Romeinen en mobiliteit: naar een nieuwe woonplaats

Octavius2De Romeinenweek staat voor de deur. Het thema Op Reis Met de Romeinen heb ik afgelopen maanden uitvoerig besproken. Daarbij hebben we het gehad over het wegennet, de waterwegen en de redenen waarom iemand op reis zou kunnen gaan. Maar daarbij is één vorm van reizen nog niet besproken. Je kunt immers ook op reis gaan met een permanent doel. Verhuizingen kwamen zeker, zowel voor individuen en families, als voor complete dorpen, stammen of volkeren. Het blogje van deze maand gaat over migratie!

Hoe lang Romeinse soldaten in een wachttoren verbleven is niet zeker, maar sporen van gezinnen wijzen erop dat het maanden of zelfs een paar jaar kon duren.
Hoe lang Romeinse soldaten in een wachttoren verbleven is niet zeker, maar sporen van gezinnen wijzen erop dat het maanden of zelfs een paar jaar kon duren.

Je denkt bij dat woord misschien meteen aan de Romeinen die na de verovering van Gallië en later Germania massaal dit land binnentrekken om er te gaan wonen. Dat is wat te eenvoudig. Wel is het zo dat als een eenheid soldaten, of dat nu een legioen, een detachement of een cohort hulptroepen was, naar een fort gestuurd werd, ze hier vrij permanent bleven zitten. Het is niet zo dat elke eenheid zo’n fort honderden jaren bezette, want er werden regelmatig eenheden verplaatst, maar een jaar of 10 is natuurlijk op een mensenleven ook erg lang, zelfs al lijkt in een geschiedenisboek maar kort. Legio X Gemina bleef meer dan 30 jaar op de Nijmeegse Hunnerberg gelegerd voor het overgeplaatst werd en het fort door een klein detachement overgenomen werd, langer dan de minimale diensttijd van een legionair! Aanvankelijk waren deze permanente forten er natuurlijk nog niet, zodat de soldaten vaak in een tijdelijk tentenkamp verbleven. Dat kon er echter ook best een poosje staan, maar werd nooit als een permanente woonplaats gezien. In de herfst werd het vaak zelfs verlaten, waarna de soldaten de winter in een winterkamp doorbrachten.

Dat de Helvetiërs van Zwitserland naar de westkust trokken bracht oorlog met zich mee. Een goede aanleiding voor Caesar om zich erin te mengen en Gallië te bezetten.
Dat de Helvetiërs van Zwitserland naar de westkust trokken bracht oorlog met zich mee. Een goede aanleiding voor Caesar om zich erin te mengen en Gallië te bezetten.

De migratie van Germaanse stammen was een zaak waar de Romeinen al lang voor hun komst naar dit land mee te maken kregen en meer dan ze lief was. Met Germanen bedoelden de Romeinen stammen met een oorsprong achter de Rijn, zodat deze al moesten verhuizen om in Romeins gebied te komen. Rond 100 v. Chr. trokken de Cimbren en Teutonen bijvoorbeeld door half Europa en kwamen hiermee een paar keer heftig in botsing met de Romeinen, zodat 6 oktober (de dag van de slag bij Arausio) voor altijd een ongeluksdag bleef. Het was opnieuw dit soort migratie die Caesar aangreep als casus belli voor de Gallische Oorlog: de Keltische Helvetiërs voelden de hete adem van Germaanse buren in hun nek en besloten naar het westen te trekken, waarop Caesar beweerde dat ze erop uit waren Gallië te veroveren en dus een bedreiging voor Rome vormden.

Caesar rekende in de Gallische Oorlog op meedogenloze wijze af met Germaanse en Keltische stammen die migreerden op een manier die hem niet aanstond.
Caesar rekende in de Gallische Oorlog op meedogenloze wijze af met Germaanse en Keltische stammen die migreerden op een manier die hem niet aanstond.

Tijdens deze Gallische Oorlog kwam Caesar ook naar het gebied tussen de Rijn en de Marne, waar de Keltische Belgen woonden. Ook zij hadden Germaanse noorderburen. De Romeinen kregen het opnieuw met trekkende Germanen aan de stok toen de Usipeten en de Tencteren Belgica binnentrokken. Ze waren door de Sueben, een andere stam, van hun land verjaagd en hadden gehoord dat Caesar in Belgica een belangrijke stam had uitgeschakeld, zodat ze hoopten zich in dat gebied te kunnen vestigen. Caesar vond dat onzin en gaf ze opdracht maar in het land van de Ubiërs, ten oosten van de Rijn te gaan wonen. Toen de onderhandelingen misliepen eindigde de kwestie met een veldslag, waarvan Caesar beweerde dat hij de stammen uitgeroeid had. Volgens sommigen was dat bij Kessel, in Noord-Brabant. Na de Gallische oorlog, toen Gallië zelf rustiger werd maar de Germanen een dreiging bleven, werden er wel Germaanse stammen door de Romeinen toegelaten. De eerste hiervan waren hun oude bondgenoten de Ubiërs, die zich tussen de Rijn en de Ruhr vestigden. Hun oude land werd ingenomen door de Chatti.

De Bataven zouden van de Chatti zijn afgesplitst.
De Bataven zouden van de Chatti zijn afgesplitst.

Zo komen we ook aan de stammen in Romeins Nederland. Nadat Caesar de macht van de Eburonen in het zuidoosten van Nederland (en het noordoosten van België) gebroken had, sprongen andere groepen in het machtsvacuüm. De Tungri werden zo de dominante stam in Zuid-Limburg en Belgisch Limburg. De Bataven en Cananefaten zijn wellicht net zo in Nederland terecht gekomen, maar niemand weet precies hoe. De vreedzame onderwerping van de Bataven zou onder Caesar gebeurd kunnen zijn, maar net zo goed veel later. Wel lijkt het erop dat ze in 12 v. Chr. al een tijd bij de Rijn woonden. Volgens Tacitus stamden ze af van de Chatti. Over de Zuid-Hollandse Cananefaten zegt hij vrij weinig, behalve dat ze veel op de Bataven leken. Velleius Paterculus noemt de Cananefaten als een stam die in 4 na Chr. door Tiberius onderworpen werd. Volgens sommigen woonde de stam toen misschien nog wel in het noordoosten van Nederland. Of zou hij zich vergist hebben?

Het bezoek aan Rome van de Friese hoofdmannen Malorix en Verritus was te wijten aan de wet die hun stam verbood om op de noordoever van de Rijn te komen wonen. Hun wens werd afgewezen.
Het bezoek aan Rome van de Friese hoofdmannen Malorix en Verritus was te wijten aan de wet die hun stam verbood om op de noordoever van de Rijn te komen wonen. Hun wens werd afgewezen.

Halverwege de eerste eeuw na Chr. vonden er een paar incidenten plaats die wel aantonen dat de Romeinen nog steeds zelf bepaalden wie in hun rijk mochten komen wonen en wie niet. De noordoever van de Rijn werd hier ook bij gerekend, want dan kon de oever vrijwel onbewoond blijven zodat de rivier moeilijker te bereiken was voor eventuele vijanden. Bovendien had het leger graanvelden nodig. De Chamaven in de Achterhoek kregen dan ook opdracht hun land bij de Rijn te verlaten. Toen een groep Friese boeren in 58 zonder toestemming aan diezelfde noordoever ging wonen, kregen zij opdracht te vertrekken. De Friezen stuurden zelfs twee hoofdmannen naar Rome om de zaak te bepleiten, maar het hielp niet. Ze werden allemaal verjaagd of gedood. Waarom die Friezen naar het zuiden getrokken waren is niet helemaal duidelijk. Wel werden in diezelfde tijd de Ampsivariërs van de Eemsmonding verdreven door de Chauken, dus misschien had deze onrust in het noorden er iets mee te maken. De Ampsivariërs vroegen om een woonplaats in het Romeinse rijk, maar kregen die niet. Een groot aantal troepen werd gestuurd om te voorkomen dat de stam de Rijn alsnog over zou steken. Uiteindelijk trok de stam Germania weer binnen en ging hier op in de overige bevolking.

De Crisis van de Derde Eeuw bracht niet alleen een hoop burgeroorlog. De Germaanse invallers werden lastiger en gevaarlijker dan ooit.
De Crisis van de Derde Eeuw bracht niet alleen een hoop burgeroorlog. De Germaanse invallers werden lastiger en gevaarlijker dan ooit.

Hoewel 58 na Chr. blijkbaar een woelig jaar was, zijn er verder maar weinig van zulke gevallen bekend uit de 1e en 2e eeuw, dus ging eht toch vooral om incidenten. Tijdens de Crisis van de Derde Eeuw kwam hier verandering in. Germaanse stammen achter de Rijn werden in deze tijd agressiever en beter georganiseerd, misschien omdat ze leerden van de Romeinen en tegelijkertijd flinker werden nu het Romeinse rijk zo’n puinhoop was. Een aantal stammen in de buurt van de Rijn verenigde zich in een verbond dat de Romeinen de Franken noemden. Onder andere de Saliërs, Chamaven en Tubanten – allemaal stammen uit het oosten van Nederland – maakten hier deel van uit. De Franken begonnen tijdens de Crisis steeds vaker de Rijn over te trekken op plundertochten, zeker toen de Romeinse forten steeds vaker leeg getrokken werden om andere oorlogen uit te vechten. Toen Postumus in 260 de Franken versloeg bij Empel, liet hij een deel echter als bondgenoten in het rijk wonen: in de moeilijke situatie leek dat een slimme oplossing, “verdeel en heers”. Tegelijkertijd maakte dat wel dat andere groepjes Franken probeerden hetzelfde voor elkaar te krijgen.

De Salische Franken gingen in de 4e eeuw van de Betuwe naar Toxandrië en het Menapisch gebied.
De Salische Franken gingen in de 4e eeuw van de Betuwe naar Toxandrië en het Menapisch gebied.

De rest van de 3e en ook 4e eeuw zou dit vaker gebeuren: een deel van de Franken kreeg toestemming om als foederati (min of meer autonome bondgenoten) in het rijk te komen wonen en de grens te verdedigen. Eerst op de Betuwe en later ook zuidelijker. Nieuwe forten werden vooral door Frankische soldaten in Romeinse dienst bemand. De laatste Cananefaten, Bataven en Tungri kunnen wel eens in die Franken opgegaan zijn. De Franken waren dan ook niet zozeer een volk, maar meer een verzamelnaam voor een bepaald verband van volkjes en stammen, die onderling ook regelmatig mot hadden. Hetzelfde geldt voor de Saksen in het noordoosten en misschien zelfs voor de “nieuwe” Friezen, die de gebieden van Zeeland tot de monding van de Weser gingen bewonen. De macht van de Franken in het midden en zuiden van Nederland was in de 5e eeuw zo groot dat bijna niemand in dit land er veel van merkte toen de laatste West-Romeinse keizer werd afgezet. De Franken, Friezen en Saksen regeerden rustig hun eigen koninkrijkjes.

Nederland in de late ijzertijd: de eerste kennismaking met de Romeinen (vóór 57 v. Chr.)

boerderijAan de vooravond van de Nederlandse Romeinse tijd werd ons land bewoond door verschillende stammen en volkeren. In de ijzertijd had het land afwisselend onder zowel Keltische als Germaanse invloed gestaan. Het land moet onder een soort culturele overgangszone zijn gevallen. De Romeinen deelden de bevolking in bij de Germanen, maar dat was in die tijd in feite een vrij willekeurige verzamelnaam. Archeologische vondsten duiden aan dat de Gallische en dus Keltische invloeden hier zeer sterk waren, maar de bevolking werd hier door de Romeinen niet onder gerekend. De Kelten of Galliërs stonden bekend om een vrij duidelijke organisatie – de nogal denigrerende term “stam” die de Romeinen gebruikten, kan in het geval van de Kelten rustig door “staat” worden vervangen: er waren ongeschreven doch duidelijke wetten, met een vorst of koning en een aristocratie met duidelijke voorrechten. Hoewel de Romeinen de Kelten barbaars noemden, hebben deze qua ontwikkeling op diverse terreinen lange tijd voorgelegen op de Romeinen, onder meer wat betreft het smeden van ijzer. Rond 100 v. Chr. sloeg menig staatje in Gallië zijn eigen munten ook allang. Het idee dat de “barbaren” in de ijzertijd er nog uitzagen als een soort holbewoners, met knotsen en beestenvellen, moet dus naar de prullenbak verwezen worden. Van de beroemde Romeinse legionairsuitrusting zijn zelfs meerdere onderdelen, zoals helm, zwaard, schild en maliënkolder, van Keltische oorsprong!

"Heel Gallië is verdeeld in drie gebieden," aldus Julius Caesar. In werkelijkheid zal de etnische verdeling (als die er al was) niet letterlijk per rivieroever gegaan zijn.
“Heel Gallië is verdeeld in drie gebieden,” aldus Julius Caesar. In werkelijkheid zal de etnische verdeling (als die er al was) niet letterlijk per rivieroever gegaan zijn.

Als de bevolking in het noorden zoveel Keltische invloed onderging, waarom werden zij dan niet onder de Galliërs gerekend? Allereerst is dit te wijten aan hun minder hechte organisatie. Er was weliswaar sprake van een soortement adel, maar alleen in tijden van oorlog verkoos men hieruit een aanvoerder, die in sommige gevallen als koning kan worden aangemerkt. Een ander kenmerk dat de Romeinen ter onderscheid noemden was de taal. Julius Caesar deelde de Gallische bevolking in drie hoofdgroepen in: de Aquitaniërs, de Kelten of Galliërs en de Belgen. De Aquitaniërs woonden volgens hem tussen de Garonne en de Pyreneeën, waarbij bekend is dat hun taal aan het Baskisch verwant was. De Belgen woonden dan tussen de Rijn en de Seine en de Galliërs in de rest van het gebied, tot in de Povlakte aan toe. Volgens Caesar werden de Belgen qua cultuur en taal onderscheiden van de Galliërs, waarbij hij ervan uit lijkt te gaan dat de meeste van hen “gekeltiseerde” Germanen zouden zijn. Dat de Belgen volgens hem nadrukkelijk geen Kelten waren bewijst ergens ook de willekeur van dergelijke verzamelnamen: er is inmiddels genoeg bewijs dat de bewoners van de Lage Landen bij de Keltische La Tène-cultuur hoorden. Met name in het zuiden, in België, was die invloed sterk, wat blijkt uit de vondst van meerdere oppida, versterkte nederzettingen van Keltische oorsprong. Er zijn ook theorieën dat de bewoners van de Lage Landen Keltisch noch Germaans waren, maar wel sterk door beiden beïnvloed waren. Op eenzelfde manier is het eigenlijk vrij onduidelijk of de zo beroemde Bataven nu Keltisch, Germaans of geen van de twee waren.

Op hun uitgebreide migratietochten kwamen de Cimbren en Teutonen gevaarlijk dichtbij Romeins gebied. De schrik zat er nog jarenlang in.
Op hun uitgebreide migratietochten kwamen de Cimbren en Teutonen gevaarlijk dichtbij Romeins gebied. De schrik zat er nog jarenlang in.

De eerste kennismaking van de Romeinen met volkeren die zij als Germaans bestempelden, was allerminst zachtzinnig te noemen. Het betrof hier de uit Jutland afkomstige Cimbren, die in de tweede helft van de 2e eeuw v. Chr. op beruchte wijze door Europa trokken, met de Teutonen en Ambronen in hun kielzog. Het rondtrekken van deze stammen door grote delen van Europa hield een enorme dreiging in voor de Romeinse republiek, die enkele van haar meest vernietigende nederlagen leed tegen hen, alvorens alsnog te worden verslagen. Dat was een pijnlijke herinnering voor de Romeinen: 6 oktober, de dag van de nederlaag bij Arausio (Orange), bleef een dies ater (“zwarte dag”), een ernstige ongeluksdag. Dat er wellicht meer van dergelijke stammen in ten noorden van de Alpen woonden zal menig Romein dan ook kippenvel bezorgd hebben. Direct contact tussen de Germanen en Romeinen was er namelijk erg weinig, zodat bijna iedereen voor kennis afhankelijk was van wat een ander hem vertelde. Dergelijke mondelinge berichtgeving is natuurlijk erg gevoelig voor verdraaiing en overdrijving, zeker als dit via-via gaat. Maar ook directe ooggetuigenverslagen bieden niet altijd een keurig beeld: zelfs ooggetuigen konden verhalen aandikken en bovendien speelt de fantasie van de ontvanger nog altijd een rol.

IJzertijdboerderijen in Museumpark Archeon, zoals enkele eeuwen voor Christus in Friesland stonden. Hoewel dit kleine hutjes lijken leefden veel Germanen in grotere huizen.
IJzertijdboerderijen in Museumpark Archeon, zoals enkele eeuwen voor Christus in Friesland stonden. Hoewel dit kleine hutjes lijken leefden veel Germanen in grotere huizen.

De Frisii, die in deze tijd al op terpen langs de Nederlandse noord- en noordwestkust leefden, zullen bij verhalen over Rome vast niet hetzelfde voor zich hebben gezien als wij. Wie alleen kleine dorpen en nederzettingen gewend was, kan zich geen realistische voorstelling hebben gemaakt van hoe groot de stad werkelijk was, of van hoe de bouwstijlen eruit zagen. Anderzijds kenden bijna alle Romeinen deze streken ook alleen maar uit geruchten en sterke verhalen. Er waren wat wonderlijke reisverslagen over verre landen in het noorden, waar men totaal onbeschaafd zou zijn. Wetten zouden er niet bestaan en door onbekwaamheid in de landbouw zou men er ook voortdurend in oorlog verkeren. Verder sprak men van baarden en lange haren (waarbij men op moet merken dat de Romeinen alleen mannen met écht kort haar gewend waren), maar ook van het dragen van de zeer onbeschaafde broek! Een enkele schrijver geloofde zelfs verhalen over eilanden vol mensen die op paardenhoeven rondliepen of helemaal bedekt waren met oren. Meer nuchtere auteurs geloofden niet veel van dergelijke fabels, maar wezen erop dat beschaving een relatief begrip is, waarbij zij de Germanen vooral zagen als trots, sober en onbedorven door alle decadente verleidingen van de grote stad. Erg veel echt nuttige informatie was er vooralsnog niet aanwezig. Men wist in elk geval dat er in het noorden eb en vloed bestond, in veel sterkere mate dan in de Middellandse Zee, wat bij veel Romeinen toch het beeld opriep van een grillige en dreigende Noordzee die totaal onbetrouwbaar was. Verder wist men dat de dagen er ’s winters duidelijk korter waren dan ’s zomers. Maar veel meer kennis was niet voorhanden.

Gouden munten van de Eburonen, de stam die waarschijnlijk een deel van het zuiden van ons land domineerde.
Gouden munten van de Eburonen, de stam die waarschijnlijk een deel van het zuiden van ons land domineerde.

In het noorden van Gallië en het land voorbij de Rijn, woonden dus vooral de losser georganiseerde stammen die de Romeinen als Germanen omschreven. De Frisii woonden toentertijd waarschijnlijk al in het noorden. Verder is er minder duidelijkheid over de stammen, die hun naam overigens vaak van de Romeinen kregen, waarbij enige willekeur niet geschuwd werd. In de late ijzertijd moeten de bewoners van de kustgebieden gebruik hebben gemaakt van een boemerang als jachtwapen. De Romeinse schrijvers spreken er vooralsnog niet van: waarschijnlijk was het wapen bij aanvang van de Romeinse tijd dus alweer verdwenen. Waarschijnlijk werd het zuiden van ons land ook gedeeltelijk bewoond door de Germaans-Belgische Eburonen. Een schatvondst in Amby, bij Maastricht, doet vermoeden dat zij uitgebreid contact onderhielden met de Rijndelta: de schat bevatte tal van munten uit die regio. Dergelijke munten moeten een zeldzaamheid zijn geweest voor de bevolking, vergelijkbaar met een kist vol dure juwelen, waar de gewone man niet aan te pas kwam. De vondst van de munten kan duiden op de betaling van een schatting. De verschillende stammen verkeerden namelijk regelmatig in oorlog, waarbij een bondgenootschap zelden tot nooit gelijkwaardig was. Er was altijd een stam die de sterkste was en zijn omgeving domineerde, al kon deze op zijn beurt ook weer beantwoorden aan een sterkere buur.

Germaanse krijger rond het begin van de jaartelling. Hij ziet er misschien minder gevaarlijk uit dan een Romeinse legionair, maar laat u niet misleiden! (Copyright Johnny Shumate)
Germaanse krijger rond het begin van de jaartelling. Hij ziet er misschien minder gevaarlijk uit dan een Romeinse legionair, maar laat u niet misleiden! (Copyright Johnny Shumate)

De meeste mensen leefden van de landbouw of veeteelt, maar in geval van oorlog kwam de krijgscultuur naar boven en stond bijna elke strijdbare man gereed. De meeste van hen waren eenvoudig uitgerust, met met niet veel meer bepantsering dan een schild en niet veel meer wapens dan speer, dolk en pijl en boog. Voor helmen, maliënkolders, schubbenpantsers of zwaarden moest men vaak lid zijn van de elite, want al dat metaal was behoorlijk kostbaar. Wat niet wilde zeggen dat de lichtbewapende meerderheid weerloos en kwetsbaar was: deze krijgers waren uiterst vlot en wendbaar. Niet voor niets waren de Germanen zo berucht bij de Romeinen geworden. Voor de Germanen zelf moeten de verhalen over het Romeinse rijk vreemd, vaag of wonderlijk geklonken hebben. Maar in 58 v. Chr. zal er dreigender nieuws hebben geklonken van een grote oorlog in Gallië. De Belgen zouden reageren met een groot bondgenootschap, de Germanen bleven grotendeels terughoudender. Enkelen begonnen plannen te smeden om van de situatie gebruik te maken. Want al snel kwamen de Romeinen, bewapend (in figuurlijke zin) met hun beperkte kennis van de streek, naar het noorden. En zo maakte ons land voor het eerst echt kennis met de Romeinse legermacht.