De Lex Publilia Voleronis: consuls contra volkstribunen (473 v. Chr.)

ditDe executie van Cassius Viscellinus in 485 v. Chr. bracht geen grote verandering in Rome teweeg. Rome bleef een stadstaat die regelmatig in oorlog verkeerde met naburige stammen en steden, terwijl onderling de patriciërs en plebejers met elkaar bleven botsen. De Fabische Oorlogen hadden Rome voorlopig de strijd met Veii doen weerstaan, maar was in 476 in een groot bloedbad onder de Fabii geëindigd. Consul Titus Menenius Lanatus was er niet in geslaagd tijdig in te grijpen, ondanks dat hij dat gezien de positie van zijn troepen gemakkelijk had kunnen doen. De strijd had er zo slecht voor gestaan dat Menenius bij Rome verslagen was door de Veientes en dat zijn collega Pulvillus er nog nét in was geslaagd om hen weer van de Janiculum te verdrijven. Het leidde echter ook tot een vervolging. Zodra Menenius’ ambtstermijn erop zat werd hij door de Volkstribunen voor het gerecht gesleept wegens zijn slechte militaire prestaties in het algemeen en het bloedbad onder de Fabii in het bijzonder. Volgens Livius speelde Menenius’ weerstand tegen de agrarische hervormingen van Viscellinus echter ook een rol.

De meeste openbare processen vonden in de Republiek gewoon op het Forum plaats. (De meeste ruïnes die daar nu staan zijn uit de Keizertijd, dus vele eeuwen later)
De meeste openbare processen vonden in de Republiek gewoon op het Forum plaats. (De meeste ruïnes die daar nu staan zijn uit de Keizertijd, dus vele eeuwen later)

Menenius kwam er juridisch gezien goed vanaf. De goede naam van zijn vader, die na de eerste Secessio Plebis (afscheiding der plebejers) patriciaat en plebs verzoend had, hielp waarschijnlijk in zijn voordeel. In plaats van de doodstraf of verbanning kreeg Menenius een boete van 2000 as. Let wel, een juridisch milde straf woog blijkbaar niet op tegen de persoonlijke vernedering. Volgens Livius stierf Menenius al snel, ziek van ellende. (Cassius Dio vertelt overigens een zeer andere versie van het verhaal waarin Menenius wel degelijk ter dood veroordeeld werd.) De zaak van Menenius mag dan een detail in de Romeinse geschiedenis lijken, maar het is wel tekenend voor de klassenstrijd in de Vroege Republiek. De landbouwhervormingen waar het plebs zo hard om riep gaf zoveel spanning dat er meerdere politici om werden aangeklaagd. De consuls van 474 werden na hun aftreden ook al voor het gerecht gedaagd omdat zij de landbouwwet van Viscellinus gehinderd zouden hebben. Net als bij Menenius werd de aanklacht gevoerd door volkstribuun Gnaeus Genucius, die meerdere malen op fanatieke wijze de consuls ter verantwoording trachtte te roepen langs gerechtelijke weg. Want ook consul Spurius Servilius, uit 476, was door hem aangeklaagd na een roekeloze aanval op de Veientes, die ook alleen door ingrijpen van zijn collega Aulus Verginius niet op een verpletterende nederlaag was uitgelopen.

De beroemdste drager van de zwarte toga pulla was Cato de Jongere, die hiermee in de 1e eeuw v. Chr. toonde dat hij rouwde om de in zijn ogen gestorven Republikeinse idealen.
De beroemdste drager van de zwarte toga pulla was Cato de Jongere (hier in de tv-serie Rome gespeeld door Karl Johnson), die hiermee in de 1e eeuw v. Chr. toonde dat hij rouwde om de in zijn ogen gestorven Republikeinse idealen.

Toen in 473 de nieuwe consuls aantraden, kleedden hun voorgangers Servilius en Verginius zich alsof zij in de rouw waren, in verfomfaaide zwarte toga, ongeschoren en haar in de war. Kanttekening hierbij is dat de rouwstijl ook vaak gedragen werd door beklaagden, die hiermee hun ellende toonden. De oud-consuls liepen nu jammerend door de straten, bewerend dat consul worden niets anders was dan jezelf blootstellen aan de tirannie van de volkstribunen. Blijkbaar had dit de nieuwe consuls er niet van weerhouden hun ambt op zich te nemen. De eerste, Vopiscus Julius Iulus, kwam dan ook uit een familie met reputatie: zijn broer Gaius was consul geweest in 482 v. Chr. en mogelijk was zijn vader (die ook Gaius heette) dezelfde als de consul uit 489 v. Chr. De andere, Lucius Aemilius Mamercinus, was al tweemaal consul geweest en volgens Livius had hij destijds samen met de Senaat getracht de macht van de tribunen in te perken, wat wel duidelijk maakt dat hij wel wat gewend was. Op de morgen van het proces gebeurde er echter iets totaal onverwachts: Gnaeus Genucius werd dood aangetroffen in zijn huis. De zo fanatieke volkstribuun was vermoord. De overgebleven tribunen schrokken hier zo van dat geen van hen de rol van aanklager over wilde nemen. Servilius en Verginius ontkwamen zo aan de vervolging. De patricische Senaat lachte in zijn vuistje en gaf vol goede moed het bevel tot lichting van de troepen. Nou ja, goede moed… Eerder overmoed. De gemoederen onder het volk waren door het drama natuurlijk flink opgelopen. Zeker toen de consuls, die onmiddellijk troepen begonnen te lichten, op strenge wijze te werk gingen.

Romeinse soldaten in de 5e eeuw v. Chr. hadden nog zeer andere uitrustingen dan die in de vroege keizertijd.
De verschillende vermogensklassen van het Romeinse leger verschilden in de 5e eeuw v. Chr. sterk van uitrusting.

Het Romeinse leger van de Vroege Republiek werkte nog met een dienstplicht: iedere man van 16 tot 46 jaar oud kon worden opgeroepen. Er waren vier legioenen, twee voor elke consul, wat destijds een totaal aantal soldaten gaf van 3000 à 4000 man infanterie en 300 man cavalerie. De legioenen werden volgens Livius nog opgesteld als een Griekse falanx, een starre muur van speren. Patriciërs dienden dan vanwege hun grotere draagkracht in de cavalerie (waaruit uiteindelijk de Romeinse ridderklasse zou ontstaan) en plebejers met voldoende vermogen werden opgeroepen voor de infanterie. De infanterie werd dan weer opgedeeld in vijf adsidui of vermogensklassen. De eersteklas-legionairs waren het rijkst en droegen een zwaar pantser met een lange lans, als in de stijl van een Griekse of Etruskische hopliet, zodat zij dus vooraan stonden in de falanx. De tweede klasse droegen ongeveer dezelfde uitrusting minus borstpantser, terwijl de derde en vierde het meer moesten hebben van een lichte wapenrusting met een werpspeer en stootlans. De vijfde klasse, de armsten, had een zeer beperkte uitrusting waarbij de voornaamste bewapening de slinger was. Zij konden voor het leger uitlopen om te provoceren en zo de manoeuvres van het legioen te verhullen. Bij dit alles moet worden gezegd dat dienstplicht werd gezien als een vanzelfsprekende plicht aan de staat. Wie totaal bezitsloos was werd vrijgesteld van militaire dienst, tenzij in geval van uiterste nood. Verder werden alle soldaten geacht zij aan zij te vechten, ongeacht leeftijd of dienstjaren, met uitzondering van de meest ervaren troepen die achterbleven om de stad te bewaken.

Komische afbeelding van de arrestatie van Publilius, hier afgebeeld in een 19e-eeuws officiersuniform en een leeuwenvacht.
Komische afbeelding van de arrestatie van Publilius, hier afgebeeld in een 19e-eeuws officiersuniform en een leeuwenvacht.

Wat de zaak bij de lichting van 473 v. Chr. deed escaleren was de oproep aan ene Volero Publilius om als gewoon soldaat dienst te nemen. Dat dit bij hem in het verkeerde keelgat schoot lijkt in contrast met bovenstaande visie op de dienstplicht, maar wordt al begrijpelijker als men bedenkt dat Publilius eerder als centurio had gediend en er dus niet op zat te wachten om weer helemaal “opnieuw” te beginnen. De consuls stuurden hierop één van hun lictoren om Publilius te arresteren, zodat hij op het Forum voor hen gebracht werd. Publilius trachtte in beroep te gaan tegen zijn arrestatie en riep de volkstribunen op om hem te verdedigen. De tribunen durfden echter niet in te grijpen, uit angst dat het hen net zo als Genucius zou vergaan. Maar toen bleek het aanwezige volk achter de arrestant te staan: een boze menigte slaagde erin om Publilius aan de greep van de lictoren te ontworstelen. De consuls begrepen dat ze in een lastig parket zaten: ze hadden alleen hun 24 lictoren ter bescherming, terwijl enkele van hen nu al bont en blauw gemept waren door de menigte. Bovendien waren al deze lictoren plebejers!

De twee consuls kwamen tijdens de Republiek het dichtst bij een staatshoofd. In de Oudheid kwamen wel meer staten voor met twee mannen aan het hoofd.
De lictoren dienden in de Romeinse republiek als lijfwacht van hoge magistraten. Ze konden ook worden uitgestuurd voor arrestaties en waren soms bevoegd om te doden.

Aemilius en Vopiscius konden niet anders dan zich wijselijk uit de voeten maken en zich voorlopig even schuilhouden in het Senaatsgebouw. Daar werd al snel druk gediscussieerd over hoe dit oproer op te lossen. De meest aristocratische senatoren pleitten voor een hard ingrijpen, hetgeen echter door minder heethoofdige collega’s verworpen werd. Uiteindelijk kalmeerde de situatie buiten en kon men het gebouw veilig verlaten. De rest van het jaar maakten Aemilius en Vopiscius hun consulaat door in een ongemakkelijke sfeer, vergelijkbaar met een gespannen wapenstilstand. Op het einde van datzelfde jaar werd er een nieuwe volkstribuun verkozen: niemand minder dan Publilius! Als nieuwe held van het plebs deed hij er alles aan om er een wet door te drukken waarmee het Concilium Plebis, waarop de volkstribunen en -aedielen werden verkozen, voortaan zou worden verdeeld in tribi (stammen) in plaats van curiae (districten), zodat de vergadering minder afhankelijk werd van patricische invloed.

Het staatsbestel van de Republiek. Naarmate de tijd verstreek werd het steeds complexer.
Het staatsbestel van de Republiek bevatte verschillende vergaderingen die verschillende magistraten verkozen. De volkstribunen en volksaedielen werden verkozen door een vergadering waar officieel alleen plebejers zitting in hadden, maar door het patronagesysteem hadden de patriciërs er alsnog invloed op.

De vergaderingen waarop het wetsvoorstel van Publilius besproken werden veranderden meer en meer in schreeuwpartijen. De elite was allerminst gecharmeerd van het hele plan, omdat haar invloed er sterk van achteruit zou gaan. Toen in 471 v. Chr. nieuwe consuls benoemd werden, was Appius Claudius Sabinus dan ook de havik die door de Senaat verkozen was om het wetsvoorstel te bevechten. Zijn collega, Titus Quinctius Barbatus, was meer een duif, die de rol van een bemiddelaar trachtte te spelen. Dat was maar goed ook, want uiteindelijk kwam het tot een hevige confrontatie. Toen Publilius’ collega Gaius Laetorius probeerde om Appius afgezet te krijgen vóór er over het wetsvoorstel gestemd zou worden, reageerde Appius met het bevel Laetorius te arresteren. Het resultaat was dat de gemoederen op het Forum zo hoog opliepen dat er bijna een rel uitbrak. Quinctius slaagde er in elk geval in de gemoederen van het volk wat meer tot bedaren te brengen, terwijl hij Appius door een groep senatoren de Curia Hostilia, het Senaatsgebouw, in liet sleuren. Nadat de menigte wat gekalmeerd was spoorde Quinctius de Senaat aan om het volk niet langer te tarten. Ze wilden de staat toch zeker niet in gevaar brengen?

Slinger
De slinger, het wapen van de armste vermogensklasse in de Vroege Republiek (en dus ook van veel plebejers op het slagveld)

Aldus geschiedde en werd de Lex Publilia Voleronis aangenomen. Voortaan waren de volkstribunen een stuk onafhankelijker van Senaat en patriciaat. De plebejers waren een stap dichter bij hun emancipatie en daardoor waren de gemoederen voorlopig gesust. Net op tijd. De Volsci en de Aequi hadden het nieuws over de onrust gehoord en roken hun kans om het Romeinse grondgebied aan te vallen. Opnieuw bleek het verschil in het beleid van de consuls: waar Quinctius’ troepen gehoorzaam waren en hij de Aequi met succes bestreed, had Appius in zijn strijd met de Volsci moeite om de orde in zijn leger te handhaven. De hardvochtige Appius paste decimatie toe: één op de tien soldaten werd uitgeloot om door de negen anderen gedood te worden. Quinctius keerde terug met een loyaal leger en had zelfs de buit onder zijn mannen verdeeld. Hij zou nog vijf keer consul worden. Appius niet één keer meer.

Cassius Viscellinus: anti-held van het plebs (485 v. Chr.)

tarpeian-rock-romeOok na de Secessio Plebis waren de spanningen tussen patriciërs en plebejers nog lang niet van de lucht in de jonge Romeinse Republiek. Een voornaam Romeins staatsman die de positie der plebejers trachtte te bevorderen was Spurius Cassius Vecellinus. Maar zijn geschiedenis bewijst dat je in een dergelijke strijd ook je hand kunt overspelen.

Wanneer Vecellinus (of Viscellinus) geboren is, is onbekend, maar volgens sommige versies van het verhaal zou dit rond 540 of 535 v. Chr. geweest kunnen zijn. Zijn vader en grootvader hadden dezelfde voornaam en Vecellinus zou ook drie zoons hebben nagelaten. De Cassii Vecellini zouden patriciërs zijn geweest, al waren latere leden van het huis allen plebejers, wat de vraag opwerpt of Vecellinus’ zoons wellicht uit het patriciaat verstoten werden of het vrijwillig afzwoeren. Uit onderstaande geschiedenis worden beide mogelijkheden erg begrijpelijk.

Rome lag aan de noordkant van het Latijnse stamgebied. Ten zuidoosten daarvan woonden de Volsci.
Het vroege Rome werd omringd door Sabijnen, Latijnen, Hernici en Volsci, met welke Vecellinus het allemaal aan de stok kreeg.

Vecellinus kwam uit een voorname familie en slaagde erin om carrière te maken in de Republiek. In 502 v. Chr. werd hij voor het eerst consul en kreeg de taak om de oorlog tegen de Sabijnen te leiden. Hij bracht hen bij Cures een grote nederlaag toe, waarop het vredesverdrag Rome veel land opleverde en Vecellinus een triomftocht kreeg. Toen in 501 v. Chr. er voor het eerst een dictator benoemd werd in de persoon van Titus Lartius Flavus, maakte deze Vecellinus tot zijn onderbevelhebber. Vecellinus werd opnieuw consul in 493 v. Chr., tijdens de Secessio Plebis. Om Rome veilig te stellen in dit tumult bekrachtigde Vecellinus dan ook een verdrag met de Latijnen. Dat was opvallend, want in de eerdere oorlogen met de Latijnen was hij een fel voorstander van meedogenloze afstraffing van de verslagen vijand. Het verdrag heette dan ook de Foedus Cassianum, naar de familienaam van Vecellinus. In 486 v. Chr. werd Vecellinus voor de derde keer consul en opnieuw marcheerde hij de oorlog in, ditmaal tegen de Volsci en de Hernici. Toen de stammen om vrede vroegen, wist hij op slinkse wijze een bondgenootschap tussen Rome en de Hernici tot stand te krijgen. De Hernici stonden volgens Livius twee derde van hun land af, al is dit zo gul dat het misschien waarschijnlijker is dat de Volsci, Hernici en Romeinen hun veroverde land eerlijk in drieën verdeelden. Het verdrag zou een eeuw stand houden en leverde Vecellinus een tweede triomf op.

Cassius Vecellinus wilde met zijn wet de ontplooiing van de patriciërs enigszins beperken ten gunste van de plebejers. Dat kwam hem duur te staan.
Cassius Vecellinus wilde met zijn wet de ontplooiing van de patriciërs enigszins beperken ten gunste van de plebejers. Dat kwam hem duur te staan.

Na zijn triomf stelde Vecellinus de eerste agrarische wet op. Het verworven gebied moest volgens deze lex Cassia agraria worden verdeeld onder de plebejers en Latijnse bondgenoten. Hierbij zou duidelijk worden afgebakend hoeveel van de ager publicus, de staatsgrond, maximaal door patriciërs in bezit genomen mocht worden. Voor veel patriciërs voelde deze wet natuurlijk als een ernstige beperking van hun mogelijkheden, zodat de wet op fel verzet stuitte. Ook Vecellinus’ mede-consul Verginius zag de wet niet zitten. Naarmate de tijd verstreek keerde echter ook het plebs zich steeds meer tegen de wet.

De executie van Spurrius Cassius Vecellinus, uitgebeeld door Domenico Beccafumi, op een fresco in Palazzo Pubblico in Siena. De schilder had duidelijk geen idee van de executiemethode.
De executie van Spurrius Cassius Vecellinus, uitgebeeld door Domenico Beccafumi, op een fresco in Palazzo Pubblico in Siena. De schilder had duidelijk geen idee van de executiemethode.

Toen Vecellinus’ ambtstermijn in 485 afliep werd hij onmiddellijk voor het gerecht gedaagd en veroordeeld. Hij werd ervan beschuldigd dat hij van plan was om uiteindelijk koninklijke macht te verwerven. De precieze manier van berechting was volgens Livius niet duidelijk, maar het is mogelijk dat het om een publiek proces ging, op last van de quaestoren. Het volk zou Vecellinus in deze versie zelf veroordeeld hebben wegens hoogverraad, waarna zijn huis ook gesloopt zou zijn. Livius wijst echter ook op een andere versie, waarbij Vecellinus achter gesloten deuren werd berecht door zijn eigen vader, wat een afhankelijkheid van de patriarch impliceert die onwaarschijnlijk lijkt voor zo’n succesvolle staatsman. In elk geval werd Vecellinus schuldig bevonden en ter dood veroordeeld. Zijn poging om een maatregel ten bate van het gewone volk in te voeren had uiteindelijk het hele volk tegen hem in het harnas gejaagd. Het Romeinse volk was niet klaar voor een staat die zulke strakke beperkingen aan het grondbezit oplegde: de herinnering aan Tarquinius Superbus was blijkbaar nog te vers.

tarpeïsche rots
De Tarpeïsche Rots in Rome diende tijdens de Romeinse Republiek om verraders, moordenaars en meineedplegers vanaf te werpen.

Vecellinus werd ter dood veroordeeld en van de Tarpeïsche Rots geworpen. Zijn huis werd afgebroken en zijn vader droeg zijn bezit op aan de godin Ceres door er een godenbeeld van te maken met de naam van de familie Cassius erop als onderschrift. Er zouden ook stemmen zijn opgegaan om de zoons van Vecellinus te executeren, maar zij bleven gespaard, al lijkt het er dus wel op dat hun nakomelingen op een of andere manier niet meer onder de patriciërs vielen. Een maatregel om de macht van het patriciaat te beperken was als tiranniek bestempeld en daarmee veroordeeld door het hele volk. Toch moeten sommigen later de fout van de executie zijn gaan inzien. Dionysius van Halicarnassus vermeldt dat op de plaats van Vecellinus’ huis later een bronzen standbeeld van hem werd geplaatst. In 159 v. Chr. werd het standbeeld echter omgesmolten op last van de censoren. Romeins historicus Cassius Dio wist het in elk geval zeker: volgens hem was Vecellinus allesbehalve een verrader.

Het staatsbestel van de Romeinse Republiek

senaatNadat het Romeinse koningschap was afgeschaft en de dreiging van een Tarquinische terugkeer voorlopig verdwenen was, konden de Romeinen verder met de ontwikkeling van hun nieuwe staatsbestel. In eerste instantie was dit niet veel anders dan dat van de late Romeinse koningstijd, zoals het er na de hervormingen van Servius Tullius had uitgezien. Het idee van één enkel staatshoofd was voortaan echter uit den boze. Het hoogste gezag (het imperium) viel voortaan toe aan twee consuls. Maar het hele systeem was nog heel wat complexer dan dat. De Romeinse republiek rustte in feite op drie pijlers: volksvergadering, Senaat en de magistratuur. Tussen deze drie pijlers kon de nodige spanning zijn, maar bij gevolg was er ook sprake van een machtsevenwicht.

Het staatsbestel van de Republiek. Naarmate de tijd verstreek werd het steeds complexer.
Het staatsbestel van de Republiek. Naarmate de tijd verstreek werd het steeds complexer. (Bron: H. Kinder en W. Hilgemann, Sesam Atlas bij de wereldgeschiedenis, I, van prehistorie tot Franse Revolutie (3e druk; Baarn 2003)

Geheel conform het bestel van veel oude stadstaten kende Rome dus een volksvergadering, waarin alle staatsburgers deelnamen. Dat klinkt democratischer dan het is: in deze oude tijden was stemrecht alleen aan mannen voorbehouden en dan nog niet eens alle mannen. De volksvergadering bestond in feite uit drie vergaderingen. De eerste was de Comitia Curiata, die al bestond sinds de koningstijd. De burgerij werd binnen deze vergadering opgedeeld in 3 tribus: de Tities, Ramnes en Luceres, die elk weer in 10 curiae waren opgedeeld. Sinds de Serviaanse staatshervorming bestond er ook een vergadering in de vorm van de Comitia Tributa: burgerij en het Romeinse grondgebied waren opgedeeld in 21 tribus, waarbij een tribus nu voor een bestuurlijk district stond. Er waren 4 stedelijke tribus en 17 landelijke. De derde en belangrijkste vergadering was van militaire aard en heette de Comitia Centuriata, die bijeenkwam op de Campus Martis buiten Rome. Deze vergadering werd ingedeeld in 5 classes (vermogensklassen) en 193 centuriae. De centuries bestonden uit 18 ruitercenturies, 80 centuries zwaarbewapende infanteristen, 90 centuries lichte infanteristen, 4 centuries aan technici en muzikanten en 1 centurie aan bezitlozen. Elke centurie bestond voor de helft uit strijdbare mannen van 46 jaar of jonger (de iuniores, het veldleger) en voor de helft uit mannen van tussen de 46 en 60 jaar (de seniores) die achterbleven om Rome te verdedigen.

De volksvergadering stemt.
De volksvergadering stemt.

De volksvergadering stemde over wetsvoorstellen en kon eventueel vragen stellen over de besluitvorming. Recht van discussie had zij niet, evenmin als het recht om wetsvoorstellen te wijzigen. De Comitia Centuriata legde het meeste gewicht in de schaal door te stemmen over wetsvoorstellen, oorlog en vrede, verkiezing van de hoogste magistraten en de criminele rechtspraak over staatsburgers. Deze stemming ging per klasse. Indien de stemmen zouden staken waren het echter wel de meest vermogende klassen wier stem extra zwaar zou tellen: de cavalerie en de zwaarbewapende infanterie.

De twee consuls kwamen tijdens de Republiek het dichtst bij een staatshoofd. In de Oudheid kwamen wel meer staten voor met twee mannen aan het hoofd.
De twee consuls kwamen tijdens de Republiek het dichtst bij een staatshoofd. In de Oudheid kwamen wel meer staten voor met twee mannen aan het hoofd.

Wetten en uitvoerend beleid kwamen officieel bij de magistratuur vandaan. De hoogste magistraten waren de twee consuls (“raadgevers”): door twee man op de functie van het hoogste gezag te hebben zou er altijd interventie mogelijk zijn, zodat de macht niet bij één enkele persoon zou liggen. De consuls leidden het leger, de schatkist en de rechtspraak. Het leger werd inmiddels in meerdere legioenen (“lichtingen”) opgedeeld zodat beide consuls een deel ter beschikking hadden. Zoals met veel ambten vervulden zij hun taak voor een jaar, na verkiezing door de Comitia Curiata en Comitia Centuriata. Herverkiezing was echter wel mogelijk. Wie verkozen was werd consul designatus, om na benoeming een officiële consul ordinarius te zijn. Als consul designatus had men dus nog niet de officiële macht en bevoegdheden van een consul, al genoot men al wel veel aanzien. Mocht er tussentijds een consul wegvallen of aftreden, dan werd er uiteraard een vervanger aangesteld, een consul suffectus.

Asterix en de Helvetiërs (1970) is het enige Asterix-album waar een quaestor in voorkomt. Zijn groene kleding is pure fantasie: een quaestor droeg witte kleding, met rode clavi op zijn tunica.
Asterix en de Helvetiërs (1970) is het enige Asterix-album waar een quaestor in voorkomt. Zijn groene kleding is pure fantasie: een quaestor droeg witte kleding, met rode clavi op zijn tunica.

Naarmate de staat complexer werd kwamen er ook lagere magistraten bij, zoals de praetoren, censoren, aediles curules en quaestoren. De eerste die hiervan werden ingevoerd waren de quaestoren, die vanaf 447 v. Chr. de staatskas beheerden en zich onder andere met belastinginning bezighielden. Het ambt van quaestor, aangewezen door de Comitia Tributa was doorgaans de eerste stap richting de Senaat, aan de hand van de politieke carrière die de cursus honorum werd genoemd. In 420 v. Chr. waren er vier quaestoren, maar rond 267 v. Chr. zou dit aantal tot 10 uitgroeien! De censoren, die in 443 v. Chr. werden ingevoerd, vielen buiten de Cursus Honorum en werden door de Comitia Centuriata verkozen voor vijf jaar. Meestal waren de censoren oud-consuls. Hun voornaamste taak was toezicht houden op de zeden en vermogens: wie zich niet gedroeg kon stemrecht verliezen! Tevens leidden de censoren de militaire keuring en hadden toezicht op openbare werken en gebouwen. Soms hadden zij ook het recht om senatoren te benoemen.

Zoals de naam al aangeeft was de curulische zetel een machtssymbool van de aedilis curulis. Oorspronkelijk was dit de zetel van de koning.
Zoals de naam al aangeeft was de curulische zetel een machtssymbool van de aedilis curulis. Oorspronkelijk was dit de zetel van de koning.

In 366 v. Chr. werden hier nog de aedilen en de praetoren aan toegevoegd. De aedilen stonden qua rangorde tussen de censoren en quaestoren en hadden vooral de taak toezicht te houden op openbare zaken als de ordehandhaving, markten, zorg voor de tempels en bovenal de organisatie van spelen en publieke feesten, wat maakte dat de functie de ambtenaar in kwestie veel geld kon kosten. Zij werden door de Comitia Tributa verkozen. Vanaf 200 v. Chr. gaf de functie van aedilis curulis meteen toegang tot de Senaat. De praetoren, verkozen door de Comitia Centuriata hadden rechterlijke bevoegdheden. Eerst was dit alleen nog de praetor urbanus, die juridische geschillen tussen burgeres behandelde. Vanaf 247 v. Chr. kwam daar ook een praetor peregrinus bij, die ook de zaken van vreemdelingen op Romeinse grond behandelde, of het hier nu om conflict tussen burger en vreemdeling ging of tussen twee vreemdelingen.

De Curia Julia, één van de gebouwen die in de loop der eeuwen door de Romeinse Senaat is gebruikt.
De Curia Julia, één van de gebouwen die in de loop der eeuwen door de Romeinse Senaat is gebruikt.

De bestuurlijke elite bestond uiteraard uit de Senaat. Er waren 300 senatoren, bestaande uit de hoofden van de patricische families en de voormalige consuls. Pas in later tijden zouden er ook plebejers worden toegelaten. Via een cursus honorum was het mogelijk om op te klimmen tot senatoriale rang. Senator werd men dus niet via verkiezingen, zoals in een modern parlement, maar via benoeming op grond van ervaringen. Er was tevens een minimumleeftijd en een vermogensgrens: in de 1e eeuw na Chr. lag de vermogensgrens voor een senator zelfs op 1 miljoen sestertiën! Wie benoemd werd kon echter, zolang hij aan de gestelde eisen bleef voldoen, voor het leven zitting hebben in de Senaat. Een speciaal soort senator was de Homo Novus, een “nieuwe man” die als eerste in zijn familie de Senaat haalde. Dit maakte dan ook dat de Senaat op den duur het machtigste orgaan werd en de senatoren de nieuwe bestuurlijke elite werden. Officieel had de Senaat een adviserende taak jegens de magistraten, maar op den duur zouden de adviezen van de Senaat meer gelden als officiële besluiten die bindend waren voor de magistratuur. De Senaat kon uit eigen rangen ook nog steeds een interrex benoemen als er tijdelijk geen consuls waren om te regeren.

Julius Sabinus beweerde dat zijn overgrootmoeder de minnares van Julius Caesar was geweest tijdens de Gallische Oorlog. Maar of dat waar is...?
De beroemdste Romeinse dictator is zonder twijfel Julius Caesar, maar hij kreeg het ambt allang niet meer omdat er vijanden aan de poort stonden…

In tijden van nood kon er op last van een consul een magister populi of dictator benoemd worden: deze persoon kreeg voor 6 maanden lang een vrijwel onbeperkte alleenheerschappij zonder verantwoording aan iemand af te hoeven leggen. Als rechterhand kon de dictator een magister equitum aanstellen. Toch was de macht van de dictator ook eindig: als de noodtoestand na 6 jaar niet opgelost was, werd er een nieuwe dictator aangesteld. Na 202 v. Chr. zouden er nog zelden externe dreigingen zijn die sterk genoeg waren om het voortbestaan van de Republiek te bedreigen: de enige dictators van na die tijd waren in feite usurpatoren die met geweld de macht hadden gegrepen en zo hun benoeming hadden afgedwongen.

Gaius Gracchus spreekt het volk toe. Hij en zijn broer Tiberius zijn zonder twijfel de beroemdste Romeinse volkstribunen.
Gaius Gracchus spreekt het volk toe. Hij en zijn broer Tiberius zijn zonder twijfel de beroemdste Romeinse volkstribunen.

Om de rechten van de plebejers te beschermen bestond er nog een vergadering die enkel aan hen voorbehouden was: de Concilia Plebis. Deze benoemde de aediles plebis en de volkstribunen. De aediles plebis waren de plebejische tegenhangers van de aediles curulis, die in eerste instantie alleen uit patriciërs bestonden. De plebejische aedilen hielden zich vooral bezig met het toezicht op markten, evenals het archief en tempel van het plebs, op de Aventijn. Op den duur zouden onderhoud van openbare gebouwen, brandweer, watervoorziening en veel andere openbare werken hierbij komen. De volkstribunen hadden vetorecht (behalve tegen de dictator en de censoren) en konden derhalve wetsvoorstellen blokkeren: dit ambt zou in 494 v. Chr. zijn ingesteld door consul Agrippa Menenius Lanatus, om de plebejers te beschermen tegen de patriciërs (de historici gaan tegenwoordig echter uit van 471 v. Chr.). De volkstribuun kon de Concilia Plebis bijeenroepen en daarin voorstellen doen. Zowel de volkstribuun als volks-aediel waren onschendbaar. Vanaf 130 v. Chr. kwam ook de volks-aediel meteen in de Senaat terecht, die tegen die tijd ook openstond voor plebs. Het ambt van volkstribuun werd in 287 v. Chr. een volwaardig deel van de magistratuur, omdat patriciërs en plebejers toen voor de wet gelijk werden en de tribuun dus voor heel het volk stond.

De fasces, die in Rome gedragen werd door de lictoren, werd volgens de overlevering door Tarquinius Priscus ingevoerd.
De fasces van de Romeinse lictoren wordt doorgaans sterk geassocieerd met “eendracht maakt macht”. In de 20e eeuw zagen de Italiaanse fascisten daarom helaas ook veel in het symbool.

Een laatste interessant ambt binnen de Romeinse Republiek is dat van de lictoren. Een lictor vergezelde een hoge ambtenaar als een soort erewacht: een praetor had zes lictoren tot zijn beschikking, een consul twaalf en een dictator wel vierentwintig! Andere hoogwaardigheidsbekleders, zoals hele hoge priesters, konden ook een lictor aan hun zijde hebben. De lictoren zorgden voor een vrije doorgang door de drukke straten van Rome en konden het recht uitoefenen om in opdracht van hun meester een burger te straffen. Buiten het pomerium, het heilige deel van Rome waar wapens sowieso verboden waren, werd deze bevoegdheid zichtbaar gemaakt in de vorm van de fasces: een bundel houten roedes rondom een bijl. Dit symboliseerde niet alleen hun bevoegdheid om de doodstraf uit te voeren, maar ook de Romeinse Republiek zelf.

De Romeinse Cursus Honorum. Waar veel keizers van oorsprong deze carrière hadden gevolgd, verdween in de 3e eeuw het belang hiervan voor het keizerschap.
De Romeinse Cursus Honorum. Quaestor, praetor en consul waren vereisten.

De manier voor ambitieuze Romeinen om hogerop te komen in de ambtenarij was de cursus honorum (“loopbaan van ere-ambten”). Het eerste ambt voor een nieuweling was dat van de quaestor, waar hij minstens 30 jaar oud voor moest zijn. Hierna was het mogelijk om, met een minimale interval van enkele jaren, aediel of volkstribuun te worden. Om aediel te worden moest men minstens 36 zijn. Aedilis curulis was in dit geval meer te ambiëren, omdat het meer statussymbolen bood, zoals de curulische zetel en een imperium. Het zou echter nog enkele eeuwen duren voor het ambt ook aan plebejers toe kon vallen. Noodzakelijk voor de cursus honorum was het niet om aediel te zijn, al droeg het wel bij aan status en carrièremogelijkheden. Op zijn 39e kon de voormalige quaestor of aediel zich verkiesbaar stellen als praetor.

De cursus honorum. Cicero kwam uit de middelste stand, die van de equites, maar wist op te klimmen tot consul.
De Romeinse ambten hadden hun eigen traditionele klederdracht. Dit was zeer officieel, maar zou in de loop van de keizertijd verslappen.

De kroon op de carrière was natuurlijk het consulaat, waar een plebejer minstens 42 en een patriciër minstens 40 jaar oud voor moest zijn. Deze ambten gaven allen zeer veel status, maar kostten ook handenvol geld aan het organiseren voor publieke werken en feesten. Toen het Romeinse grondgebied zich uitbreidden en er provincies kwamen, was het uitoefenen van een gouverneurschap (als propraetor of proconsul) dan ook de ideale manier om de beurs weer te vullen. Na het consulaat kon men eventueel of censor worden, zonder imperium maar met veel status. Deze functies gaven uiteraard ook toegang tot de Senaat, mits men oud en rijk genoeg was. Elke vijf jaar kozen de censoren bovendien een Princeps Senatus (“eerste der Senaat”) die als eerste spreken mocht in de Senaat en de macht had om de agenda te bepalen en de vergaderingen van de Senaat te openen en af te sluiten. De titel zou later aan de basis liggen van het Romeinse keizerschap.

De oorlog met Clusium: Rome belegerd! (508 v. Chr.)

belegNa de Slag bij Silva Arsia leek de verse Romeinse Republiek even in wat rustiger vaarwater te komen, maar dat was van korte duur! De afgezette koning Tarquinius zocht zijn heil namelijk bij koning Lars Porsena van Clusium, een machtige Etruskische stad. De machtige Porsena begon zijn leger klaar te maken voor een grote aanval op Rome. Dit was een veel sterkere vijand dan Tarquinius’ eerdere bondgenoten. Ineens leek het lot van de Republiek aan een zijden draadje te hangen…

Siège_de_Porsenna
De Romeinse en Etruskisch-Latijnse legers troffen elkaar voor de Pons Sublicius.

Het duurde niet lang of het nieuws van het naderende leger bereikte Rome. Om de bevolking in gareel te houden werd er in allerijl zoveel mogelijk graan ingekocht van omringende volkeren, werden de zoutvergunningen genationaliseerd en werden de armste klassen van belasting en tol vrijgesteld. Zo bleef het volk trouw aan de stad en was men bereid de vijand te blijven bevechten. Dat was hard nodig, want Porsena’s eerste aanval liet niet lang op zich wachten.

Horatius op de Brug. Gravure uit 1586 door Hendrik Goltzius.
Horatius op de Brug. Gravure uit 1586 door Hendrik Goltzius. (Duidelijk niet gehinderd door kennis van de Romeinse haardracht.)

Het vijandige leger, met op de linkerflank de Tarquinii en op de rechterflank Latijnse rebellen onder leiding van Tarquinius’ schoonzoon Mamillius, had numeriek overwicht en drong zich op richting de Pons Sublicius, één van de belangrijkste Romeinse bruggen over de Tiber. Het was duidelijk dat de brug vernield moest worden. Om hier tijd voor te winnen snelde officier Publius Horatius Cocles de brug over om de vijand op te houden. Geïnspireerd door Horatius’ moed snelden Titus Herminius Aquilinus en Spurius Lartius hem te hulp. Toen de vernieling van de brug bijna voltooid was zei Horatius Herminius en Lartius erover terug te hollen naar de Romeinse zijde, maar Horatius bleef tot het werk klaar was. Onder een regen van pijlen zwom de gewonde officier uiteindelijk de rivier over. Voor zijn heldenmoed werd hij beloond met eerbewijzen van het volk. Door zijn verwonding was zijn carrière echter ten einde.

Afbeelding uit 1553 die Lars Porsena voorstelt.
Afbeelding uit 1553 die Lars Porsena voorstelt.

Nu de aanval mislukt was besloot Porsena het op een belegering te gooien en maakte kamp op het Janiculum. Op de rivier liet hij blokkades aanbrengen. Volgens sommige schrijvers slaagde hij er zelfs in Rome (al dan niet gedeeltelijk) te bezetten. Opvallend is wel dat niemand vermeld dat hij Tarquinius op de troon herstelde, alsof Porsena eigenlijk zelf de dienst uit wilde maken. Consul Valerius Publicola verzon een list: door een kudde vee uit de Esquilijnse Poort te drijven lokte hij een groep Clusiërs richting de juiste plek: Herminius stond met zijn mannen klaar langs de Via Gabina, terwijl Lartius achter de Collinische Poort klaarstond. Consul Titus Lucretius Tricipitinus (broer van Spurius Lucretius), die in de slag bij de brug lichtgewond geraakt was, wachtte met zijn troepen bij de Naevische Poort, terwijl consul Valerius zelf op de Coelius klaarstond. Zo werden de Clusiërs omsingeld en gedood.

Mucius Scaevola voor Porsena, schilderij door Peter Paul Rubens.
Mucius Scaevola voor Porsena, schilderij door Peter Paul Rubens.

Dit brak het beleg echter niet en een nieuwe list werd uitgeprobeerd. De jonge Gaius Mucius kreeg fiat van de Senaat om Porsena’s kamp binnen te sluipen en hem te vermoorden. In het donker verwarde hij de koning echter met zijn secretaris, die soortgelijke kleding droeg. Mucius vermoordde dus de verkeerde en werd tot overmaat van ramp opgepakt. Hij gaf alles toe en zei dat hij slechts de eerste was van nog 300 Romeinse jongemannen die zo hetzelfde zouden doen. Hierop stak hij zijn rechterhand in het vuur, wat hem het cognomen Scaevola (“linkshandig”) opleverde. Porsena was flink onder de indruk van Mucius’ moed en liet hem gaan met de opmerking dat Mucius zichzelf meer kwaad deed dan Porsena. Bij wijze van beloning schonk de Senaat Mucius landerijen op de rechteroever van de Tiber, die sindsdien de Mucia Prata (“de weiden van Mucius”) werden genoemd.

Cloelia steekt de Tiber over, door Peter Paul Rubens.
Cloelia passeert de Tiber, door Peter Paul Rubens.

Volgens Livius was Porsena zodanig onder de indruk van de Romeinse moed dat hij hierna op onderhandelingen aanstuurde. Zijn verzoek om Tarquinius weer op de troon te brengen werd uiteraard afgewezen. Wel werd er afgesproken dat Rome eerder veroverd land aan Veii zou teruggeven en dat Porsena gijzelaars zou krijgen als hij zijn leger van het Janiculum terugtrok. De gijzelaars werden gegeven, maar een groep maagden wist later uit het Etruskische kamp te ontsnappen, onder leiding van ene Cloelia. Porsena eiste hierop de uitlevering van de ontsnapte gijzelaars, zodat Rome wel moest toegeven. Porsena was echter opnieuw onder de indruk van de getoonde moed en liet de helft van de gijzelaars vrij, waarbij hij Cloelia de keuze gaf. Cloelia koos de minderjarigen, die het meest kwetsbaar waren. Het volk van Rome bouwde standbeeld voor Cloelia op de Via Sacra, te paard als een eques, een eer die gewoonlijk alleen mannen te beurt viel.

Tarquinius Superbus, door Livio Mehus.
Tarquinius Superbus kon na de mislukte belegering van Lars Porsena zijn heil mooi elders gaan zoeken.

Het jaar daarop stuurde Porsena nog eenmaal afgezanten naar Rome met het verzoek om Tarquinius als koning te herstellen. Het antwoord van Rome was nog steeds dat van absolute weigering, met de opmerking dat als Porsena Rome respecteerde hij deze verzoeken moest staken. Porsena stuurde Tarquinius hierop weg van zijn hof en liet alle gijzelaars gaan. De eerder terug geschonken landen van Veii werden alsnog aan Rome gegeven. Rome had een sterke vijand minder. Livius merkt tot slot nog iets interessants op over Lars Porsena. Openbare veiling van goederen zou in de tijd van Livius bekend hebben gestaan als “de waar van koning Porsena verkopen”. Volgens Livius was dit omdat Porsena nadat hij het beleg afgebroken had, hij voorraden en goederen had achtergelaten als geschenk aan Rome.

De regering van Tullus Hostilius en de Horatii tegen de Curiatii. (673-641 v. Chr.)

Tullus_hostiliusVolgens Ab Urbe Condita, het beroemde werk van Livius, werd Numa Pompilius in 673 v. Chr. opgevolgd door Tullus Hostilius. Na de Sabijnse Numa was de nieuwe koning weer een Latijnse Romein. Tullus was de derde koning van Rome en de kleinzoon van Hostus Hostilius, die onder Romulus het commando had gevoerd over de citadel van Rome, maar door de binnenvallende Sabijnen was gedood. In tegenstelling tot Numa Pompilius was Tullus echter een zeer oorlogszuchtige koning: in zijn naam weerklinkt wellicht niet voor niets het woord hostilus: vijandig.

De Curia Hostilia (weergegeven in rood) was het oorspronkelijke Senaatsgebouw in Rome. Het gebouw werd in 80 v. Chr. uitgebouwd door Sulla, maar in 53 v. Chr. platgebrand door aanhangers van de vermoorde Pulcher, bij wijze van crematie.
De Curia Hostilia (weergegeven in rood) was het oorspronkelijke Senaatsgebouw in Rome. Het gebouw werd in 80 v. Chr. uitgebouwd door Sulla, maar in 53 v. Chr. platgebrand door aanhangers van de vermoorde Pulcher, bij wijze van crematie.

Zoals alle koningen van Rome is ook het leven Tullus gehuld in legenden. Er zijn zelfs zoveel parallellen met het leven van Romulus dat dit opvallend verdacht is. Net als Romulus was Tullus Hostilius grootgebracht in een herdersfamilie. Ook de verdubbeling van het aantal inwoners, het werk aan de organisatie van het leger en de oorlogen met Veii en Fidenae komen overeen met Romulus. Zijn nogal unieke naam suggereert echter dat er wel degelijk een koning genaamd Tullus Hostilius is geweest, al zijn de meeste van zijn daden misschien niet historisch. De bouw van de Curia Hostilia, het eerste Senaatsgebouw, aan de noordwestzijde van het Forum, lijkt een feit, maar de bouw wordt tegenwoordig gedateerd rond 600 v. Chr., terwijl Tullus van 673 t/m 642 v. Chr. geregeerd zou hebben.

De strijd tussen de Horatii en de Curiatii, door Giuseppe Cesari. Op de achtergrond kijken Tullus Hostilius en Mettius Fufetius toe.
De strijd tussen de Horatii en de Curiatii, door Giuseppe Cesari. Op de achtergrond kijken Tullus Hostilius en Mettius Fufetius toe.

De beroemdste oorlog uit de regering van Tullus Hostilius is tegen de geboortestad van Romulus en Remus: Alba Longa. Livius noemt de oorlog een burgeroorlog, gezien het verwantschap tussen de Romeinen en Albanen. Boeren van beide steden hadden elkaars land aangevallen en geplunderd, zodat diplomaten van beide zijden om vergelding vroegen. Het zal geen verrassing zijn dat het initiatief voor oorlog van Tullus kwam, die nu een mooie aanleiding had. De Albaanse koning Gaius Cluillus kwam hierop in actie en viel met zijn leger het Romeinse grondgebied binnen, waarna hij de stad omsingelde en er een grote loopgraaf rondom liet aanleggen. Alvorens hij meer kon doen overleed Cluillus echter vrij abrupt. Dat hielde de Albanen echter niet tegen: zij benoemden ene Mettius Fufetius tot dictator: een speciaal bevoegde leider in de noodtoestand.

De eed der Horatii, door Jacques-Louis David.
De eed der Horatii, door Jacques-Louis David.

Tullus mocht dan een agressieve koning zijn, maar moed en listigheid konden hem niet worden ontzegd. ’s Nachts slaagde hij erin Rome te verlaten met het leger, waarna hij langs de Albaanse kampementen sloop en zo naar Alba Longa oprukte. Mettius kon niet anders dan de achtervolging inzetten. Toen de Albanen vlakbij de Romeinen kamp opsloegen, kwamen beide leiders bij elkaar voor onderhandelingen, terwijl de legers zich voor alle zekerheid voor de slag opmaakten. Mettius merkte op dat een grote veldslag veel bloed zou doen vloeien en dat dit beide staten zou verzwakken, zodat Rome en Alba Longa allebei makkelijke prooien voor de Etrusken zouden worden. Maar wellicht was er een oplossing: in de oudste tijden was het niet ongebruikelijk dat oorlogen soms niet werden bepaald door middel van een veldslag, maar door middel van een tweekamp tussen kampioenen. Mettius stelde soortgelijks voor, maar dan veel meer speciaal: drieling tegen drieling! Een zeskamp dus eigenlijk.

De strijd der Horatii en Curiatii, door Fulchran-Jean Harriet. Publius' broers zijn gedood, maar met zijn slimheid verslaat hij de Curiatii één voor één.
De strijd der Horatii en Curiatii, door Fulchran-Jean Harriet. Publius’ broers zijn gedood, maar met zijn slimheid verslaat hij de Curiatii één voor één.

Zo gezegd, zo gedaan. De drie Horatii uit Rome zouden het opnemen tegen de Albaanse Curiatii. (Althans, Livius merkt op dat zijn bronnen de namen soms verwisselen.) De Romeinen en Albanen zwoeren de uitslag van het gevecht te respecteren en op grond hiervan de oorlog te beslissen. Zo stond drieling dus tegenover drieling. Al snel zag het er niet best uit voor Rome: want hoewel de Albaanse kampioenen gewond raakten, slaagden zij er toch twee van de drie Romeinen te doden. Maar de overlevende Romein, Publius Horatius, trok zich razendsnel terug. Laf? Nee, slim! Want door hun verwondingen konden de Curiatii hem niet direct achtervolgen. De verschillende verwondingen zorgden er bovendien voor dat ze er niet in slaagden hem tegelijk te bereiken. Zo kon Publius elke Curiatius één voor één te lijf gaan, terwijl hun verwondingen het moeilijk voor hen maakte om nog terug te vechten. Hij doodde hen alle drie.

Horatius doodt zijn zuster zonder pardon.
Horatius doodt zijn zuster zonder pardon.

De overwinnaar kwam triomfantelijk terug naar Rome, met de wapenrusting van de Curiatii bij zich als buit. Het volk juichte hem toe, maar zijn zuster Horatia was allerminst in haar sas. Zij was met een Curiatius verloofd geweest en zag aan de buit dat haar geliefde was gesneuveld. Horatia schreeuwde het uit van verdriet en krijste zijn naam. Publius zag zijn moment van glorie bedorven en voelde zich bovendien verraden. In woede stak hij Horatia dood met de woorden: ‘Dat het elke Romeinse vrouw die een vijand betreurt zo vergaat!’ Deze zustermoord bracht hem uiteindelijk voor het gerecht, waar hij ter dood veroordeeld werd. Op aansturen van een jurist deed Publius echter een beroep op de Volksvergadering, waar zijn vader wees op de grote overwinning die Publius voor Rome had behaald. Ook smeekte de vader het volk om hem niet zijn laatste kind nog af te nemen. Uiteindelijk ging de vergadering akkoord en werd Publius vrijgesproken: sindsdien mocht elke veroordeelde een beroep doen op de Volksvergadering. Bij wijze van verzoening bracht vader Horatius offers aan de goden en kreeg Publius de opdracht om boete doen door onder een grote balk die over de straat hing door te lopen, alsof hij onder een juk doorging. Die balk heette sindsdien Sororum Tigillum: “het juk der zusters”.

Ofschoon zijn troepen door de Albanen in de steek werden gelaten, wist Tullus Hostilius Veii en haar bondgenoten alsnog te verslaan.
Ofschoon zijn troepen door de Albanen in de steek werden gelaten, wist Tullus Hostilius Veii en haar bondgenoten alsnog te verslaan.

De buitgemaakte wapenrustingen werden tentoongesteld op een plek die sindsdien de Pila Horatia heette. De overwinning was behaald en Tullus Hostilius gaf Mettius opdracht om met zijn leger terug te keren naar Alba Longa. Hij beval Mettius zijn leger klaar te houden voor een naderende oorlog met Veii, waarmee Alba Longa dus een vazal van Rome werd. Toen de oorlog met Veii en Fidenae echter uitbrak, waarbij de Etrusken aan Veiïsche zijde stonden, en er slag geleverd moest worden bij de Tiber, verschenen de Albanen weliswaar maar keerden plotseling met de staart tussen de pootjes om en lieten de Romeinen alleen tegenover de Etrusken staan. Tullus slaagde er alsnog in de Etrusken te verslaan. Nu richtte hij zich op de ontrouwe vazal: als Mettius zo’n gespleten loyaliteit had, moest dat ook maar fysiek zichtbaar zijn. Tullus liet hem met twee paarden uiteen trekken! De vier eeuwen oude stad Alba Longa werd op bevel van Tullus verwoest en de bevolking werd gedwongen naar Rome gemigreerd, waar zij op de Caelius gingen wonen. Daarbij werd wel getracht de Albanen op te nemen onder de Romeinen: hun leidende families werden opgenomen in het Romeinse patriciaat. Dit waren families zoals de Julii, Servilii en de Curiatii. Uit de Albanen rekruteerde Tullus ook tien nieuwe turnae voor de Romeinse cavalerie. Rond deze tijd bouwde Tullus het Senaatsgebouw.

De Albaanse heuvels. Rechts de Monte Cavo, de Albaanse Berg.
De Albaanse heuvels. Rechts de Albaanse Berg, die tegenwoordig Monte Cavo heet.

Tullus Hostilius’ triomfen in de oorlog maakten echter ook dat hij arrogant werd. Bovendien vond hij oorlogvoering belangrijker dan het burgerlijke bestuur, zodat hij de wetten van Numa Pompilius steeds meer verwaarloosde. Veel deerde hem dat niet, omdat hij zichzelf door zijn overwinningen als een ultieme koning zag. Daardoor besteedde hij echter ook veel te weinig aandacht aan de Romeinse godsdienst. Volgens Livius bleef de straf van de goden niet uit: opeens regende het stenen op de Albaanse Berg, de heilige plaats van Alba Longa. Om dit slechte voorteken op te heffen werd er een negen dagen durend godsdienstig feest gehouden. Maar er volgden meer slechte tekens: bij de bijeenkomst op de berg klonk er plotseling een luide stem die riep dat de Albanen hun toewijding aan de goden hadden verwaarloosd. Op deze waarschuwingen volgde een echte straf: er brak een pestilentie uit in Rome. Uiteindelijk werd Tullus hier ook door getroffen. In wanhoop zocht hij de oude teksten van zijn voorganger op en probeerde op grond hiervan offers te brengen aan Jupiter Elicius. Maar in zijn haast stapelde hij tijdens de ceremonie de ene fout op de andere. Voor straf wierp de oppergod zijn bliksem naar de Aarde en trof de hoogmoedige koning. Het hele huis van Tullus Hostilius ging in de vlammen op.