Romeinen en mobiliteit: de reizigers

Octavius2Salvete, barbaruli! De Romeinenweek van 2018 zal in het teken staan van mobiliteit en reizen! Daarom heb ik de laatste tijd al het een en ander verteld over de wegen die in Germania Inferior gebruikt konden worden. Maar misschien is het nu eens tijd om het te hebben over de mensen die gebruik maken van die wegen. Wat zijn nu de meest voorkomende reizigers in Romeins Nederland?

Het Romeinse dagmarskamp bij Ermelo is een opvallend duidelijk spoor van reizende troepen.
Het Romeinse dagmarskamp bij Ermelo is een opvallend duidelijk spoor van reizende troepen.

De meeste Romeinse hoofdwegen werden aangelegd door het leger. Op die manier konden de verschillende strategische punten zo efficiënt mogelijk verbonden worden, zodat het leger zich gemakkelijk verplaatsen kon. Zeker bij aanvang van de Romeinse tijd was dat nodig, want Nederland was op dat moment nog erg onoverzichtelijk, vol bossen en moerassen. Bij de veldtocht tegen de Friezen in Noord-Holland, in 28 na Chr., moesten ter plekke wegen aangelegd worden om het drassige Woud van Baduhenna door te komen. Ook lang nadat de Rijn definitief als grens van het Romeinse rijk was bepaald, trokken er regelmatig troepen door het land. Dat kon op een veldtocht in het noorden zijn, maar ook bij wijze van oefening. De dagmarskampen ten noorden van de Rijn, zoals bij Ermelo, wijzen hierop. Maar soms werd een eenheid ook gewoon overgeplaatst: de ene trok weg uit het fort in kwestie waarna een andere ploeg de bezetting ervan overnam. En natuurlijk trokken er regelmatig ook kleinere patrouilles rond over de wegen.

Marcus kwam helemaal uit Bulla Regia in Tunesië. Maar een boel soldaten kwamen ook van dichterbij.
Quintus Domitius Marsianus kwam helemaal uit Bulla Regia in Tunesië. Maar een boel soldaten en ambtenaren kwamen ook van dichterbij.

De legionairs en hulptroepen in Romeins Nederland (en de laatste van die twee waren het meest aanwezig) konden van heinde en verre komen. Sommige eenheden waren oorspronkelijk opgericht in Spanje, Afrika of Donau-landen, al wilde dat niet per se zeggen dat de soldaten na al die jaren nog steeds uit dat ene specifieke gebied kwamen waar het cohort was opgericht. Ook hoge Romeinen konden van ver komen. Quintus Domitius Marsianus, die in de 2e eeuw als hoge ambtenaar in Germania Inferior actief was, kwam uit Bulla Regia, een colonia (Romeinse stad) in Tunesië. En wat te denken van Marcus Ulpius Trajanus, die waarschijnlijk uit Spanje of Italië kwam? Trajanus bevond zich waarschijnlijk aan de Rijngrens toen hij hoorde dat keizer Nerva hem tot zijn opvolger gekozen had. Toen hij keizer werd in het jaar 98, besloot hij eerst kalmpjes de Rijn en Donau te inspecteren, waarbij hij onder andere wat Bataafse lijfwachten meenam. Zo kon hij zich van de steun van het leger verzekeren alvorens naar Rome te gaan. Trajanus’ opvolger Hadrianus, die in Germania Inferior als tribunus gediend had, leerde hiervan en besteedde veel tijd van zijn regering aan inspectiereizen, ver van Rome en de Senaat waar hij zo’n moeilijke verhouding mee had. Hadrianus bezocht de Rijngrens in 121. De stad Voorburg werd prompt naar hem vernoemd (Forum Hadriani), zoals Nijmegen de familienaam van Trajanus was gaan dragen (Ulpia Noviomagus).

De kostbare barnstenen uit de Oostzee-landen waren erg populair bij de Germanen en Romeinen voor sieraden. Via de Frisii en andere noorderburen konden kooplui ze bemachtigen.
De kostbare barnstenen uit de Oostzee-landen waren erg populair bij de Germanen en Romeinen voor sieraden. Via de Frisii en andere noorderburen konden kooplui ze bemachtigen.

Natuurlijk waren het niet alleen militairen en hoogwaardigheidsbekleders die reizen maakten. De meest voorkomende burgerlijke reizigers waren kooplui, die dankbaar gebruik maakten van de door het leger aangelegde wegen of van de natuurlijke waterwegen. Datzelfde leger was een ideale afzet, want al die soldaten hadden een hoop voedsel, kleding en andere voorwerpen nodig, terwijl voor de bouw en aanleg van de forten veel materialen als hout en steen nodig waren. En natuurlijk waren er ook luxe-goederen, waarvan sommige van ver gehaald moesten worden, soms zelfs van ver buiten het rijk. Zijde kwam helemaal uit China en moest via de Zijderoute het rijk binnenkomen, terwijl kostbare barnstenen uit het hoge noorden kwamen. Romeinse handelscontacten gingen dan ook ver. Het was zeker niet zo dat de Limes een IJzeren Gordijn was: zowel Romeinse als inheemse handelaren trokken van beide kanten de grens geregeld over. Vondsten van Romeinse voorwerpen in Noord-Holland, Groningen en Friesland tonen die contacten wel aan. En andersom waren er dus ook handelswaren die vanuit het noorden naar het Romeinse rijk kwamen. Ook trokken er kooplui en ambachtslui mee met het Romeinse leger om zich rondom de forten te vestigen. De handel kon kleine nederzettingen tot steden doen uitgroeien.

Romeinse en inheemse burgers konden er ook op uit trekken voor godsdienstige feesten. Of natuurlijk voor spektakel in een amfitheater!
Romeinse en inheemse burgers konden er ook op uit trekken voor godsdienstige feesten. Of natuurlijk voor spektakel in een amfitheater!

Niet alleen handel kon burgers ertoe overhalen om op reis te gaan. Soms trok iemand erop uit om een tempel te bezoeken. Plaatsen als Forum Hadriani, Noviomagus en Mosae Traiectum (Maastricht) telden meerdere tempels, maar er waren meer grote tempelcomplexen. Zo lag er een flinke tempel aan de Maas bij Ceuclum (Cuijk). Bij Elst, tussen Nijmegen en de Rijn, lagen twee flinke tempels, in Zeeland stonden tempels voor Nehalennia bij Domburg en Ganuenta (Colijnsplaat) en in Noord-Brabant stond een grote tempel voor Hercules Magusanus bij Empel. Deze tempels waren gewijd aan inheemse goden, al dan niet door ze te versmelten met Romeinse. Zodoende konden uitgebreide erediensten of godsdienstige feesten een hoop inheemse en Romeinse mensen uit de streek aantrekken. En natuurlijk kon je er ook puur voor je plezier op uit gaan. Op de Nijmeegse Hunnerberg, bij een grote legioensvesting, stond een amfitheater dat groot genoeg was voor duizenden toeschouwers, veel meer mensen dan de vesting, het daaromheen gelegen kampdorp en de stad Noviomagus verderop telden. Goede kans dus dat er een plaats over was bij de gladiatorengevechten.

Ik wens jullie evenveel vertier als jullie er op uitgaan in de Romeinenweek!

L. Octavius Barbatus

www.twitter.com/OctaviusRomein

 

Hoe Romeins is het Romeinse leger?

Als ene Lucius uit de familie Octavius nogal bebaard is kan hij bijvoorbeeld Lucius Octavius Barbatus genoemd worden.

Beste barbaarse burgers! Het is al bijna maart en de Romeinenweek komt steeds dichterbij. Op de website ervan kun je al kennismaken met wat collega’s en vrienden van mij, met de vraag in hoeverre zij nu eigenlijk wel of niet Romeins zijn. Want dat ligt natuurlijk ingewikkeld in zo’n groot rijk. Dat begint eigenlijk al bij mijzelf, als Romeinse soldaat. Veel mensen zijn geneigd te denken dat het Romeinse leger alle wapens, uitrustingen en tactieken zelf bedacht had. Maar was dat ook zo? Was het Romeinse leger wel 100% Romeins?

Etruskische helm in het British Museum. De Etruskische cultuur heeft een sterke invloed op het vroege Rome gehad.
Etruskische helm in het British Museum. De Etruskische cultuur heeft een sterke invloed op het vroege Rome gehad.

In de eerste eeuwen van haar bestaan was Rome niet heel veel meer dan een stadstaatje. Al in die tijd onderging het natuurlijk veel invloed van de andere stammen, culturen en rijkjes in Italië. Dit begint al bij de Romeinse taal, Latijn, die niet naar Rome maar naar de nabijgelegen streek Latium is genoemd. Ook van zeer sterke invloed op de vroege Romeinen waren de machtige Etrusken, die op hun beurt weer Griekse invloed ondergingen. De eerste Romeinse wapenrustingen waren dus sterk beïnvloed door de Etrusken. Dit met name in de helmen en wapenrustingen. Andere sterke invloeden waren de Samnieten en natuurlijk ook de Grieken in directe zin. DAt laatste gold trouwens ook weer voor de taal, want Grieks was nog lange tijd de taal van de Romeinse elite en bleef in het oosten van het rijk de internationale taal. Vroeg-Republikeinse legionairs zullen veel op Griekse hoplieten (zwaar bewapende soldaten) geleken hebben. Deze soldaten werden gekenmerkt door een curas, speer, dekkende helm en een rond schild.

Romeinse soldaten in de 5e eeuw v. Chr. hadden nog zeer andere uitrustingen dan die in de vroege keizertijd.
Romeinse soldaten in de 5e eeuw v. Chr. De meeste invloed komt hier van de Grieken en van Italische buurvolkeren.

Dat wilde natuurlijk niet zeggen dat de Romeinen de wapenrustingen en stijlen van hun buren blindelings overnamen. Er werd regelmatig gewerkt aan verbetering van tactieken en materialen, zodat de Romeinen wel degelijk een eigen stijl ontwikkelden. De Griekse falanx, een starre formatie gekenmerkt door het naar voren steken van uiterst lange speren, lag de Romeinen niet zo goed. Hun eigen opstelling in manipels en centuries (en later cohorten) bleek veel flexibeler en leverde hen uiteindelijk de overwinning op. Van de ene kant konden buren, zelfs vijandige, dus een hoop leerzaam materiaal opleveren, maar van de andere kant was het verstandig om zelf na te blijven denken aan de hand van de sterke en zwakke punten van zowel de tegenstander als het Romeinse leger zelf. Op een zelfde manier leerden de Romeinen ook veel van de Carthagers. De Romeinse marine stelde voor de Punische Oorlogen zeer weinig voor, maar op grond van Griekse en Carthaagse voorbeelden kwam hier snel verbetering in.

De plundering van Rome door de barbaren in 410, door Joseph-Noël Sylvestre (1890) In tegenstelling tot wat de kunstenaar uitbeeldt moet het niet zijn gegaan om een verwoesting door onbeschaafde barbaren, maar om een vrij gedisciplineerde plundering door goed getrainde krijgers.
De Germanen en Kelten waren, in tegenstelling tot wat je op veel schilderijen ziet, geen mislukte holbewoners zonder kleren. Het waren goed geoefende krijgers!

Een patroon dat je in dit verhaal snel zult zien is dat het hier tot nu toe nog steeds om tegenstanders gaat die we al snel zullen associëren met de term “oude beschavingen”. Misschien waren niet alle stammen in Italië even ver ontwikkeld, maar hoewel het niet allemaal om grote, sterke rijken ging, hadden belangrijke tegenstanders als de Etrusken, Grieken, Macedoniërs en Carthagers in elk geval een duidelijke staat en beheersten zij het schrift. De Grieken waren hier het meest invloedrijk geweest door hun sterk ontwikkelde cultuur en het feit dat zij vanwege overbevolking en handel over de hele Middellandse Zee waren uitgezwermd. Al deze sterke tegenstanders waren hierdoor beïnvloed en worden dus als gehelleniseerd beschouwd. Maar uiteindelijk vielen al deze tegenstanders en raakten de Hellenistische vijanden dus “op”. Dus toen waren de belangrijkste tegenstanders onbeschaafde barbaren, die als een ongeorganiseerde meute erop los knokten met speren en knotsen, gekleed in hooguit een beestenvelletje… dacht je!

Een Keltische elitekrijger. Voor een "barbaar" ziet hij er anders best ontwikkeld uit, niet?
Een Keltische elitekrijger. Voor een “barbaar” ziet hij er anders best ontwikkeld uit, niet?

Niets is minder waar, want al lang voor de laatste Hellenistische tegenstanders verslagen waren hadden de Romeinen kennis gemaakt met de Keltische cultuur in West-Europa. De eerste kennismaking was allesbehalve prettig geweest, namelijk toen de Galliërs uit de Po-Vlakte door Italië trokken en Rome in 387 v. Chr. zelfs innamen! Maar ook nog lang daarna bleken die Kelten zo gek nog niet. De Romeinse gladius, het korte steekzwaard, was bijvoorbeeld overgenomen van een Keltiberische versie, die in eerste instantie overigens iets groter was. Deze gladius zou uiteindelijk het primaire wapen van de legioensoldaten worden. Ook erg interessant was een pantser van duizenden kleine metalen ringetjes, dat gedragen werd door de Keltische elitekrijgers. Dat dit voor de meeste Kelten niet was weggelegd was logisch, want door het enorme productieproces en de grote hoeveelheid metaal was zo’n maliënkolder ontzettend duur! Tegelijkertijd was het echter praktischer dan de simpele metalen borstplaten van de vroege Romeinen, die maar een beperkt deel van de romp beschermden. Bovendien was het flexibeler en eenvoudiger te onderhouden dan een schubbenpantser.

Deze Kelten bewaken zelfs een Romeinse poort. De linker zit zo te zien zelfs bij de Romeinse hulptroepen.
Deze Kelten bewaken zelfs een Romeinse poort. De linker zit zo te zien zelfs bij de Romeinse hulptroepen.

Ook de bronzen Keltische helm, die archeologen de montefortino noemen, werd overgenomen. Maar waar zwaarden en bepantsering bij de Kelten alleen door de elite gedragen werden, werd het bij de Romeinen standaarduitrusting na de legerhervormingen van Marius! Zelfs in de Gallische oorlog, onder Julius Caesar, staken de Romeinen nog het een en ander op van de Kelten, die tegen die tijd ook ijzeren helmen bleken te dragen, die door een rondere vorm en wat meer reliëf net wat steviger waren gemaakt. Nog lang na de verovering van Gallië werden hier de beste legionairshelmen geproduceerd, die ondertussen maar bleven ontwikkelen. Helmproducties van buiten Gallië zouden op den duur ook in kwaliteit toenemen, maar waren in eerste instantie eigenlijk vooral goedkope imitaties.

Een Dacische muts en Germaanse schildknop, in het Laat-Romeinse leger.
Een Dacische muts en Germaanse schildknop, in het Laat-Romeinse leger.

De Romeinse uitrusting bleef ondertussen natuurlijk gewoon doorontwikkelen omdat er steeds nieuwe dingen werden bedacht om de strijd te kunnen blijven winnen. De Romeinen maakten nu kennis met de Germanen in het noorden en de Parthen en later Perzen in het oosten. Hoewel de Romeinen meerdere keren ver in deze gebieden doordrongen en er overwinningen behaalden, bleven de gebieden niet bezet. De beruchte Varusslag uit 9 na Chr. toont wel aan dat de Germanen, waarvan net als bij de Kelten het overgrote deel slechts een speer, schild en mes had en geen pantser droeg, helemaal geen domme jongens waren. In het woud waren ze bijna onmogelijk te verslaan omdat ze hier de weg kenden en met hun lichte uitrustingen razendsnel konden aanvallen en terugtrekken, terwijl de Romeinen hier niet in staat waren om hun formaties aan te nemen door de beperkte ruimte. De Germanen bleken geduchte tegenstanders en koene krijgers, die regelmatig stonden te dringen om het in hun ogen zo welvarende Romeinse rijk binnen te vallen. Een oplossing hiervoor was een verdeel-en-heerstactiek, waarbij bepaalde Germanen werd toegestaan in het rijk te wonen in ruil voor een bijdrage aan de grensbewaking. Als er tekorten waren werd het Romeinse leger bovendien vaak met Germaanse huurlingen aangevuld. Zo werd het Romeinse leger steeds Germaanser. Maar de meest zichtbare invloed op de uitrusting was de schildknop met ronde rand.

De Laat-Romeinse helmen waren beïnvloed door modellen uit Perzië en uit de Balkan.
De Laat-Romeinse helmen waren beïnvloed door modellen uit Perzië en uit de Balkan.

De Parthische en Perzische aartsvijanden in het oosten waren vooral bekend om hun gebruik van katafrakten, zwaar bepantserde ruiters, die soms wel van top tot teen bedekt waren en dus heel moeilijk te raken. Dat zette de Romeinen flink aan het denken, zodat zij in de 4e en 5e eeuw ook hard werkten om een zware cavalerie te maken. In de praktijk werd deze cavalerie echter niet veel ingezet tegen de Perzen – die waren te goed! Naast de inspiratie voor katafrakten waren sommige Laat-Romeinse helmontwerpen ook van de Perzen afgekeken. Een voorbeeld hiervan is de Peel-helm in het Rijksmuseum van Oudheden. Andere helmen waren juist gebaseerd op modellen uit de Balkan, want ook hier ondervonden de late Romeinen sterke invloed. Het Laat-Romeinse leger wordt namelijk ook gekenmerkt door zogenaamde Dacische mutsen. Ook de Laat-Romeinse drakenvaandels zijn uit Dacië (Roemenië) afkomstig.

Het overlopen van de Ala Batavorum, de elitaire Bataafse cavalerie, moet een gevoelige klap voor de Romeinen geweest zijn.
Deze ruiter zou een Bataaf moeten zijn. Toch vind ik zijn uitrusting niet zoveel verschillen van de Romeinse…

Kortom, is dat Romeinse leger wel 100% Romeins? Ik zeg van wel. En dat terwijl tal van uitrustingen en wapens gebaseerd zijn op die van andere volken. En dat terwijl het Romeinse leger etnisch ook niet echt Romeins was: meer dan de helft ervan bestond uit hulptroepen, geleverd door onderworpen volkeren en vazallen, terwijl het Laat-Romeinse leger steeds Germaanser in samenstelling werd. Allemaal waar, maar het is en blijft natuurlijk het leger van de Romeinen. De Romeinen namen tal van ideeën over, maar bleven hier aan werken zodat zij op den duur hun eigen versies ontwikkelden. En bovendien, wat is etnisch gezien nu een echte Romein in zo’n groot rijk? Ik kom zelf niet eens uit Rome, terwijl ik een Romeins staatsburger ben en optio ben in het legioen!

Lucius Octavius Barbatus

www.twitter.com/OctaviusRomein

Bodegraven: het geheimzinnige castellum

bodegraven fortAls volgende stop langs de Limes komen we voor het eerst aan een plek die niet met een Romeinse naam geassocieerd wordt: Bodegraven. Uiteraard weten we niet van elk fort langs de Limes honderd procent zeker of de eraan toegeschreven Romeinse naam juist is (Lugdunum is eeuwenlang ten onrechte als Leiden aangemerkt) maar in Bodegraven stuiten we werkelijk op een castellum zonder bekende naam. Toch lag er wel degelijk een castellum in Bodegraven, want in 1995 werd in de Willemstraat een houten poortgebouw ontdekt door de AWN-Rijnstreek.

De Willemstraat, waar het poortgebouw van het castellum werd ontdekt.
De Willemstraat, waar het poortgebouw van het castellum werd ontdekt. Op de sokkel staat een replica van een ruiterhelm.

Met behulp van dendrochronologie is het poortgebouw gedateerd op het jaar 61 na Chr., dus nog voor de Bataafse Opstand. Veel castella in ons land kenden hun eerste bouw in de jaren 40 van de eerste eeuw of juist na de Bataafse Opstand. Vondsten rondom het castellum, zoals munten en houten beschoeiingen van de rivieroevers, geven een duidelijkere indicatie van de periode waarin het fort in kwestie in gebruik was. Waarschijnlijk is het al tussen 40 en 50 na Chr. gebouwd, dus in dat geval zou het kunnen dat het poortgebouw rond  het jaar 61 is herbouwd of gerepareerd. Het castellum was op een strategische plek gebouwd, namelijk waar de Oude Bodegrave, een zijstroompje, in de Oude Rijn uitmondde. Er zaten dan ook beschoeiingen aan de oevers van beide rivieren. Over de Oude Bodegrave lag vast en zeker een brug. Gezien de relatieve onbekendheid van het fort is er geopperd dat het om een mini-fort ging, al zijn er verder geen soortgelijke voorbeelden van gevonden langs de Nederlandse Limes, wat het idee twijfelachtig maakt.

Het castellum van Bodegraven lag bij een zijstroom, zoals te zien op de app van Timetravel.world.
Het castellum van Bodegraven lag bij een zijstroom, zoals te zien op de app van Timetravel.world. Hierbij is niet uitgegaan van een mini-fort, omdat dit idee niet meer zo sterk wordt geaccepteerd.

Een brandlaag in de grond toont aan dat ook dit castellum is afgebrand tijdens de Bataafse opstand, maar waarschijnlijk is het wel na 70 na Chr. herbouwd. De beschoeiingen en muntvondsten doen namelijk vermoeden dat het fort van Bodegraven tot ongeveer 270 in gebruik kan zijn geweest, zoals voor de meeste castella het geval is. Over de bezetting van het fort is nauwelijks iets bekend, al zijn er dakpannen in Bodegraven gevonden die door het Legio X Gemina geproduceerd waren, waarschijnlijk in de periode dat dit legioen in Nijmegen zat (70-102 na Chr.). Een andere dakpan toont de aanwezigheid van het Cohors II Asturum, uit Noord-Spanje, aan. Vermoedelijk werden er echter ook soldaten uit het Donau-gebied gelegerd in Bodegraven. Wanneer deze verschillende eenheden elkaar hebben afgewisseld is onbekend. Het is ook mogelijk dat de eenheid in naam nog steeds de Spaanse was, zonder dat hier qua invulling nog sprake van was.

Vervloeking uit Bodegraven
Het vervloekingsplaatje uit Bodegraven.

De aanwezigheid van soldaten uit verschillende gebieden blijkt uit de vondst van het beroemde vervloekingstabletje in 2000: op een loden tabletje van 17 bij 6,5 tot 7,5 centimeter waren de namen van 21 soldaten gekerfd met een vervloeking voor hen erbij, waarna het tabletje was opgerold en waarschijnlijk in het kampement verstopt omdat dit de vervloeking zou doen uitkomen. Het woord “Avern” duidt waarschijnlijk op de onderwereld, waar het meer van Averno toegang tot zou bieden. De plaat bevat namen als Ingenuus, Placidus, Priscus, Lupus en Pastor. De namen lijken uit meerdere delen van het rijk te komen. De plaat is tegenwoordig in Museum het Valkhof te vinden.

Een Romeinse soldaat middenin Bodegraven.
Een Romeinse soldaat middenin Bodegraven.

De vicus van het fort kan aan vrijwel elke kant van het fort hebben gelegen, met uitzondering van de noordzijde waar de Rijn stroomde. Een exacte positie van de nederzetting is helaas niet te bepalen, want er is niet veel concreets van teruggevonden, behalve wat lemen vloeren en mogelijke funderingen. Aan de Oud-Bodegraafseweg is in 1964 wel een hoop Romeins en inheems aardewerk uit de 2e eeuw aangetroffen, zodat het mogelijk is dat hier ook nog een nederzettinkje lag.

rmo_helm_bodegraven
De ruiterhelm die ten oosten van Bodegraven gevonden is.

Wie in Bodegraven goed zoekt en de Willemstraat weet te vinden komt hier nog een klein kunstwerkje ter herinnering aan het geheimzinnige castellum tegen. Dit in de vorm van een voetstuk met hierop een replica van een Romeinse ruiterhelm. De werkelijke helm is in 1937 bij zandwinning tussen Nieuwerbrug en Wierickerschans aangetroffen, op de plek waar nu de Put van Broekhoven ligt. (Wie vanuit Bodegraven de zuidoever van de Rijn volgt komt langs de plek, voorbij Fort Wierickerschans.) De helm is van verguld en verzilverd brons, met uitgebreide ornamenten. Hij is gedateerd op 175-225 na Chr. en bevindt zich tegenwoordig in het Rijksmuseum van Oudheden.

De bewapening van de Romeinse legionair

gladiolVos saluto! Vorige maand heb ik het gehad over de bepantsering van de Romeinse soldaat. Natuurlijk is de wapenrusting daarmee nog niet compleet, zodat het mij een goed idee lijkt om het dit keer over de bewapening te hebben. De wapens van de legioensoldaten waren goed uitgedacht en sloten mooi aan op de verschillende vechtstijlen.

De gladius was het voornaamste legionairswapen vanaf 105 v. Chr., tot ongeveer eind 2e, begin 3e eeuw.
De gladius was het voornaamste legionairswapen vanaf 105 v. Chr., tot ongeveer eind 2e, begin 3e eeuw.

Het belangrijkste wapen van de legionair was natuurlijk zijn zwaard. Dat de Romeinse dienstplicht oorspronkelijk werkte met een vermogensgrens is door de bepantsering en het zwaard goed te begrijpen, want zo’n uitrusting was duur. In veel oude culturen, zoals die van de Germanen en Kelten, was een zwaard dan ook een wapen van de elite: het vereist veel meer metaal en smeedwerk dan een speer. Bij de Romeinen zou het zwaard op den duur echter een standaardwapen worden, mede dankzij de legerhervormingen van Marius in 105 v. Chr. Al lang voor die tijd was de gladius bij de Romeinen bekend. Hoewel de naam gladius in feite gewoon voor “zwaard” stond, verstaan we er nu een type Romeins zwaard onder. De oorspronkelijke gladius hispaniensis was afkomstig van de Keltiberiërs, de Keltische bevolking van het midden en noordwesten van het Iberisch Schiereiland. Tijdens de Punische Oorlogen (264 t/m 146 v. Chr.) maakten de Romeinen kennis met dit wapen, dat mogelijk was ontstaan uit zwaarden uit de La Tène- en Hallstat-culturen.

Het scutum bood zeer goede bescherming. De versie op deze afbeelding is 1e-eeuws.
Het scutum bood zeer goede bescherming. De versie op deze afbeelding is 1e-eeuws.

Voordat de Romeinen de gladius in gebruik namen, hanteerden de legionairs waarschijnlijk andere korte zwaarden, bijvoorbeeld naar het model van de Griekse xiphos. Wapenrustingen in die tijd waren immers sterk door Grieken en Etrusken beïnvloed. Als schild zullen de Vroeg-Romeinse legionairs een groot rond schild genaamd aspis gebruikt hebben, een Grieks houten schild met bronzen rand. In de eeuwen van de Romeinse Republiek ontwikkelden de Romeinen echter meer een eigen stijl, waar behalve Griekse en Italische ook Keltische invloeden in verwerkt zaten. Het eigen Romeinse schild wordt scutum genoemd en was lichter en duurzamer dan de aspis. Doorgaans droeg de soldaat het scutum in de linkerhand en de gladius in de rechterhand. Omdat de gladius een steekwapen was, kon deze combinatie heel efficiënt zijn. Door het linkerbeen voor te zetten kon de soldaat een groot deel van zijn lijf afdekken achter het grote scutum en zo afwisselend steken met het zwaard en stoten met het schild. De metalen schildknop, de umbo, maakte het scutum namelijk ook bruikbaar als slagwapen.

In de 2e eeuw kreeg het scutum waarschijnlijk een meer rechthoekige vorm.
In de 2e eeuw kreeg het scutum waarschijnlijk een meer rechthoekige vorm.

In principe was het scutum van hout gemaakt, met een metalen rand en schildknop. In tegenstelling tot wat veel mensen denken hing het scutum niet aan je arm, maar hield je die vast aan de greep achter de schildknop: het betreft namelijk een groot en zwaar schild, dat veel uithoudingsvermogen vereist. In eerste instantie was de vorm van het scutum ovaal. Door het over de breedte krom te maken dekte het de drager beter af en was het steviger. Zoals met veel Romeinse wapens zouden er op den duur veel verbeteringen aan worden toegevoegd. Slagwapens konden er in eerste instantie gemakkelijk schade aan toebrengen. Dit viel te verminderen door enkele lagen hout over elkaar te zetten, waarbij de nerven van de verschillende lagen dwars op elkaar werden gezet, zodat het schild moeilijker te splijten was. Tegen de tweede eeuw kwamen de beroemde scuta met rechthoekige vorm in opkomst.

De hasta, de eenvoudige stootlans. Nadat de legionairs deze niet meer gebruikten bleef hij populair bij hulptroepen en cavalerie.
De hasta, de eenvoudige stootlans. Nadat de legionairs deze niet meer gebruikten bleef hij populair bij hulptroepen en cavalerie.

Maar het plaatje van een Romeinse legionair is natuurlijk niet compleet zonder een speer. Voor de hervormingen van Marius waren de verschillende manipels van het legioen onder andere aan hun speren te herkennen. Het voorste manipel heette de hastati, verwijzend naar de hasta. Hoewel veel mensen bij speren in de Oudheid aan werpsperen denken, was de hasta meer een stootwapen. Ondanks de naam van de hastati werd de hasta ook door de andere manipels, die van de principes en de triarii gebruikt. De hasta was oorspronkelijk echter wel het voornaamste wapen van de hastati en de principes, tot een legerhervorming in de derde eeuw v. Chr. dit veranderde. De principes gingen nu een gladius gebruiken en alleen de triarii gebruikten nog een hasta. In plaats daarvan gingen de hastati nu over op de pilum. Een kortere, lichtere werpspeer uit die tijd was de verutum, maar die werd enkel gebruikt door de lichtbewapende velites, die de vijand provoceerden met snelle aanvallen. Uiteindelijk zouden de hervormingen van Marius ervoor zorgen dat alle legionairs een scutum, gladius en twee pila droegen.

De pilum was als werpspeer ontworpen om veel schade aan te richten en niet gemakkelijk bruikbaar te zijn voor de vijand.
De pilum was als werpspeer ontworpen om veel schade aan te richten en niet gemakkelijk bruikbaar te zijn voor de vijand.

De pilum is van heel andere makelij dan de hasta. De speer is ongeveer 2 meter lang, waarvan 60 centimeter in beslag genomen wordt door de lange, dunne punt, die 7 millimeter dik is. Deze metalen punt zit vastgeklonken aan de houten schacht. Door effectief gebruik kan de pilum ver geworpen worden, maar de lange dunne punt buigt bij inslag vaak krom of breekt af. Dat is met opzet: het maakt de speer tijdelijk onklaar zodat de tegenstander deze niet zal oprapen en terug zal werpen. Wie goed kijkt zal merken dat de punt iets wegheeft van een weerhaak: indien deze door een vijandig schild heen dringt is hij vrijwel onmogelijk eruit te krijgen, zodat de tegenstander niet verder kan lopen met zijn schild: de zware onderkant zou namelijk richting de grond zakken zodat de tegenstander kans loopt op de punt te lopen en gedwongen is zijn schild weg te werpen.

 

De Romeinse soldaat uit de 3e eeuw: gladius en pilum zijn verruild voor spatha en spiculum. Het schild is lichter en vlak in plaats van krom.
De Romeinse soldaat uit de 3e eeuw: gladius en pilum zijn verruild voor spatha en spiculum. Het schild is lichter en vlak in plaats van krom.

De hierboven beschreven wapens voldoen vooral aan die van de klassieke Romeinen. Maar zoals ik al verteld heb bij de bepantsering: de uitrustingen veranderden met regelmaat. In de loop van de tweede, derde eeuw begint de klassieke uitrusting al veranderingen te vertonen. De gladius wordt uiteindelijk vervangen door een langer slagzwaard: de spatha. Dit zwaard, zo’n 90 cm lang, was in eerste instantie vooral een wapen van de Romeinse cavalerie: vanaf je paard kun je immers moeilijker iemand raken met korte wapens. Naarmate de stijl van oorlogvoering veranderde werd de spatha ook het hoofdwapen van de infanterie. De stijl werd flexibeler en het gelid minder hecht: met een slagwapen kun je nu eenmaal minder dicht op elkaar staan. Tegelijkertijd veranderden speer en schild ook. De pilum ruimde rond 250 na Chr. het veld ten gunste van de spiculum, een kortere werpspeer. Het rechthoekige, kromgebogen scutum werd vervangen door een platter, ovaal schild. In de vierde of vijfde eeuw ontwikkelde dit zich nog verder: het schild was nu groot en rond en als speer hanteerden de soldaten nu een hasta van een meter of drie. De keurige ronde schildknop uit deze periodes was trouwens afkomstig van de Germanen.

Deze laat-Romeinse soldaat (afstammeling van mij?) draagt een schubbenpantser en scheenplaten.
De Laat-Romeinse soldaat heeft nog steeds een spatha, maar zijn schild is ronder en zijn speer véél langer.

Wie nog Romeinse wapens wil bekijken uit verschillende periodes kan deze zomer zijn ogen uitkijken op verschillende plaatsen en evenementen: er zijn tal van Romeinen te vinden, waarbij de soldaten uiteraard niet ontbreken. Op het Romeins Festival in Archeon (31 juli t/m 13 augustus) zullen de Romeinen van Legio II Augusta vooral wapenrustingen uit de 1e eeuw tonen. Op het Laat-Romeins Festival in Museumpark Orientalis zijn van 9 t/m 14 augustus allerlei Romeinen uit de 4e en 5e eeuw te zien, onder andere van de vereniging Fectio. Kijken dus!

Lucius Octavius Barbatus

www.twitter.com/OctaviusRomein

Het einde van de Theodosiaanse dynastie: een stabiel oosten en chaotisch westen

avitusWaar waren we gebleven? De dood van keizer Honorius liet de westelijke troon vacant, waarna Iohannes deze innam. De oostelijke keizer Theodosius II liet het hier niet bij zitten en begon een oorlog om Honorius’ neefje Valentinianus de troon te bezorgen. Zo bleef de Theodosiaanse dyanstie aan de macht in beide rijkshelften. Maar de moeilijkheden in het westen zouden ernstig toenemen, terwijl het rijkere oosten, dat zijn defensie meer op orde had, veel minder ernstig zou lijden.

Buste van keizer Theodosius II. Hij was niet zo'n bekwame keizer als zijn naamgenoot.
Buste van keizer Theodosius II. Hij was niet zo’n bekwame keizer als zijn naamgenoot.

Theodosius II was geboren in 401 als zoon van keizer Arcadius. Al het jaar daarop had Arcadius hem mede-keizer gemaakt, zodat hij derhalve de jongste persoon aller tijden is die deze titel voerde. Hij werd daadwerkelijk keizer op zijn 7e, toen Arcadius in 408 overleed. Arcadius was een zwak bestuurder geweest die in zijn laatste levensjaren vooral afhankelijk was geweest van de Praetoriaanse Prefect Anthemius (wiens rang in deze periode te vergelijken valt met eerste minister). Anthemius was een bekwaam regent en trouw aan de dynastie. Hij overzag onder andere de constructie van de Theodosiaanse muren rondom Constantinopel. Toch werd Anthemius in 414 door Theodosius ontslagen, op aansturen van Pulcheria, de oudere zus van Theodosius. Pulcheria kreeg hierop de titel van Augusta en nam Anthemius’ plaats als regentes in. Zelfs toen Theodosius in 416 meerderjarig werd verklaard bleef haar invloed sterk. Onder de invloed van Pulcheria groeide Theodosius’ christelijke geloof, wat hem in 421 deed besluiten om een oorlog te beginnen tegen de Sassanidische Perzen, die christenen vervolgden. De oorlog eindigde echter in een patstelling en ondertussen bedreigden de Hunnen Constantinopel, zodat er in 422 vrede werd gesloten zonder wijzigingen in de status quo. Het was ook in 421 dat Theodosius trouwde met een Griekse vrouw genaamd Athenaïs, die na haar doop Aelia Eudocia heette, en in de Griekse kerk ook bekend staat als Sint-Eudocia.

Solidus van keizer Iohannes. Het oosten erkende hem niet, wat in de 5e eeuw wel voor meer westelijke keizers gold.
Solidus van keizer Iohannes. Het oosten erkende hem niet, wat in de 5e eeuw wel voor meer westelijke keizers gold.

Valentinianus III was in deze periode nog een kind. Op 2 juli 419 was hij geboren als zoon van Galla Placidia, de zuster van keizer Honorius, en Flavius Constantius, die later korte tijd de macht met Honorius had gedeeld als keizer Constantius III. Het keizerschap van Constantius werd in het oosten in eerste instantie niet erkend en op dezelfde manier had Constantinopel ook moeite met de benoeming van Valentinianus tot Nobelissimus, één van de allerhoogste titels in die tijd, in 421. Constantius zelf stierf dat jaar en waarschijnlijk was het in 423 dat Placidia met haar zoontje naar Constantinopel vluchtte. Als dit gebeurde voor de dood van Honorius kunnen de geruchten over diens incestueuze affectie voor Placidia een rol hebben gespeeld. Vond de vlucht hierna pas plaats, dan was het waarschijnlijk omdat Honorius’ minister Iohannes de macht had gegrepen. Het oosten ging in elk geval niet akkoord met deze machtswisseling, want Theodosius zag liever een familielid op de troon. Schoorvoetend erkende hij Constantius III postuum als keizer en benoemde Valentinianus tot Caesar van het westen op 23 oktober 425. Er volgde een oorlog tussen het oosten en het westen, waarbij Iohannes uiteindelijk verslagen werd, zodat Valentinianus een jaar na zijn benoeming tot Caesar officieel keizer van het westen gemaakt werd.

Flavius Aëtius kwam met de troonsbestijging van Valentinianus op een zeer hoge positie. Later werd hij de machtigste man van het rijk.
Flavius Aëtius kwam met de troonsbestijging van Valentinianus op een zeer hoge positie. Later werd hij de machtigste man van het West-Romeinse rijk.

Zolang Valentinianus niet meerderjarig was nam Placidia het regentschap waar. Verder moesten alle posten tactisch verdeeld worden. Flavius Felix werd benoemd tot magister militum van het West-Romeinse rijk. Diens rivaal, Flavius Aëtius, moest echter ook zoet worden gehouden en werd derhalve opperbevelhebber van Gallië gemaakt. Dat hij tot een hoop in staat was, was wel gebleken, want hij was destijds door Iohannes uitgezonden om hulp te halen bij de Hunnen, die hij in 425 had meegebracht naar Italië. Dat was te laat om Iohannes te hulp te komen, maar vooralsnog gevaarlijk genoeg om snel de onderhandelingen te openen. Dat de Hunnen gevaarlijk waren was algemeen bekend: het jaar daarvoor had Constantinopel hen voorlopig af weten te kopen door hen jaarlijks een schatting van 350 Romeinse ponden in goud te betalen. Het westen had zulke afspraken niet gemaakt en kon zich financieel ook minder veroorloven. Uiteindelijk kwam men echter in Ravenna overeen dat de Hunnen Italië en Pannonia Valeria zouden verlaten, wat een flink opluchting voor het westen moet zijn geweest. Felix kon zich nu in alle rust wijden aan het herstel van de verdedigingswerken aan de Donau. Het leek in die eerste vijf jaar weer wat de goede kant op te gaan voor Ravenna. Er werden namelijk ook nog enkele overwinningen behaald op de Visigoten en de Franken. Toch was het lang niet alleen rozengeur en maneschijn, want Spanje werd geteisterd door Vandalen, Alanen en Sueben, evenals door grote boerenopstanden.

11e-eeuws miniatuur waarop Theodosius II de relikwieën van de door hem gerehabiliteerde Johannes Chrysostomos ontvangt.
11e-eeuws miniatuur waarop Theodosius II de relikwieën van de door hem gerehabiliteerde Johannes Chrysostomos ontvangt.

In het oosten was er ondertussen maar weinig sprake van gewapende strijd en richtte Theodosius zich ook op meer religieuze en culturele zaken. In 425 richtte hij de Universiteit van Constantinopel op en in 429 stelde hij een commissie aan om alle wetten te verzamelen die sinds de regering van Constantijn de Grote waren vervaardigd. Pas in 438 zou deze Codex Theodosianus klaar zijn. Een meer lastige dobber had Theodosius aan een godsdienstige kwestie, namelijk de vraag of in Jezus God zelf als mens geboren was. Aanhangers van dit idee stonden erop om Maria Theotokos te noemen, wat zoveel betekent als “moeder van God” (letterlijk “zij die God baart”). Anderen zagen dit als ketterij. In 428 benoemde Theodosius de monnik Nestorius, die hij in Syrië had ontmoet, tot aartsbisschop van Constantinopel. Nestorius trachtte een compromis te vinden door te benadrukken dat Maria toch in elk geval moeder van Christus was en derhalve Christotokos genoemd kon worden. Hierop werd dit nestoriaans gedachtegoed ketterij genoemd en werd Nestorius ervan beschuldigd dat hij de goddelijke en menselijke aard van Jezus trachtte te scheiden, alsof er twee Christussen waren. In 431 belegde de keizer op verzoek van Nestorius dan ook het Eerste Concilie van Efeze. Hoewel Theodosius achter Nestorius stond, werd de aartsbisschop wegens ketterij verbannen en ging men akkoord met de titel van Theotokos. Toen het geschil jaren later echter opnieuw uitbrak belegde Theodosius een nieuw concilie in Efeze in 449. Hierbij werd de vergadering echter geïntimideerd door keizerlijke soldaten binnen te laten, waarop dit concilie ook wel bekendstaat als de Roverssynode.

Geiseric, koning der Vandalen en Alanen, afgebeeld op een siliqua.
Geiseric, koning der Vandalen en Alanen, afgebeeld op een zilveren siliqua.

Het westen kampte ondertussen met veel ernstigere politieke problemen. Felix was in botsing geraakt met Bonifacius, de opperbevelhebber van Africa. Bonifacius was door Felix van verraad beschuldigd, maar weigerde terug te keren naar Italië om terecht te staan. Nadat hij het leger van Felix versloeg, was deze te zwak om zich nog te verweren tegen zijn rivaal Aëtius, die zijn positie in 429 overnam. Het jaar daarop werd Felix vermoord. In dit politieke tumult speelde de oversteek van de Vandalen wellicht een rol: in 429 trokken zij onder hun koning Geiseric vanuit Spanje naar Mauretania Tingitana (huidig Marokko) wat zeer ernstige gevolgen had voor de West-Romeinse schatkist. Spanje en de Afrikaanse provincies waren de laatste paar eeuwen veel minder hard getroffen door allerlei invallen dan Gallië, zodat er nu een vrij rijk grondgebied verloren ging. Het gevolg was een stijgende belastingdruk, wat de economie meer kwaad dan goed deed. Ondertussen was de rest van Africa bovendien onder controle van Bonifacius de opstandeling. Deze slaagde er echter niet in om het leger dat Placidia gestuurd had te verslaan en zocht derhalve hulp bij de Vandalen, met wie hij overeenkwam om Africa te verdelen. Zodra dat nieuws het hof in Ravenna bereikte deed men er alles aan om de banden met Bonifacius te herstellen. Dat lukte en in 430 keerde Bonifacius zich weer tegen Geiseric. In 431 werden zijn legers echter verslagen door de Vandalen en kon Bonifacius niet anders dan vluchten naar Italië.

Het rijk der Hunnen rond het jaar 450. Grote aantallen Germanen waren onderworpen of vazal, terwijl het machtsbereik van de Hunnen tot binnen de Romeinse grenzen kwam.
Het rijk der Hunnen rond het jaar 450. Grote aantallen Germanen waren onderworpen of vazal, terwijl het machtsbereik van de Hunnen tot binnen de Romeinse grenzen kwam.

Aëtius had zich ondertussen niet zo populair gemaakt aan het hof, waar men erg bezorgd was over de enorme macht die hij in handen had. Vooral Placidia had hier erg veel moeite mee. In 431 werd Aëtius dan ook afgezet en vervangen door Bonifacius. Aëtius pikte dit niet en verzamelde zijn troepen om zijn machtspositie met geweld terug te veroveren. Bij Ravenna werd hij verslagen door Bonifacius, die echter zelf aan zijn verwondingen overleed. Aëtius sloeg op de vlucht naar zijn oude bondgenoten, de geduchte Hunnen. Die waren de laatste jaren wat minder gevaarlijk, door hun onderlinge verdeeldheid. De Hunnen waren altijd meer een verbond van volkeren dan een echte eenheid, wat nu handig was uitgebuit door de Romeinen. Maar uiteindelijk had ene Ruga of Rua rond deze tijd het Hunnenrijk weten te herenigen, zodat dit weer een realistische dreiging werd. In 433 werd de schatting die het Oost-Romeinse rijk betaalde al verdubbeld en in 434 wist Aëtius voor elkaar te krijgen dat de Hunnen, die inmiddels werden geregeerd door de broers Attila en Bleda, hem weer op zijn positie terug hielpen. Daarbij kregen de Hunnen Pannonia Savia toegewezen, een provincie midden op de Balkan en ruim binnen het rijk, zodat de dreiging eerder groter dan kleiner werd. Valentinianus en Placidia konden niet anders dan vrede sluiten met de Vandalen, die hun veroverd gebied in Africa mochten behouden in ruil voor een jaarlijkse schatting.

Solidus ter ere van het huwelijk tussen Valentinianus III en Licinia Eudoxia.
Solidus ter ere van het huwelijk tussen Valentinianus III en Licinia Eudoxia.

In 437 werd Valentinianus III meerderjarig en trouwde met Licinia Eudoxia, de dochter van Theodosius II, met wie hij al sinds jonge leeftijd verloofd was. Het regentschap van Placidia kwam ten einde, maar in feite lag alle macht nog altijd bij Aëtius. Aëtius focuste zich in deze woelige tijden vooral op het gemakkelijke bereikbare Gallië, waar de Visigoten in 439 toch weer een overwinning op de Romeinen behaalden. Desondanks behaalde Aëtius wel overwinningen op de Franken, Bourgonden, Sueben en de Bagaudae (boeren-opstandelingen). Aan de zaken in Africa was veel minder te doen. Geiseric had zich weinig aangetrokken van het vredesverdrag en veroverde steeds meer grond, tot in 439 ook Carthago viel. Een zeer ernstige zaak, want samen met de belastingopbrengsten van deze provincies ging hiermee ook een zeer belangrijke graanleverancier voor Rome ten onder. En alsof dat allemaal nog niet genoeg was begonnen Vandaalse piratenvloten de Middellandse Zee en vooral Sicilië te teisteren.

In de loop der eeuwen waren de Vandalen, zoals wel meer Germanen, veel door het noorden van Europa getrokken. In de 5e eeuw trokken ze langs de Rijn en vielen Gallië binnen om daarna naar Spanje uit te wijken. Hun oversteek naar het tot dan toe kalmere Afrika was een ramp voor Rome.
In de loop der eeuwen waren de Vandalen, zoals wel meer Germanen, veel door het noorden van Europa getrokken. In de 5e eeuw trokken ze langs de Rijn en vielen Gallië binnen om daarna naar Spanje uit te wijken. Hun oversteek naar het tot dan toe kalmere Afrika was een ramp voor Rome.

Aëtius sloeg uiteindelijk de handen ineen met Theodosius II en beide Romeinse rijken stuurden troepen naar Sicilië in de hoop Carthago te ontzetten. Om dergelijk enorme legers te verzamelen was echter de oude fout gemaakt om hiervoor troepen van de grenzen weg te trekken, waar de Perzen en de Hunnen meteen dankbaar gebruik van maakten. Zo snel men kon werden de plannen voor Africa geschrapt en de troepen teruggestuurd. Het was wel duidelijk dat er niet veel aan de Vandalen te doen viel, zodat men wel moest onderhandelen. In ruil voor teruggave van Mauretania en Tripolitana zouden de Vandaalse veroveringen in 442 worden erkend. Opnieuw lapte Geiseric dit echter al snel aan zijn laars en veroverde Mauretania gewoon weer. Aëtius trachtte het conflict op een andere manier op te lossen, nu door middel van huwelijksdiplomatie. Hij probeerde Valentinianus zover te krijgen zijn dochter Eudocia te laten trouwen met Huneric, de zoon van Geiseric, die echter al getrouwd bleek met de dochter van de koning der Visigoten. Spanje raakte ondertussen steeds verder onder controle van de Sueben, zodat de belastingdruk van het West-Romeinse rijk steeds verder opliep. Zelfs de keizer moest nu inkomsten inleveren!

De beruchte Attila de Hun ging in 451 op oorlogspad tegen het West-Romeinse rijk. (De afbeelding is fantasie, want niemand weet hoe hij eruit zag.)
De beruchte Attila de Hun ging in 451 op oorlogspad tegen het West-Romeinse rijk. (De afbeelding is fantasie, want niemand weet hoe hij eruit zag.)

De Hunnen leken ondertussen niet te stuiten en in 443 vernietigden zij twee legers. De vrede kon alleen worden afgekocht onder zeer vernederende voorwaarden, waaronder een jaarlijkse schatting 2100 Romeinse ponden aan goud (ongeveer 687 kg.)! In 447 trokken de Hunnen echter alsnog plunderend over de Balkan, waarbij zij onder meer Serdica (Sofia) verwoestten en tot vlak aan Constantinopel oprukten. Intussen was de relatie tussen Attila en Aëtius bekoeld. Het overlijden van de Frankische koning Chlodio had namelijk meerdere pretendenten opgeleverd (in de Germaanse koninkrijken gingen kronen niet altijd simpelweg over van vader op oudste zoon) en Attila en Aëtius hadden beiden een andere kandidaat gesteund. Wellicht werd Attila ook omgekocht door Geiseric om zijn oude vriend niet langer te steunen, maar in ieder geval zat Attila te azen op een aanleiding om het West-Romeinse rijk aan te vallen. Die aanleiding kwam in 449 of 450, toen Valentinianus’ zuster Honoria tegen haar zin werd uitgehuwelijkt aan senator Bassus Herculanus. Honoria zag dit niet zitten en vroeg Attila om hulp door haar verlovingsring op te sturen. Attila interpreteerde dit als een aanzoek (al dan niet omdat hem dat goed uitkwam) en vroeg om het halve West-Romeinse rijk als bruidsschat. Toen dit uitkwam was het alleen de invloed van moeder Placidia die voorkwam dat Valentinianus zijn zuster ter dood bracht. Wel werd zij verbannen en schreef de keizer aan de Hunnenkoning dat dit huwelijksvoorstel totaal onwettig was.

Attila's verwoestende veldtocht door Gallië. Ook het tegenwoordige België was de klos.
Attila’s verwoestende veldtocht door Gallië. Ook het tegenwoordige België was de klos.

In 451 arriveerde er een heraut van Attila in Ravenna, met de boodschap dat Honoria geen blaam trof en dat de Hun zou nemen wat hem toekwam. Toen men niet op de eis inging viel hij Gallië binnen. Het Hunnenleger trok verwoestend van stad naar stad, terwijl Attila’s vazallen en bondgenoten door Belgica trokken en ook de Franken bevochten toen deze zich weigerden aan te sluiten. Slechts enkele steden, zoals Parijs, weerstonden beleg. Aëtius had echter zijn legers verzameld en de Visigoten en Bourgonden overgehaald om zich bij het verbond tegen de Hunnen aan te sluiten. Twee legers van tienduizenden manschappen troffen elkaar op de Catalaunische Velden op 20 juni 451. Het dodental is onbekend, maar het was zwaar genoeg om Attila over te halen te vertrekken. Toch gaf de Hun nog niet op. Het jaar daarop viel hij Italië binnen. Aquileia werd verwoest en ook Verona en Vincentia werden ingenomen. De vijand was gevaarlijk dicht bij Ravenna en het keizerlijk hof week derhalve uit naar Rome. Eigenlijk geen slimme zet, want Aëtius had geen troepen in Italië om Rome te verdedigen, zodat Valentinianus nu eigenlijk kwetsbaarder was. Maar er kwam hulp.

De ontmoeting tussen Leo de Grote en Attila. (Fresco door Raphael.) Volgens de legende zouden de heiligen Petrus en Paulus plotseling met getrokken zwaard boven paus Leo verschenen zijn, waarop de Hunnen zich in angst terugtrokken. Leo I is hier afgebeeld als portret van de toenmalige paus Leo X.
De ontmoeting tussen Leo de Grote en Attila. (Fresco door Raphael.) Volgens de legende zouden de heiligen Petrus en Paulus plotseling met getrokken zwaard boven paus Leo verschenen zijn, waarop de Hunnen zich in angst terugtrokken. Leo I is hier afgebeeld als portret van de toenmalige paus Leo X.

Theodosius was op het moment van de inval allang overleden. In 450 was hij na een val van zijn paard gestorven en omdat er geen zoon beschikbaar was, had de oostelijke opperbevelhebber Aspar een huwelijk geregeld tussen Pulcheria, die al jaren daarvoor door Theodosius was weggestuurd en sindsdien in een klooster leefde, en een zekere Flavius Marcianus. Marcianus, geboren in 392 in Thracië of Illyricum, was de zoon van een soldaat en een veteraan van Theodosius’ oorlog tegen de Perzen. Ook had hij enige tijd gevangen gezeten in Afrika bij de Vandalen. Aspar, zelf van Germaanse oorsprong, had voor elkaar gekregen dat zijn protegé tot senator verheven was. Als vertrouweling van Aspar was hij dus een geschikte kandidaat. Als keizer stopte hij vrijwel meteen met de betalingen aan Attila, wetende dat de Hunnen Constantinopel toch niet in konden nemen. Vandaar dat Attila zijn vijandschap voorlopig op het westen had gericht. Tijdens de veldtocht in Italië ontmoette Attila hier een gezantschap onder leiding van paus Leo I, om zich niet veel later terug te trekken. Dit leverde de paus de bijnaam Leo de Grote op, maar in werkelijkheid speelde er meer factoren mee dan alleen zijn pleidooi: er was nieuws gekomen dat Marcianus het rijk van de Hunnen zou aanvallen. Bovendien werd het leger van Attila geplaagd door ziekte. Attila schijnt zich hierna te hebben opgemaakt om het Oost-Romeinse rijk opnieuw te beoorlogen, maar zijn plotselinge dood in 453 voorkwam dit. Attila’s zoons gingen onderling ruziënd ten onder, zodat het rijk der Hunnen al snel uiteen viel.

Solidus van de Oost-Romeinse keizer Marcianus. Hij was de laatste Theodosiaanse keizer en eigenlijk alleen aangetrouwd.
Solidus van de Oost-Romeinse keizer Marcianus. Hij was de laatste Theodosiaanse keizer en eigenlijk alleen aangetrouwd.

Afgezien van deze gebeurtenis liet Marcianus zich weinig in met de zaken van het westen. Belangrijker vond hij het de financiën te hervormen en de oostgrens te verdedigen. Tijdens de veldtochten van Attila kwam hij in eerste instantie niet te hulp. Wel zijn er vermoedens dat Marcianus zich achter de schermen wel degelijk met het westen bezighield en een vinger in de pap had bij de dood van Attila. Desondanks greep Marcianus niet in toen het helemaal fout liep met het westen. Valentinianus maakte namelijk de fout om Aëtius uit te schakelen. Waarschijnlijk was hij al lange tijd niet op zijn gemak bij het idee dat de opperbevelhebber zoveel macht had en bovendien stond hij bloot aan de inblazingen van zijn kamerheer Heraclius (een eunuch) en senator Petronius Maximus, die een persoonlijke vijandschap had jegens Aëtius. Op 21 september 454 presenteerde Aëtius een financieel verslag aan de keizer, die echter plotseling overeind sprong en hem beschuldigde van dronkenschap en samenzwering. Ook gaf Valentinianus Aëtius de schuld van de huidige staat van het West-Romeinse rijk. Valentinianus trok zijn zwaard en stortte zich samen met Heraclius op Aëtius. De keizer pochte later dat hij er goed aan had gedaan om zijn generaal op deze manier op te ruimen. Een raadsman zou hierop geantwoord hebben dat de keizer zijn rechterhand had afgehakt met behulp van de linker.

Een solidus van Valentinianus III. Hij is nogal veroordeeld als een verwend kereltje dat amper in staat was te regeren en makkelijk onder invloed van anderen viel. Dat laatste werd zijn ondergang.
Een solidus van Valentinianus III. Hij is nogal veroordeeld als een verwend kereltje dat amper in staat was te regeren en makkelijk onder invloed van anderen viel. Dat laatste werd zijn ondergang.

Inderdaad was het geen slimme zet, maar dan vooral omdat de ambities van Petronius Maximus nu geen rem meer hadden. Maximus had gehoopt nu hogerop te komen en het opperbevel toegewezen te krijgen, maar Valentinianus had dit geweigerd, onder waarschuwingen van Heraclius. Bovendien koesterde Maximus wrok jegens de keizer, die zijn vrouw Lucina zou hebben verkracht. Volgens Johannes van Antiochië was de moord op Aëtius opgezet door Maximus zodat deze in alle rust wraak kon nemen op de keizer. Op 16 maart 455 reed Valentinianus over de Campus Martius en steeg af om boogschietoefeningen te gaan doen. Optelas en Thraustelas, twee Scythen die volgelingen van Aëtius waren geweest, sprongen plotseling op de keizer af. Optelas sloeg hem tegen de zijkant van het hoofd. Valentinianus was totaal verrast en draaide zich om, om zijn aanvaller te zien, waarna Optelas de genadeslag uitdeelde. Thraustelas maakte Heraclius ondertussen van kant. De volgende dag al werd Petronius Maximus, die de daders waarschijnlijk had betaald, uitgeroepen tot keizer van het westen, nadat hij hen een enorm donativum had beloofd. Zijn rivalen konden daar met geen mogelijkheid tegenop. Licinia Eudoxia, de weduwe van Valentinianus, werd door de schurk gedwongen tot een huwelijk.

De schurkachtige keizer Petronius Maximus maakte er zo'n puinhoop van dat hij het nog geen kwartaal volhield.
De schurkachtige keizer Petronius Maximus maakte er zo’n puinhoop van dat hij het nog geen kwartaal volhield.

Het hof in Constantinopel weigerde Maximus als keizer te erkennen. Om zijn positie derhalve te versterken benoemde Maximus ene Eparchius Avitus tot magister militum. Avitus was een Gallo-Romeinse edelman die zich onder Aëtius onder andere verdienstelijk had gemaakt als diplomaat, waarbij hij de Visigotische koning Theodorik I had overgehaald om zich aan te sluiten bij het verbond tegen Attila. Theodorik was inmiddels overleden en opgevolgd door zijn zoon, Theodorik II, met wie Avitus al eerder een ontmoeting had gehad in Toulouse. Derhalve werd Avitus nu naar Toulouse gestuurd om de steun van de Visigoten te winnen, terwijl het oude plan om prinses Eudocia uit te huwelijken aan Huneric werd geschrapt. Dit laatste was tegen het zere been van Geiseric, en toen Licinia in haar wanhoop zijn hof contacteerde had hij genoeg aanleiding om aan te vallen. Na slechts twee maanden keizerschap van Maximus kwam het nieuws dat de Vandalen en Alanen in aantocht waren, waarop een groot deel van de bevolking van Rome vluchtte. Maximus besefte dat het zonder de versterkingen van Avitus onmogelijk zou zijn om de hoofdstad te verdedigen en maakte zich op om te vluchten. Op 31 mei 455 reed hij de stad uit, verlaten door zijn lijfwacht en gevolg, welke in blinde paniek er al vandoor waren gegaan. Maximus bleek opnieuw dom te zijn geweest, want een woedende menigte sleurde hem van zijn paard en vermoordde hem, waarna zijn lijk in de Tiber gesmeten werd. Hij 78 dagen geregeerd.

De beruchte plundering van Rome duurde twee weken en zou de oorsprong van het woord vandalisme zijn. Toch had de schade veel erger kunnen zijn.
De beruchte plundering van Rome duurde twee weken en zou de oorsprong van het woord vandalisme zijn. Toch had de schade veel erger kunnen zijn.

Op 2 juni 455, drie dagen na de dood van Petronius Maximus, bereikte Geiseric Rome. Twee weken lang sloegen zij aan het plunderen, veel grondiger dan de Visigoten 45 jaar daarvoor hadden gedaan. Toch werd de stad niet verwoest: er vonden relatief zeer weinig brandstichtingen, verkrachtingen en moordpartijen plaats. Paus Leo had voor elkaar gekregen dat dit zo min mogelijk gebeurde. Wel roofden de Vandalen praktisch alles van waarde dat ze te pakken konden krijgen. Ook werden keizerin Licinia Eudoxia en haar dochters meegevoerd. Eudocia werd alsnog uitgehuwelijkt aan Huneric. Rome was kaalgeplukt en de troon was vacant. Maar in Toulouse riep Theodorik II op 9 juli Avitus tot keizer uit. Op 5 augustus volgde de erkenning door de Senaat, nog voor Avitus Rome bereikt had. Ook hij hield het niet lang vol. Zijn voorkeur voor Gallo-Romeinen zette kwaad bloed bij de Romeinse elite en de bevolking van Rome leed ernstig onder de gevolgen van de plundering en een havenblokkade door de Vandalen. Avitus moest zijn Visigotische lijfwacht al snel ontslaan onder druk van de publieke opinie en kon zijn lege schatkist alleen aanvullen door bronzen beelden om te smelten. In de herfst van 456 moest hij naar Gallië vluchten om troepen te verzamelen tegen een opstand die begonnen was door de Germaanse generaal Ricimer en Majorianus, de officier van de garde, die de Senaat hadden bewogen om Avitus af te zetten. Na een treffen bij Placentia (Piacenza) werd het leger van Avitus verslagen. Hij sleet zijn laatste dagen als bisschop van de stad, waarbij de bronnen elkaar tegenspreken over de omstandigheden van zijn dood. Majorianus besteeg de troon van het westen. De oostelijke keizer Marcianus, die zich buiten al dit tumult had gehouden, stierf in 457 aan gangreen. In tegenstelling tot Avitus en Petronius Maximus was hij een populaire keizer en hij ging ook beter de geschiedenisboeken in dan Theodosius II of Valentinianus III. Maar waarschijnlijk heeft hij vooral geluk gehad dat het oosten zoveel leed bespaard bleef.