Albanianae: Alphen a/d Rijn en het Romeinse verleden

Alphen-castellumAndermaal trekken we verder langs de Limes. Vanuit onze laatste locatie, Matilo, is de Rijn gemakkelijk te volgen en de Limesweg was ongetwijfeld niet ver. De dorpen Zoeterwoude-Rijndijk, Hazerswoude-Rijndijk en Koudekerk aan de Rijn kennen meerdere nederzettingen uit de Romeinse tijd. De eerstvolgende middelgrote plaats, Alphen aan den Rijn, kent ook enkele nederzettingen, ter hoogte van de Compierekade en De Schans. De laatste bevatte veel dakpannen. Maar de belangrijkste vondst van Alphen vindt men middenin het centrum, zo ongeveer bij het Rijnplein. Hier bevond zich castellum Albanianae.

Replica van een Romeinse munt van Caligula op het Rijnplein in Alphen.
Replica van een Romeinse munt van Caligula op het Rijnplein in Alphen.

Albanianae of Albaniana werd waarschijnlijk rond 41 of 42 na Chr. gesticht op last van keizer Caligula. Dit gebeurde dus waarschijnlijk tegelijkertijd met de bouw van Praetorium Agrippinae, op dat moment het dichtstbijzijnde fort in westelijke richting. Het aantal forten langs de Rijn bleef destijds nog beperkt: het dichtstbijzijnde fort naar het oosten was Fectio (Vechten). Pas een jaar of zeven later, onder gouverneur Corbulo, werden er meer castella tussen Fectio en Praetorium Agrippinae gebouwd. In 69 na Chr. werd Albanianae verwoest tijdens de opstand der Bataven. Dit zou het werk van de Cananefaten kunnen zijn, maar het is ook mogelijk dat de terugtrekkende Romeinen dit zelf uit voorzorg hebben gedaan.

Impressie van Albanianae. Het fort heeft een opvallende vorm.
Impressie van Albanianae. Het fort heeft een opvallende vorm. Rechts de kade. (Foto: Echo tekst en presentatie)

Zoals bekend werd de opstand uiteindelijk neergeslagen, waarna de verwoeste forten werden herbouwd. In deze periode werd het Cohors VI Breucorum hier gelegerd, een cohort van hulptroepen geronseld onder de Breuci, een Pannonische stam die woonde ten noorden van de Sava in het huidige Kroatië. Vanaf dat moment kende de streek lange tijd rust en was er tijd om de zaken uit te bouwen. Eind 1e eeuw, waarschijnlijk rondom het jaar 94, werd er een kade gebouwd aan de oostzijde van het fort, waar de Oude Rijn stroomde. Rond 160 werd de houten castellummuur vervangen door een stenen. Uit een gevonden inscriptie blijkt dat keizer Septimius Severus rond het jaar 200 bevel gaf om de stenen muur te vernieuwen, met als reden dat deze beschadigd was geraakt. Castellum Albanianae werd vermoedelijk verlaten rond 270 of 275, zoals voor de meeste Rijnforten geldt.

Op en om het Rijnplein wordt het Romeinse verleden van Alphen herkenbaar gemaakt. (Een fossa is de greppel of gracht rondom het fort.)
Op en om het Rijnplein wordt het Romeinse verleden van Alphen herkenbaar gemaakt. (Een fossa is de greppel of gracht rondom het fort.)

Recentere opgravingen uit 2001 en 2002 hebben meer duidelijkheid over het castellum gegeven, met name over de vorm en de gebouwen. De beschoeiing van de kade werd ontdekt en naast meerdere barakken stonden er binnen in het fort ook enkele waterputten, een horreum (graanopslag) en mogelijk ook een fabrica (werkplaats). Hoewel de gebouwen netjes volgens schaakbordpatroon staan opgesteld, was de plattegrond van de muur van het castellum niet rechthoekig, maar meer in de vorm van een parallellogram. De reden hiervoor was vermoedelijk de moerassige omgeving, die het keurig recht bouwen bemoeilijkte. Bij de opgravingen werden ook een houten deur, etensresten, persoonlijke eigendommen zoals een spiegel en wel 700 munten gevonden! Ook werden de houten castellumwallen teruggevonden, zodat men door middel van dendrochronologie kon vaststellen dat de oudste omwalling uit de tijd van Caligula stamde. Resten van een vicus werden niet gevonden, al veronderstelt men dat er eentje aanwezig was ten westen van het fort. Deze zou dan tussen 80 en 275 bewoond kunnen zijn geweest.

De tekst van Tacitus aan de kade van het Rijnplein.
De tekst van Tacitus aan de kade van het Rijnplein.

Hoewel de contouren van het castellum niet zichtbaar zijn in het Alphense stadshart, is men er het Romeinse erfgoed niet vergeten. In en om het Rijnplein zijn er tal van verwijzingen naar verwerkt. In en op de gebouwen bijvoorbeeld. 40 Romeinse portretten sieren de muren van het centrum, zowel mannen, vrouwen als kinderen. Ook straatnamen zoals het Fossapad en de Castellumstraat spreken boekdelen. In de tegels van het Rijnplein zelf zijn vergrote kopieën van enkele Romeinse munten uit de Rijn aangebracht. De kopieën zijn van brons en worden begeleid door teksten die verwijzen naar de keizers op de munten. Caligula ontbreekt hierbij niet. Aan de kade van het plein vindt men een stoep met inscriptie, waarin een tekst van Tacitus geciteerd wordt: ‘Quis porro, praeter periculum horridi et ignoti maris, Asia aut Africa aut Italia relicta Germaniam peteret, informem terris, asperam caelo, tristem cultu adspectuque, nisi si patria sit?’ (Germania, hoofdstuk 2; ‘Bovendien, afgezien van het gevaar van de ruige en onbekende zee, wie zou Azië of Afrika of Italië verlaten om op zoek te gaan naar Germania, woeste grond, ruw klimaat, somber leven en landschap, als dat niet zijn vaderland is?’) En tot slot bevat het plein een ultieme verwijzing in de vorm van het Theater Castellum.

Het bijna dagelijkse (vegetarische) offer aan Nehalennia in de Gallo-Romeinse tempel van Archeon.
Het bijna dagelijkse (vegetarische) offer aan Nehalennia in de Gallo-Romeinse tempel van Archeon.

Zuidelijker in Alphen, in de wijk Kerk & Zanen, bevindt zich het Museumpark Archeon. Het park werd in 1994 na een lange voorbereiding geopend en bevat een prehistorisch, Romeins en middeleeuws gedeelte. Van oorsprong was de opzet echter zo ambitieus dat Archeon in 1996 al failliet ging, maar na een doorstart en inkrimping van het terrein is het blijven bestaan om in 2015 de museumstatus te verwerven. Het Romeinse gedeelte van Archeon bevat vier gebouwen gebaseerd op vondsten uit heel Nederland: de thermen van Heerlen, de herberg uit Nijmegen, de domus (woonhuis) uit Voorburg en de tempel van Cuijk (omringd door een hofje uit Maastricht). In de arena vindt een dagelijks gladiatorengevecht plaats, naast dagelijkse activiteiten als een tempelceremonie voor Nehalennia, Romeinse massage en legionairstraining. Elke zomer, in de eerste helft van augustus, vindt er het Romeinse festival plaats, waarvoor tal van re-enactors uit met name Nederland en het Verenigd Koninkrijk uitrukken. Het park bevat tevens het Archeologiehuis Zuid-Holland, een klein museum met vondsten uit alle perioden (dus ook Romeinse) en een interactieve Romeinse benedenzaal, die zeer de moeite is. Het gebouw is een reconstructie van de villa van Rijswijk. Vlakbij kijkt er een metalen Romein uit over de N11.

Stammen en civitates in Romeins Nederland

De indeling van de belangrijkste "stammen" in Noordwest-Europa rond 150 AD. Wijzigingen in de kustlijn zijn op deze kaart genegeerd. (bron: wikimedia commons)

Salvete, barbari! Omdat ik zoveel door jullie land trek leek het me leek om de bevolking wat nader te beschrijven. Nee, niet jullie, maar de mensen die in de Romeinse tijd (mijn tijd dus) in dit land woonden. Het gebied ten zuiden van de Rijn viel bijna helemaal onder een Romeinse grensprovincie, Germania Inferior. Zoals die naam al aangeeft, werden de meeste mensen in dit land door de Romeinen onder de Germanen gerekend. De Germanen zijn niet één volk, maar meer een verzamelnaam voor allerlei stammen, volkeren en groepen. Maar Germania Inferior lag aan de rand van Gallië, zodat er wellicht ook Kelten woonden.

bataven
De beroemde Bataafse leider Julius Civilis, enkele eeuwen later geportretteerd door Rembrandt. Maarre… die kleren en dat tafelkleed… Niet echt een historicus, die schilder.

De beroemdste stam uit Romeinse Nederland is ongetwijfeld die van de Batavi of Bataven. (Sommige mensen spreken nog over Batavieren, maar dat is erg ouderwets.) Waar de Bataven precies vandaan komen weten we niet, maar volgens Tacitus waren ze na een conflict van de Chatten, middenin in het latere Duitsland, afgesplitst. Als we bedenken hoe stammen georganiseerd waren, zou het dus kunnen dat het om opstandige vazallen gaat. Tegenwoordig weten we echter steeds minder zeker of de Bataven nu Germaans of Keltisch waren. In elk geval trokken de Bataven naar het westen en gingen in het Nederlandse rivierengebied wonen. Mogelijk is dit met Romeinse toestemming gebeurd, ergens tussen de Gallische Oorlog (58-50 v. Chr.) en de oorlog van Drusus (12 v. Chr.). In dat jaar werden de Bataven andermaal onderworpen, maar omdat dit geweldloos ging werden zij als bondgenoten in het rijk opgenomen. Hierdoor is het fabeltje ontstaan dat de Bataven gelijkwaardige bondgenoten waren van de Romeinen, ook omdat zij geen belastingen zouden hoeven betalen. Dat is echter niet juist: de Bataven waren vrijgesteld van gewone belastingen omdat zij buitengewoon veel hulptroepen leverden (260 à 280 per jaar). Een bondgenootschap was in de Romeinse tijd echter nooit gelijkwaardig!

Noviomagus was beduidend kleiner dan Colonia Agrippina of Traiana. Maar van alle Romeinse steden in Nederland was het de grootste. (© Illustratie door Peter Nuyten)
Noviomagus, de hoofdstad van de Bataven. Het stelde weinig voor naast Rome, maar op zijn hoogtepunt was het een welvarend stadje!  (© Illustratie door Peter Nuyten)

Nog zo’n fabeltje: de Bataven zijn het beroemdst van alle stammen in Germania Inferior en worden daarom vaak met heel Nederland geassocieerd. Ook dat klopt niet: de Bataven woonden voornamelijk tussen Rijn en Waal, dus op de Betuwe. De Romeinen noemden het gebied tussen de twee rivieren dan ook het Insula Batavorum: Bataveneiland. Hun leefgebied strekte zich waarschijnlijk wel ten zuiden daarvan uit, want de Romeinen plaatsten het bestuurscentrum van hun civitas (administratieve gemeenschap) op de zuidoever van de Waal. Hier lag het bestuurscentrum in eerste instantie op het Valkhof in Nijmegen, waar de stad Oppidum Batavorum ontstond. In het jaar 69 kwamen de Bataven echter in opstand, onder leiding van Julius Civilis. Ze kregen steeds meer stammen mee in de strijd, maar uiteindelijk zag het er toch slecht uit voor hen. Ze staken hun hoofdstad in brand, vernielden de brug over de Waal en trokken zich terug op de Betuwe en uiteindelijk zelfs achter de Rijn. De Bataven waren namelijk niet alleen goede ruiters, maar ook uitstekende zwemmers. Uiteindelijk werden, na onderhandelingen, de oude verdragen hersteld. De nieuwe hoofdstad van de Bataven ontstond een paar kilometer ten westen van de oude. Dit werd Noviomagus. Helaas werd de stad in de loop van de derde eeuw verlaten.

De twee kampen en vlootbasis bij Velsen, aan de zuidoever van het Oer-IJ. (Tekening: Graham Sumner)
De twee kampen en vlootbasis bij Velsen werden in 28 na Chr. belegerd door de opstandige Frisii. (Tekening: Graham Sumner)

Ten noorden van de Rijn woont een bijna net zo beroemde stam: die van de Frisii of Friezen. Zij leven daar op terpen, waar zij koeien houden. Tacitus onderscheidt de Kleine Friezen in Noord-Holland en de Grote Friezen in Friesland en Groningen. De Romeinen kwamen voor het eerst in contact met hen toen Drusus in 12 v. Chr. naar het noorden voer en hen onderwierp, overigens ook weer zonder wapengekletter. Hun kennis van de wadden kwam goed van pas bij de Romeinse tochten langs de noordkust. Na de Slag bij het Teutoburgerwoud in 9 na Chr. wisten de Romeinen blijkbaar hun controle over de Friezen (of in elk geval over een deel van hen) te behouden. Toch brak er in 28 na Chr. een opstand uit, volgens Tacitus uit woede over de inhalige belastingen. Na een veldslag in het geheimzinnige woud van Baduhenna bleven de Friezen dus onafhankelijk. In 47 na Chr. werd het gebied echter onder de voet gelopen door generaal Corbulo, naar aanleiding van nogal hevige Friese en Chaukische piraterij in de Rijndelta. Corbulo zette alle hoofdmannen af en wilde een Romeins bestuur inrichten, maar kreeg hier geen toestemming voor van keizer Claudius, die geen onrust in Gallië wilde. Corbulo trok zich terug, maar bouwde voor de zekerheid wel een aantal nieuwe castella langs de Rijn. Mogelijk hebben de Friezen hierna nog wel een tijdje een soort vazalstatus gehad. Ook leverden ze nog hulptroepen voor in Brittannia. In de 3e eeuw trokken veel Frisii weg uit hun gebieden omdat lichte klimaatverandering ernstige ecologische problemen zoals overstromingen gaf. De achterblijvers moeten eind 3e eeuw nog flink lastig zijn geweest voor de Romeinen.

Forum Hadriani, aan het Kanaal van Corbulo, de tweede (officiële) Romeinse stad van Nederland.
Forum Hadriani, aan het Kanaal van Corbulo. Het was de tweede officiële stad in Romeins Nederland en de noordelijkste Romeinse stad op het Europese vasteland!

Ten westen van de Bataven woonden de Cananefates of Cananefaten (vroeger vaak Kaninefaten) genoemd. Ze zijn niet zo beroemd als de Friezen en Bataven, maar misschien ken je ze toch wel van je schoolboek. In tegenstelling tot wat veel mensen denken betekent hun naam niet “konijnenvatters” (er waren hier niet eens konijnen voor de Romeinse tijd). Vermoedelijk staat de naam voor “look-meesters”, omdat er op de zandgrond in het westen van Zuid-Holland uien, prei en look te verbouwen vielen. Ook de Cananefaten leverden hulptroepen, maar niet zoveel als de Bataven. Tacitus zei dat beide stammen veel op elkaar leken, maar dat de Cananefaten met minder waren, wat je doet afvragen of de stam-indeling niet een beetje door de Romeinen uit de mouw geschud was.

F-Canninefaten-Wijnveld
De Cananefaatse hoofdman Brinno werd in de zomer van 69 stoer op het schild geheven door zijn krijgers!

De afkomst van de Cananefaten is onbekend, maar er zijn wel wat ideeën over. De Romeinse historicus Paterculus, die deelnam aan de veldtochten van Tiberius, zegt dat ze in 4 na Chr. werden onderworpen. Dit zou kunnen betekenen dat de Cananefaten toen nog in de Achterhoek woonden en pas later op Romeinse uitnodiging naar het westen migreerden. Het is echter ook mogelijk dat ze dit veel eerder deden en gebruik maakten van het machtsvacuüm dat Julius Caesar hier in 50 v. Chr. achterliet: hun naam lijkt namelijk een mengeling van Keltisch en Germaans. Blijkbaar waren de Cananefaten wel een beetje ondergeschikt aan de Bataven. Het waren de Cananefaten die in 69 na Chr. de opstand begonnen, onder leiding van Brinno, zodat de Bataven konden zien of dit een succes werd alvorens er de leiding over te nemen. Ook de verdragen met de Cananefaten werden na de opstand grotendeels hersteld. Hun hoofdplaats werd uiteindelijk Forum Hadriani (Voorburg), de noordelijkste Romeinse stad op het vasteland. Ook deze stad raakte in de derde eeuw helaas in verval.

De grote beroemde stammen en de kleinere, minder bekende.
De grote beroemde stammen en de kleinere, minder bekende.

De Chamaven woonden ten noorden van de Rijn, waarschijnlijk in de Achterhoek en Twente. Zij laten het meest van zich horen in de 3e en 4e eeuw, toen zij al onder de Franken gerekend werden. Constantius Chlorus dreef hen in 298, toen hij nog onderkeizer was, terug uit de Betuwe. In 358 voerde onderkeizer Julianus oorlog met hen nadat ze de Betuwe opnieuw hadden ingenomen. Uiteindelijk mochten de Chamaven, in ruil voor schatting, gijzelaars en hulptroepen, in het gebied blijven wonen. In het noorden van Twente woonden de Tubanten, wat maakt dat hun naam vaak aan het gebied verbonden wordt, ondanks dat hun grondgebied zich waarschijnlijk ook ver ten oosten ervan uitstrekte. Er is niet zoveel over hen bekend. In 14 na Chr. kwamen ze de Marsi te hulp toen Germanicus een wraaktocht in Germania hield. Toen keizer Septimius Severus (r. 193-211) de hulptroepen reorganiseerde en een Friese cavalerie liet oprichten, namen hier ook Tubanten dienst in. Waarschijnlijk gingen ook de Tubanten uiteindelijk op in het verbond van de Franken.

Op Colijnsplaat is een tempel nagebouwd, zoals die van Nehalennia eruit gezien kan hebben.
De hoofdstad van de Frisiavonen was misschien Ganuenta (bij Colijnsplaat), waar een tempel als deze stond. De plaats is verzonken bij overstromingen in de derde eeuw.

Daarnaast waren er nog wat kleinere stammen waar we zo mogelijk nog minder over zeker weten. Op de Kempen in Noord-Brabant woonden de Texuandri of Toxandriërs, wier naam zou verwijzen naar de rechteroever (van de Schelde) of naar de taxus. De Frisiavones zijn door Plinius genoemd en zouden van 103 tot 249 een cohort in Brittannia moeten hebben gehad. Mogelijk woonde deze stam in Zeeland, al dan niet als een afsplitsing van de Frisii. Zoals Plinius de volkeren echter opsomt zouden ze ook in Limburg gewoond kunnen hebben, vlakbij de al net zo geheimzinnige Sunici en Baetasii. Ook van de Sturii en de Marsaci vermoedt men dat ze in het zuidwesten van het land woonden. De Marsaci of Marezaten leefden mogelijk aan de linkerzijde van de Schelde (Zeeland was toen nog vooral land) en zouden daarmee niet onder Germania Inferior maar onder Gallia Belgica vallen.

Tussen 400 en 440 expanderen de Salische Franken flink zuidwaarts. De Ripuarische Franken maken ook gebruik van het machtsvacuüm dat de Romeinen achterlaten.
Tussen 400 en 440 expanderen de Salische Franken flink zuidwaarts. De Ripuarische Franken maken ook gebruik van het machtsvacuüm dat de Romeinen achterlieten.

In de Laat-Romeinse tijd begon de samenstelling en politieke cultuur van Romeins Nederland flink te veranderen. Het beroemdste voorbeeld hiervan zijn de Franken, wat zoveel betekent als de “moedigen” of “strijdlustigen”. De eerste melding over de Franken is in 241, toen ze voor het eerst probeerden om het Romeinse rijk binnen te komen.Zij waren niet zozeer een volk, maar eerder een groot verbond van verschillende stammen, volkeren en groepen. De Chamaven werden in 298 als Frankisch volk aangeduid. Misschien gingen de achtergebleven Bataven en Cananefaten ook wel in hen op. Dat de Franken middenin de 3e eeuw voor het eerst opduiken is niet zo gek, want het Romeinse rijk verkeerde toen 50 jaar in chaos, waar invallers mooi gebruik van konden maken. De Gallische keizer Postumus kwam echter met een slimme truc: hij liet een deel van de Franken in het rijk wonen, zodat hij hen tegen de anderen gebruiken kon. Helaas duurde zijn regering maar kort en zijn opvolgers waren minder kundig, zodat de Franken de Betuwe en de Rijndelta nu mooi als uitvalsbasis konden gebruiken.

Het Romeinse leger bestond in de 5e eeuw steeds vaker uit Germaanse huurlingen en uit foederati. Die foederati bleken niet altijd even betrouwbare bondgenoten.
Het Romeinse leger bestond in de 5e eeuw steeds vaker uit Germaanse huurlingen en uit foederati. Die foederati bleken niet altijd even betrouwbare bondgenoten.

Pas na de crisis, in 286, kreeg keizer Maximianus voor elkaar dat de Salische Franken als foederati (ietwat autonome bondgenoten binnen het rijk) op de Betuwe gingen wonen. Omdat de Franken geen echte eenheid waren maakte dat de situatie niet per se veiliger: zelfs de foederati waren erg onzekere bondgenoten. Een opstand van de Salische Franken waren de reden voor de grote oorlogen van Julianus Apostata, waarbij onder meer Maastricht en Tongeren het zwaar te verduren kregen omdat de Saliërs zonder toestemming naar het zuiden waren getrokken. Terug konden ze niet, want de Chamaven hadden onmiddellijk de Betuwe ingepikt. Julianus onderwierp beide stammen, maar de Franken zouden taai en onrustig blijven en er zouden invallen blijven. Uiteindelijk wisten de Salische Franken een sterk, stabiel koninkrijk op te richten in het noorden van Gallië, van waaruit ze een steeds groter rijk wisten te verkrijgen, tot ver in de Vroege Middeleeuwen.

Zeeroversvolken uit Noordwest-Europa werden door de Romeinen vaak bij de Saksen ingedeeld.
Zeeroversvolken uit Noordwest-Europa werden door de Romeinen vaak bij de Saksen ingedeeld.

Een ander verbond uit dezelfde tijd als de Franken was dat van de Saksen. Misschien zijn de Tubanten daar wel in opgegaan. De Saksen woonden in het oosten van Nederland tot ver in Duitsland en werden van daaruit langzaam de schrik van de Noordzee en het Kanaal. Toch werden ook hier soms soldaten voor de hulptroepen geworven. Daardoor zouden ze vanaf de 5e eeuw steeds meer invloed in Brittannia krijgen. Vandaar dat het gebied van de Angelsaksen in de middeleeuwen bekend kwam te staan als Engeland. De Friezen die rond dezelfde periode van de Scheldemonding tot voorbij de Eems leefden (dus aan de hele Nederlandse kust!) spraken een taal die verwant was aan het Angelsaksisch. Vermoedelijk waren deze volkeren dus verwant, maar deze zogenaamde “Nieuwe” Friezen waren misschien een ander volk dan de Frisii uit de eerste eeuwen van de jaartelling. Ook de Friezen kregen een eigen koning, maar zouden uiteindelijk samen met de Saksen door de Franken veroverd worden.

Pontius Pilatus: zwak en bang of wreed en respectloos?

pilatuswaarheidVandaag is het Goede Vrijdag, de dag waarop in het Paasverhaal het proces en de kruisiging van Jezus Christus plaatsvinden. De Romeinse gouverneur die hem veroordeeld is zonder twijfel de beroemdste (of meest beruchte) Romein uit de Bijbel: in de vierde regel van de apostolische geloofsbelijdenis wordt deze Pontius Pilatus genoemd als degene onder wie Jezus “geleden” heeft. Maar wie was Pilatus nu precies?

De Romeinse historicus Tacitus en zijn Romeins-Joodse collega Josephus maken beide melding van Pilatus, maar fysiek historisch bewijs van zijn bestaan is lange tijd schaars gebleven, tot in 1961 een kalksteen met zijn naam erop werd gevonden in Israël. Deze “Steen van Pilatus” werd gevonden in de ruïne van het Romeinse theater van Caesarea Maritima, een door Herodes de Grote gestichte havenstad tussen het moderne Tel Aviv en Haifa. Vanaf 6 na Chr. gold de stad als administratieve hoofdstad van Judaea. De steen is gedateerd op 26-37 na Chr. Daarmee zijn de meeste mysteriën over Pilatus echter nog niet opgelost. De meeste informatie over hem is na zijn eigen tijd opgetekend en daardoor niet altijd even betrouwbaar. Zoals Pilatus zelf in de Bijbel zegt: ‘Wat is de waarheid?’

De Steen van Pilatus, gevonden in Caesarea, is het enige fysieke bewijs dat hij echt bestaan heeft. Tacitus, Josephus en Philo bevestigen zijn bestaan echter ook.
De Steen van Pilatus, gevonden in Caesarea, is het enige fysieke bewijs dat hij echt bestaan heeft. Tacitus, Josephus en Philo bevestigen zijn bestaan echter ook.

Zoals bij meer Romeinen van relatief beperkt belang zijn zowel zijn geboortedatum als afkomst onduidelijk. Diverse tradities plaatsen zijn geboorte in het Italiaanse Bisenti (waar een ruïne zelfs bekend is komen te staan als zijn huis, ondanks dat hier geen bewijs voor is) of juist in provinciale steden in Hispania of Germania. Een Schotse traditie noemt Fortingall als zijn geboortestad, maar dat is zeer onwaarschijnlijk aangezien de Romeinse macht pas onder Claudius door zou dringen in Brittannië. Tacitus noemt Pilatus als procurator van Judaea, maar dit is vermoedelijk onjuist. In 6 na Chr., 2 jaar na de dood van Herodes de Grote, waren Judaea, Samaria en Idumea namelijk samengevoegd tot de Romeinse provincie Judaea, waarbij de gouverneurs de titel van praefectus of prefect kregen, daar zij “lagere” gouverneurs uit de Romeinse ridderklasse (de equestris) waren. Uit de Steen van Pilatus zou inderdaad zijn af te leiden dat hij prefect was. Pas vanaf 44 na Chr. zouden de gouverneurs procurator genoemd worden, na een driejarige regering door Herodes Agrippa I als vazalkoning. Een kanttekening hierbij is dat de titels van procurator en prefect in deze context niet per se verschillend van rang zijn. De titel van procurator werd verder vooral gebruikt door financiële ambtenaren, die in een militaire provincie naast de legaat opereerden en direct aan de keizer beantwoordden.

De ruïnes van Caesarea Maritima, van waaruit Pilatus Judaea bestuurde.
De ruïnes van Caesarea Maritima, van waaruit Pilatus Judaea bestuurde. Toch bleef Jeruzalem een heel belangrijke stad.

Hoewel de gouverneurs van Judaea vooral een militaire functie voerden, duidt de latere titel dus ook op hun functie als belastinginner. Daarnaast had de gouverneur een rechterlijke functie, zij het in beperkte mate. Veel burgerlijke zaken werden indertijd in Judaea gewoon geregeld door lokale overheden. In het district van Jeruzalem was dat de priesterraad of Sanhedrin, onder leiding van de Hogepriester. In de tijd van Pilatus moet dat Jozef Kaiafas geweest zijn. Pilatus’ superieur, de legaat van Syrië, had echter het laatste woord over de benoeming van de hogepriester: Kaiafas was in 18 na Chr. benoemd door Pilatus’ voorganger Valerius Gratus, maar werd in 36 alsnog afgezet door legaat Lucius Vitellius. De legaat van Syrië zou in tijden van oorlog ook het bevel overnemen, daar Pilatus slechts de bevoegdheid had om een relatief kleine groep van 3000 soldaten (nog geen heel legioen) te bevelen.

Ecce homo! 'Zie de mens!' Pilatus toont de gegeselde Jezus van Nazareth aan het volk.
Ecce homo! ‘Zie de mens!’ Pilatus toont de gegeselde Jezus van Nazareth aan het volk.

Aangezien Caesarea Maritima dus de Romeinse hoofdstad van Judaea was, en niet het oude Jeruzalem zoals men zou verwachten, moet Pilatus het grootste gedeelte van zijn tijd daar hebben doorgebracht. Dat hij zich in het Paasverhaal in Jeruzalem bevindt is echter niet eens zo vreemd. Het verhaal valt immers samen met Pesach, een belangrijke feestdag in Judaea op zowel nationaal als religieus terrein, terwijl Jeruzalem nog steeds het religieuze centrum van de Joodse godsdienst was. Pilatus kan in deze dagen dus in de stad zijn geweest om de orde te bewaren en/of om de feestelijkheden waar te nemen. Zichtbaar aanwezig zal hij bij de festiviteiten niet zijn geweest: hij was immers “heiden” en de Romeinse overheersing was bij de bevolking verre van populair.

Op veel afbeeldingen van Jezus' kruisiging hangt boven hem een papier met de letters INRI. Dit staat voor "Iesus Nazarenvs Rex Ivdaeorvm" ("Jezus van Nazareth, koning der Joden"). Volgens het evangelie van Johannes stond de tekst er voluit in het Aramees (destijds de Joodse voertaal), Grieks en Latijn. Grieks was de internationale taal in het oosten van het Romeinse rijk.
Op veel afbeeldingen van Jezus’ kruisiging hangt boven hem een papier met de letters INRI. Dit staat voor “Iesus Nazarenvs Rex Ivdaeorvm” (“Jezus van Nazareth, koning der Joden”). Volgens het evangelie van Johannes stond de tekst er voluit in het Aramees (destijds de Joodse voertaal), Grieks en Latijn. Grieks was de internationale taal in het oosten van het Romeinse rijk.

Voor Pilatus’ rol in de evangeliën kan men het Nieuwe Testament erop naslaan. Toch zijn er enkele interessante aantekeningen bij het verhaal. In het evangelie van Lukas beschuldigt de Sanhedrin Jezus ervan een tegenstander te zijn van de Romeinse belastingen, wat Pilatus gezien zijn functie zou moeten raken. Dat Jezus’ uitspraken door de Sanhedrin als godslasterlijk werden ervaren zou voor een polytheïstische Romein veel minder hebben uitgemaakt. De dreiging van politieke onrust zou inderdaad een veel grotere rol voor iemand als Pilatus hebben gespeeld. Vandaar wellicht zijn vraag aan Jezus of die de “koning der Joden” beweerde te zijn.

Volgens Josephus stond Pilatus zelf bekend om zijn opvallend respectloze en intolerante beleid jegens de Joodse godsdienst. De Romeinse standaards, die allerlei afbeeldingen en symbolen van de Romeinse goden bevatten, waren op verzoek van de Joden door zijn voorganger verwijderd bij het betreden van Jeruzalem. Pilatus ging de stad echter ’s nachts binnen zonder de afbeeldingen weg te nemen, wat voor de Joden een ernstige overtreding van de wetten van Mozes was. De bewoners van Jeruzalem protesteerden hier dan ook tegen, maar na vijf dagen overweging zou Pilatus hen door soldaten hebben laten omringen en met doodvonnissen hebben gedreigd. Volgens Josephus lieten tal van gelovige Joden zich echter liever doden dan deze heiligschennis te dulden, zodat Pilatus uiteindelijk toch overstag moest gaan. Later zou Pilatus geld van de tempel hebben gebruikt om een aquaduct te laten bouwen. Protest hiertegen werd de kop ingedrukt door soldaten die zich heimelijk onder de menigte verspreidden, waarna zij op signaal willekeurige mensen aanvielen.

Bronzen munt geslagen door Pilatus. In het Grieks de naam van Tiberius Caesar.
Bronzen munt geslagen door Pilatus. In het Grieks de naam van Tiberius Caesar.

Volgens Philo, een andere Joodse historicus, zou Pilatus later met goud bekleedde schilden in het paleis van wijlen Herodes de Grote hebben laten zetten, onder het mom van het eren van keizer Tiberius. Volgens Philo was dit puur als provocatie bedoeld. Hoewel de schilden geen afbeeldingen bevatten, vroegen de Joden toch om verwijdering ervan. Toen dat niet gebeurde wendden zij zich tot de keizer, die Pilatus uiteindelijk berispte. Philo omschrijft Pilatus over het algemeen als wraakzuchtig, driftig, onbuigzaam en onverbiddelijk. Hij zou zich schuldig hebben gemaakt aan corruptie en andere schandalen, wat de Joodse afvaardiging aan keizer Tiberius dus een reële dreiging voor hem maakte.

Lucius Vitellius, de legaat van Syrië en Pilatus' meerdere, die hem uiteindelijk uit zijn functie onthief en naar Rome stuurde.
Lucius Vitellius, de legaat van Syrië en Pilatus’ meerdere, die hem uiteindelijk uit zijn functie onthief en naar Rome stuurde.

Josephus verhaalt ten slotte over een incident dat het einde van Pilatus’ bewind betekende. Een groep Samaritanen was in het jaar 36 op weg geweest naar de berg Gerizim om naar artefacten van Mozes te zoeken, maar de groep was onderweg aangevallen door ruiters en soldaten van Pilatus, die meerdere mannen doodden of gevangen namen. Van de gevangenen werden de belangrijkste ook gedood. De Samaritanen reageerden door een klacht in te dienen bij legaat Vitellius, die Pilatus opdroeg naar Rome te gaan en zich nader te verklaren bij Tiberius. Toen Pilatus Rome bereikte in 37 was Tiberius echter al gestorven. Volgens de laat-Romeinse historicus Eusebius zou Pilatus vervolgens uit de gratie zijn gevallen bij de grillige Caligula, waarop hij naar Gallië werd verbannen. In de stad Vienna (Vienne) zou hij zelfmoord gepleegd hebben. Daar moet bij gezegd worden dat Eusebius deze gegevens niet uit zeer betrouwbare bronnen had, maar uit apocriefe teksten. Agapius van Hierapolis, een 10e-eeuwse christelijke historicus uit het Midden-Oosten, dateert de zelfmoord op het jaar 37 of 38, nog in het eerste regeringsjaar van Caligula.

Olieverfschilderij van Pilatus (afgebeeld in allesbehalve Romeinse klederdracht) die zijn handen in onschuld wast, door Hendrik ter Brugghen in 1617.
Olieverfschilderij van Pilatus (afgebeeld in allesbehalve Romeinse klederdracht) die zijn handen in onschuld wast, door Hendrik ter Brugghen in 1617.

In de kunsten en literatuur gaat het doorgaans vooral over Pilatus’ rol in de veroordeling en terechtstelling van Jezus. Waar de ene versie hem neerzet als een berouwvolle man of zwakke bureaucraat, die Jezus slechts veroordeeld onder druk van het met opstand dreigende volk, is hij in andere versies een wrede heerser, zoals Josephus en Philo hem beschrijven. Weer anderen zetten hem neer als een passieve, apathische man die zijn handen veel te gemakkelijk van de zaak aftrok, het “handen wassen in onschuld“. Dante Alighieri plaatst hem in zijn Goddelijke Komedie niet zozeer in de hel, maar in de buitenhof daarvan, waar degenen terechtkomen die geweigerd hebben te kiezen tussen goed en kwaad. De aan hem toegeschreven tekst “Quod scripsi, scripsi” (‘Wat ik geschreven heb, heb ik geschreven’) wordt nog gebruikt voor het “Pontius Pilatus-syndroom”: de weerwil van menig schrijver om zijn tekst aan te passen. Pilatus weigerde immers de tekst boven het kruis, waarop Jezus “koning der Joden” genoemd werd, te veranderen. Een duidelijk teken van zijn apathie ten opzichte van religieuze gevoeligheid.

Het begin van de Bataafse opstand en de slag op de Betuwe (69 na Chr.)

F-Canninefaten-WijnveldIn 69 na Christus, het Vierkeizerjaar, woedde burgeroorlog door het Romeinse rijk, dat ineens helemaal niet zo’n sterke eenheid meer leek. Legioen streed tegen legioen en de een na de ander werd tot keizer uitgeroepen. Deze chaos bracht ook een gelegenheid mee om het Romeinse gezag af te werpen. Zeker in Germania Inferior, een afgelegen grensprovincie waar maar weinig soldaten aanwezig waren nadat gouverneur Vitellius met zijn leger naar Rome getrokken was. Ondertussen rommelde het in Germania. De als onterecht beschouwde executie van edelman Claudius Paulus had kwaad bloed gezet, maar er speelde nog veel meer.

Het Vierkeizerjaar. De paarse provincies stonden aan de kant van Vespasianus. Enkele daarvan zaten zo dicht bij Italië dat Vitellius onmiddellijk versterking nodig had.
Het Vierkeizerjaar. De paarse provincies stonden aan de kant van Vespasianus. Enkele daarvan zaten zo dicht bij Italië dat Vitellius onmiddellijk versterking nodig had.

Misstanden leiden onvermijdelijk tot onvrede, vooral als zij grote vormen aannemen. En misstanden waren er in het Romeinse beleid in Germania Inferior. Bij het werven van hulptroepen, dat onder de Bataven in grote mate gebeurde, was corruptie zeker niet van de lucht gebleven, maar in de zomer van 69 liep dit pas echt uit de hand. Met het nieuws van Vespasianus‘ opstand tegen Vitellius, begreep men in Rome dat er zo snel mogelijk nieuwe hulptroepen moesten worden geronseld. Hoewel er wettelijk gezien geen dienstplicht voor iedereen was, werd elke onderworpen stam wel geacht een bepaald aantal soldaten te leveren, hetgeen dus onvermijdelijk niet op honderd procent vrijwillige basis ging. Zeker niet bij de Bataven, die doorgaans enkele duizenden hulptroepen leverden. De ambtenaren en militairen die hier over gingen, moeten in 69 echter opvallend overhaast te werk zijn gegaan, waarbij veel mannen werden aangewezen die opvallend oud of jong waren.

Volgens het uitvoerige verslag van de Romeinse historicus Tacitus was er in Germania Inferior sprake van gruwelijke corruptie. Of is dit wat aangedikt?
Volgens het uitvoerige verslag van de Romeinse historicus Tacitus was er in Germania Inferior sprake van gruwelijke corruptie. Of is dit wat aangedikt?

Haastige spoed in verband met de burgeroorlog kan een rol gespeeld hebben, maar volgens Tacitus was het pure corruptie: het betrof hier “vergissingen” die alleen door middel van steekpenningen weer werden rechtgezet. Tacitus beweert zelfs dat veel jonge knapen eerder zouden zijn ingezet in de slaapkamers van de officieren – een nogal extreem verhaal, waarbij dus enige voorzichtigheid geboden lijkt. In elk geval was de onvrede naar aanleiding van deze gebeurtenissen en/of geruchten groot genoeg, zeker omdat de bestuurders bij het ronselen alle adviezen van de stamhoofden totaal negeerden, hetgeen als zeer respectloos werd opgevat. Er werd gewoon zo overijverig gerekruteerd dat men de menselijkheid uit het oog verloren was. Bovendien zouden de nieuwe hulptroepen nu niet worden ingezet voor grensbewaking (dus dienst in eigen land) maar voor een gevaarlijke burgeroorlog in verre oorden…

Antonius Primus, bevelhebber van Pannonia, trok uit naam van Vespasianus op naar Italië om Vitellius te verslaan. Hij legde contact met Civilis en Flaccus.
Antonius Primus, bevelhebber van Pannonia, trok uit naam van Vespasianus op naar Italië om Vitellius te verslaan. Hij legde contact met Civilis en Flaccus.

Vespasianus moet juist hierom een kans geroken hebben. Jaren geleden had hij als aanvoerder van een legioen deelgenomen aan de invasie van Brittannia, waarbij hij waarschijnlijk connecties bij de aanwezige Bataafse hulptroepen had opgebouwd. Antonius Primus, de bevelhebber die voor hem vanuit Pannonia naar Rome marcheerde, stuurde een brief met het bericht dat ervoor gezorgd moest worden dat de Bataven Vitellius niet te hulp zouden komen en middels een opstand de Rijnlegioenen bezig zouden houden. Hordeonius Flaccus, die vanuit Mogontiacum (Mainz) het bevel voerde over de beide Germania’s, stuurde ook berichten naar de Bataven om niet naar Italië te gaan. Hij was op de hand van Vespasianus en vreesde dat een nieuwe burgeroorlog een ramp voor Italië zou zijn. Dus zochten Flaccus en Primus contact met Julius Civilis

De samenzwering van Claudius Civilis (1661), door Rembrandt van Rijn. Het (gefantaseerde) tafereel was bedoeld voor het stadhuis van Amsterdam (nu het Paleis op de Dam) omdat de Bataafse opstand vaak met de Nederlandse Opstand vergeleken werd. Het doek werd afgekeurd omdat het te groot en te lelijk bevonden werd.
De samenzwering van Claudius Civilis (1661), door Rembrandt van Rijn. Het (gefantaseerde) tafereel was bedoeld voor het stadhuis van Amsterdam (nu het Paleis op de Dam) omdat de Bataafse opstand vaak met de Nederlandse Opstand vergeleken werd. Het doek werd afgekeurd omdat het te groot en te lelijk bevonden werd.

Civilis zou volgens Tacitus met de Bataafse edelen zijn plannen hebben besproken in een “heilig woud”. Bossen zijn zeldzaam in het rivierengebied, wat ons dus enig hoofdbreken bezorgt als we proberen te beredeneren waar deze plek was. Het zou gaan om een heilige plek van de Bataven, waar zij vaker bijeenkwamen voor banketten bij maanlicht. Een besloten bijeenkomst, ’s nachts diep in het bos, voor een ritueel waar de Romeinen weinig mee op hadden. Ideaal voor een samenzwering dus. Civilis was in één opzicht sowieso uit hetzelfde hout gesneden als eerdere opstandelingen als Arminius en Vercingetorix: hij kende de Romeinse tactieken en strategieën, wat maakte dat hij ook wist wat hun zwakheden waren. Behalve dat hij de Bataafse edelen overhaalde om een opstand tegen Vitellius te beginnen, maakte hij ook heimelijk contact met de acht Bataafse cohorten, die zich na hun terugtocht uit Italië, waar zij Vitellius op de troon geholpen hadden, nog altijd in Mogontiacum bevonden.

Brinno wordt door zijn manschappen op het schild geheven, ten teken dat zij hem als leider verkiezen.
Brinno wordt door zijn manschappen op het schild geheven, ten teken dat zij hem als leider verkiezen.

De Bataven begonnen de opstand echter niet zelf. Zoals de Treveri 124 jaar geleden de Eburonen eerst de kastanjes uit het vuur hadden laten halen, werd de opstand nu ook begonnen door een kleinere stam, namelijk de Cananefaten, terwijl de Bataven zich afzijdig hielden om te kijken hoe dit zou verlopen. Met steun van de Frisii begonnen zij in augustus 69 een grote opstand en vielen de castella van Lugdunum (Katwijk) en Praetorium Agrippinae (Valkenburg) aan. Ene Brinno werd hierbij als hun aanvoerder in de strijd verkozen:

‘Onder de Cananefaten was een genaamd Brinno, een man van lompe moed, uitstekend in vermaardheid en afkomst. Zijn vader, na zich aan veel vijandelijkheid gewaagd te hebben, had de belachelijke expeditie van Caligula ongestraft bespot. Zijn naam, de naam van een rebelse familie, maakte hem populair. In de hoogte getild op een schild volgens het gebruik van hun volk, balancerend op de schouders van de dragers, werd hij tot leider gekozen.’ (Tacitus, Historiën – Boek IV:15).

Bataafse opstand augustus
Begin van de opstand in augustus 69. Alle verdedigingswerken in het westen werden verwoest en op de Betuwe vonden twee veldslagen plaats. Waarschijnlijk vielen de paar castella in het oosten ook vrij snel.

Brinno’s populariteit als zoon van een dissident impliceert een sterk anti-Romeins sentiment. De aanval kwam in elk geval als verrassing, en de onderbemande forten werden verwoest. Daarna trokken de Cananefaten oostwaarts. De forten die van de kust tot aan Fectio stonden, werd allemaal in de as gelegd, al dan niet door de troepen zelf, die in allerijl hun forten ontruimden en zich terugtrokken naar het oosten, wetend dat zij geen kans maakten tegen deze opstandelingen. De Romeinsgezinde troepen trokken zich nu samen op het oosten van het Bataveneiland, onder leiding van een zekere Aquilus. Mogelijk had Flaccus, wel enige versterking gekregen, maar nog altijd niet genoeg. Bovendien stond hij aan Vespasianus’ kant en wilde eigenlijk de boel in het noorden op zijn beloop laten. Ondertussen dreigden de Cananefaten versterking te krijgen van de Frisii en de Chauken, die zich bij de opstand hadden aangesloten. Maar helemaal verloren zaak voor de Romeinen was het vast nog niet, moet men hebben gedacht. De Ala Batavorum, de Bataafse cavalerie, was nog aanwezig in het land en Civilis was er ook nog met zijn cohort. En inderdaad, Civilis verzekerde hen dat hij de Cananefaten wel weer even tot de orde kon roepen, desnoods door middel van een goed pak slaag. Verder verweet hij de commandanten van de verwoeste forten dat zij hun werk verprutst hadden. Zij konden zich maar beter even terugtrekken in Vetera, terwijl hij de problemen hier wel even op zou lossen.

In 'Welkom bij de Romeinen' lijkt het uiterlijk van Julius Civilis (gespeeld door Frank Lammers) gebaseerd op het werk van Rembrandt. waarschijnlijk zag hij er bij aanvang van de opstand veel Romeinser uit, al liet hij later wel zijn baard en haar groeien. De holbewonerachtige knots gebruikte hij als edelman waarschijnlijk niet.
In ‘Welkom bij de Romeinen’ lijkt het uiterlijk van Julius Civilis (gespeeld door Frank Lammers) gebaseerd op het werk van Rembrandt. waarschijnlijk zag hij er bij aanvang van de opstand veel Romeinser uit, al liet hij later wel zijn baard en haar groeien. De holbewonerachtige knots gebruikte hij als edelman waarschijnlijk helemaal niet.

Wellicht begon men nu toch lont te ruiken. Het was duidelijk dat Civilis de Romeinen en de grenstroepen probeerde aan te sporen om weg te lopen van de strijd. Verder leek het wel of hij hen verweet dat zij niet in kleine groepjes actief waren, terwijl hen dat juist kwetsbaarder had gemaakt. Aquilus gaf dan ook geen gehoor aan de adviezen van Civilis, die zijn imago als betrouwbare bondgenoot begon kwijt te raken. Misschien niet eens zo vreemd: was Civilis niet een vriendje van Galba, tegen wie Vitellius in opstand gekomen was? En had hij sowieso niet al genoeg reden om de Romeinen te haten? Het was duidelijk dat Civilis zijn dubbelspel niet lang meer zou kunnen volhouden. Dus bekende hij kleur en schaarde zich aan het hoofd van de opstand. Met elke strijdbare Cananefaat, Fries, Bataaf of andere Germaan die hij krijgen kon trok hij op tegen de Romeinen en hun bondgenoten. Op de Betuwe kwam het tot een veldslag.

De Romeinse oorlogsschepen werden door een groot aantal roeiers voortgedreven. Bij de slag op de Betuwe bleken de roeiers dubbelspel te spelen.
De Romeinse oorlogsschepen werden door een groot aantal roeiers voortgedreven. Bij de slag op de Betuwe bleken de roeiers echter dubbelspel te spelen.

Civilis, die gewend was om met goedgetrainde Bataafse hulptroepen te werken, moest nu met heel andere krijgers aan de slag. Hun uitrustingen waren veel slechter en een legeropleiding in Romeinse stijl hadden veel van hen niet of nauwelijks gehad, tot ergernis van de aanvoerder. Civilis probeerde de problemen zoveel mogelijk op te lossen, onder andere door de mannen van de verschillende stammen in afzonderlijke colonnes op te stellen. De Romeinen daarentegen stelden hun soldaten op in een lange linie. De rechtervleugel sloot aan op de Rijn en kreeg daar steun van de vloot, terwijl de linkervleugel gedekt werd door een cohort van Tungri. Ze hadden er echter niet aan gedacht dat de Rijnvloot grotendeels werd bemand door mannen van Bataafse komaf, die tijdens de slag de boel begonnen te saboteren. De roeiers wendden voor de orders niet te begrijpen en roeiden de schepen bij de oever vandaan, zodat de schepen de soldaten niet helpen konden. Vervolgens grepen zij hun wapens en doodden hun roeiers, officieren en ieder bemanningslid dat zich niet bij hen aansloot. Ook de Tungrische hulptroepen liepen over naar de opstandelingen, zodat de Romeinen in paniek raakten en aan twee kanten ongedekt waren. De rebellen behaalden de overwinning en de Betuwe was niet langer in Romeinse handen.

Het overlopen van de Ala Batavorum, de elitaire Bataafse cavalerie, moet een gevoelige klap voor de Romeinen geweest zijn.
Het overlopen van de Ala Batavorum, de elitaire Bataafse cavalerie, moet een gevoelige klap voor de Romeinen geweest zijn.

De Slag op de Betuwe maakte Flaccus echter wel wakker. Het bericht van de vernielde forten en de slag op de Betuwe kon hij onmogelijk negeren, zeker als hij zichzelf niet verdacht wilde maken. Munius Lupercus kreeg opdracht om met zijn eigen Legio XV Primigenia en de resten van Legio V Alaudae op te trekken naar het noorden. Samen met Ubische hulptroepen, Treverische ruiterij en de Ala Batavorum stak Lupercus de Waal over. De Bataven stonden hier opgesteld achter de buitgemaakte standaards van de Romeinen, met achter hen hun vrouwen en kinderen die de mannen aanspoorden. Andermaal werden de Romeinen verraden, ditmaal door de Ala Batavorum die zich tegen hen keerde. De Ubiërs en Treveri sloegen op de vlucht en Lupercus moest zich terugtrekken. Hij slaagde erin met relatief weinig verliezen Castra Vetera te bereiken. Julius Civilis kon nu ook het keurkorps van de Bataafse ruiterij in zijn rangen verwelkomen, onder leiding van zijn neef Claudius Labeo. Opvallend is dat hij zijn neef kort daarna als gevangene naar de Frisii stuurde. Het was indertijd gebruikelijk om een bondgenootschap te verzekeren middels hooggeplaatste gijzelaars. Toch vermoedt men dat er meer achter deze zet stak, zoals een persoonlijke rivaliteit tussen Civilis en Labeo. Het is mogelijk dat Civilis zich als oudere elite (getuige zijn afkomst en de naam Julius) zijn autoriteit bedreigd zag door een nieuwkomer (getuige de ‘nieuwere’ naam Claudius).

De Duitse re-enactmentgroep Legio I Germanica Augusta beeldt het gelijknamige legioen uit, dat tijdens de opstand in Bonn verbleef.
De Duitse re-enactmentgroep Legio I Germanica Augusta beeldt het gelijknamige legioen uit, dat tijdens de opstand in Bonn verbleef.

Toen de Bataafse cohorten in Mogontiacum van de opstand hoorden, besloten zij een aanleiding te zoeken om zich aan te sluiten. Vitellius had hen eerder bevolen naar Italië terug te keren en had hen in ruil daarvoor dubbele soldij, reisvergoeding en vermeerdering van het aantal ruiters per cohort beloofd. De soldaten benadrukten dezelfde punten nu als harde eisen die nog steeds niet ingewilligd waren, zodat ze een aanleiding hadden om te gaan muiten. Toen Flaccus hieraan toegaf, eisten zij gewoon meer en meer, net zolang tot de eisen onvervulbaar waren. Nu hadden ze in hun eigen ogen een excuus om Mogontiacum te verlaten en naar hun volk te gaan. De matig bekwame Flaccus en zijn stafofficieren zaten nu met de handen in het haar. Er waren maar weinig soldaten, waarvan een veel te groot deel onervaren rekruten. Niets doen was ook geen optie, dus contacteerde men Legio I Germanica, te Bonna (Bonn). Herennius Gallus, die na het vertrek van Valens hier de leiding had over de 300 achtergebleven soldaten, zou de muiters de weg versperren. Twijfelaar Flaccus maakte echter de domme fout om dit plan weer af te blazen, wat hem in de ogen van zijn eigen soldaten verdacht maakte.

De Bataafse rebellen waren met name te herkennen aan het wezelbont op hun helm, zoals deze re-enactor van Stichting Corbvlo uitbeeldt.
De Bataafse rebellen waren met name te herkennen aan het wezelbont op hun helm, zoals deze re-enactor van Stichting Corbvlo uitbeeldt.

Gallus zat onderwijl tussen twee vuren in, omdat zijn soldaten de Bataven alsnog geen doorgang wilden verlenen. Toen de Bataven door een smalle weg tussen de vesting en het moeras heen trokken, liet hij hen omsingelen door zijn legionairs en hulptroepen. De Bataven reageerden met diepe colonnes en vochten terug als leeuwen, tot de Romeinen het fort weer in vluchtten en de hulptroepen ervandoor gingen. De Bataafse cohorten gingen in alle rust verder op weg, met een ruime bocht om Colonia Agrippinensis heen. De uitleg voor het gevecht was dat zij zich slechts verweerd hadden. Zo trokken zij noordwaarts, langs Vetera, waar Lupercus hen ongemoeid liet. Zo bereikten zij het opstandelingenleger van Civilis, die zich nu besloot te richten op Castra Vetera. Het Bataafse en Cananefaatse gebied was van Romeinsgezinde troepen bevrijd, maar dat gaf blijkbaar geen reden om te stoppen.

Wordt vervolgd…

Caligula in Katwijk? (39-40 na Chr.)

Buste_en_marbre_CaligulaNa de wraaktochten van Germanicus werden de expedities achter de Rijn niet voortgezet. De Opstand der Frisii maakte vermoedelijk ook een einde aan de Romeinse invloed in het tegenwoordige Noord-Holland, zodat de grens geconsolideerd werd en er een jarenlange periode van relatieve rust volgde. Tiberius, die zich als een verbitterde en wrede keizer had ontpopt, overleed in 37 na Chr. Hij werd opgevolgd door zijn achterneef Gaius, beter bekend onder de bijnaam Caligula. Hij was de laatste overlevende zoon van Germanicus en dus de kleinzoon van Drusus. Zijn naam had hij te danken aan het feit dat hij in de tijd van Germanicus’ militaire operaties als klein kind met zijn moeder in het militaire hoofdkwartier had gewoond (hij was geboren in 12 na Chr.), waarbij zijn vader hem een wapenrusting op kindermaat had gegeven, compleet met twee kleine caligae, de hoge sandalen van de soldaat.

De door Romeinse soldaten gedragen caliga, de stevige kruising tussen laars en sandaal, beslagen met ijzeren noppen tegen slijtage van de zool. In het Latijn geldt het gebruik van "ul" als op-één-na-laatste lettergreep als verkleinwoord ("-tje"). Caligula betekent dus "soldatenschoentje".
De door Romeinse soldaten gedragen caliga, de stevige kruising tussen laars en sandaal, beslagen met ijzeren noppen tegen slijtage van de zool. In het Latijn geldt het gebruik van “ul” als op-één-na-laatste lettergreep als verkleinwoord (“-tje”). Caligula betekent dus “soldatenschoentje”.

Hoewel Caligula’s regering in eerste instantie door het volk, dat Tiberius meer dan beu was, als een verlossing werd ervaren, bleek hij uiteindelijk geen stabiele keizer. Op een vrij jonge leeftijd had hij veel te abrupt zoveel macht gekregen, waarbij hij net als Tiberius een schrikbewind voerde onder de senatoren, met name na een ziekbed dat hem aan zijn eigen sterfelijkheid had herinnerd. In de daden van Caligula worden ook tekenen van grootheidswaan gezien, wat te vergelijken valt met de romantische trekken van zijn vader, maar dan veel extremer. Wellicht dat de roemvolle verhalen over zijn vader, grootvader en oudoom hem naar het hoofd stegen, net als de triomfen van keizer Augustus en Julius Caesar (met wie hij overigens zijn naam deelde). Caligula droomde van militaire triomfen, maar was hier zelf waarschijnlijk allerminst capabel voor. Toch hebben wij aan zijn vreemde plannen een mooi verhaal overgehouden.

De aquilifer van het Tiende Legioen zou bij Caesars inval in Brittannia als eerste van boord gesprongen zijn, daarmee de aarzelende soldaten overhalend dit ook te doen zodat de adelaar veilig bleef.
De aquilifer van het Tiende Legioen zou bij Caesars inval in Brittannia als eerste van boord gesprongen zijn, daarmee de aarzelende soldaten overhalend dit ook te doen zodat de adelaar veilig bleef.

In het jaar 39 vielen de Chatti Germania Superior binnen, waar zij echter vrij snel al verdreven werden door legaat Servius Sulpicius Galba, de man die 29 jaar later vanuit Spanje naar Rome zou marcheren en enkele maanden keizer zou zijn na de dood van Nero. Waarschijnlijk was de inval voor Caligula de aanleiding om dat jaar de landen uit zijn kindertijd weer op te zoeken. Caligula leidde een strafexpeditie over de Rijn, welke enig succes zou hebben gehad. Vervolgens richtte hij zijn pijlen echter op ander gebied: Brittannia. Het eiland was tijdens de Gallische Oorlog voor het eerst binnengevallen door een Romeinse legermacht, maar de eerste veldtocht was door het slechte weer op zee geen succes geweest en de tweede was door de Britten afgeslagen. Pas bij de derde poging had Julius Caesar de Britse coalitie onder leiding van Cassivellaunus verslagen, waarna er een verdrag was gesloten en de verslagen stammen gijzelaars en schatting geleverd hadden. Vervolgens waren alle Romeinen er weer vertrokken, zodat het nog maar de vraag is of er ook maar één cent aan schatting betaald is. In elk geval was Brittannia dus onafhankelijk gebleven – menig Gallische opstandeling was er nog eens naar uitgeweken. Als Caligula erin zou slagen het eiland te veroveren, zou dat betekenen dat hij slaagde waar Caesar gefaald had.

Caligula was de bouwer van Praetorium Agrippinae, in Valkenburg. Het castellum werd genoemd naar zijn 6 jaar daarvoor overleden moeder. Het is één van de best bewaarde castella in ons land.
Caligula was de bouwer van Praetorium Agrippinae, in Valkenburg. Het castellum werd genoemd naar zijn 6 jaar daarvoor overleden moeder. Het is één van de best bewaarde castella in ons land.

Trots als men graag is op zijn vaderlandse geschiedenis, is men er in Nederland traditioneel vanuit gegaan dat Caligula zich voor zijn invasieplannen naar het huidige Katwijk begeven heeft. De teksten spreken echter vooral van “de Gallische kust”, waarbij andere plaatsen zoals Boulogne-sur-Mer, aan het Kanaal, dus ook logische kandidaten zijn. Het lijkt er echter wel op dat er rond deze tijd militaire bouwprojecten aan de gang geweest zijn in ons land. Vermoedelijk is het castellum van Praetorium Agrippinae (Valkenburg, ZH) rond deze tijd gebouwd. Ook van Laurium (Woerden) zijn er sterke aanwijzingen dat het fort rond deze tijd gebouwd is en ook van Albanianae (Alphen aan den Rijn) en het castellum op de Hoge Woerd in De Meern (mogelijk heette dit castellum Fletio) wordt vermoed dat de eerste constructie rond deze tijd plaatsvond. Opmerkelijk is dat er waarschijnlijk ook gebouwd werd aan Fectio, de grote basis van de Classis Germanica, de vloot van Germanië, wat een verzameling van manschappen en schepen doet vermoeden. Het castellum bij Velsen, aan het IJ, dat waarschijnlijk Flevum heette, lijkt ook weer in gebruik te zijn geweest. Allemaal zaken die duiden op een verhoogde militaire activiteit.

In het Britse jeugdprogramma Horrible Histories wordt Caligula's "veldtocht" op de hak genomen.
In het Britse jeugdprogramma Horrible Histories wordt Caligula’s “veldtocht” op de hak genomen.

Volgens het verhaal zou de hele veldtocht zijn uitgelopen op een lachwekkend debacle, waarbij hij de soldaten schelpjes liet rapen op het strand, die vervolgens als oorlogsbuit van strijd tegen de zee moesten worden meegenomen. Verder liet hij naar het schijnt pijlen in de zee schieten. Ook zou hij voor zijn triomftocht Gallische gladiatoren hebben willen opvoeren als krijgsgevangenen van de veldtocht, al lijkt het erop dat het zover niet gekomen is. Menig Romeins schrijver zag dit vreemde verhaal als een bewijs van Caligula’s krankzinnigheid, maar tegenwoordig probeert men rekening te houden met meer logische verklaringen. Volgens bepaalde versies van het verhaal zou Caligula wel degelijk zijn uitgevaren, maar zijn omgekeerd toen hij merkte dat de andere schepen hem niet volgden. In deze formulering klinkt dat nogal komisch, maar indien het werkelijk het geval is geweest zou dat gelden als muiterij. Wellicht zou dat verklaren waarom de invasie geen doorgang vond, waarbij de opdracht om dan maar schelpen te rapen misschien gold als een soort vernederende straf voor de soldaten die de zee niet op durfden.

Op veel munten lijkt Caligula als militair triomfator te worden neergezet. Dat zou kunnen betekenen dat zijn werk aan de Gallische kust toch niet zo idioot was als men beweerde.
Op veel munten lijkt Caligula als militair triomfator te worden neergezet. Dat zou kunnen betekenen dat zijn werk aan de Gallische kust toch niet zo idioot was als men beweerde.

Een andere mogelijkheid is dat het om niet veel meer ging dan een verkenningsmissie of een oefening in het verplaatsen van een grote hoeveelheid soldaten, als voorbereiding op een latere echte veldtocht (die tijdens Caligula’s leven overigens niet meer plaatsvond, want al in 41 na Chr. werd de jonge keizer vermoord). Het “bevechten” van de zee zou zelfs een soort godsdienstig ritueel kunnen zijn geweest. Ook zijn er theorieën dat er helemaal geen sprake is van het letterlijk rapen van schelpen. Het is mogelijk dat met het woord iets in figuurlijke zin bedoeld wordt, dat men echter letterlijk is gaan nemen. Misschien stond de term “zeeschelpen” wel voor schepen die op het Kanaal of de Noordzee werden buitgemaakt: schepen van de Britten of van Germaanse zeerovers. Er is zelfs een theorie dat het woord staat voor vrouwelijke genitaliën, wat kan duiden op grootschalig bordeelbezoek door de soldaten… of erger…

Katwijk
Bij de monding van de Oude Rijn, in Katwijk, staat een monument voor Caligula’s “strijd” met de zee.

Hoe het precies gegaan is, zullen we wel nooit helemaal zeker weten. En hoe onzeker Caligula’s aanwezigheid in ons land dan ook is, men kon het toch niet laten om een monument voor de gebeurtenis te plaatsen in Katwijk, vlakbij de monding van de Rijn. Dit ondanks de zeer beruchte reputatie van Caligula en de wijze waarop de Romeinse geschiedschrijvers het verhaal als pure waanzin hebben uitgelegd. Tot slot nog één enkele aanwijzing waarom het allemaal in Zuid-Holland zou hebben kunnen afspelen. Volgens Tacitus verwierf een hoofdman aanzien onder zijn volk door de spot te drijven met Caligula’s belachelijke onderneming. Die hoofdman was een Cananefaat.