De oorlog met Clusium: Rome belegerd! (508 v. Chr.)

belegNa de Slag bij Silva Arsia leek de verse Romeinse Republiek even in wat rustiger vaarwater te komen, maar dat was van korte duur! De afgezette koning Tarquinius zocht zijn heil namelijk bij koning Lars Porsena van Clusium, een machtige Etruskische stad. De machtige Porsena begon zijn leger klaar te maken voor een grote aanval op Rome. Dit was een veel sterkere vijand dan Tarquinius’ eerdere bondgenoten. Ineens leek het lot van de Republiek aan een zijden draadje te hangen…

Siège_de_Porsenna
De Romeinse en Etruskisch-Latijnse legers troffen elkaar voor de Pons Sublicius.

Het duurde niet lang of het nieuws van het naderende leger bereikte Rome. Om de bevolking in gareel te houden werd er in allerijl zoveel mogelijk graan ingekocht van omringende volkeren, werden de zoutvergunningen genationaliseerd en werden de armste klassen van belasting en tol vrijgesteld. Zo bleef het volk trouw aan de stad en was men bereid de vijand te blijven bevechten. Dat was hard nodig, want Porsena’s eerste aanval liet niet lang op zich wachten.

Horatius op de Brug. Gravure uit 1586 door Hendrik Goltzius.
Horatius op de Brug. Gravure uit 1586 door Hendrik Goltzius. (Duidelijk niet gehinderd door kennis van de Romeinse haardracht.)

Het vijandige leger, met op de linkerflank de Tarquinii en op de rechterflank Latijnse rebellen onder leiding van Tarquinius’ schoonzoon Mamillius, had numeriek overwicht en drong zich op richting de Pons Sublicius, één van de belangrijkste Romeinse bruggen over de Tiber. Het was duidelijk dat de brug vernield moest worden. Om hier tijd voor te winnen snelde officier Publius Horatius Cocles de brug over om de vijand op te houden. Geïnspireerd door Horatius’ moed snelden Titus Herminius Aquilinus en Spurius Lartius hem te hulp. Toen de vernieling van de brug bijna voltooid was zei Horatius Herminius en Lartius erover terug te hollen naar de Romeinse zijde, maar Horatius bleef tot het werk klaar was. Onder een regen van pijlen zwom de gewonde officier uiteindelijk de rivier over. Voor zijn heldenmoed werd hij beloond met eerbewijzen van het volk. Door zijn verwonding was zijn carrière echter ten einde.

Afbeelding uit 1553 die Lars Porsena voorstelt.
Afbeelding uit 1553 die Lars Porsena voorstelt.

Nu de aanval mislukt was besloot Porsena het op een belegering te gooien en maakte kamp op het Janiculum. Op de rivier liet hij blokkades aanbrengen. Volgens sommige schrijvers slaagde hij er zelfs in Rome (al dan niet gedeeltelijk) te bezetten. Opvallend is wel dat niemand vermeld dat hij Tarquinius op de troon herstelde, alsof Porsena eigenlijk zelf de dienst uit wilde maken. Consul Valerius Publicola verzon een list: door een kudde vee uit de Esquilijnse Poort te drijven lokte hij een groep Clusiërs richting de juiste plek: Herminius stond met zijn mannen klaar langs de Via Gabina, terwijl Lartius achter de Collinische Poort klaarstond. Consul Titus Lucretius Tricipitinus (broer van Spurius Lucretius), die in de slag bij de brug lichtgewond geraakt was, wachtte met zijn troepen bij de Naevische Poort, terwijl consul Valerius zelf op de Coelius klaarstond. Zo werden de Clusiërs omsingeld en gedood.

Mucius Scaevola voor Porsena, schilderij door Peter Paul Rubens.
Mucius Scaevola voor Porsena, schilderij door Peter Paul Rubens.

Dit brak het beleg echter niet en een nieuwe list werd uitgeprobeerd. De jonge Gaius Mucius kreeg fiat van de Senaat om Porsena’s kamp binnen te sluipen en hem te vermoorden. In het donker verwarde hij de koning echter met zijn secretaris, die soortgelijke kleding droeg. Mucius vermoordde dus de verkeerde en werd tot overmaat van ramp opgepakt. Hij gaf alles toe en zei dat hij slechts de eerste was van nog 300 Romeinse jongemannen die zo hetzelfde zouden doen. Hierop stak hij zijn rechterhand in het vuur, wat hem het cognomen Scaevola (“linkshandig”) opleverde. Porsena was flink onder de indruk van Mucius’ moed en liet hem gaan met de opmerking dat Mucius zichzelf meer kwaad deed dan Porsena. Bij wijze van beloning schonk de Senaat Mucius landerijen op de rechteroever van de Tiber, die sindsdien de Mucia Prata (“de weiden van Mucius”) werden genoemd.

Cloelia steekt de Tiber over, door Peter Paul Rubens.
Cloelia passeert de Tiber, door Peter Paul Rubens.

Volgens Livius was Porsena zodanig onder de indruk van de Romeinse moed dat hij hierna op onderhandelingen aanstuurde. Zijn verzoek om Tarquinius weer op de troon te brengen werd uiteraard afgewezen. Wel werd er afgesproken dat Rome eerder veroverd land aan Veii zou teruggeven en dat Porsena gijzelaars zou krijgen als hij zijn leger van het Janiculum terugtrok. De gijzelaars werden gegeven, maar een groep maagden wist later uit het Etruskische kamp te ontsnappen, onder leiding van ene Cloelia. Porsena eiste hierop de uitlevering van de ontsnapte gijzelaars, zodat Rome wel moest toegeven. Porsena was echter opnieuw onder de indruk van de getoonde moed en liet de helft van de gijzelaars vrij, waarbij hij Cloelia de keuze gaf. Cloelia koos de minderjarigen, die het meest kwetsbaar waren. Het volk van Rome bouwde standbeeld voor Cloelia op de Via Sacra, te paard als een eques, een eer die gewoonlijk alleen mannen te beurt viel.

Tarquinius Superbus, door Livio Mehus.
Tarquinius Superbus kon na de mislukte belegering van Lars Porsena zijn heil mooi elders gaan zoeken.

Het jaar daarop stuurde Porsena nog eenmaal afgezanten naar Rome met het verzoek om Tarquinius als koning te herstellen. Het antwoord van Rome was nog steeds dat van absolute weigering, met de opmerking dat als Porsena Rome respecteerde hij deze verzoeken moest staken. Porsena stuurde Tarquinius hierop weg van zijn hof en liet alle gijzelaars gaan. De eerder terug geschonken landen van Veii werden alsnog aan Rome gegeven. Rome had een sterke vijand minder. Livius merkt tot slot nog iets interessants op over Lars Porsena. Openbare veiling van goederen zou in de tijd van Livius bekend hebben gestaan als “de waar van koning Porsena verkopen”. Volgens Livius was dit omdat Porsena nadat hij het beleg afgebroken had, hij voorraden en goederen had achtergelaten als geschenk aan Rome.

De Tarquinische samenzwering en de Slag bij Silva Arsia (509 v. Chr.)

De Capitolijnse Brutus. Hoewel er geen vaststaand bewijs is wordt deze buste in het Capitolijns Museum traditioneel als portret van Lucius Iunius Brutus beschouwd.

Nadat de wrede tiran Tarquinius Superbus uit Rome verdreven was, namen de bekwame Brutus en Collatinus de touwtjes in handen als consuls. De Romeinse republiek was geboren en de afgezette koning vluchtte met zijn gezin. De vreugde in Rome was groot en de haat tegen de Tarquinii werd nu openlijk getoond. Die was zo groot dat Collatinus, als drager van de naam Tarquinius, al snel zijn populariteit verloor, ondanks zijn grote rol in de revolutie. Toch was Collatinus alsnog stomverbaasd toen Brutus hem aanspoorde af te treden: Brutus was in feite nauwer verwant aan de koning, maar droeg een andere familienaam. Pas toen Collatinus’ schoonvader Spurius Lucretius zich hierbij aansloot gaf Collatinus toe, trad af en ging in ballingschap naar Lavinium. Collatinus werd vervangen door Publius Valerius Publicola. Brutus spoedde zich echter met grote ijl naar het leger van Rome bij Ardea. En terecht, want Tarquinius de tiran zou het er niet bij laten zitten.

Tarquinius Superbus, door Livio Mehus.
Tarquinius Superbus legde zich er niet zomaar bij neer dat hij geen koning van Rome meer was.

Tarquinius had ondertussen de nodige manschappen weten te verzamelen van Etruskische bondgenoten uit de omgeving: onder andere Veii en Tarquinii, de stad waar de naam van de koning naar verwees, stuurden versterkingen. Maar Tarquinius’ eerste poging om de troon terug te krijgen, was niet via de weg van geweld. In plaats daarvan stuurde hij afgezanten naar de Senaat. Deze kwamen zelfs niet onderhandelen over een mogelijke teruggave van de troon. In plaats daarvan vroeg Tarquinius enkel om de teruggave van zijn persoonlijke bezittingen. Dat was al een heel andere zaak, maar uiteraard gingen er nog steeds stemmen op om dit niet te doen. De Senaat moest dus gaan debatteren over de kwestie. Onderwijl bleven de afgezanten in Rome en benaderden meerdere hooggeplaatsten om de zaak te bepleiten… Althans, dat dacht men.

De Liktoren brengen Brutus de lichamen van zijn zoons, door Jacques-Louis David.
De Liktoren brengen Brutus de lichamen van zijn zoons, door Jacques-Louis David.

In werkelijkheid hadden de afgezanten als doel om hooggeplaatste edelen voor de zaak van Tarquinius te winnen. Bij nader inzien was blijkbaar toch niet iedereen gelukkig met het nieuwe staatsbestel. Zo kwam er een samenzwering op gang om de koning terug te krijgen: tot de voornaamste kopstukken behoorden de twee gebroeders Vitellius, wier zuster nota bene getrouwd was met Brutus! Op een bijeenkomst in hun huis werd volgens Plutarchus zelfs een eed afgelegd aan de hand van een mensenoffer! De muren hadden echter oren: een oplettende slaaf kreeg in de gaten wat zijn meesters bekokstoofden en waarschuwde de consuls. Alle samenzweerders werden gearresteerd en na veroordeling ter dood gebracht. Bij wijze van executie werden zij ontkleed, kregen stokslagen en werden onthoofd. Onder de samenzweerders bleken zelfs Brutus’ eigen zoons Titus en Tiberius te zijn! Volgens Livius keek de consul vol emotie toe hoe zijn zoons terechtgesteld werden; volgens Plutarchus keek hij hard en emotieloos naar de executie. Alleen de afgezanten werden gespaard, daar zij volgens gebruik onschendbaar waren. De slaaf werd beloond met een geldbedrag en Romeins staatsburgerschap.

De god Silvanus profeteerde dat Rome de winnaar van de veldslag bij zijn woud was. Altaarsteen uit het Capitolijns Museum.
De god Silvanus profeteerde dat Rome de winnaar van de veldslag bij zijn woud was. Altaarsteen uit het Capitolijns Museum.

Toen zijn list mislukt was, greep Tarquinius naar het zwaard. Met de legers van Tarquinii en Veii trok hij op om Rome in te nemen. De consuls gingen hem tegemoet met het Romeinse leger: Brutus leidde de cavalerie en Valerius de infanterie. Bij Silva Arsia troffen de legers elkaar. De aanwezigheid van Brutus’ lictoren maakte echter al van verre duidelijk dat de consul aanwezig was, zodat Arruns Tarquinius, die de cavalerie van zijn vader leidde, op Brutus afstormde. De twee neven namen het tegen elkaar op en reden met hun speren op elkaar in. Toen de infanterie het slagveld bereikte lagen beide aanvoerders dood op het slagveld. De Romeinse rechtervleugel slaagde er gemakkelijk in om het leger van Veii te verslaan, terwijl de linkervleugel lelijke klappen kreeg van Tarquinii. Maar uiteindelijk sloegen de Etrusken op de vlucht. Volgens Livius klonk die nacht de stem van de god Silvanus uit het nabije bos, verklarend dat de Romeinen gewonnen hadden. Valerius keerde op 1 maart als triomfator naar Rome terug, waar de grote held Brutus een eervolle uitvaart kreeg. De stichter van de Republiek was al na korte tijd ten onder gegaan, maar dan wel op eervolle wijze. Als consul werd Brutus opgevolgd door Lucretius, maar de oude man overleed een paar dagen later al, zodat Marcus Horatius Pulvillus uiteindelijk consul werd. Brutus liet een Romeinse republiek achter, waarin de consuls voortaan elk jaar gekozen zouden worden door de staatsburgers. Maar geheel veilig was de stad nog niet. Tarquinius zocht onderwijl zijn heil in Clusium, nog altijd vastbesloten om zijn troon terug te veroveren…

De tragedie van Lucretia en de val van de Romeinse monarchie (509 v. Chr.)

Lucretia_MRDe tirannie van koning Tarquinius Superbus zette veel kwaad bloed bij het Romeinse volk. Door de lange duur ervan was het een kwestie van tijd voor de bom zou barsten. Zijn schrikbewind en willekeur overschaduwden zijn militaire successen. Bovendien had Tarquinius continu grote werken in de stad laten verrichten: het in beslag genomen land van de patriciërs en de verplichte tewerkstelling van de plebejers maakten de woede nog groter.

Tarquinius Superbus, door Livio Mehus.
De tirannieke Tarquinius Superbus hoopte met een nieuwe oorlog en triomf de steun van het volk terug te winnen, een trucje dat we in de loop der geschiedenis vaker zien.

Koning Tarquinius mocht dan wreed en eerzuchtig zijn, maar op zijn achterhoofd gevallen was hij niet: hij wist hoe ontevreden het volk van Rome was en probeerde de aandacht af te leiden middels een nieuwe oorlog, ditmaal tegen de machtige Rutuli. Hun hoofdstad Ardea, 35 km ten zuidoosten van Rome, bleek echter niet zomaar in te nemen, zodat Tarquinius er beleg moest opslaan. Bij gebrek aan een veldslag hadden de jonge edelen in het leger weinig beter te doen dan bij elkaar te gaan zitten met wijn en praatjes. De wijn maakte dat het praten omsloeg in pochen. Eén van hen was Lucius Tarquinius Collatinus. Collatinus was de zoon van Arruns Tarquinius Egerius, wiens vader de broer van koning Tarquinius Priscus was geweest. Vader Egerius (“de behoeftige”) was in armoede geboren omdat zijn vader voor zijn geboorte gestorven was, zodat grootvader Demaratus niet van zijn bestaan had geweten en hem niets had nagelaten. Koning Tarquinius had Egerius later het bevel over de Latijnse stad Collatia gegeven, wat het cognomen van zijn zoon verklaart.

Lucretia aan het werk, door Willem de Poorter (1633). Het schilderij is vrij uitzonderlijk omdat de meeste afbeeldingen van Lucretia andere delen van haar tragische verhaal bevatten.
Lucretia aan het werk, door Willem de Poorter (1633). Het schilderij is vrij uitzonderlijk omdat de meeste afbeeldingen van Lucretia andere delen van haar tragische verhaal bevatten.

Op een gegeven moment ging het gesprek onder de jonge officieren over de deugdelijkheid van hun echtgenotes. Collatinus beweerde dat zijn vrouw Lucretia, dochter van stadsprefect Spurrius Lucretius Tricipitinus, de meest toegewijde en keurige van allemaal was. Uitgedaagd door het gepoch gingen de officieren stiekem terug naar huis, waar zij al snel ontdekten dat al hun vrouwen erop los aan het feesten waren. Behalve Lucretia, die braaf thuis zat in Collatia en de heren keurig ontving. Collatinus had zonder twijfel de weddenschap gewonnen. Maar in het gezelschap was één jongeman die meer getroffen was door Lucretia’s schoonheid dan door haar deugd: het was Sextus Tarquinius, de zoon van de koning.

Sextus Tarquinius en Lucretia (1571), door Titiaan.
Sextus Tarquinius en Lucretia (1571), door Titiaan.

Een paar dagen later was Sextus ineens terug in Collatia en diende zich bij Lucretia aan. In sommige versies van het verhaal kreeg hij een logeerkamer aangeboden, maar betrad ’s nachts haar kamer waar hij haar wekte door haar buik te wassen met water. Sextus eiste dat zij seks met hem zou hebben. Toen zij weigerde dreigde hij haar te doden en het verhaal te verspreiden dat hij haar had betrapt op overspel met een slaaf. Omdat zij deze schande niet wilde afroepen over Collatinus gaf Lucretia toe. De volgende dag, toen Sextus weer naar het kamp terug was, kleedde Lucretia zich in zwarte rouwkleding, ging naar haar vaders huis en wierp zich als smekeling aan zijn voeten. Toen haar vader, prefect van Rome en daarmee de hoogste magistraat van de stad, vroeg wat dit te betekenen had liet Lucretia eerst getuigen roepen: haar vader bracht de voorname Publius Valerius Publicola, haar echtgenoot bracht zijn neef Lucius Iunius Brutus, de tribuun van de koninklijke lijfwacht. Lucretia maakte de verkrachting bekend en riep hen op de misdaad te vergelden. Vervolgens trok zij een dolk en stak zichzelf dood.

De Eed van Brutus, door François-Joseph Navez. Het vreselijke lot van Lucretia maakt dat Brutus zijn masker afzet en zich definitief tegen de slechte koning keert.
De Eed van Brutus, door François-Joseph Navez. Het vreselijke lot van Lucretia maakt dat Brutus zijn masker afzet en zich definitief tegen de slechte koning keert.

Alle getuigen waren diep geschokt, Collatinus in het bijzonder. Maar het was Brutus, die zich altijd van den domme had gehouden, die hen tot de orde riep. Hij nam de dolk van Lucretia en zwoer een eed bij de goden dat hij alles zou doen om de Tarquinische heerschappij ten val te brengen, waarbij er geen enkele verzoening met de Tarquinii en hun medestanders mogelijk zou zijn. Vervolgens liet hij Collatinus, Lucretius en Valerius dezelfde eed afleggen. Als tribunus celerum kon Brutus vervolgens de comitia centuriata bijeenroepen en hield een vurige rede over het machtsmisbruik van de koninklijke familie en Lucretia’s aanranding in het bijzonder. Nu hij zijn masker van domheid afgedaan had maakte Brutus een diepe indruk op de aanwezigen. Brutus overtuigde de vergadering ervan om de koning zijn imperium af te nemen en te verbannen. Koningin Tullia en prins Sextus vluchtten halsoverkop: Sextus verwachtte bescherming te krijgen van het Romeinse garnizoen in Gabii, de stad die hij eerder met een list had ingenomen. Hij bleek daar echter vooral vijanden gemaakt te hebben en werd er korte tijd later vermoord. Tullia vluchtte naar het legerkamp bij Ardea.

De Capitolijnse Brutus. Hoewel er geen vaststaand bewijs is wordt deze buste in het Capitolijns Museum traditioneel als portret van Lucius Iunius Brutus beschouwd.
De Capitolijnse Brutus. Hoewel er geen vaststaand bewijs is wordt deze buste in het Capitolijns Museum traditioneel als portret van Lucius Iunius Brutus beschouwd.

Nu er besloten was de koning af te zetten was het de vraag hoe verder te gaan. Als stadsprefect werd Spurrius Lucretius benoemd tot interrex, zoals de Romeinen altijd hadden gehad tussen twee koningen in. Brutus zwoer, ondanks zijn verwantschap aan Tarquinius, elk recht op de troon af. Men besloot het koningschap voorlopig te vervangen door twee consuls die de wil van de Senaat zouden uitvoeren. Over verdere details moest later besloten worden. Lucretius stelde Brutus en Collatinus als consuls voor, waar de volksvergadering mee akkoord ging. Middels een grote stemming (uiteraard na een vurige toespraak van Brutus aan het volk) ging het volk van Rome akkoord met het nieuwe staatsbestel. Terwijl Lucretius het bevel over de stad voerde ging Brutus naar Ardea, waar het leger hem met open armen ontving en Tarquinius’ zoons Arruns en Titus werden verdreven. Toen koning Tarquinius in allerijl naar Rome terugkeerde stond hij voor gesloten stadspoorten. De koning en zijn familie zouden zijn gevlucht op 24 februari 509 v. Chr. Een wel erg toevallig jaartal als men bedenkt dat in datzelfde jaar de Atheense democratie werd ingesteld, wat suggereert dat de Romeinen de legendarische gebeurtenis daarmee gelijk wilden stellen. 24 februari is de dag die sindsdien bij de Romeinen bekendstond als Regifugium, koningsvlucht. Maar de afgezette tiran zou het er niet bij laten zitten…

Imperium: een zeer geslaagde vertelling over het politieke gekonkel van de Late Republiek

RobertHarris_ImperiumOndergetekende kreeg enkele maanden geleden de roman Imperium, geschreven door Robert Harris, in handen. Het werk werd mij aangeraden (of eigenlijk voor mijn verjaardag cadeau gegeven) door mijn broer, die lang niet zo fanatiek geïnteresseerd is in de Romeinen als ikzelf, wat al een erg goed voorteken leek. Het boek stelde inderdaad helemaal niet teleur.

Buste die Cicero voorstelt uit de 1e eeuw na Chr.
Buste die Cicero voorstelt uit de 1e eeuw na Chr.

De Engelse schrijver van deze roman is Robert Harris (geb. 1957), die in 1992 doorbrak met Fatherland, een detectiveroman die zich afspeelt in een alternatieve geschiedenis waarin de Nazi’s de Tweede Wereldoorlog gewonnen hebben. Voor die tijd hield hij zich bezig met non-fictie en uit Imperium blijkt ook dat hij over een uitgebreide feitenkennis beschikt. Sinds Harris zich heeft toegelegd op fictie spitst zijn werk zich regelmatig toe op politieke samenzweringen en andere duistere geheimen. Imperium (geschreven in 2006) sluit hier op aan. De roman vertelt over het veelbewogen politieke leven van Marcus Tullius Cicero, de wereldberoemde redenaar uit de 1e eeuw v. Chr. Het verhaal wordt verteld door de ogen van Tiro, Cicero’s slaaf en privésecretaris, aan wie de uitvinding van een zeer handig Romeins steno wordt toegewezen. De roman wordt gepresenteerd in de vorm van een tekst welke Tiro op zijn oude dag, lang na zijn vrijlating en lang na de dood van Cicero, zou schrijven. Juist de vinding om het verhaal via een dergelijke ooggetuige te vertellen is een goede vondst: als slaaf is Tiro vaak niet meer dan een toeschouwer, maar juist door zijn functie als secretaris is hij vrijwel overal bij aanwezig. Ook vergeet Harris niet om erop te wijzen dat een slaaf in een dergelijke positie heel anders af was dan een slaaf in een mijn of steengroeve: regelmatig wordt er gewezen op Tiro’s spaargeld en hoe Cicero hem uiteindelijk vrij zou laten. Laatstgenoemde gebeurtenis komt overigens niet voor in het boek, want het behandelt Cicero’s carrière tot en met 64 v. Chr.

De cursus honorum. Cicero kwam uit de middelste stand, die van de equites, maar wist op te klimmen tot consul.
De cursus honorum. Cicero kwam uit de middelste stand, die van de equites, maar wist op te klimmen tot consul. (Klikken om te vergroten)

De Romeinse politiek van de 1e eeuw v. Chr. speelt in feite samen met Cicero de hoofdrol in het werk. Enige voorkennis lijkt bruikbaar, want allerlei termen en politieke gebeurtenissen worden niet in voetnoten toegelicht. Van de andere kant wordt er binnen het verhaal wel een hoop op vrij subtiele wijze uitgelegd, zodat het nooit onbegrijpelijk wordt. Het bevat de verschillende delen van de Romeinse maatschappij en hoe deze hun weerklank vinden in de politiek. Cicero, geboren in Arpinum als lid van een ridderlijke familie, heeft als hoogste ambitie in het leven om het ambt van consul te bereiken en moet hiervoor de cursus honorum volgen. Na het ambt van quaestor te hebben uitgeoefend op Sicilië komt hij in de Senaat, maar als homo novus of “nieuwe man” (senator zonder voorouders in de Senaat) wordt hij daar door met name zijn collega’s van adellijke rang met minachting bekeken, temeer daar hij Arpinum komt en in hun elitaire ogen dus geen “echte” Romein is. Binnen de Senaat worden dus ook de verschillende klassen niet vergeten, evenmin als alle politieke intriges en crises die aan het verhaal voorafgingen, zoals de moord op de Gracchen, de hervormingen van Marius en de staatsgreep door Sulla die de macht van de adel alsnog herstelde.

Cicero's slaaf Tiro zou een eigen steno hebben uitgevonden. Dit teken heet nog altijd de "Tironische et" (staat voor het woord "en").
Cicero’s slaaf Tiro zou een eigen steno hebben uitgevonden. Dit teken heet nog altijd de “Tironische et” (staat voor het woord “en”).

Cicero raakt in de politieke spelletjes verwikkelt als een wanhopige oude vriend uit Sicilië hem contacteert om hem te vertellen dat de huidige gouverneur, Gaius Verres, hem van zijn bezittingen beroofd heeft. Geleidelijk aan komt het balletje aan het rollen en melden meer Sicilianen zich bij Cicero, die tevens advocaat is, waarop dus in feite een politiek schandaal bovenkomt dat menig lezer de haren te berge zal doen rijzen. Het probleem met de kwestie is dat Cicero al snel op tegenstand stuit in de vorm van de edelen Catulus en Hortensius, waarvan de laatstgenoemde de beste advocaat van Rome genoemd wordt. Cicero moet enkele gewaagde stappen zetten om de rechtszaak op gang te krijgen, zoals zelf de rol van aanklager spelen, wat indertijd best een risico was. Het resultaat, gebaseerd op Cicero’s eigen redevoeringen, is echter schitterend. Cicero doet een aantal meesterlijke zetten waar Verres en zijn advocaat Hortensius niet op berekend blijken en wint zodoende de zaak.

Cicero keert zich tegen Catilina, fresco door Cesare Maccari
Cicero keert zich tegen Catilina, fresco door Cesare Maccari

Het tweede deel van het boek focust zich op een periode van enkele jaren later, als Cicero het ambt van praetor behaald heeft. De zaden voor de gebeurtenissen uit dit deel zijn al gezaaid in het eerste deel van de roman, waarin Cicero al kennismaakt met de gehaaide Crassus, die immers net het leger van Spartacus verslagen heeft, en met diens rivaal Pompeius. Om de slachtoffers van Verres te beschermen en de rechtszaak erdoor te krijgen, moet Cicero tot zijn spijt in het krijt staan bij Pompeius. In het tweede deel is hij derhalve betrokken in het opzetten van de Lex Manilia, een besluit dat Pompeius opperbevelhebber met speciale bevoegdheden van een enorm deel van de Middellandse Zee maakte, naar aanleiding van de steeds driestere strooptochten van de Cilicische piraten. Cicero blijkt doorslaggevend in het verzinnen van een slimme strategie om de aanstelling erdoor te krijgen. Zijn ambitie om consul te worden stuit op een onaangename verrassing als blijkt dat de uiterst gewelddadige Lucius Sergius Catilina, die ook consul wil worden, om praktisch dezelfde redenen als Verres (maar dan erger) voor het gerecht gesleept wordt. Catilina kan zijn vrijspraak ongetwijfeld regelen, maar zal hierdoor wel worden opgehouden, zodat hij zich pas kandidaat zal stellen in hetzelfde jaar als Cicero. Maar de waarheid blijkt nog veel erger. Enorme hoeveelheden kiezers blijken omgekocht: veel meer dan Catilina ooit zelf zou kunnen regelen. Zo komt een hele samenzwering aan het licht.

De extreem rijke Crassus speelt een allerminst sympathieke rol in het boek. (Buste in het Louvre)
De extreem rijke Crassus speelt een allerminst sympathieke rol in het boek. (Buste in het Louvre)

Ja, de politiek van de 1e eeuw v. Chr. wordt heel open en duidelijk neergezet door Harris. “Politiek is geen roeping, het is een beroep,” zo luidt het devies. In de sfeer van dit verhaal wordt dat pijnlijk duidelijk. Persoonlijke wrijving en ambities spelen een veel grotere rol dan het algemeen belang. Crassus biedt Cicero meerdere keren zijn vriendschap aan, maar overduidelijk alleen uit eigenbelang. Pompeius heeft net zo goed de “vriendschap” van anderen nodig, maar beloont zijn medestanders nauwelijks voor alle hulp die zij hem bieden. Ook Cicero is in de roman niet vrij van enig beroepsmatig opportunisme: waar hij Verres eerst aanklaagt, verdedigt hij later iemand die van soortgelijke fraude verdacht wordt. Maar van de andere kant zijn er ook grenzen aan zijn geweten. Cicero twijfelt regelmatig aan waar hij mee bezig is en weet ook wanneer iets hem te ver gaat om eraan mee te doen. De gruweldaden van Catilina kan hij met geen mogelijkheid steunen. Verder wordt duidelijk dat zowel in de Senaat als in rechtszaken de kunst van het redevoeren cruciaal is. Niet alleen omdat Cicero een goede redenaar is, maar ook omdat enkele van zijn hardnekkigste tegenstanders vooral gebruik maken van hun mogelijkheid om zaken te rekken met ellenlange redevoeringen en protesten, wat des te gemakkelijker gaat als iemand van hogere rang is binnen de Senaat. Verder worden, zoals gezegd, de verschillende klassen van de Romeinse maatschappij niet vergeten. Van de armste plebejers, die zich dagelijks als cliënten bij het huis van Cicero verdringen, tot de meest elitaire senatoren. De ridders of equites worden overigens wel opvallend nobel neergezet, wat nogal eenzijdig aandoet. Een andere belangrijke kwestie is het kiesrecht, waarbij de verkiezingen per “centurie” (in dit geval een soort kiesdistrict) verlopen. Ook wordt erop gewezen dat Sicilianen in principe geen stemrecht hebben, evenals de mensen ten noorden van de Po. Cicero’s echtgenote, Terentia, wordt neergezet als een adellijke dame met scherpe tong, die niet aarzelt om haar man snibbig toe te spreken en hem om de oren te slaan met zijn afkomst, maar met wie hij toch een speciale band heeft.

Cover van de Nederlandse editie (ontworpen door Studio Jan de Boer)
Cover van de Nederlandse editie (ontworpen door Studio Jan de Boer)

Geeft het boek een keurig beeld van de geschiedenis? Welnu, zoals de schrijver zelf betoogt leunt hij zoveel mogelijk op feiten. Daar waar hij geen zekerheid had heeft hij vooral geprobeerd de situatie te beschrijven zoals dit gebeurd zou kunnen zijn. In zijn nawoord aarzelt hij niet om op te merken dat hij zich op glad ijs begeeft als hij zegt ervan uit te gaan dat alle beschreven gebeurtenissen niet aantoonbaar onjuist zijn, hetgeen een verstandige opmerking is. Ondergetekende kan in elk geval niet met zekerheid zeggen wat er wel of niet verzonnen is, al zal het vaststaan dat de meeste dialogen sowieso verzonnen zijn, maar niet zonder kwaliteit overigens. De roman geeft in elk geval een erg sterk beeld van politiek en samenleving uit de Late Republiek, waarvoor Cicero de aangewezen hoofdpersoon lijkt. Hier en daar wordt er alvast gezinspeeld op latere gebeurtenissen die in het verhaal niet aan de orde komen, bijvoorbeeld als Tiro opmerkt dat hij zich nauwelijks kan voorstellen dat de politici en ambities van toen nu “as zijn”, of als er opmerkingen worden gemaakt over Caesar (die in het verhaal nog een bescheiden bijrol heeft) of over de toestanden tijdens de regering van Augustus, waarin Tiro leeft als hij het verhaal opschrijft. Voor wie graag in de Nederlandse taal leest is er bij uitgeverij Cargo een vertaling beschikbaar door Janneke Zwart en Miebeth van Horn. Deze vertaling is van aardige kwaliteit in leesbare omgangstaal, waarin veel “vernederlandste” termen netjes worden gebruikt, zoals “aediel” in plaats van aedilus. Hier en daar zijn woorden iets te letterlijk vertaald, zoals wanneer er gesproken wordt van “pathetisch” (“pathetic”) hetgeen in een dergelijke context beter vertaald had kunnen worden als “verachtelijk” of “triest”.

Al met al is Imperium een erg boeiende roman om te lezen. In tegenstelling tot veel populaire werken over de Romeinen word je (godzijdank) niet doodgegooid met seks en geweld, maar toch is er sprake van een spannend verhaal, een legal thriller, zoals dat heet. Harris heeft er nog twee vervolgen op geschreven, getiteld Lustrum en Dictator. Als die net zo goed zijn als het eerste deel, zijn die zeker aan te raden!

De gewelddadige komst van Julius Caesar (58 t/m 55 v. Chr.)

Het eerste directe contact van de bewoners van het huidig Nederlands grondgebied met de Romeinse legermacht was allerminst zachtzinnig te noemen. Men raakte betrokken in de Gallische Oorlog en zoals recentelijk in het nieuws was, wordt het steeds waarschijnlijker dat Caesar hier op zeer gewelddadige wijze huisgehouden heeft.

Caesar, Crassus en Pompeius. Als het Eerste Triumviraat sloten deze rivalen de handen ineen en zorgden ervoor dat er niets gebeurde dat tegen hen werkte. Na de dood van Crassus viel deze balans weg en werden Pompeius en Caesar aartsvijanden.
Caesar, Crassus en Pompeius. Als het Eerste Triumviraat sloten deze rivalen de handen ineen en zorgden ervoor dat er niets gebeurde dat tegen hen werkte. Na de dood van Crassus viel deze balans weg en werden Pompeius en Caesar aartsvijanden.

De Gallische Oorlog zou men kunnen beschouwen als een groot prestigeproject van een politicus. Caesar leefde in de tijd van de Romeinse republiek en was lid van een patricische (adellijke) familie, de Gens Iulia, die beweerde af te stammen van Julus, de kleinzoon van Aeneas. Via moederskant zou hij ook nog afstammen van de Romeinse koningen Ancus Marcius en Numa Pompilius. Ondanks deze adellijke komaf met nogal protserige claims was de familie nogal verpauperd en was het voor een goede carrière noodzakelijk om hard te werken. Na de Slavenoorlog tegen Spartacus, waren de twee machtigste mannen in Rome Gnaeus Pompeius en Marcus Licinius Crassus. De twee werkten om strategische redenen samen, maar konden elkaar amper luchten of zien. Door met beide heren een alliantie te sluiten en zo hun conflict te overbruggen, was het Eerste Triumviraat tot stand gekomen en had Caesar het consulaat kunnen krijgen in 59 v. Chr. Verkiezingsuitslagen waren in dergelijke positie vooral afhankelijk van je netwerk, zodat al je bondgenoten ook hun cliënten mobiliseerden om op je te stemmen. En deze won Caesar extra goed door “vrijgevigheid”, wat in die tijd niet ongebruikelijk was, maar nu gerust als smeergeld kan worden gezien.

Gallië in de eerste eeuw voor Christus. Het zuidoosten was al Romeins voor de komst van Caesar.
Gallië in de eerste eeuw voor Christus. Het zuidoosten was al Romeins voor de komst van Caesar.

Caesar was dus een ambitieuze politicus. Hij werkte samen met Pompeius en Crassus, maar kon niet voor hen onderdoen. Zijn consulaat had hem handen vol geld gekost en zijn schulden waren torenhoog toen in 58 v. Chr. zijn éénjarige ambtstermijn erop zat. In dat jaar werd hij benoemd tot gouverneur van de provincie Gallia Narbonensis, het zuidoosten van het tegenwoordige Frankrijk. Ook had hij Gallia Cisalpina (Noord-Italië) en Illyricum (de Joegoslavische kust) voor vijf jaar bemachtigd. Van daaruit begon hij plannen te maken om Dacië aan te vallen. Om zowel zijn schulden te verminderen als zijn naam te vergroten, kon Caesar een oorlog dan ook goed gebruiken. Maar het plan met Dacië werd uiteindelijk verruild toen zich in Gallië iets onvoorziens voordeed. De Helvetiërs, een Gallische stam in het huidige Zwitserland, kregen het steeds benauwder door de toenemende druk van hun Germaanse buren. Uiteindelijk besloten zij hun land te verlaten en naar de westkust te verhuizen. Hoewel zij dit op een vreedzame manier probeerden te doen, trokken zij over het grondgebied van Romeinse bondgenoten, wat voor Caesar genoeg reden was voor oorlog. Dat kon gemakkelijk, want de volksmigratie riep de pijnlijke herinnering van de Cimbrische oorlog op bij de Romeinen. In zijn verslag van de oorlog, een propagandawerk waarin Caesar zijn daden in feite verdedigt, werd bovendien de beschuldiging toegevoegd dat de Helvetische koning Orgetorix van plan was geweest om heel Gallië in zijn macht te krijgen.

Caesars uitgebreide veldtochten in Gallië. Het werd een jarenlange veroveringsoorlog die helemaal uit de hand liep.
Caesars uitgebreide veldtochten in Gallië. Het werd een jarenlange veroveringsoorlog die helemaal uit de hand liep.

In het eerste jaar van die oorlog zullen de Lage Landen nog niet betrokken zijn geweest. Zowel de Helvetiërs als de Germaanse Sueben, die Gallië ook waren binnengevallen, werden snel verslagen. Maar de aanwezigheid van de Romeinse troepen leidde uiteraard tot onrust onder de bevolking. De verschillende Keltische volkeren waren nog te verdeeld, maar in Belgica daarentegen wisten de Belgen en Germanen dit probleem op te lossen door middel van een groot bondgenootschap, dat werd bekrachtigd door de uitwisseling van gijzelaars, zoals in die tijd gebruikelijk was. Hoewel er nog geen strijd was geweest met deze stammen greep Caesar dit aan als een nieuwe casus belli, opnieuw met de bewering dat er sprake was van een dubbele agenda. Zo kwamen de Lage Landen voor het eerst in aanraking met de Romeinse legermacht, die heel anders was dan wat zij gewend waren. In plaats van een krijgscultuur was hier sprake van een georganiseerd beroepsleger. Er waren veel meer rangen, de formaties waren veel strakker en meer geoefend en in plaats van individuele roem stond de onderlinge samenwerking voorop. Hoewel dat indruk moet hebben gemaakt, wil dat niet zeggen dat de Belgen maar wat deden. De Nerviërs wisten in eerste instantie tal van standaards buit te maken en veel Romeinse centurio’s uit te schakelen. Maar uiteindelijk onderwierp hij de meeste Belgen of joeg hen op de vlucht, met uitzondering van enkele stammen die zich in moeilijk doordringbare moerasgebieden ophielden.

Bij het Belgische Thuin zijn de sporen nog zichtbaar van het oppidum (Gallisch fort) waar de Atuatuci zich in terugtrokken.
Bij het Belgische Thuin zijn de sporen nog zichtbaar van het oppidum (Gallisch fort) waar de Atuatuci zich in terugtrokken.

Tijdens de campagnes in Belgica kwam Caesar voor het eerst dicht in de buurt van het tegenwoordige Nederland toen hij de strijd aanbond met de Atuatuci of Aduatieken. Door een vage etymologische overeenkomst in de namen was het fabeltje ontstaan dat deze stam een overblijfsel van de Cimbren en Teutonen was. Genoeg reden voor Caesar om hen uit te schakelen dus. De Atuatuci waren in feite gewoon een erg machtige stam, zodat het breken van hun machtspositie het meeste verzet zou uitschakelen. Dat bleek inderdaad het geval. Naburige onderhorige stammen, zoals de Eburonen, gingen door de knieën toen de Atuatuci verslagen werden. Er kwamen zelfs gezantschappen van over de Rijn om hun vriendschap (inclusief gijzelaars) aan te bieden, waaronder waarschijnlijk de Ubiërs. Alleen de Morini en Menapiërs in hun westelijke moerasgebieden bleven onafhankelijk. Ofschoon zij niet agressief waren, was dat toch een doorn in Caesars oog. Zijn plan om deze lastpakken in 55 v. Chr. – nadat hij met Crassus en Pompeius was overeengekomen dat zijn bevoegdheden met vier jaar verlengd zouden worden – alsnog te onderwerpen ging echter niet door. Een Germaanse inval in het najaar van 56 v. Chr. haalde een streep door de rekening. Twee stammen, de Usipeten en de Tencteren, waren van hun grond verdreven door de Sueben en hoopten nu van het machtsvacuüm in het oosten van Belgica gebruik te maken. De inval was extra ernstig omdat Caesar vreesde dat de Galliërs en Belgen deze Germanen wellicht als bondgenoten tegen de Romeinen konden zien. Caesar riep dan ook een Gallische raad bijeen, waar hij zich opwierp als de beschermer van het land.

Doorboorde schedels gevonden bij Kessel, vermoedelijk slachtoffers van Caesars aanval.
Doorboorde schedels gevonden bij Kessel, vermoedelijk slachtoffers van Caesars aanval.

Caesar trok naar het noorden met zijn enorme leger en de Gallische hulptroepen, tot hij gezanten van de Usipeten en Tencteren tegenkwam. Zij verzochten om een woonplaats in het rijk, of dat nu op hun huidige plek in Belgica was of op een plek die Caesar aan zou wijzen. Hoewel een bondgenootschap boven vijandschap te verkiezen viel, voelde Caesar er niets voor om deze Germanen in Gallië toe te laten. In plaats daarvan gelastte hij hen de Rijn weer over te steken en zich op het land van de Ubiërs te vestigen, met de opmerking dat je geen land van anderen op kon eisen als je je eigen land niet eens had kunnen verdedigen. De gezanten vroegen Caesar om drie dagen bedenktijd en of hij verder niet wilde optrekken. Beide verzoeken wees hij af, naar eigen zeggen omdat hij vreesde dat de Germanen tijd wilden winnen om versterkingen te roepen. Toen ging het mis: de Romeinse voorhoede raakte slaags met de Usipetische ruiters en werd teruggeslagen. Niet meer dan een schermutseling, maar toch een ernstige verstoring van de diplomatieke betrekkingen. De volgende dag kwamen de aanvoerders en stamoudsten van beide stammen naar Caesar toe in een poging te redden wat er te redden viel en hun excuses te maken voor het gevecht. Caesar zag dit anders. Het gevecht was volgens hem een schending van de overeenkomst, zodat de onderhandelingen nu werden afgebroken. Hij nam de gezanten gevangen en opende een verrassingsaanval op de rest van de Usipeten en Tencteren, die nu van hun leiders beroofd waren. Bij de aanval op hun wagenkamp werden niet alleen veel vechtende krijgers, maar ook tal van vrouwen en kinderen gedood. De gevangen leiders werden na deze Romeinse overwinning wel vrijgelaten, maar bleven uit angst voor de Belgen toch bij Caesar rondhangen.

Zwaardfragmenten uit Kessel (vici.org)
Zwaardfragmenten uit Kessel (vici.org)

Vermoedelijk vond de wrede actie van Caesar in mei of juni 55 v. Chr. plaats op Nederlandse bodem, bij het Noord-Brabantse Kessel, wat men opmaakt uit archeologische, historische en geochemische gegevens. De aanval heeft veel weg van een poging om de “indringers” uit te roeien, een daad die tegenwoordig zou vallen onder genocide. Dergelijke acties waren niet ongebruikelijk in deze tijden, evenmin als de verwoesting van steden of de gedwongen migratie van verslagen volkeren. Hoewel de wreedheid van de actie niet werd onderschat, zat men hier beduidend minder mee dan met het gevangennemen van de onderhandelaars. Onderhandelaars en afgezanten genoten ook toen al diplomatieke onschendbaarheid, zodat het gevangennemen of bevechten van hen dus in feite gold als een oorlogsmisdaad. In tegenstelling tot tegenwoordig was er echter geen internationaal gerechtshof dat hierover oordeelde. Wel spraken Caesars tegenstanders in de Senaat er schande van. Cato de Jongere, die bekendstond als een toonbeeld van integriteit en koppigheid, stelde zelfs de vraag of men Caesar niet moest uitleveren aan de Germanen om de smet van zijn daden van de Romeinse republiek af te wassen.

De Romeinse republiek breidde in Caesars tijd in een rap tempo uit. Caesar boekte een enorme verovering met Gallië (gearceerd).
De Romeinse republiek breidde in Caesars tijd in een rap tempo uit. Caesar boekte een enorme verovering met Gallië (gearceerd).

Uiteraard kwam het lang niet zover. Menigeen zag het vernietigen van de invallers toch als een soort heldendaad. Dat daar een wat minder fraaie toedracht bij hoorde, was blijkbaar niet zo’n probleem. Caesar trachtte er in elk geval lering uit te trekken en trok de Rijn over om alle Germanen duidelijk te maken dat zij niets te zoeken hadden in Gallië, met als uitleg aan het thuisfront dat de Usipetische en Tencterische ruiterij ontsnapt waren en zich bij de vijandige Sugambren hadden gevoegd, die uitlevering weigerden. Bovendien hadden de Ubiërs opnieuw hulp gevraagd tegen de Sueben. De veldtocht in Germanië stelde qua resultaat erg weinig voor. De Sugambren trokken zich terug in de diepe wouden en verder werden er vooral bondgenootschappen behaald. Caesar ging na 18 dagen terug naar Gallië en liet de Romeinse brug over de Rijn vernielen. Hij besloot zich nu maar op het westen te richten en de Britten te laten zien wie er de baas was, onder het mom dat zij de Belgen gesteund hadden. De veldtocht was een fiasco door het slechte weer, maar bij terugkomst versloeg Caesar eindelijk de Morini. Bij latere veldtochten in Brittannië was Caesar voorzichtiger en liet hij troepen in Gallië achter. En terecht, want het begon te rommelen in Gallië…