust stonden. Ook nederzettingen langs de rivieren konden op het programma staan. Het was dan ook niet voor niets dat er af en toe Romeinse schepen als een soort waterpolitie op de rivieren patrouilleerden. Maar in het jaar 47 waren de plunderingen erger dan ooit. Het ging blijkbaar om een flink grote troep van Chaukische en ook Friese zeerovers, onder leiding van ene Gannascus. Gannascus was zelf geen Chauk of Fries maar een Cananefaat uit de hulptroepen. Toen in 46 na Chr. de Romeinse legaat Sanquinus Maximus overleed, was hij gedeserteerd en naar het noorden gevlucht. Daar had hij handig gebruik gemaakt van het tijdelijke machtsvacuüm en zijn kennis van alle waterwegen in de delta. Bovendien kende hij, net als Arminius, natuurlijk de Romeinse strategieën en de sterke en zwakke punten daarvan. Dat maakte deze troep piraten veel gevaarlijker en driester dan ooit tevoren. Het castellum Praetorium Agrippinae (Valkenburg) werd waarschijnlijk zelfs door hen platgebrand!
De zogenaamde “pseudo-Corbulo” uit de Centrale Montemartini. Het is niet bekend wie deze buste voorstelt, maar jarenlang is hij ten onrechte aan Corbulo toegeschreven.
Uiteraard kon zoiets niet ongestraft blijven. De plunderaars hadden hun hand overspeeld en toen de opvolger van Sanquinus arriveerde liet hij dat merken ook. Gnaeus Domitius Corbulo, wiens dochter vele jaren later de vrouw van keizer Domitianus zou worden, werd de nieuwe legatus Augusti pro praetore (provinciale bevelhebber) en ging zo snel hij kon over tot actie. Om de wateren helemaal vrij van piraterij te maken, liet hij ze helemaal uitkammen. De kleinere schepen werden de kreken, zijriviertjes en wadden op gestuurd, terwijl de grotere schepen van de Rijnvloot opdracht kregen de Rijn af te varen. Zo werden de nog aanwezige piraten verjaagd of te grazen genomen. Verder deed Corbulo alles om de blijkbaar nogal ingeslapen troepen wakker te schudden, middels veel training en streng optreden. Twee soldaten die bij de zware opbouw van een dagmarskamp hun zwaarden hadden afgedaan zouden zelfs door hem geëxecuteerd zijn. Nadat de waterwegen gezuiverd waren trok Corbulo namelijk noordwaarts met vloot en leger. Het land van de Frisii werd weer bezet, waarbij de stam opnieuw gedwongen werd het Romeinse oppergezag te erkennen en gijzelaars te leveren. Het Friese grondgebied werd officieel afgebakend, er werd een nieuw fort gebouwd (wellicht op de plaats waar Flevum gestaan had, al is dit niet zeker) de hoofdmannen werden afgezet en er werd een Romeins ambtelijk bestuur en rechtssysteem ingevoerd. In feite was de onderwerping van de Frisii hernieuwd.
Wellicht gebruikten Gannascus en zijn mannen dit soort zeewaardige kano’s.
Gannascus was echter niet op zijn achterhoofd gevallen en hij was dan ook niet in onveilig gebied blijven hangen. In plaats daarvan had hij zich op het Chaukische grondgebied teruggetrokken. Corbulo zond de stam bericht dat hij ook hun onderwerping eiste. Hun hoofdmannen en Gannascus verklaarden zich toen bereid tot onderhandelen en Corbulo stuurde dan ook een afvaardiging naar de Chauken toe. Toen bleek echter dat de Romeinen niet erg eervol omsprongen met een deserteur en piraat: de onderhandelingen bleken een vals voorwendsel om het gebied binnen te komen en de booswicht te pakken te krijgen. Gannascus werd dan ook door de afgezanten vermoord. In Corbulo’s ogen was deze actie wellicht te rechtvaardigen, maar de Chauken waren woedend. Volgens zowel Germaanse als Romeinse gebruiken waren onderhandelaars en afgezanten in feite onschendbaar, zodat deze moord gezien kon worden als een grove wandaad en belediging. Onnodig te zeggen dat elke vorm van onderhandelingen werden afgebroken. Corbulo maakte zich op voor een grote strafexpeditie tegen de Chauken. Maar toen werd hij tegengehouden.
De Classis Germanica (Rijnvloot) bevatte een groot aantal oorlogsschepen om de zeerovers mee te bestrijden.
Keizer Claudius wenste een stabiele Rijngrens. De verovering van Brittannia had prioriteit en hij kon zich niet veroorloven dat de rijksgrens bedreigd zou worden. Dat kon immers grote gevolgen hebben voor de situatie in Gallië en dat was allerminst een prettig vooruitzicht. Corbulo werd dan ook teruggefloten en kon niet anders dan gehoorzamen. Na zijn offensieve daden ging hij nu terug naar een defensief beleid. De Frisii werden vermoedelijk niet langer bezet, omdat Claudius de Rijn als grens verkoos. Wel hebben zij vermoedelijk een soort vazalstatus gehad: de Romeinse instellingen hielden er geen stand, maar wel leverden zij nog wat schatting en hulptroepen, waarbij overigens niet duidelijk is hoe lang dit precies heeft standgehouden. Het drama onder Gannascus indachtig, versterkte Corbulo de Rijngrens in het westen, van de kust tot aan Fectio. Ten oosten daarvan was de toestand aanzienlijk stabieler, mede door de beperkte bewoning van de Veluwe, zodat dit hier nog niet nodig werd geacht.
Door de ligging aan het kanaal is het zeer waarschijnlijk dat Corbulo verantwoordelijk is voor de bouw van het castellum in Leiden-Roomburg,waar tegenwoordig een openbaar park aan het fort herinnert.
In het westen werd de grenscontrole echter versterkt door massale houtkap en de bouw van castella op strategische punten, zoals bij watersplitsingen of grote bochten in de Rijn. Elk castellum bevatte een cohort van zo’n 500 hulptroepen, met uitzondering van Fectio dat de vlootbasis was en derhalve een stuk groter was. De castella werden verbonden door de Romeinse hoofdweg die langs de Rijn liep. Die hoofdweg werd bewaakt door wachttorens, doorgaans met een onderlinge afstand van zo’n 800 à 1500 meter, bemand door minimaal vier soldaten. Zo ontstond er een netwerk van posten die elkaar in geval van nood snel konden waarschuwen. Kleine bendes konden door de cohorten gemakkelijk worden tegengehouden. Vermoedelijk was deze grensverdediging, die wij de Romeinse limesnoemen, in de tijd van Corbulo nog niet zo optimaal als een halve eeuw later, maar de basis was nu definitief gelegd. De Romeinen zelf spraken overigens niet van een limes maar van de ripa Rheni (Rijnoever).
Vermoedelijke loop van het Kanaal van Corbulo.
Het beroemdste werk van Corbulo werd echter zijn kanaal, ook wel de Fossa Corbulonis of Corbulogracht genoemd. Het Kanaal van Corbulo diende om de Rijn en de Maas in Zuid-Holland te verbinden, zodat Romeinse schepen de woelige Noordzee zoveel mogelijk konden vermijden. Volgens Tacitus deed Corbulo dit vooral om de soldaten bezig te houden, wat impliceert dat dit dus na de veldtocht in het noorden gebeurde. Het lijkt er echter ook op dat het wel degelijk gaat om de efficiëntie van de grensbewaking te verhogen en het is niet ondenkbaar dat het een onderdeel was van zijn strijd met de piraten. Door het kanaal konden immers niet alleen handelsschepen maar ook militaire schepen sneller heen en weer. Dit voor schepen die goederen of materiaal aan de forten af kwamen leveren, maar uiteraard ook voor de Romeinse marine.
Standbeeld van Corbulo in Voorburg.
Waarschijnlijk liep het kanaal van Matilo (Leiden-Roomburg) naar Helinium (mogelijk Naaldwijk). Het betrof geen volledig nieuwe waterweg, maar eerder de verbinding van al bestaande beken en zijriviertjes. Niet alleen was het goed voor de militaire logistiek, maar ook voor de handel! Het administratief centrum van het Cananefaats grondgebied werd aan het kanaal ingericht, waar het uiteindelijk tot een klein Gallo-Romeins stadje zou uitgroeien, op de plaats waar nu Voorburg ligt. Piraterij en kleine invallen waren niet voorgoed uitgebannen, maar de middelen om het te bestrijden waren veel effectiever aan het worden. Corbulo zelf werd voor zijn werk als triomfator in Rome onthaald. Zijn carrière zou hem later naar het oosten van het rijk voeren, waar hij de Parthen met succes bevocht. Helaas kwam hij ongelukkig aan zijn einde. Toen in 67 een opstand in Judaea uitbrak, stuurde keizer Nero Vespasianus erheen en riep Corbulo juist terug. Nero was hem namelijk gaan wantrouwen omdat zijn eigen schoonzoon bij een samenzwering betrokken was geweest. Na zijn ontmoeting met de keizer werd de veldheer gedwongen tot zelfmoord.
Na de dood van Julianus Apostata bleef het Romeinse rijk met een lege troon achter. Er was van tevoren geen opvolger aangewezen en er was ook geen naaste verwant die voor de hand lag. Uiteindelijk verkoos men daarop een notabel Romein uit als nieuwe keizer, in de vorm van Jovianus. Jovianus regeerde echter nog geen heel jaar, waarna de Valentiniaanse dynastie zich aandeed.
Keizer Jovianus kwam even verrassend aan de macht als hij ten onder ging.
Ook Flavius Jovianus, die in 331 geboren was in Singidunum (Belgrado), had een christelijke opvoeding gehad. Zijn vader was comes domesticorum, hoofd van het korps der protectoresdomici, een soort keizerlijke lijfwacht,waaruit de officieren voor de elite-eenheden werden gerekruteerd. Jovianus diende ook in dit korps en werd in 363 commandant van de protectores domici, onder Julianus. Al twee jaar daarvoor had hij de leiding gehad over de lijkstoet van Constantius II. Een opvallende benoeming, want Julianus gaf de voorkeur aan niet-christelijke officieren. In die hoedanigheid nam Jovianus dan ook deel aan Julianus’ noodlottige veldtocht tegen de Sassanidische Perzen. Nog op 26 juni, de dag van de dood van Julianus, kwamen enkele hoge officieren bijeen om te vergaderen wie de meest geschikte opvolger zou zijn. Jovianus maakte geen deel uit van deze bijeenkomst, evenmin als Salutius, de praetoriaanse prefect (in deze tijd een soort eerste minister) van het oosten, die als eerste het keizerschap kreeg aangeboden. Vanwege zijn hoge leeftijd bedankte Salutius voor het aanbod, waarna men zich tot Jovianus wendde. Dit vanwege de goede reputatie van zowel hemzelf als zijn vader. De 4e-eeuwse historicus Ammianus Marcellinus, die deelnam aan de veldtocht, benadrukt echter dat de keuze van het leger nogal een verrassing was. Volgens hem is het mogelijk dat Jovianus werd verward met een naamgenoot of dat de soldaten zijn naam verwarden met Julianus zelf.
De veldtocht in Perzië was bij aanvang van Jovianus’ regering jammerlijk mislukt, zodat er fors ingeleverd moest worden.
Bij zijn aantreden als keizer bevond Jovianus zich meteen in een benarde positie, daar hij zich met het leger nog altijd ver binnen het Perzisch grondgebied bevond. Koning Shapur II aarzelde niet om de aanvallen op het Romeinse leger op te voeren, waarop Jovianus zich genoodzaakt zag tot onderhandelingen. In ruil voor vijf door Diocletianus veroverde provincies aan de oever van de Tigris, een groot stuk van Armenië en drie vestingsteden mocht Jovianus ongehinderd vertrekken. Eenmaal terug in het rijk trok Jovianus naar Antiochië en begon zich nu met interne politiek bezig te houden. Bepalingen van Julianus die de christenen beperkten werden teruggedraaid, al werd de godsdienstvrijheid voor de heidenen ook gewaarborgd. Na deze bepalingen trok de nieuwe keizer door naar Constantinopel. Op 17 februari 364 werd hij ’s ochtends dood in bed aangetroffen in het dorp Dadastana (bij Ankara). Aangezien er geen bewijs was van een moord vermoedt men tegenwoordig dat het om een koolmonoxidevergiftiging of andere luchtproblemen gaat. Opnieuw zat men dus met de handen in het haar. De keizer was plotseling overleden, in dit geval na nog geen 8 hele maanden geregeerd te hebben, terwijl er geen opvolger benoemd was. En opnieuw viel het oog op een vooraanstaande officier, genaamd Valentinianus.
Buste van Valens, die in 364 door zijn oudere broer tot medekeizer werd benoemd.
Flavus Valentinianus was in 321 geboren in Cibalis (nu Vinkovci in Kroatië) als zoon van een respectabel generaal. In de tijd dat Julianus als Caesar in Gallië opereerde was hij cavalerieaanvoerder geweest, maar nadat Julianus en Constantius rivalen waren geworden had de laatstgenoemde Valentinianus ontslagen. Jovianus had hem echter weer teruggehaald in het leger. Op 26 februari was men eruit en werd Valentinianus officieel benoemd. Zijn moedig voorkomen had veel indruk gemaakt op de troepen, maar hij was zo wijs te snappen dat het rijk vrij onrustig was en dus moeilijk onder controle te houden in zijn eentje. Het Romeinse rijk werd opnieuw verdeeld in twee helften met een eigen keizer: Valentinianus benoemde op 28 maart zijn 7 jaar jongere broer Flavius Iulius Valens tot medekeizer, waarbij Valentinianus echter wel de belangrijkste zou blijven. Valens had lang niet zo’n glansrijke carrière als Valentinianus gehad, al had hij wel samen met Valentinianus deelgenomen aan de veldtocht in Perzië. Via Adrianopel trokken de keizerlijke broers naar Sirmium, waar zij hun personeel verdeelden. Valens kreeg het oosten en Valentinianus het westen: de eerste bereikte in december 364 Constantinopel, terwijl de ander vanuit Milaan regeerde. Hierna was het vooral belangrijk dat Valens erin slaagde de oostgrens opnieuw veilig te stellen. Maar toen hij in de herfst van 365 aankwam in het Cappadocische Caesarea (Kayseri, in Turkije), kwam er bericht dat in Constantinopel ene Procopius zich tot keizer had uitgeroepen.
Procopius, de neef van wijlen Julianus, maakte het Valens behoorlijk lastig als tegenkeizer.
Procopius was een neef van Julianus, van moederskant, en vond dan ook dat hij volkomen recht had op het keizerschap. Hij had echter niet de kans gehad dit op te eisen, door de snelle benoeming van Jovianus. Tijdens de oorlog met Perzië had Procopius een noordelijke afdeling geleid, die er niet in geslaagd was Julianus tijdig te hulp te schieten. Daardoor had hij zich niet bij de officieren kunnen voegen om het keizerschap op te eisen. Hoewel hij een potentiële pretendent was had Jovianus zich mild naar hem opgesteld, maar onder Valens was men Procopius gaan wantrouwen en was hij enige tijd ondergedoken. Nu was hij ineens opgedoken in de hoofdstad en had doortrekkende troepen overgehaald om hem tot keizer uit te roepen. Hij sloot de stad af van de buitenwereld en verspreidde het verhaal dat Valentinianus dood zou zijn. Door zijn band met de Constantijnse dynastie te benadrukken werd hij populair bij het leger. Het nieuws van dit alles kwam dan ook hard aan bij Valens, die zelfs troonsafstand en zelfmoord schijnt te hebben overwogen. Er waren al veel troepen naar de oostgrens gegaan, dus de usurpator bevechten was erg lastig. Twee legioenen werden gestuurd, maar die liepen gewoon over. Valentinianus stak ondertussen geen vinger uit om zijn broer te helpen: op 1 november kreeg hij zowel bericht van Procopius’ opstand als van een inval van de Alemannen. Pas in het voorjaar kon Valens met een grote hoeveelheid troepen westwaarts trekken en de legers van Procopius verslaan of omkopen. Op 27 mei 366 werd de tegenkeizer geëxecuteerd, waarna zijn hoofd naar Valentinianus in Trier gestuurd werd.
Gratianus werd als kind meegenomen op veldtochten door zijn vader en tot keizer benoemd. Maar een goed militair werd hij nooit, tot onvrede van het leger.
De reden dat Valentinianus zich daar bevond en zijn broer niet te hulp kwam, was ten dele te wijten aan zijn strijd met de Germanen. Vooral de Bourgonden, Saksen en Alemannen vormden zijn doelwit. Dit was iets dat Valentinianus zijn hele regering zou doen. In 365 vielen de Alemannen namelijk voor de zoveelste maal Gallië binnen, welk nieuws Valentinianus bereikte toen op 1 november, toen hij onderweg was naar Parijs. Hij stuurde twee generaals vooruit, waaronder Charietto, de Frank die al aan de zijde van Julianus had meegevochten. Beide generaals sneuvelden echter roemloos. Pas in 366 wist een generaal genaamd Jovinus de Alemannen Gallië uit te krijgen. Begin 367 was Valentinianus derhalve druk bezig met een strafexpeditie in Germania. Toen kwam er slecht nieuws: Schotse stammen zoals de Picten, Scoten en Atacotti hadden de handen ineen geslagen en de belangrijkste bevelhebbers op Brittannia verslagen en gedood, terwijl de Franken en Saksen de noordkust van Gallië bedreigden zodat het Kanaal niet kon worden overgestoken om hulp te zenden. Het leek erop dat de Romeinen Brittannia zouden verliezen! Bezig met de crisis werd Valentinianus echter hevig ziek en was op sterven na dood. Er brak al een opvolgingsstrijd uit tussen Severus, het hoofd van de infanterie, en Rusticus Julianus, de magister memoriae. Zodra Valentinianus hersteld was benoemde hij zijn zoontje Gratianus (geboren in 359) tot medekeizer, waarschijnlijk om zich van zijn opvolging te verzekeren. Toch was dit een stap waar veel generaals veel aarzeling bij voelden. Het leger morde, want naarmate de jaren verstreken zou Gratianus maar een matig militair blijken, ondanks de vele inspanningen van zijn vader.
De 5,11 meter hoge Colossus van Barletta, stelt mogelijk Valentinianus I voor, al zijn er meer opties.
Uiteindelijk bedong men de crisis in Brittannia door ene Flavius Theodosius te sturen als de nieuwe Comes Brittanniarum. Onderwijl concentreerde Valentinianus zich op de Alemannen. De oorlog in Germania kostte veel moeite, maar leverde zeker wat op. Op de westoever van de Rijn werden nieuwe forten gebouwd, evenals een fort aan de oostkant ter hoogte van het tegenwoordige Heidelberg. De Alemannen stuurden afgezanten om te protesteren tegen de bouw van dat fort en vernietigden het toen de onderhandelingen niets opleverden. In 370 werd ook een overwinning behaald op de Saksen. Dit Germaanse verbond was ontstaan in het noorden van Duitsland en werd voor het eerst vermeld in 356, in een tekst van Julianus, die hen een bondgenoot noemt van de vroegere tegenkeizer Magnentius. De Saksen drongen zich ook op in ons land en waren vooral beruchte zeerovers, waarvoor men een sterke verdedigingslinie aan weerszijden van het Kanaal had opgebouwd. Toen de Saksen in 370 nieuwe aanvallen op het noorden van Gallië begonnen grepen enkele generaals van Valentinianus in en versloegen de plunderaars, die in ruil voor een vrije aftocht een aantal troepen afstonden. Valentinianus concentreerde zich tegelijkertijd op de Bourgonden of Bourgondiërs, een Oost-Germaanse stam waar al vaker problemen mee waren geweest, maar die bittere tegenstanders van de Alemannen waren. Valentinianus trachtte hen over te halen om op te trekken tegen Macrianus en zijn Alemannen. Hij stelde zich echter te hooghartig op door te weigeren de Bourgondische afgezanten persoonlijk te ontmoeten. Het gerucht van het bondgenootschap bleek echter al genoeg om de Alemannen in paniek te doen raken, waarop Flavius Theodosius, inmiddels opperbevelhebber van de cavalerie, hen aanviel en versloeg. Een groot aantal werd gevangengenomen en werd gedwongen in de Po-vallei te gaan wonen. Nog vier jaar bevocht Valentinianus Macrianus, zonder hem echter te pakken te krijgen. De ironie wilde dat hij een hoop andere Alemannen, van niet-vijandige gezindte, rekruteerde in zijn eigen leger.
Het Aquaduct van Valens in Istanboel (destijds de Oost-Romeinse hoofdstad Constantinopel).
In dezelfde periode richtte Valens zich ook op een oude vijand, namelijk de Goten. In 367 stak hij de Donau over nadat hij had gehoord dat Athanarik, de koning van de Tervingi, een Gotische stam, bezig was met het organiseren van een opstand. Omdat de Goten op de vlucht sloegen naar de Karpaten kwam het niet tot een gevecht, zodat Valens zich eerst ging richten op de aanleg van vestingwerken. De Tervingi werden, samen met wat andere stammen, verslagen in 369. In het vredesverdrag werden de Goten zoveel mogelijk geïsoleerd, middels het beperken van hun handel met het Romeinse rijk en het stoppen van de rekrutering van Gotische troepen in het Romeinse leger. Dat laatste bleek achteraf een misrekening omdat de Romeinse troepen hiermee veel mankracht verloren. Een betere vrede had Valens echter niet af kunnen dwingen omdat de toestand aan de oostgrens verslechterde. Shapur II deed alles wat hij kon om de Romeinse positie in de regio te verzwakken ten gunste van zijn eigen macht, waarbij de Armeense koning afgezet werd en zijn zoon Papas naar de Romeinen vluchtte. Het resultaat was een nieuwe oorlog vanaf 370, toen Valens besloot Papas op de Armeense troon te zetten. Papas ontpopte zich als koning helaas tot een ongeleid projectiel en eiste zelfs controle over enkele Romeinse steden op, zodat Valens zich uiteindelijk van dit opgewonden standje moest ontdoen. Nieuwe opstanden in het Midden-Oosten maakten de strijd er ondertussen niet eenvoudiger op.
De onrustige Balkanprovincies in de 4e eeuw. Het bedwingen van de plaatselijke invallen deed de ster van Theodosius rijzen.
Theodosius was in elk geval een schot in de roos. Hij bedwong in 372 een opstand in Afrika, waar onrusten waren uitgebroken door corruptie van de gouverneur Romanus, waarbij Firmus, een Romeinse officier en zoon van een Berberse vorst, zich tot keizer had uitgeroepen. Theodosius versloeg Firmus, maar aarzelde ook niet om Romanus en zijn handlangers te arresteren. Ernstiger was een crisis aan de Donaugrens, vanaf 373. Ook hier werden namelijk forten aan de niet-Romeinse zijde van de rivier beschouwd, op wat de daar wonende Quaden als hun grondgebied beschouwden. Onderhandelingen leverden weer weinig op en de woede kwam tot een uitbarsting op een vredesbanket waar gouverneur Marcellianus de Quadische koning Gabinius doodde. De Quaden en hun Sarmatische bondgenoten richtten ernstige verwoestingen aan op het platteland in Pannonia, terwijl twee legioenen verslagen werden de Sarmaten ook Moesia binnenvielen. Hier werden zij pas gestuit door de plaatselijke dux, de gelijknamige zoon van Theodosius. Pas laat in 374 hoorde Valentinianus wat er allemaal aan de hand was op de Balkan, maar sloeg terug met een harde strafexpeditie in het land van de Quaden. Op 17 november 375 ontving Valentinianus Quadische afgezanten, met wie hij een vrede wist te regelen in ruil voor de levering van nieuwe rekruten. Vlak voor hun vertrek werd de gezanten toegestaan om de keizer te ontmoeten. Zij verzekerden hem echter dat de Romeinen de oorlog aan henzelf te danken hadden en dat de Quadische individuen zich niet per se gebonden zouden voelen aan de verdragen die hun leiders sloten. Valentinianus ontstak in woede, maar werd prompt onwel en stierf, volgens de overlevering doordat de driftaanval een ader in zijn hoofd deed barsten.
De noodlottige veldslag bij Adrianopel, waar de opstandige Fritigern Valens’ leger in de pan hakte.
Het overlijden van Valentinianus betekende dat Gratianus nu een grotere rol zou spelen in de politiek, tot grote ontevredenheid van het leger, waar de militair onbekwame Gratianus niet populair was. Na vijf dagen riep het leger een ander zoontje uit tot keizer, de vierjarige Valentinianus II. Gratianus moest schoorvoetend akkoord gaan om de vrede te bewaren. In feite stond de piepjonge Valentinianus onder controle van zijn moeder Iustina, de stiefmoeder van Gratianus. Valens moet dit alles met lede ogen aangezien hebben. Ondertussen zat hij met ernstige tekorten nadat diverse troepen in 374 naar het westen verplaatst waren. Toen kwam er onverwacht nieuws. Een nieuwe groep nomaden was vanuit het oosten Europa binnengetrokken en had de Goten op de vlucht weten te jagen: dit waren de Hunnen. In 376 stonden er dan ook pakweg een miljoen Goten, waaronder de Tervingi, aan de Donau met het verzoek in het rijk te mogen komen wonen. Dat zich hier 200.000 krijgers bij bevonden, die zowel kwantitatief als kwalitatief een aanvulling waren, was een buitenkansje. Toch moest er voorzichtig worden opgetreden. Valens liet alleen de volgelingen Fritigern, een oude bondgenoot in de strijd met Athanarik, toe in het rijk. Er waren echter te weinig troepen om de toestroom tegen te houden, daar een hoop andere Goten alsnog het rijk binnen wilden en er ook tal van andere volkeren stonden te popelen om dit voor elkaar te krijgen. Tot overmaat van ramp kwamen de toegelaten Goten van Fritigern ook nog in opstand. Valens’ adviseurs drukten hem op het hart voorzichtig te zijn en te wachten op de versterkingen van Gratianus, maar Valens sloeg dat in de wind. Het resultaat was de beruchte Slag bij Adrianopel in 378, waar Fritigern het met zijn Goten, Alanen en Hunnen opnam tegen Valens. De keizer raakte in de knoei en werd gewond ondergebracht in een houten hut, die de Goten, zonder te weten dat de keizer daar lag, in brand staken. Twee derde van het Oost-Romeinse leger werd vernietigd!
Bisschop Ambrosius van Milaan (Sint-Ambrosius) had een zeer sterke invloed op Gratianus en Valentinianus II.
Gratianus durfde het niet aan om zelf in te grijpen daar hij geen militair was, dus stuurde hij Theodosius junior naar het oosten. Theodosius was zo succesvol dat Gratianus hem op 18 januari 379 tot keizer benoemde en het oosten aan hem overliet, waarna zij gezamenlijk de Balkan pacificeerden. Daarna keerde Gratianus terug naar het westen en ging zich hier vooral bezighouden met jacht en andere pleziertjes. Hij was nooit een bekwaam militair geweest, maar nu begon ook de meer burgerlijke kant van zijn bestuur te verzwakken, waardoor hij in feite een marionet werd van de Frankisch-Romeinse generaal Merobaudes en bisschop Ambrosius van Milaan. Bij het leger was hij nooit populair geweest, maar nu maakte hij een aantal fouten die het nog veel erger maakten: hij nam Alanen in dienst en verscheen in het openbaar in een Scythische uitrusting. Een legeropstand bleef dan ook niet uit en in 383 riepen de troepen in Brittannia hun comes, die sindsdien bekend staat als Magnus Maximus, uit tot keizer. Maximus viel Gallië binnen en trok naar Gallië om Gratianus te confronteren. Gratianus’ troepen lieten hem in de steek en hij vluchtte naar Lyon, waar hij echter werd verraden en uitgeleverd aan de opstandige troepen. Op 25 augustus 383 werd Gratianus gedood. Valentinianus II, nog een kind, was de laatste telg van de dynastie geworden. Zo snel men kon werden de Alpenpassen versterkt, terwijl bisschop Ambrosius naar Gallië ging om te onderhandelen. Het resultaat was dat Maximus, die zich in Trier gevestigd had, als keizer erkend werd. Hij werd zelfs een populaire keizer, al trad hij hard op tegen al wie hij als ketter beschouwde.
Keizer Valentinianus II werd op 4-jarige leeftijd al keizer. Oud werd hij vooralsnog niet, net zo min als zijn dynastie.
Het was echter een kwestie van tijd voor de bom zou barsten. Maximus had gehoopt dat Theodosius, wiens vader een band met Maximus had gehad, hem zou steunen. In plaats daarvan had Theodosius zijn zoontje Arcadius tot medekeizer benoemd. Maximus had op zijn beurt zijn zoontje Flavius Victor tot keizer benoemd in 384. Theodosius begon een leger op te bouwen voor een burgeroorlog, maar Maximus trachtte hem voor te zijn door in 387 Italië binnen te vallen. Valentinianus werd verjaagd, maar zocht hulp bij Theodosius. Bij de Sava, vlakbij Emona (Ljubljana) werd Maximus verslagen, waarna hij op 28 juli 388 werd geëxecuteerd. Valentinianus was nu weer de enige keizer in het westen, maar in feite had Theodosius nu de broek aan. Valentinianus nam geen deel aan Theodosius’ triomftocht en zijn regering werd naar de Gallische stad Vienne verplaatst, ver van de invloed van Ambrosius. Daar Iustina allang overleden was, wierp Theodosius zich op als voogd van de jonge keizer en maakte de Frank Arbogastes opperbevelhebber van het westen. Valentinianus bleef in Vienne terwijl Arbogastes zich met de oorlog bezighield: Arbogastes verbood de keizer zelfs om met de Gallische legers naar Italië te gaan om het te verdedigen. Toen Valentinianus hem ontsloeg verscheurde Arbogastes deze brief met de woorden dat Valentinianus hem niet benoemd had. Het was de eerste maal dat de macht in feite niet bij de keizer maar bij de magister militumlag, en zeker niet de laatste. Valentinianus schreef brieven aan Theodosius en Ambrosius, waarin hij klaagde over deze gang van zaken. Hij nodigde Ambrosius uit hem te komen dopen, om zo zijn Arianisme te verwerpen en katholiek te worden. Maar zover kwam het niet. Op 13 mei 392 werd Valentinianus dood aangetroffen in zijn paleis in Vienne, opgehangen. Arbogastes benadrukte zoveel hij kon dat het om zelfmoord ging, maar de 6e-eeuwse Byzantijnse historicus Zosimus verdenkt de Frank van moord. Ambrosius bleef in zijn begrafenisrede voor de keizer vaag, want zelfmoord paste niet in de toenmalige christelijke deugden. Hoe het ook zij, de Valentiniaanse dynastie was ten onder.
Na het keizerschap van Constantijn de Grote was er definitief iets veranderd in de Romeinse godsdienst. Hoewel de Edicten van Nicomedia en Milaan vooral godsdienstvrijheid hadden gegarandeerd, had Constantijn uiteindelijk duidelijk partij voor het christendom gekozen, wat bleek uit zijn kerkenbouw en zijn bemoeienis met theologische geschillen. In feite werd het christendom nu bevoorrecht. Zijn zoons hadden die lijn voortgezet. Maar na de dood van Constantius II zou er toch nog één keizer zijn die zou proberen deze bevoorrechting te verbreken en het christelijk tij te keren. Vanwege zijn overstap van het christendom naar het oude polytheïsme werd hij ook wel Julianus de Afvallige genoemd, of Julianus Apostata.
Romeinse soldaten in de 4e eeuw worden gekenmerkt door hun ronde schilden en opvallend dekkende pantsers. Het beroemde platenharnas heeft dan allang afgedaan. (Foto: Fectio.org.uk)
Flavius Claudius Julianus werd in 331 of 332 geboren in Constantinopel, mogelijk op 6 november. Zijn vader was Julius Constantius, de zoon van Constantius Chlorus en diens tweede vrouw Theodora. Julianus’ vader was dus een halfbroer van Constantijn de Grote. Vaderlief viel ten prooi aan de grootschalige reeks moorden in 337, toen het leger blijkbaar had besloten om de zoons van Constantijn keizer te maken en elke andere tak van de familie uit te roeien. In zijn latere werken zou Julianus Constantius II ervan beschuldigen het brein achter de moorden te zijn, hoewel dit onwaarschijnlijk lijkt. Interessante vermelding is dat Julianus ook beweert dat Constantius op latere leeftijd gekweld werd door gruwelijke schuldgevoelens. Julianus, die tijdens de moorden nog een kind was, werd wel gespaard en bracht het grootste deel van zijn jeugd door op het familielandgoed in Klein-Azië, waar hij werd opgevoed door zijn grootmoeder van moederskant, wier naam helaas vergeten is. Ook verkeerde hij onder het voogdijschap van de Ariaanse bisschop Eusebius van Nicomedia, die nog een raadsman van Constantijn was geweest. Na het overlijden van Eusebius in 342 werden Julianus en zijn oudere broer, Constantius Gallus, naar een landgoed in Cappadocia verbannen. Gallus werd in 351 tot Caesar benoemd door Constantius II en de verbanning werd opgeheven. Hierdoor kon Julianus zelf wat meer zijn gang gaan, zonder dat zijn broer continu op hem lette. Hij ging zich bezighouden met studies in letteren, Griekse cultuur en filosofie, onder meer in Milaan en Athene.
Al halverwege de 3e eeuw stond de stammencoalitie genaamd de Franken te popelen om het zuiden van ons land binnen te komen. Een eeuw later waren ze daarin geslaagd.
In 354 werd Gallus door keizer Constantius afgezet en later uiteindelijk ter dood gebracht: de keizer was gewoonweg te ontevreden over het eigenzinnige bestuur van zijn neef. In 355 stelde Constantius Julianus dan ook aan als zijn Caesar of onderkeizer. Hoewel Julianus met zijn vooral geletterde achtergrond aanvankelijk weinig zin had om zijn studies te verruilen voor het slagveld, aanvaardde hij de taak en bereidde zich zo snel hij kon voor op de politiek en het leiden van een leger. De jonge Caesar trouwde met Constantius’ jongste zuster Helena en kreeg het bevel over Gallië. Waarschijnlijk wilde Constantius hem na de slechte ervaringen met Gallus vooral als symbolisch leider voor het westelijk leger, wat door zijn bloedverwantschap sneller geaccepteerd zou worden. Julianus kreeg maar een klein gevolg mee en de plaatselijke ambtenaren zouden in de eerste plaats direct aan de keizer beantwoorden, terwijl Julianus vooral de militaire leiding op zich zou nemen. Daar kon hij vrijwel meteen mee beginnen, want terwijl hij nog onderweg was naar Gallië kwam hem het bericht ter ore dat de opstandige Salische Franken Keulen hadden ingenomen, gesterkt door oude soldaten van de vroegere tegenkeizer Magnentius. Constantius en Julianus vielen aan met twee legers, respectievelijk uit het oosten en westen en namen zo de vijand in de tang. In de zomer van 356 werd Keulen bevrijd, maar het was wel spannend geweest, daar Julianus een groot deel van de winter belegerd was geweest in Verdun, tot zijn generaal Marcellus hem ontzet had.
Maastricht was met haar brug over de Maas een zeer strategische plek in de Romeinse tijd. De inname ervan door de Franken kon niet worden geduld!
In 357 werd er een groot offensief geopend om de Rijn definitief terug te veroveren op de vijanden die de rivier waren overgestoken, zoals de Alemannen. Opnieuw spande het erom want doordat er tegelijkertijd met verschillende groepen moest worden gevochten, moest een groot offensief in het land van de Alemannen worden afgebroken. Het resultaat was blijkbaar een grote aanval van de Alemannen onder koning Chnodomarius, waarbij de Romeinen ver in de minderheid zouden zijn geweest en puur door strategie zouden hebben gewonnen. (De aantallen worden geheel in stijl nogal overdreven.) Uiteindelijk werd Chnodomarius verslagen en gevangengenomen, waarna hij naar Constantius II in Milaan werd gestuurd. Ammianus, die voor de veldslag het nogal overdreven aantal van 35.000 Alemannen noemt, nam aan de slag deel en beweert dat Julianus nu al zo’n inspirerende aanvoerder was dat zijn mannen hem tot Augustus uit wilden roepen, hetgeen de Caesar zelf zou hebben geweigerd. Julianus trok noordwaarts, stak met zijn troepen de Rijn over bij Mogontiacum (Mainz) en drong diep in Germania door, waar hij drie koninkrijken op de knieën dwong. Toen gebeurde er iets onverwachts. Severus, het hoofd van de ruiterij, was voor zijn terugtocht uit Keulen niet via Trier gereisd, maar had in plaats daarvan de hoofdweg tussen Keulen en Boulogne genomen, via Mosa Traiectum (Maastricht). Bij de Maas was hij tot zijn verrassing op een stuk of 600 lichtbewapende Franken gestuit, die door de oorlog in het verre Germania hun kans hadden geroken en het land rondom de Maas waren gaan plunderen. Toen ze hadden vernomen dat de Romeinen naderden waren de plunderaars snel omgekeerd, maar door de route van Severus was hen de pas afgesneden en verschansten zij zich in twee oude verlaten forten, waar Severus hen belegerde.
Kenmerkend voor Romeinse kleding in deze tijd zijn de lange, rijkelijk versierde tunica’s, de mantels en de Dacische mutsen. Tot afschuw van de elite kwam de broek ook steeds meer in de mode. Het leger werd uitgerust met een Dacisch drakenvaandel. (Foto: Fectio.org.uk)
Toen Julianus hier van hoorde besloot hij niet naar het winterkwartier terug te keren, maar eerst de Franken een lesje te leren. Hij liet de belegerde vestingen met een wal omsluiten en zijn schepen over de Maas heen en weer varen, zodat die niet dicht zou vriezen en de Franken dus niet over het ijs konden ontsnappen. Eind januari gaven de belegerden zich over. Net op tijd, want er waren Frankische versterkingen onderweg, die omkeerden zodra ze van de nederlaag hoorden. Het was wel duidelijk dat de Franken op deze manier niet in het rijk gedoogd konden worden, dus trok Julianus in 358 naar Toxandrië, wat ongeveer samenvalt met het westen van Noord-Brabant. De Saliërs (een stam of groep uit het Frankisch verbond) waren hier gaan wonen rond 350, toen Magnentius de grensbewaking verwaarloosd had. Sindsdien trokken de Franken zich nog maar weinig aan van hun Romeinse suzerein en brachten de scheepvaart over de Rijn ernstig in gevaar. Julianus ging dan ook niet alleen zijn soldaten eropuit, maar stuurde ook zijn vloot, die hij met 400 nieuwe schepen had uitgebreid. Bij Tongeren stuitte hij op een Frankisch gezantschap, dat een vrede met behoud van de status quo voorstelde: terugkeer achter de Rijn zat er voor de Saliërs niet meer in. Na de onderhandelingen trok Julianus alsnog noordwaarts achter de gezanten aan: de Franken werden volkomen verrast en moesten zich uiteindelijk overgeven. Julianus erkende hen als officiële foederati (binnen het rijk wonende bondgenoten die bijdragen aan de grensbewaking) en stond hen toe in Toxandrië te blijven, wat waarschijnlijk de taalgrens ten zuiden daarvan verklaart.
De strip Apostata, van de Belgische tekenaar Ken Broeders, is een zeer uitgebreide hervertelling van het leven van Julianus.
Hiermee waren echter nog niet alle groepen die onder de Franken gerekend werden getemd, maar enkel de Saliërs. Meer naar het noorden woonden de Chamaven, die in de Vroege Keizertijd waarschijnlijk in de Achterhoek en Nedersaksen hadden gewoond, maar nu de Rijn overgestoken waren. Julianus’ bevel luidde dan ook om de Saliërs die van de Betuwe naar Toxandrië trokken met rust te laten, maar de Chamaven zo krachtig mogelijk te bevechten. De Chamaven waren echter niet van plan de Waal over te steken – zij wensten geen oorlog nu ze eindelijk heel Batavië in handen hadden – terwijl het voor Julianus ook te riskant was om dat te doen. De Chamaven hadden echter wel de gewoonte om overdag niet te vechten, maar wel ’s nachts op strooptocht te gaan. Julianus gaf hierop de Frankische bendeleider Charietto, die dezelfde methode gebruikte, toestemming om de Chamaven te beoorlogen. Zo werden de Chamaven naar de onderhandelingstafel gedwongen en stonden zij enkele hooggeplaatsten als gijzelaars af, waaronder hun eigen koningszoon Nebisgastus. In ruil voor schatting en hulptroepen mocht de stam tussen Rijn en Waal blijven wonen. Julianus herstelde enkele belangrijke forten aan de Maas en kon zich weer op de Alemannen richten. Het was één van de laatste keren dat een Romeinse keizer een veldtocht in ons land had geleid. Ook de tocht achter de Rijn werd een succes. De orde was nu grotendeels hersteld en de Rijn was ook weer veiliggesteld.
Sint-Maarten verlaat het leger (fresco van Simeone Martini). Sint-Maarten zou de heidense Julianus (in zijn tijd als Caesar) persoonlijk verteld hebben dat hij het leger verliet omdat hij als christen geen mens wilde doden. Wellicht is dit bedoeld om Martinus (wiens diensttijd erop moet hebben gezeten) extra christelijk neer te zetten.
Het succes van Julianus in Gallië en Germania werd door Constantius II waarschijnlijk met argusogen bekeken. De keizer had al eerder meegemaakt dat een ambitieuze onderkeizer door zijn succes meer erkenning en meer vrijheid begon te ambiëren. Bovendien leerde de geschiedenis hier natuurlijk ook genoeg over. Naarmate de jaren verstreken waren was Julianus zich inderdaad ook met het meer ambtelijke bestuur gaan bemoeien, evenals met de belasting en financiën. De prefect Florentius wilde bijvoorbeeld de belasting verhogen, terwijl Julianus dit niet zag zitten. Wellicht dat Constantius’ vrouw nog als een bemiddelaar tussen hem en Julianus optrad, maar toen zij in 360 overleed moeten de twee neven verder uit elkaar gegroeid zijn. Enige tijd daarvoor viel de Sassanidische koning Shapur II met zijn Perzen Mesopotamië bovendien binnen. Zelfs als Constantius niet wantrouwig zou zijn geweest, dan nog was het van uiterst belang dat er onmiddellijk versterkingen naar het oosten gestuurd werden. In februari 360 kreeg meer dan de helft van Julianus’ troepen het bevel (buiten Julianus zelf om!) naar het oosten te vertrekken. Julianus lijkt hier in eerste instantie mee akkoord te zijn gegaan, maar zijn soldaten hadden er blijkbaar geen trek in om hun leven zo ver van huis en familie te wagen. Om de zaak te sussen werd de soldaten beloofd dat zij hun gezin mee mochten nemen en sprak Julianus de manschappen toe in Parijs.
Julianus in Parijs tot keizer uitgeroepen. Het heffen op het schild zou een Germaans gebruik zijn, wat een groot aantal huurlingen in zijn leger doet vermoeden.
Die nacht kreeg het tafereel echter een heel andere wending. Het paleis werd door de soldaten bezet en Julianus werd uitgeroepen tot Augustus, waarbij hij op het schild geheven werd en werd getooid met de torque van een draconarius (drager van het laat-Romeins drakenvaandel). Hoewel Julianus de zaak altijd presenteerde als een initiatief van zijn manschappen, waar hij uit zelfbehoud mee akkoord had moeten gaan, vermoedt men tegenwoordig dat hij er gedeeltelijk zelf de hand in had. Julianus nam de verheffing in elk geval aan en vierde datzelfde jaar zijn vijfjarig verblijf in Gallië met grootse spelen. Tegen november liet hij zijn eigen munten slaan, waarop hij zichzelf openlijk Augustus noemde. Wel toonde een aantal van die munten hem nog met Constantius, al waren er ook zat munten waar alleen Julianus zelf op stond. Constantius zelf weigerde uiteraard de verheffing van Julianus te accepteren, maar had zijn handen helaas vol aan de oorlog met de Perzen. Derhalve kon Julianus zich in het voorjaar van 361 weer op de Germanen richten. Eerst kregen de Chattuarische Franken achter de Rijn klop, maar toen doken de Alemannen weer op. Julianus nam hun koning Vadomarius gevangen. Toen beweerde hij echter dat Vadomarius gemene zaak had gemaakt met Constantius, wat hij als aanleiding gebruikte om oostwaarts te trekken en een groot deel van de Balkan in te nemen. Later zou Julianus beweren dat dit enkel bedoeld was om Constantius bang te maken nadat deze hem tot publieke vijand verklaard had, terwijl Julianus zelf op een compromis zou hebben aangestuurd. Of dit nu waar is of niet, vaststaat dat het geschil op een burgeroorlog uit aan het lopen was. Troepen die Constantius trouw waren gebleven namen Aquileia in, in het noorden van Italië. Dit dreigde Julianus en zijn veldleger af te snijden van de rest van het westelijke leger, terwijl Constantius uit het oosten onderweg was. Alleen het overlijden van Constantius op 3 november voorkwam een volledige escalatie.
Solidus van Julianus. Zijn baard is opvallend daar deze al enkele decennia uit de mode was en dat ook nog een tijd zou blijven. Waarschijnlijk hoopte hij terug te grijpen op de Adoptiefkeizers die hij zo bewonderde.
Julianus was als het laatste mannelijke familielid van Constantius ook zijn enige erfgenaam, dus lag volledige erkenning van zijn keizerschap nu voor de hand. Dat een stervende Constantius zijn neef alsnog tot zijn opvolger had benoemd is onwaarschijnlijk gezien hun slechte verhouding, al hield Julianus dit verhaal wel graag vol. Op 11 december 361 hield hij zijn intocht in Constantinopel en zijn eerste officiële daad was het regelen van Constantius’ begrafenis in de Apostelkerk, naast Constantijn de Grote. Waarschijnlijk was dit net zozeer een politieke zet als alle latere propaganda over zijn eigen leven: door Constantius netjes alle eer te bewijzen kon Julianus zijn eigen legitimiteit vergroten. Zijn regering zette zich echter duidelijk af van de andere Constantijnen. Onder invloed van de studies in zijn jonge jaren hechtte Julianus veel belang aan het neoplatonisme, waarbij hij vooral terug wilde grijpen op keizers als Hadrianus en Marcus Aurelius. Hoewel hij geen aanstalten maakte om de tetrarchie te herstellen, omschreef Julianus de ideale heerser wel als een eerste onder gelijken en trachtte hij juist geen absolute alleenheerser te zijn. Hij woonde regelmatig vergaderingen van de Senaat bij waar hij op opvallend actieve wijze deelnam aan redevoeringen. Daarnaast vergrootte hij de bevoegdheden van de stadsbesturen, om zo de keizerlijke bureaucratie in te perken en de zware belastingsystemen te zuiveren van corruptie. Ook aarzelde Julianus niet om Constantijn de Grote de huidige staat van het bestuur en de rijksadministratie te verwijten, waarbij hij het keizerlijk hof van de laatste keizers beschouwde als corrupt, inefficiënt en bovenal veel te duur. Duizenden overbodige ambtenaren en dienaren, grotendeels eunuchen, werden ontslagen. Ook werd het tribunaal van Chalcedon ingesteld om de corruptie te bevechten, waarbij meerdere hoge ambtenaren, zoals kamerheer Eusebius, ter dood veroordeeld werden.
“Julianus Apostata leidt een vergadering van sektariërs”, door Edward Armitage, 1875. Julianus was een intellectueel man die tijdens zijn leven diverse teksten schreef. Niet alleen propagandistische en filosofische: ook polemieken en humoristische teksten werden niet geschuwd.
Al na vijf maanden verliet Julianus Constantinopel en ging naar Antiochië, waar hij negen maanden zou blijven, misschien vanwege de aanwezige tempels en het naburige orakel. Dit orakel van Apollo lag in Daphne en lag oorspronkelijk bij een bron. Julianus had het plan deze bron weer te laten stromen, daar deze naar verluid werd geblokkeerd door het gebeente van een 3e-eeuwse bisschop. Julianus liet de botten prompt uit de tempel verwijderen, maar dat was een ernstige vergissing. De christenen in de omgeving waren hier absoluut niet blij mee en organiseerden grootschalige processies. Toen de tempel van het orakel kort daarna door brand verwoest werd stelde de keizer een streng onderzoek in en liet de belangrijkste kerk van Antiochië sluiten. Uiteindelijk bleek de brand gewoon een ongeluk, maar Julianus’ populariteit had er flink onder geleden. Tegelijkertijd trachtte hij een voedselprobleem in de stad aan te pakken, dat ontstaan was doordat kooplui enorme voorraden hamsterden en die tegen woekerprijzen verkochten. Omdat het stadsbestuur niet optrad had Julianus het volk toegesproken in de hoop dat de mensen zelf in actie zouden komen. Nu dit ook niet gebeurd was, greep de keizer direct in en stelde een graanprijs vast. Toen de landeigenaars hier niet mee akkoord gingen – zij zouden een slechte oogst hebben gehad en dus was een hogere prijs noodzakelijk – dwong Julianus hen de lage prijs aan te houden. Hoewel dat heel vriendelijk lijkt naar het gewone volk, werd Julianus’ nogal sobere stijl hem juist niet in dank afgenomen. De mensen waren een welhaast goddelijke monarch gewend, die ver boven hen stond. Julianus reageerde met een satire over zichzelf, getiteld Misopogon (“Baardenhater”, een verwijzing naar zijn allerminst modieuze baard).
Kaart van de veldtocht die Julianus in 363 tegen de Sassanidische koning Shapur II ondernam.
Als keizer is Julianus’ meest beroemde eigenschap zijn terugkeer naar het “heidendom”. Hij wilde blijkbaar terug naar de oude glorie die het Romeinse rijk twee eeuwen daarvoor had gekend en meende dat het verlaten van de oude tradities een ernstige oorzaak van het verval was. De christenen, die onder de Constantijnen een bevoorrechte positie hadden gekregen, werden nu enigszins ingeperkt. Waarschijnlijk had Julianus dit geloof al sinds zijn jeugd verlaten, maar pas nu hij de onbetwiste keizer was kwam hij er openlijk voor uit, hetgeen zijn bijnaam Apostata, “de Afvallige”, verklaart. Toch vervolgde Julianus de christenen niet. In plaats daarvan trachtte hij de oude Romeinse tradities weer te bevoorrechten, maar hier tegelijkertijd wel een soort kerkelijke hiërarchie aan toe te voegen. Het christendom werd niet bestreden met geweld, maar door de verschillende partijen tegen elkaar uit te spelen. Verbannen ariaanse bisschoppen werden teruggeroepen en de joodse tempel in Jeruzalem mocht worden herbouwd (het Jodendom werd in deze tijd soms nog als concurrent van het christendom gezien). Het privilege dat christelijke priesters vrijstelde van belasting werd afgeschaft, terwijl christelijke leraren verboden werd om klassieke filosofie te onderwijzen, zodat het christendom zou verdwijnen uit de heersende klasse. Dit alles was niet zozeer bedoeld om het christendom te vernietigen, dan wel om de oude polytheïstische godsdienst in ere te herstellen. Julianus hield vast aan godsdienstvrijheid, hetgeen hij in een edict op 4 februari 362 bekrachtigde. waarbij hij echter een gelijkheid van religies benadrukte. Hoewel hij hiermee als lid van de Constantijnse dynastie een vreemde eend in de bijt lijkt, was het geen onlogisch besluit, daar het christendom nog lang geen meerderheid vormde.
Shapur II staat met de Perzische goden Mitra en Ahura Mazda op de gevallen Julianus. De overmoedige veldtocht tegen de Sassaniden werd zijn ondergang.
Julianus’ grootste probleem in zijn zoektocht naar erkenning als keizer was het leger in het oosten, dat buitengewoon loyaal was geweest aan Constantius. Zijn tribunaal was een poging geweest om hen mild te stemmen, maar had weinig opgeleverd en een overwinning op de Perzen zou in zijn ogen meer bereiken. Afgezien daarvan is er maar weinig duidelijkheid over de vraag waarom Julianus Perzië wilde binnenvallen. In elk geval vertrok hij op 5 maart 363 uit Antiochië. Gezantschappen van kleine buurlanden reden hem tegemoet om hun steun aan te bieden, maar om een of andere reden weigerde hij dit. Met behulp van 50 schepen was hij van plan de Eufraat over te steken, terwijl de Armenen en een andere tak van het Romeinse leger de Tigris moesten volgen, ten einde Julianus weer te ontmoeten bij Ctesiphon. Maar dichter bij de hoofdstad werd de opmars vertraagd, doordat de Perzen hun dijken doorstaken. Tegen half mei bereikten ze de stad, staken de Tigris over en wisten het aanwezige Perzisch leger te verslaan, maar Ctesiphon konden ze niet innemen. De stad was te goed verdedigd en de Romeinse strategie had geen duidelijk doel voor ogen. Aangezien Shapur met de hoofdmacht naderde haalden Julianus’ generaals hem over om de stad niet te belegeren. Hoewel de Romeinse versterkingen nog niet gearriveerd waren, ging Julianus er wel vanuit dat ze nog zouden komen en weigerde hij zijn verovering op te geven. In plaats daarvan liet hij de schepen vernietigen en trok oostwaarts. Dat was een misrekening. De Perzen kwamen dichterbij en vernietigden bovendien al het voedsel dat de Romeinen hadden kunnen confisqueren, terwijl elke vorm van terugtrekking niet mogelijk was omdat ze zich aan de verkeerde kant van de Tigris bevonden.
Koptisch Icoon waarop Julianus gedood wordt door Sint-Mercurius. Volgens een heiligenverhaal zou bisschop Basilius van Caesarea (Sint-Basilius) gevangen gezeten hebben en de heilige om hulp gesmeekt hebben.
De Romeinen trachtten noordwaarts uit te wijken in de hoop de cliëntstaten die daar lagen te bereiken. Meerdere keren werden ze onderweg aangevallen door de Perzen. Op 26 juni 363 werd de colonne van Julianus zelf aangevallen. De aanval werd afgeslagen, maar de keizer wilde veel te haastig de achtervolging inzetten, waarbij hij zijn bepantsering achterliet. Daardoor werd hij door een speer in zijn zij geraakt, wat hem een ernstige verwonding opleverde aan zijn lever en darmen. De zwaar gewonde keizer werd zo snel mogelijk behandeld door zijn lijfarts, die alles deed wat hij kon om de wond te stelpen en schoon te maken. Maar na een ziekbed van drie dagen trad er een zeer ernstige bloeding op. Die nacht overleed keizer Julianus. Hij had nog geen 20 maanden geregeerd en was pas 31 jaar. Diverse schrijvers weten zijn dood later aan moord, al dan niet door christelijke soldaten of in opdracht van bisschop Basilius van Caesarea, maar dit lijkt allemaal erg onwaarschijnlijk. Wel was zijn dood abrupt, zonder dat er een opvolger klaar stond. Het is opvallend hoe Julianus veel misstanden aanpakte, maar toch vrij grillig lijkt te zijn geweest als het op bepaalde beslissingen aankwam en soms erg slecht vooruit plande. Julianus had op paradoxale wijze geregeerd, fanatiek en tolerant tegelijkertijd. Hij nam enerzijds meer zaken zelf in handen, maar gaf anderzijds ook meer bevoegdheden aan de lokale bestuurders. Hoe berucht hij in latere eeuwen ook werd vanwege zijn geloof, vaststaat dat Julianus eigenlijk een mild en rechtvaardig heerser was, die uitermate populair was bij zijn leger. Ook was hij een geletterd man die veel boeken schreef. De steeds christelijker wordende Romeinen deden hem nadien echter liever af als een gevaarlijke afvallige. Modernere auteurs zetten hem liever neer als een complex persoon, strijdend voor een verloren zaak.
De Crisis van de 3e eeuw bereikte wellicht zijn hoogtepunt rond 260, onder keizer Gallienus. In slechts drie jaar verschenen er wel een stuk of tien tegenkeizers, waarbij de afscheidingen van Postumus en Zenobia nog niet eens meegerekend worden. Pas een decennium later, onder Aurelianus, zou de eenheid van het rijk hersteld worden. Maar de chaos was nog lang niet voorbij…
Aurelianus noemde zich “hersteller van de wereld”, als onderdeel van zijn propaganda. In werkelijkheid was het nog steeds een chaos.
Lucius Domitius Aurelianus was in 214 of 215 geboren in Dacië, als de zoon van een colonus. Zijn moeder was mogelijk een priesteres van Sol Invictus. Hij was zijn militaire loopbaan vlak na de moord op Alexander Severus begonnen en boekte succes door zijn intelligentie en zijn kracht. Gallienus maakte hem uiteindelijk zijn rechterhand en benoemde hem tot dux equitum, het hoofd van de cavalerie. Zijn overwinning op de Goten bij Naissus was een grote daad, omdat hij hiermee een extreem gevaarlijke invasie afweerde. Over de moord op Gallienus beweert een enkele bron dat Aurelianus de aanstichter was van het complot, al laten veel andere teksten hem erbuiten. Wel steunde hij Claudius Gothicus toen deze aanspraak op de troon maakte. Twee jaar later stierf Claudius aan de pest. Het leger steunde diens broer niet als keizer en riep in 270 Aurelianus uit tot keizer. Zijn rivaal werd met gemak verslagen zodat Aurelianus in een mum van tijd erkend werd. Vervolgens beweerde hij dat Claudius hem op zijn sterfbed als opvolger had aangewezen en verkondigde daarom dat zijn regering begon op de sterfdag van Claudius. Quintillus werd dus als usurpator afgeschreven. Aurelianus was een meester in de propaganda. Ook bij zijn herovering van Gallië verspreidde hij zoveel mogelijk de boodschap dat het niet om een brute, allesverwoestende verovering ging. De Gallische keizer Tetricus besefte uiteindelijk geen kans te maken en ging door de knieën. Hij werd in Aurelianus’ triomftocht meegevoerd, gestoken in Gallische klederdracht om op een verslagen barbaar te lijken. Al net zo listig was Aurelianus’ besluit om Tetricus niet te doden, zodat Aurelianus genadig en eerlijk leek.
Bij het aantreden van Aurelianus lag het Romeinse rijk er verscheurd bij. De Rijngrens werd ook onder hem nog behoorlijk verwaarloosd.
Alle propaganda ten spijt was Aurelianus nog lang niet de “hersteller van de wereld” (restitutor orbis) die hij zich noemde. Opnieuw bleef er een uitgedund grensleger achter, tot vreugde van de op buit beluste vijand. In ons land werden de forten langs de Rijn opnieuw en masse aangevallen. De meer zuidelijke garnizoenssteden die Postumus onder andere langs de Maas had opgericht konden hier nauwelijks iets tegen beginnen. De meeste castella langs de Rijn waren al rond 260 op last van Gallienus verlaten en nu was het niet veel beter. In feite was de Rijngrens tijdens deze fase van de crisis dus opgegeven: hoewel het Romeinse rijk nog steeds al het territorium tot aan de Rijn opeiste, was de invloed ten noorden van de handelsroute Keulen-Boulogne zeer beperkt. (Mogelijk verklaart dit zelfs de taalgrens tussen het Germaanse Nederlands en Romaanse Frans.) Germaanse coalities drongen diep in Gallië door en plunderden onder meer Parijs, Reims, Trier, Keulen en Maastricht. De Saksen zwierven als zeerovers langs de kust, terwijl veel van de kustforten verlaten waren. Aurelianus keek nauwelijks om naar al deze problemen. Integendeel, toen de boeren van de Noord-Gallische kust de handen ineen sloegen om zichzelf te verdedigen, werd dat afgedaan als rebellie, tot grote onvrede van de bevolking! Bijgevolg verdween het gevoel van trouw aan Rome zeer sterk en werden handel en politieke mentaliteit steeds meer lokaal gericht.
Sol Invictus (links, met zonnekroon) werd sterk gepopulariseerd door Aurelianus. Dit omdat de zon in bijna elke hoek van het rijk aanbeden werd.
Deze problemen willen natuurlijk niet per definitie zeggen dat Aurelianus een slecht bestuurder was. Een aantal kwesties heeft hij wel degelijk getracht op te lossen. Bijvoorbeeld de zeer deplorabele financiën. De door Caracalla geïntroduceerde antoninianus was zo extreem gedevalueerd dat hij nog nauwelijks zilver bevatte: hij was officieel twee denariën waard, maar was qua metaalgehalte eigenlijk goedkoper! Na een opstand van de muntmeesters begreep Aurelianus dat het zo niet langer kon en hervormde het muntstelsel, door een nieuwe munt met iets meer zilver te introduceren. Een interessante godsdiensthervorming van zijn kant was zijn grote verering voor Sol Invictus, met de bedoeling om alle inwoners van het rijk in elk geval één centrale god te geven die door iedereen aanbeden kon worden: de zon. Juist in die visie was voor het christendom, waarin de zon slechts een schepping van God was, geen plaats. Maar ook zou Aurelianus misschien de andere goden hebben afgeschaft als hij de kans had gekregen. Ook op militair vlak was de keizer trouwens niet half zo laks als de toestand aan de noordgrens lijkt te impliceren, want hij verdedigde Italië tegen de Alemannen en bouwde de Muren van Aurelianus rondom Rome. Hij versloeg de Goten en werd daarom Gothicus Maximus genoemd. Wel gaf hij Dacia op, omdat dit ten noorden van de Donau lag en dus moeilijker te verdedigen was. Uiteindelijk maakte de keizer zich op om de Sassanidische Perzen te bevechten, daar hun rijk op dat moment ook in chaos verkeerde. Maar onderweg naar het oosten werd hij in 275 vermoord in Thracië. Naar het schijnt kwam dit omdat om één van zijn secretarissen, die de keizer over een kleine zaak had voorgelogen, bang was voor de gevolgen en met een valse dodenlijst de officieren van de Praetoriaanse Garde tegen hem opzette. Even wisten Aurelianus’ tegenstanders er een damnatio memoriae door te drukken, maar binnen een jaar werd dit herroepen en werd hij vergoddelijkt.
Een antoninianus van keizer Tacitus. De munt was door Aurelianus enigszins hersteld, maar echt waardevol was hij nog niet.
Op Aurelianus’ dood volgde een kort interregnum. Mogelijk regeerde zijn weduwe, Ulpia Severina, zelfs enige tijd. Uiteindelijk werd ene Marcus Claudius Tacitus (niet te verwarren met Gaius Cornelius Tacitus, de beroemde historicus) als nieuwe keizer gekozen. Het was de laatste maal dat de Romeinse Senaat zelf de opvolger uitkoos. Tacitus moet de Senaat dankbaar zijn geweest, want het lijkt erop dat hij de vergadering weer in een hoop regeringszaken wilde betrekken, hetgeen in de laatste decennia behoorlijk afgenomen was. Ook was hij degene die hen zover kreeg dat ze Aurelianus vergoddelijkten en liet hij de moordenaars arresteren en executeren. Een groot militair probleem waar hij mee kampte waren de barbaarse huurlingen die Aurelianus had geronseld voor de oorlog met Perzië, die sinds het afblazen van deze veldtocht plunderend door de oostelijke provincies zwierven. Nadat Tacitus deze muitende troepen in 276 verslagen had, keerde hij westwaarts om een inval van de Franken en Alemannen in Gallië te stuiten. Onderweg overleed hij echter. Volgens meerdere bronnen gaat het om een natuurlijke dood door een ziekte, waarbij hij vlak daarvoor al vreemd gedrag vertoonde, zoals een plan om alle maanden van naam te veranderen ter ere van hemzelf. Alleen Zosimus beweert dat Tacitus vermoord werd. Zijn halfbroer Florianus, die hem terzijde had gestaan tegen de huurlingen en de Goten, volgde hem op. Niet op initiatief van de Senaat, maar volgens de wens van de westelijke legioenen. Het leger in het oosten dacht er anders over en riep Marcus Aurelius Probus tot keizer uit. Florianus had het grootste leger, maar dat numeriek overwicht geen overwinning garandeert bleek toen zijn leger slecht voorbereid leek op het warme, droge klimaat in het oosten.
Keizer Probus was een zeer bekwaam militair, die zijn manschappen ook voor vredestaken inzette. Dat laatste werd mogelijk zijn ondergang.
Probus won en trok naar het westen. Onderweg versloeg hij de Goten. Probus was een succesvol militair en hield zich als keizer dan ook flink bezig met de oorlog. Hij bestreed Numidische invallers in Egypte en de Vandalen op de Balkan. In Gallië bevocht hij de Alemannen, terwijl zijn generaals zich bezighielden met de Franken. Voor het eerst sinds tijden was Gallië vrij van invallers, maar Probus liet zijn soldaten niet met hun voeten op tafel zitten: om de economie te herstellen werden ze ingezet voor taken als het planten van nieuwe wijngaarden en het droogleggen van moerassen. Ook was Probus zo gevat om Germanen van buiten het rijk toe te laten in de nogal verwoeste grensgebieden, als foederati. Dit was in ons land eerder gebeurd met de Franken, die onder Postumus in Batavia (het rivierengebied) mochten gaan wonen, en nu in een grotere aantal ook toegelaten werden in Toxandrië (Brabant). Helaas was ook deze vrede maar van korte duur. Er kwamen toch weer enkele tegenkeizers op het toneel, die verslagen moesten worden. Probus’ plannen voor een veldtocht in het oosten werden hierdoor opgehouden tot 282. Wellicht speelt ontevredenheid van het leger over de aan hen opgelegde vredestaken een rol. Volgens sommige bronnen was dit wat leidde tot de moord op Probus in 282, al zeggen anderen dat het motief voor de moord was dat de soldaten Marcus Numerius Carus, de prefect van de Praetorianen, verkozen als keizer. Carus zelf zou dit slechts met tegenzin hebben geaccepteerd en liet de moordenaars van Probus dan ook niet ongestraft. Als keizer zette hij de geplande veldtocht tegen de Perzen door, waarbij hij een flinke overwinning haalde. De Sassanidische koning Bahram II had gewoon de pech dat de Romeinse aanval plaatsvond terwijl hij het hoofd moest bieden aan interne oppositie en zijn leger bezig was in Afghanistan.
Keizer Carinus wordt in de Historia Augusta ten onrechte omschreven als een waardeloze keizer.
De dood van keizer Carus, in 283 ergens in Mesopotamië, is wellicht de geheimzinnigste of vreemdste van alle soldatenkeizers. Er wordt gesproken van ziekte of van een wond die hij in de veldtocht had opgelopen. De beroemdste versie van het verhaal zegt echter dat hij door de bliksem getroffen werd. Wat het ook was, zijn twee zoons waren klaar om hem op te volgen. De oudste, Carinus, was al in 282 door Carus tot medekeizer benoemd en deelde de macht nu met zijn broer Numerianus, die met Carus was meegegaan op zijn veldtocht. Het leger eiste echter terugkeer naar het rijk en Numerianus moest hier wel gehoor aan geven. Onderweg, in november 284 in Chalcedon, werd Numerianus echter dood aangetroffen in zijn koets. Volgens de staf was hij onderweg al ziek geworden en had hij daarom in zijn koets moeten blijven, tot de soldaten gealarmeerd werden door een sterke stank uit de koets. Ze rukten de gordijnen open en troffen een dode keizer aan, die al in staat van ontbinding was. Zijn officieren hielden een vergadering over de opvolging en verkozen hierop de leider van het ruiteronderdeel van de keizerlijke lijfwacht: Diocles. Het leger accepteerde hem zonder protest als keizer Diocletianus.
Keizer Diocletianus wist een einde te maken aan alle chaos. Niet alle veranderingen van zijn regering zijn abrupt: sommige zijn het gevolg van jarenlange ontwikkelingen.
Diocletianus ontkende elk gerucht dat hij betrokken was bij de dood van Numerianus en beschuldigde zijn rivaal Aper, Numerianus’ schoonvader en de Praetoriaanse prefect, die ook een gooi naar het keizerschap had gedaan. Diocletianus doodde Aper zelf ten overstaan van het leger. Carinus bleef uiteraard niet stilzitten en verliet Rome om Diocletianus tegemoet te treden. In juli 285 troffen zij elkaar aan de Margus, een rivier in Moesia (Servië), waar het tot een veldslag kwam. Volgens het ene verslag won Carinus, maar werd hij vermoord door een tribuun wiens vrouw hij verleid had. Een ander verslag vertelt echter van een overwinning door Diocletianus. Die hield als keizer de Praetoriaanse prefect Aristobulus in dienst, wat inderdaad impliceert dat het leger was overgelopen. Er volgde een damnatio memoriae, waarschijnlijk gepaard met zeer negatieve propaganda, die Carinus als één van de slechtste Romeinse keizers neerzet. Hij zou 9 maal getrouwd zijn, volgens de (onbetrouwbare) HistoriaAugusta, dieCarinus’ enige werkelijke vrouw onbesproken laat. Ondanks de nogal wrede manier waarop Diocletianus aan de macht kwam, zou er met hem iets veranderen in het Romeinse rijk. Het zou om te beginnen meer dan tien jaar duren voor er weer een tegenkeizer opstond, maar bovenal zou de orde hersteld worden door middel van enkele drastische, keiharde hervormingen. Het einde van een meer dan vijftig jaar durende chaos laat een heel ander Romeins rijk achter dan dat van de Vroege Keizertijd. Er zijn veel culturele invloeden gegroeid, zowel vanuit de Germanen als uit het Midden-Oosten, terwijl het bestuur ook flink veranderd is. Bovenal is het rijk militaristischer dan ooit en krijgt de keizer vanaf Diocletianus een veel hogere status dan hij ooit heeft gehad. De meer openlijke monarchie hebben we vaker gezien, al bij keizers als Caligula, Domitianus en Aurelianus. Nu wordt dat voor het eerst acceptabel en is de façade van de republiek voorgoed verdwenen. Niet alleen de Crisis van de 3e eeuw is voorbij, maar ook het Principaat eindigt hiermee. Het Dominaat is begonnen.
We schrijven midden 3e eeuw. Het Romeinse rijk verkeert al een kwarteeuw in een dynastieke crisis. Nadat keizer Severus Alexander in 235 door zijn eigen troepen is vermoord, is er niet één keizer geweest die het 10 jaar volhield en vrijwel geen enkele keizer die door een door hem verkozen opvolger is opgevolgd. De ene generaal na de andere doet een greep naar de macht, al komen veel niet verder dan tegenkeizer, in de zin dat de Senaat hen niet erkent. Van de 26 keizers die tussen 235 en 285 erkend worden, zullen bijna alle vermoord worden of sneuvelen. De onderlinge strijd brengt allerlei afschuwelijke bijkomstigheden met zich mee. Het leger aan je kant krijgen is cruciaal, maar loyaliteit kost geld. Om meer geld te verwerven wordt er steeds minder edelmetaal in de munten verwerkt, met hyperinflatie als gevolg. De economie stort in, mede omdat de handelaren steeds moeilijker kunnen reizen in de hand over hand toenemende onveiligheid. Dat werkt elkaar in de hand, want de kooplui richten zich nu vooral op de elite, die immers nog over voldoende geld beschikt om er gebruik van te kunnen maken. De steden verliezen hierdoor hun economisch belang, zodat daar enorme werkloosheid ontstaat, waarop verarmde arbeiders en boeren regelmatig hun toevlucht nemen tot het vormen van roversbendes. Maar bovendien leidt het onderling knokken om de macht tot verwaarlozing van de grensbewaking. De Romeinse limes ligt er hier en daar verlaten bij, terwijl Germaanse volkeren en coalities aan de overkant hun kans ruiken. Zo zijn daar de Franken, een federatie van stammen waaronder de Saliërs (waarvan de term “Salische wet” stamt), Chamaven (uit de Achterhoek en Twente), Angrivariërs en wellicht ook de Tubanten, Bructeren, Usipeten en Tencteren. Zij staan te popelen om de slecht bewaakte Rijn over te steken. Maar in het heetst van de strijd dient zich een sterke man aan: Marcus Cassianus Latinius Postumus.
Postumus was een aanhanger van de Magusanus-cultus. Traditioneel beschouwt men dit als een bewijs van zijn Bataafse afkomst, al kan zijn band met de god ook door een overwinning bij diens heiligdom zijn gekomen.
Postumus moet ergens tussen 215 en 225 geboren zijn op een onbekende plaats die Deusone zou heten. Hij was van lage komaf, dus zowel zijn geboortedatum als -plaats zijn niet opgetekend. Waarschijnlijk kwam hij in elk geval uit Gallia Belgica of Germania Inferior. Mogelijk was hij zelfs een Bataaf, al is dat niet bewezen. De Bataafse afkomst zou kunnen blijken uit zijn aanbidding van de Bataafse god Magusanus, die meestal met Hercules gelijkgesteld werd. Zijn band met Hercules Magusanus zou later duidelijk blijken: tussen 260 en 269 liet hij wel 26 keer munten slaan met daarop de afbeelding van Hercules Deusoniensis, die dus werd verbonden aan de geheimzinnige plaats Deusone. Hoewel we dus niet weten hoe zijn vroege leven en het begin van zijn carrière verliepen, weten we dat hij pas echt prominent werd in 254, toen keizer Valerianus I de beste eenheden langs de Rijn had weggeroepen om in het oosten oorlog te kunnen voeren tegen de Sassanidische Perzen. Dat was nou net de kans waar de Franken op hadden gewacht. In twee jaar tijd werden de meeste castella aan de Neder-Rijn verwoest. Augusta Treverorum (Trier) werd geplunderd. Keulen daarentegen ontsprong de dans nog even, vanwege haar dikke stadsmuren. Valerianus’ zoon en medekeizer Gallienus hield zich op dat moment aan de Rijn bezig met de oorlog en begon een tegenoffensief, waarbij hij Trier wist te heroveren. Postumus moet zich hierbij verdienstelijk hebben gemaakt als hoge legerofficier: Valerianus benoemde hem tot keizerlijk legaat van Germania Inferior.
Keizer Gallienus: ooit Postumus’ meerdere, later zijn aartsvijand. Het ging deze tragische keizer dan ook niet voor de wind.
Gallienus noemde zich na het succes van de oorlog Germanicus Maximus en liet in 256 munten slaan waarop hij omschreven werd als restitutor Galliarum (hersteller van de Galliën, de Gallische provincies). Interessant was overigens Gallienus’ invoering van een mobiel keizerlijk leger dat hem overal volgde, zodat hij een keurkorps had dat hij aan zichzelf kon binden, ten gunste van zijn eigen machtsbasis. In de oudheid stond hij te boek als een zwakke keizer, wegens een groot aantal problemen, maar dit moet vooral buiten zijn schuld zijn gebeurd. Behalve zijn legerhervorming was Gallienus ook verantwoordelijk voor een edict van tolerantie jegens de christenen, en een wet die bepaalde dat senatoren geen legioenen mochten leiden (zij waren sneller tot opstand geneigd dan de ridderklasse). De toestand was weer gestabiliseerd, maar dat duurde niet lang. Al het volgend jaar vielen de Franken opnieuw binnen, al wist Gallienus hen opnieuw te verslaan. Helaas moest hij zijn werk aan de Rijn in 258 opgeven, omdat er op de Balkan een tegenkeizer was uitgeroepen. Hij nam de meeste troepen van de Rijngrens mee en liet derhalve een behoorlijk verlaten gebied achter. Het was voor veel burgers niet aantrekkelijk om te blijven wonen in een bedreigd grensgebied waar het leger uit werd weggehaald. Bovendien waren velen economisch afhankelijk van het leger, dat een hoop afnemers bood. Ons land moet er grotendeels ontvolkt bij gelegen hebben. De provincie werd voorlopig in elk geval overgelaten aan de bekwame Postumus, en aan Silvanus, de Prefect van de Praetoriaanse Garde. Postumus en Silvanus hadden de taak te waken over Gallienus’ zoon Saloninus, die in Keulen resideerde. Samen leidden zij het beleid in Gallië, waar ook de Germaanse provincies onder gerekend werden.
Reconstructie van de tempel van Empel, het heiligdom van Hercules Magusanus. Daar vlakbij versloeg Postumus de Franken.
De oorlog in het oosten van het rijk liep ondertussen helemaal verkeerd. Valerianus werd in 260 door de Perzen gevangengenomen en stierf in gevangenschap. Het nieuws hiervan was zeer slecht voor het moreel van de Romeinse legers en deed derhalve de invallen aan de Donau toenemen. Gallienus kon de door hem weggetrokken soldaten nu al helemaal niet meer terugsturen. Maar Postumus slaagde er desondanks in de Franken tegen te houden, dit doordat hij in de tussentijd nieuwe troepen had weten te verzamelen. Hij wist hen te verslaan bij het oude heiligdom van Hercules Magusanus, ter hoogte van het huidige Empel in Noord-Brabant. Wellicht verklaart dat zijn band met de Gallo-Romeinse god. Slechts een klein deel van de overlevende Franken mocht zich als foederati (bondgenoten) vestigen op de gedeeltelijk ontvolkte Betuwe. Saloninus beval echter dat alle oorlogsbuit naar Keulen moest worden overgebracht. Postumus’ soldaten waren woedend en deden prompt wat veel Romeinse legers de afgelopen 25 jaar in zo’n geval hadden gedaan: ze riepen hun bevelhebber, met wie zij een veel nauwere band hadden, tot keizer uit. Postumus aanvaardde dit en besloot Keulen te belegeren. Uiteindelijk brak hij het verzet. Saloninus en Silvanus werden door de burgers aan hem uitgeleverd en gedood. De Gallische en Germaanse provincies, evenals de Alpenprovincie Raetia, waren nu in handen van Postumus. Hij liet munten slaan waarop hij zich net als Gallienus hersteller van Gallië noemde en richtte Keulen nu in als zijn hoofdstad, waar hij een eigen Senaat en Praetoriaanse Garde instelde, in plaats van naar Rome te gaan en daar erkenning door de Senaat af te dwingen. Vanaf 260 spreken we dan ook van een Gallisch Keizerrijk. Daar moet bij vermeld worden dat Postumus zichzelf gewoon als Romeinse keizer zag, zonder bewust een bepaald deel af te scheiden. Bovendien sloten Brittannia en Hispania zich in 261 bij zijn rijk aan. Wel kwam het merendeel van zijn regeringsapparaat uit het noordelijk deel van Gallië.
Het Romeinse rijk in drieën gescheurd. In het westen het Gallische Keizerrijk, in het oosten het Palmyreense rijk van koningin Zenobia.
Als keizer van Gallië verwierf Postumus veel bewondering van antieke historici omdat hij de defensie van de provincies wist te reorganiseren. De munten die hij liet slaan waren ook van veel hogere kwaliteit van de gedevalueerde gevalletjes van Gallienus. Verder wist Postumus Franken tegen Franken in te zetten: vanaf 264 liet hij een nog ruimer aantal van hen als foederati aan zijn zijde meevechten, verspreid over de Romeinse legereenheden. Hij stelde deze Frankische hulptroepen samen uit krijgsgevangenen en huurlingen. De Rijngrens werd misschien niet volledig in oude glorie hersteld, maar er werden wel degelijk weer forten in gebruik genomen. Er werden er zelfs een paar op de rechteroever gebouwd. Ook liet Postumus meer troepen in het achterland plaatsen als buffer, zodat eventuele doorbraak van de grens alsnog kon worden opgevangen. Bovendien kon een fort in het binnenland bij zo’n doorbraak ook als veilige haven voor de bevolking dienen. Deze “verdediging in de diepte” had hij afgekeken van Gallienus, die dezelfde truc bij de Donau had toegepast. Gallienus zelf moet het in 260 zwaar te verduren hebben gehad. In een jaar tijd verloor hij zijn vader en zoon en kreeg het met meerdere usurpatoren aan de stok. Alsof dat nog niet genoeg was scheidde een groot deel in het oosten van het rijk zich af als het Palmyreense rijk onder koningin Zenobia. Gallienus trachtte hier uiteraard wat aan te doen, maar bereikte niet veel. Hij bood Postumus zelfs aan de strijd met een tweegevecht te beslissen, maar Postumus weigerde dit. Wel trachtte Postumus met hem overeen te komen dat zij voorlopig niet elkaar maar enkel de barbaren zouden bevechten. Misschien een goede afspraak, want het neerslaan van opstanden, invallen en tegenkeizers kostte zoveel tijd dat Gallienus zich pas in 265 op Postumus kon richten. Opnieuw ging Postumus de directe confrontatie uit de weg en sloeg de aanval af.
Een opvallend fraaie aureus met Postumus’ beeltenis niet van opzij maar en profil.
Toch mocht het succes niet duren. Onderzoek wijst uit dat Postumus in 268 ook “goedkopere” munten met minder edelmetaal liet slaan. Blijkbaar stond de financiële situatie er dus toch niet zo best voor. En dergelijke inflatie had eerder tot ontevredenheid bij de soldaten geleid. Datzelfde jaar maakte Postumus een ernstige fout. Gallienus’ generaal Aureolus liep in 268 over naar Postumus, wat Postumus de kans gaf om Mediolanum (Milaan) in handen te krijgen, wat de kans op inname van Rome vergrootte. Gallienus liet dit echter niet op zich zitten en viel Mediolanum aan. Om onduidelijke redenen besloot Postumus echter deze kans voorbij te laten gaan en Aureolus niet te hulp te komen. Aureolus en Gallienus gingen beide ten onder – Gallienus werd tijdens de belegering in een complot vermoord – en Claudius II kwam op de troon. Deze kreeg overigens bijna meteen met opstand van het leger te maken, maar kocht dit af met de belofte van een enorme geldbonus voor de soldaten. Zijn enorme overwinning op de Goten bij Naissus, datzelfde jaar, zou hem de bijnaam Gothicus opleveren.
Keizer Claudius Gothicus wist van aanpakken en heroverde veel land op het Gallische rijk. Mogelijk was hij betrokken bij de moord op Gallienus…
De troepen in Italië mochten dan kwaad zijn om de moord op hun keizer, maar in Germania was de toestand niet veel beter. De soldaten waren teleurgesteld dat Postumus ervoor had gekozen om niet naar Rome te marcheren en riepen bevelhebber Laelianus uit tot keizer in Mogontiacum (Mainz). Postumus trok erheen, versloeg de vijand en doodde de usurpator, maar stond zijn mannen niet toe de stad te plunderen. En dat was de tweede fout. De soldaten sloegen aan het muiten en doodden hem en zijn zoon. De keizer van Gallië ging ten onder zoals veel andere soldatenkeizers: hij was tot keizer uitgeroepen door zijn soldaten en gedood door zijn soldaten. Al vijf jaar later was het met het Gallische Keizerrijk gedaan. Postumus’ opvolger was een soldaat die door zijn makkers tot keizer werd uitgeroepen. Deze Marcus Aurelius Marius regeerde maar kort (volgens sommige bronnen maar 2 dagen) en zijn opvolger, Victorinus, werd niet erkend in Hispania, dat zich weer bij Rome aansloot. Tegelijkertijd knabbelde Claudius Gothicus aan het Gallische rijk en heroverde het bij stukjes en beetjes. Claudius stierf onverwacht in 270 aan de pest van Cyprianus, maar had zich met zijn militaire successen in een paar jaar zo populair gemaakt dat hij meteen vergoddelijkt werd. Zijn broer Quintillus regeerde net als Marius zeer kort, om te worden verslagen en opgevolgd door Aurelianus, die in Sirmium tot keizer was uitgeroepen, en mogelijk met Claudius aan de moord op Gallienus had gewerkt. Het was Aurelianus die de eenheid van het rijk herstelde. Het door Germaanse invallen geplaagde Gallië stond toen onder keizer Tetricus, die in de Catalaunische catastrofe van 274 verpletterend verslagen werd door Aurelianus. Die was mild met Tetricus, die nog jaren bleef leven en zelfs gouverneur in Italië werd. Daarvoor had hij Zenobia van Palmyra al verslagen. Aurelianus bestempelde zich als Hersteller van de Wereld, maar liet opnieuw een uitgedund grensleger achter, met invallen en rebellie als gevolg. De trouw aan Rome verdween in ons land bijna volledig.