Traiectum ad Mosam: Maastricht als Romeins centrum

Maastricht,_maquette_laat-Romeins_Maastricht_(F_Schiffeleers,_1992)_05Na de Roerstreek en de Limburgse engte volgen we de Romeinse weg langs de Maas zuidwaarts en bereiken Zuid-Limburg. In deze streek kruisen meerdere wegen elkaar, waarvan de Via Belgica, die van Keulen naar Boulogne lag, de belangrijkste was, terwijl ook de Maas door het gebied stroomt en er vanaf de Via Belgica zijwegen zijn die leidden naar Nijmegen en Xanten. Geen wonder dat het een economisch rijk gebied was, waar het eenvoudigweg wemelde van de villa’s. Het is de weg tussen Nijmegen en Xanten die we volgen, langs al deze villa’s, nederzettingen en grafvelden, tot we uiteindelijk de plek bereiken waar deze weg de Via Belgica ontmoet. Hier stak de Via Belgica de Maas over en derhalve heette de plaats vermoedelijk Mosae Traiectum of Traiectum ad Mosam.

De Via Belgica, de Romeinse weg tussen Keulen en de westkust, is nog gedeeltelijk terug te vinden in het landschap ten westen van Maastricht.
De Via Belgica, de Romeinse weg tussen Keulen en de westkust, is nog gedeeltelijk terug te vinden in het landschap ten westen van Maastricht.

Vermoedelijk, want antieke bronnen waarin de oversteekplaats aan de Maas zo genoemd werd zijn er niet: de Latijnse naam stamt uit middeleeuwse bronnen. Pons ad Mosam is ook geopperd, maar deze naam slaat op een brug, terwijl er in eerste instantie waarschijnlijk slechts een voorde oftewel doorwaadbare plaats was. De plek moet wel in een vroeg stadium al van belang zijn geweest, omdat de Romeinen vrij vroeg aan de slag gingen met het aanleggen van bruikbare wegen om de verschillende bestuurscentra in Germania Inferior goed te verbinden. De Via Belgica was nodig om hoofdstad Keulen met Tongeren te verbinden, van waaruit men verder kon reizen naar de zee.

Romeinse bruggen zoals bij Maastricht zijn wereldberoemd. In eerste instantie was de brug volledig van hout, maar in de 4e eeuw kreeg hij stenen peilers.
Romeinse bruggen zoals bij Maastricht zijn wereldberoemd. In eerste instantie was de brug volledig van hout, maar in de 4e eeuw kreeg hij stenen peilers.

De oude Romeinse weg, die bedekt was met grind, viel gedeeltelijk samen met de Tongerseweg die vanuit België Maastricht binnengaat (en in België naar Tongeren leidt als de Maastrichtersteenweg). De eerste bouwwerken in Tongeren, Keulen en Bavay moeten ergens tussen 37 en 19 v. Chr. gebouwd zijn, en gezien het grote militaire belang van de regio in de jaren daarna, is het niet ondenkbaar dat de brug al in een vroeg stadium gebouwd werd. Dit suggereert de optie dat Drusus misschien al verantwoordelijk zou kunnen zijn voor de aanleg van de brug. Waarschijnlijk lag er voor die tijd al een inheemse nederzetting op de plek, maar daar is niet veel over bekend. Er zou een heiligdom geweest kunnen zijn.

Een peiler met leeuw geeft de plek van de Romeinse brug aan. Op de achtergrond de 13e-eeuwse Servaasbrug, vernoemd naar de Laat-Romeinse bisschop.
Een peiler met leeuw geeft de plek van de Romeinse brug aan. Op de achtergrond de 13e-eeuwse Servaasbrug, vernoemd naar de Laat-Romeinse bisschop.

In elk geval moet de brug al in het derde kwart van de eerste eeuw van onze jaartelling bestaan hebben. Tacitus vermeldt de brug namelijk in zijn verslag van de Bataafse opstand als de plek waar Julius Civilis zijn neef en rivaal Claudius Labeo verslagen zou hebben. Een verwoesting en wederopbouw van de brug is mogelijk, maar wordt niet vermeld. In elk geval groeide de plek aan de Maas uit tot een interessante handelsplaats. Aan de weg vanuit het westen moet een grafveld hebben gelegen ter hoogte van de Vrijthof. Bij de Vrijthof sloeg de weg rechtsaf, langs de tegenwoordige Havenstraat, om ter hoogte van de Plankstraat weer linksaf te slaan en naar de Maas te trekken. Opgravingen hebben aangetoond dat er in de Vroege Keizertijd al een aardige nederzetting bij de economisch zo aantrekkelijke oversteekplaats was: er zijn huizen van onder andere een schoenlapper en een apotheker teruggevonden.

De Jupitertempel onder Hotel Derlon.
De Jupitertempel onder Hotel Derlon.

Op het Onze-Lieve-Vrouweplein moet een tempel gestaan hebben, die in 1983 werd ontdekt onder Hotel Derlon en rond het jaar 100 gebouwd moet zijn. De tempel van Maastricht moet een ommuurd terrein van ongeveer 17 meter breed zijn geweest, gebouwd in steen met een waterput bij de voorgevel. De binnenhof van de tempel had een vloer van beton, roze om op marmer te lijken. Midden op het terrein stond een Jupiterzuil, met daaromheen meerdere nissen met beeltenissen van andere goden. In de hoek van het hofje stond een klein gebouw. We weten niet exact waar het voor diende, maar het zou een winkeltje kunnen zijn geweest. In het zuiden van het terrein stond het hoofdgebouw, met de cella, waar de beeltenis moet hebben gestaan van de godheid aan wie de tempel gewijd was. Welke godheid dit was is niet bekend: Jupiter is vanwege de grote zuil geopperd, maar dergelijke zuilen kwamen vaker voor op een tempelterrein zonder dat Jupiter zich ook in de cella bevond. Over dit deel van de tempel staat tegenwoordig de Onze-Lieve-Vrouwebasiliek, wat verder opgravingen lastig maakt.

De thermen van Maastricht, opgegraven in de Stokstraat.
De thermen van Maastricht, opgegraven in de Stokstraat. Een straat daar vlakbij heet zelfs letterlijk Op De Thermen.

Ten noorden van de tempel lag het badhuis, dat rond dezelfde tijd gebouwd moet zijn. De exacte datum is niet te bepalen omdat er meerdere bouwfasen zijn. Daarnaast zullen er ook herbergen en taveernes geweest zijn. Zo konden deze gelegenheden plaats bieden aan vrije tijd of zakelijke ontmoetingen en dus hun graantje meepikken van alle handelsreizigers en tempelbezoekers. Er lag dan ook zonder enige twijfel een haventje aan de Maas. Dat maakt het ook aannemelijk dat er een vorm van militair gezag aanwezig was, bijvoorbeeld in de vorm van een statio. Dit is tot op heden echter niet ontdekt.

Zelfs toen de Franken eenmaal als foederati op de Betuwe en later ook in Noord-Brabant woonden, konden ze een reële bedreiging voor Maastricht vormen.
Zelfs toen de Franken eenmaal als foederati op de Betuwe en later ook in Noord-Brabant woonden, konden ze een reële bedreiging voor Maastricht vormen.

Als de militaire aanwezigheid in de eerste t/m derde eeuw enkel tot een statio beperkt was, moet zich dat aardig gewroken hebben. Als handelsknooppunt bij een zeer belangrijke brug moet Maastricht een geliefd doelwit in tijden van oorlog zijn geweest. In 275, toen de Crisis van de Derde Eeuw zijn hoogtepunt in Germania Inferior bereikte, was dit opnieuw het geval. Keizer Aurelianus had met zijn herovering van de Gallische provincies het grensleger uitgedund en maakte dit nog erger door veel troepen over te plaatsen naar andere vuurhaarden. De Franken maakte hier dankbaar gebruik van door Germania Inferior binnen te vallen. Maastricht viel ten prooi aan hun plunderingen. Waarschijnlijk hebben de tempel en andere gebouwen hier zwaar onder geleden of zijn zelfs verwoest.

Model van het castellum van Maastricht met rechts de stenen brug. Let op de opvallende vorm van het castellum.
Model van het castellum van Maastricht met rechts de stenen brug. Let op de opvallende vorm van het castellum.

Begin vierde eeuw wisten de Romeinen echter hun controle over het rivierengebied te herstellen. Constantijn de Grote beval de plaats te versterken met stevige stenen muren. De brug werd in steen herbouwd rond 333 en op de plek waar de tempel en het badhuis hadden gestaan verrees een stevig stenen fort, 170 bij 90 meter, wat opvallend langwerpig is. De anderhalve meter dikke muren waren vermoedelijk 4 of 5 meter hoog. Aangezien de brug aan de andere kant even kwetsbaar of zelfs kwetsbaarder was, is er een sterk vermoeden dat hier een tweede versterking stond, hoewel dit niet ontdekt is. Het castellum van Maastricht was niet keurig rechthoekig, maar lichtjes gekromd. In het stratenpatroon van het ietwat verhoogde Stokstraatkwartier is de ligging van het fort duidelijk terug te herkennen.

Eén van de castellumtorens toen deze werd opgegraven aan de Houtmaas.
Eén van de castellumtorens toen deze werd opgegraven aan de Houtmaas.

Het fort had een toren op elke hoek, een poort op oost en west en zes gewone muurtorens: eentje aan zowel noord als zuid en twee aan zowel oost als west. Zes meter buiten de castellummuur lag de gracht die ongeveer 9 meter breed en 3,8 meter diep was, met een v-vormige doorsnee. De noord- en westkant van de gracht lagen waarschijnlijk droog terwijl door de zuidelijke gracht water van de Jeker stroomde. In het oosten lag geen gracht omdat hier de rivier stroomde. Tevens werd er in de vierde eeuw een horreum oftewel graanschuur aan toegevoegd, ongeveer ter hoogte van het oude badhuis. Deze bevond zich ten zuiden van de weg die door het fort heen liep. Andere gebouwen in het fort zijn moeilijker te identificeren. Bisschop Servatius van Tongeren, ook wel bekend als Sint-Servaas, bouwde ten zuiden het horreum een kapel, ongeveer op de plek van het oude heiligdom. Hier is de Onze-Lieve-Vrouwebasiliek later gebouwd. Het fort en de brug bleven lang na de dood van Constantijn in stand. Ze overleefden ook een inname door opstandige Franken in de herfst van 358, waarna onderkeizer Julianus het fort waarschijnlijk liet herstellen.

De uit Armenië afkomstige Sint-Servatius, de eerste bisschop actief op Nederlandse bodem, zou volgens de overlevering de eerste bisschop van Maastricht zijn geweest. Hij zou zijn gestorven in de stad, die nog altijd relieken van hem bevat. (De mijter op de buste is anachronistisch.)
De uit Armenië afkomstige Sint-Servatius, de eerste bisschop actief op Nederlandse bodem, zou volgens de overlevering de eerste bisschop van Maastricht zijn geweest. Hij zou zijn gestorven in de stad, die nog altijd relieken van hem bevat. (De mijter op de buste is anachronistisch.)

Servatius overleed laat in de 4e eeuw (mogelijk in 384) en zou in Maastricht begraven zijn als haar eerste bisschop. Dit is echter allemaal overlevering: of Servatius werkelijk in Maastricht stierf of begraven is blijft de vraag, hoewel er een basiliek naar hem vernoemd is. De grafsteen van de vierjarige Amabilis, uit begin 5e eeuw, is het eerste echte bewijs van een christelijke begrafenis in Maastricht. De kerk op het graf van Servatius werd pas later, in 560 gebouwd. Zowel deze kerk als de kerk in het oude fort bleven in gebruik: tot op de dag van vandaag staan hier de twee eerdergenoemde basilieken. De muren van het fort bleven tot in de 9e eeuw in gebruik en de brug wel tot 1275, toen hij vervangen werd door de Servaasbrug. Een bruggenhoofdje markeert echter nog de plek van de Romeinse brug. Resten van de tempel zijn te zien in de museumkelder van Hotel Derlon. Ook bevat Maastricht het Centre Céramique en zijn er relieken van Servatius te vinden in de St.Servaas. De binnenhof van de tempel stond tenslotte model voor de ommuring van de tempel in Archeon.

Catualium en Mederiacum: Romeinen nabij Roermond

Roman_roads_Atuatuca_noviomagusWe vervolgen onze tocht stroomopwaarts langs de Maas, waar we de vorige keer Venlo aandeden. Een interessante tocht, want het Limburgse landschap waarin we ons begeven is rijk aan vondsten: villa’s, inheemse nederzettingen en al wat meer. Het is dus duidelijk dat het Maasgebied zeer populair was bij de toenmalige elite, die vermoedelijk geromaniseerde inheemsen bestaan zal hebben. De route over de Romeinse weg aan de westoever voert ons langs Limburgs Kessel, waar een driegodensteen met Jupiter, Juno en Minerva werd aangetroffen bij afbraak van de kerk in 1869: de steen was in het kerkaltaar verwerkt! De oostelijk weg, op ruim 5 kilometer ten oosten van de Maas, voert ons tegelijkertijd langs de villa van Swalmen. Uiteindelijk bereikt de oostelijke weg Roermond en het westen het daar tegenover gelegen Heel. In deze omgeving bevonden zich mogelijk twee Romeinse plaatsen: Catualium en Mederiacum.

Het altaar voor Mercurius, ten westen van de Maas bij Horn.
Het altaar voor Mercurius, ten westen van de Maas bij Horn.

Catualium staat, zoals de meeste plaatsen aan de westoever van de Maas, op de Peutinger kaart vermeld. Het zou bij Heel gelegen kunnen hebben. Vondsten rondom de Stefanuskerk wijzen op een vicus, maar gezien de locatie is het niet onmogelijk dat er ook een legerplaats aanwezig kan zijn geweest. Op het terrein van Stichting Daelzicht werd in 2009 bovendien een groot grafveld ontdekt, met maar liefst 200 zeer diverse graven. Tevens waren hier sporen van een Romeinse weg aanwezig. Ten oosten van Heel, bij Beegden, bevond zich een tweede grafveld, wat tientallen graven met giften bevatte. Ten zuiden van Beegden moet zich ook een villa bevonden hebben. Dat zich bij Haelen, ongeveer 10 km ten noorden van Heel, nog 15 graven van de 1e t/m 3e eeuw gevonden zijn, wijst ook op bewoning in die omgeving. In Horn werd in 1838 ook Romeinse materialen als bouwmateriaal van een oude kerk terug. Er bevonden zich onder andere wijaltaren bij voor Mercurius Avernus en Mars Halamarthus.

Het in Roermond opgeviste votief van Rura.
Het in Roermond opgeviste votief van Rura.

Ten oosten van de Maas, bij Roermond, is zo mogelijk nog veel meer gevonden. Rond 1960 zijn er uit de rivier zelf resten van een tempel opgevist, gewijd aan de godin Rura. Behalve wat pilaarresten bevond zich er namelijk ook een votiefsteen bij, aan Rura gewijd door ene Sextus Opsilius Geminus. Deze stenen zijn te zien in Historiehuis Roermond. Daarnaast bevat Roermond en omstreken ook meerdere grafvelden en inheemse nederzettingen. Ten noorden van Roermond staat het kerkje van Asselt, waar Romeins bouwmateriaal in verwerkt lijkt, zoals beton en dakpannen, wat doet vermoeden dat er op de plek een villa of militair gebouw stond met hypocaustum. Verder naar het noorden zou ook een wachtpost gelegen kunnen hebben. Een villa in Maasbracht is aangetoond, met hypocaustum en dakpannen. De villa werd verlaten rond 270, toen de Crisis van de Derde Eeuw op zijn hoogtepunt was.

Jupiterbeeldje uit Melick.
Jupiterbeeldje uit Melick.

Melick, het kerkdorp ten zuiden van Roermond, is aangeduid als Mederiacum, dat in het Itinerarium Antonini wordt vermeld. In de omgeving van het dorp zijn fraaie vondsten gedaan. In 2009 dook bijvoorbeeld een 37 centimeter hoog brokstuk van een Jupiterbeeldje op in een achtertuin. De steen wordt bewaard in het Roerstreekmuseum van Sint-Odiliënberg. Tussen de twee dorpen zijn op de Lorberg ook sporen van bewoning aangetroffen, die op een villacomplex of zelfs een vicus kunnen duiden. Het zou kunnen dat het om Mederiacum gaat of in elk geval om een opvolger daarvan.

De haan van Arcanua, gevonden in Buchten.
De haan van Arcanua, gevonden in Buchten.

De twee meer zuidelijke plaatsen aan beide wegen die op de Peutinger kaart en in het Itinerarium Antonini geplaatst worden, Feresne in het westen en Teudurum in het oosten, vallen waarschijnlijk buiten Nederland omdat zij ter hoogte van de Limburgse landengte vallen. Feresne zou Dilsen, Mulheim of een andere plaats in België kunnen zijn, terwijl Tüddern in Duitsland als Teudurum wordt aangeduid. Ook in dit deel van Limburg zijn meerdere villa’s en grafvelden aangetroffen. Opnieuw zijn ook hier indrukwekkende religieuze voorwerpen opgedoken, zoals een Jupiterzuil in Grevenbicht en een tempel in Buchten, die waarschijnlijk gewijd was aan een godin die Arcanua heette, wat bleek uit een inscriptie die op een bronzen haan gevonden werd.

Van hieruit bereiken we Zuid-Limburg, wat zo mogelijk nog veel meer villa’s en beroemde vondsten bevat.

Ceuclum: Romeins knooppunt aan de Maas

ceuclumHet stroomopwaarts volgen van de Maas doet ons na Kessel, in Noord-Brabant, voor een aardige poos geen bekende Romeinse plaats tegenkomen, ofschoon villa’s, nederzettingen en grafvelden, zoals bij Wijchen, wel degelijk voorkomen. De eerste echt bekende plaats waar we op stuiten, bevindt zich nog net in Noord-Brabant en bevat tegelijkertijd een paar van de meest imposante ruïnes, hetgeen aan de constant verschuivende rivieren erg zeldzaam is. Op de plek waar de Maas vanuit het zuiden komt stromen en een bocht naar het westen maakt, ligt Cuijk. In de Laat-Romeinse tijd was dit als Ceuclum een zeer belangrijk strategisch punt.

Mogelijk was gouverneur Corbulo degene die als eerste een fort bij Cuijk liet bouwen.
Mogelijk was gouverneur Corbulo degene die als eerste een fort bij Cuijk liet bouwen.

Het is vrijwel zeker dat Cuijk de plaats is die op de Peutinger kaart Ceuclum genoemd wordt: het strategische punt aan de Maas en de relatief korte afstand tot Noviomagus tonen dat wel aan. De naam Ceuclum zou van het Keltische keujka, “kromme rivier”, kunnen komen – de taal van de inheemse bevolking was waarschijnlijk verwant aan het Keltisch. Het strategisch belang van de bocht in de Maas was al snel duidelijk: er moet al in de tijd van keizer Claudius een houten fort gestaan hebben, wellicht gebouwd in opdracht van gouverneur Gnaeus Domitius Corbulo, die voor meer delen van de Limes verantwoordelijk lijkt te zijn. De locatie van Cuijk was in de buurt van de bocht het gunstigste, omdat de plek in kwestie een rivierduin betrof, zodat dit een extra overwicht gaf tegenover eventuele aanvallers. Het fort was 150 bij 120 meter in oppervlakte en had twee of zelfs drie grachten. Er moeten ongeveer 500 soldaten in gelegerd zijn geweest.

De Romeinse tuin van Museum Ceuclum bevat onder meer een huisaltaartje, Romeins gesteente en een molensteen.
De Romeinse tuin van Museum Ceuclum bevat onder meer een huisaltaartje, Romeins gesteente en een molensteen.

Hoewel er een brandlaag in het oude fort is aangetroffen, zijn er geen sporen dat het tijdens de Opstand der Bataven verwoest is door de rebellen. Waarschijnlijk is het voor die tijd al geëvacueerd. De opvallende afwezigheid van munten van keizer Domitianus, die regeerde van 81 tot 96 na Chr., doet vermoeden dat het fort na de opstand niet opnieuw in gebruik was. Wel is het duidelijk dat de burgerlijke vicus bewoond bleef. Opgravingen dit jaar toonden de aanwezigheid aan van een badhuis uit de eerste eeuw, met resten van aardewerk en muurschilderingen. Ceuclum lag immers nog altijd aan zowel de Maas als aan een Romeinse weg en voor wie vanuit het zuiden naar Noviomagus wilde, moet het een ideale oversteekplaats geweest zijn.

Het hoofdgebouw van het Gallo-Romeins tempelcomplex in Archeon is gebaseerd op de tempel van Cuijk.
Het hoofdgebouw van het Gallo-Romeins tempelcomplex in Archeon is gebaseerd op de tempel van Cuijk.

Dat de vicus in de tweede eeuw nog bewoond was blijkt uit de constructie van een tempel op de plek van het oude fort, 17,5 bij 16,5 meter groot. De tempel was van het Gallo-Romeinse type: een hoge cella omgeven door een wat lagere porticus, waarschijnlijk met een hofje eromheen. De vicus zelf zal ongeveer 500 tot 750 bewoners hebben gehad en was 6 à 10 hectare groot. Mogelijk was er nog wel een garnizoen in de buurt, een paar kilometer ten noorden van Ceuclum, maar echt bewijs hiervoor ontbreekt op een militaire stempel op een dakpan na.

Postumus begon in de 3e eeuw met zijn "verdediging in de diepte", waardoor Cuijk ook militair weer relevant werd.
Postumus begon in de 3e eeuw met zijn “verdediging in de diepte”, waardoor Cuijk ook militair weer relevant werd.

Dat Ceuclum in de derde eeuw weer een militair bolwerk wordt, is voor de lezer wellicht geen verrassing. De helft van deze eeuw maakte het Romeinse rijk een periode van grote labiliteit door, waarin de ene keizer na de andere werd uitgeroepen en burgeroorlog aan de orde van de dag was. Bijgevolg werden de volkeren buiten het rijk een meer reële dreiging: zij kregen in de gaten dat het Romeinse rijk niet zo sterk en goed georganiseerd was als het altijd had geleken en kregen hierdoor meer lef, hetgeen resulteerde in meer en beter georganiseerde invallen. Ons land kreeg invallen te verduren van een coalitie die de Franken genoemd werd. Een Frankische inval werd in 260 verslagen door generaal Postumus, die zichzelf kort hierna tot keizer uitriep, maar nooit de moeite nam om Rome in te nemen en zijn eigen “Gallische keizerrijk” regeerde.

Constantijn de Grote en zijn zoon Constans spelen een belangrijke rol in het herstel van Cuijk als militair bolwerk.
Constantijn de Grote en zijn zoon Constans spelen een belangrijke rol in het herstel van Cuijk als militair bolwerk.

Postumus en zijn opvolgers zagen in dat enkel een bewaakte Rijngrens niet genoeg was om goed georganiseerde invallers tegen te houden. Weliswaar kon bij belegering van een grensfort hulp komen van andere forten, maar als de vijand hier rekening mee hield konden er meerdere forten tegelijk de dupe zijn en was een fort waarvan het garnizoen uitrukte om elders te helpen natuurlijk des te kwetsbaarder. De Gallische keizers plaatsten dan ook een flinke hoeveelheid cavalerietroepen in het achterland, die in geval van belegering van een aanval op een grensfort razendsnel te hulp konden komen. Dit maakte het de Franken en andere Germaanse coalities moeilijker om het Romeinse rijk binnen te dringen, zodat de grensprovincies weer wat adem konden halen. Toen het Gallische keizerrijk in 274 echter werd overrompeld door de troepen van keizer Aurelianus, was het met die rust gedaan. De strijd had de grenslegers goed uitgedund en tot overmaat van ramp plaatste Aurelianus veel van de overlevenden over naar andere brandhaarden, zodat de Franken meteen weer tevoorschijn kwamen. Ceuclum moet hier ernstig onder geleden hebben: de plaats kende twee grafvelden, die beide niet in gebruik waren na 275.

De bouw van de brug bij Cuijk, gereconstrueerd en uitgelegd bij Museum Ceuclum
De bouw van de brug bij Cuijk, gereconstrueerd en uitgelegd bij Museum Ceuclum

Een jaar of twintig later werd het Romeinse gezag over het Nederlands rivierengebied hersteld door Constantius Chlorus, die de rivieren nodig had om Brits graan naar grote steden als Keulen te vervoeren. Constantius en zijn zoon Constantijn de Grote herstelden het systeem van Postumus en versterkten de grenssteden flink. Hiervoor werd de infrastructuur tussen de forten en garnizoenssteden ook verbeterd: bij Ceuclum, waar de Maas nog niet eerder verzand was geweest, werd een stevige brug gebouwd, waar cavalerietroepen uit bijvoorbeeld Tongeren veel sneller over konden steken. Op de plaats van het oude castellum van Ceuclum werd een nieuw fort gebouwd, om een nieuwe brug te bewaken. Het was ongeveer zo groot als het oude fort en bevatte onder meer een graanschuur. De brug moet gebouwd zijn tussen 347 en 349, maar al veel eerder was er een houten bouwsel dat wellicht een kade was aangelegd bij Ceuclum, ergens tussen 320 en 342.

Een pijler van de Romeinse brug, aangegeven op de Waalstraat (ironisch genoeg aan de Maas)
Een pijler van de Romeinse brug, aangegeven op de Waalstraat (ironisch genoeg aan de Maas)

De brug van Ceuclum was waarschijnlijk gebouwd door houten palen in de rivierbedding te drijven en hier stenen pijlers op te bouwen. In de stenen zijn dookgaten aangetroffen, die dienden om de stenen met ijzeren krammen aan elkaar te koppelen, waarna er lood over de verbinding gegoten werd. Er moet 9 ton metaal en 5000 ton steen gebruikt zijn voor de bouw, met nog eens 1600 m³ hout. Tussen de pijlers stond een afstand van 19 meter en er moeten er minimaal acht zijn geweest, aangezien de Maas 150 meter breed zou zijn geweest. De brug kan echter ook de volledige vallei tussen de rivierduin van Ceuclum en de heuvels aan de overzijde overbrugd hebben, wat een lengte van 450 meter zou betekenen. De brug kende drie bouwfasen: het jongste teruggevonden hout is op het jaar 390 gedateerd, maar het zou kunnen dat de brug nog tot de vroege middeleeuwen in gebruik was, al is dit niet bewezen.

Reconstructietekening van castellum en brug bij Museum Ceuclum.
Reconstructietekening van castellum en brug bij Museum Ceuclum.

Tegen de tijd dat de brug werd gebouwd was Constantijn de Grote al gestorven en in het westen van het rijk opgevolgd door zijn zoon Constans, die in 350 echter aan zijn einde kwam. De brug bij Cuijk raakte in de jaren hierop in verval, omdat Constans’ enige overlevende broer Constantius II zich weinig om het westen van zijn rijk bekommerde zodat de Franken in 355 vaste voet in Brabant en Limburg kregen en de brug niet langer onderhouden werd. Een tweede bouwfase vond plaats in de winter van 368 op 369, in opdracht van keizer Valentinianus I, die in september Nijmegen had bezocht. Het castellum werd versteend met halfcirkelvormige torens en een dubbele gracht. Dat één van de werklui het woord eterna (verbastering van aeterna, “eeuwig”) in een pijler grifte, was waarschijnlijk een spottende opmerking over de slechte staat van de brug, om maar aan te tonen dat het nieuwe werk vast veel langer zou blijven staan.

De Maasboulevard in Cuijk, op de plek van het castellum.
De Maasboulevard in Cuijk, op de plek van het castellum.

Die opmerking ten spijt moest de brug in 393 alsnog gerepareerd worden, wat erop duidt dat de Romeinen toen nog steeds enige controle over ons land hadden, hetgeen echter niet lang meer zou duren. 13 jaar later werden de laatste Rijntroepen naar Italië geroepen en werd de grensbewaking voorlopig aan de Franken overgelaten. “Voorlopig” bleek uiteindelijk “voorgoed”. Toen de brug uiteindelijk in verval raakte en instortte, werd deze niet meer hersteld en ook het castellum verviel en verdween. Het dorp bleef echter bestaan. Wie vandaag de dag naar Cuijk gaat, kan zowel op de Waalstraat (de kade aan de Maas) als in de Kerkstraat markeringen zien die op Romeinse bouwwerken duiden: de tempel, pijlers van de brug en de gracht van het castellum. In Museum Ceuclum is het nodige terug te zien over de vondsten en het Romeinse verleden. Wie een reconstructie van de tempel wil bekijken wende zich tot Museumpark Archeon, waar in de tempel dagelijks een ceremonie wordt nagespeeld met een offer aan Nehalennia.

Castellum Kessel-Lith: mysterie aan de Maas

kesselIn ons vorige artikel over Romeinse plaatsen aan de Maas deden we Empel aan. De bouwmaterialen van de tempel van Empel zijn, nadat de tempel zelf verwoest was, gebruikt voor andere bouwwerken, waaronder een castellum dat ongeveer 12 kilometer verderop aan de Maas werd gebouwd, om precies te zijn bij Kessel, in de gemeente Oss. Maar de Romeinse geschiedenis van dat gebied gaat misschien nog wel vele eeuwen terug, tot het begin van de Romeinse tijd in Nederland. Het zou het door Tacitus genoemde Vada, dat samen met Grinnes aangevallen werd in de Bataafse opstand, kunnen zijn.

Doorboorde schedels gevonden bij Kessel, vermoedelijk slachtoffers van Caesars aanval.
Doorboorde schedels gevonden bij Kessel, vermoedelijk slachtoffers van Caesars aanval.

De vondst van een grote hoeveelheid menselijke resten van rond het jaar 55 v. Chr. hebben de theorie doen ontstaan dat Kessel de locatie zou kunnen zijn van een veldslag tussen de Romeinen enerzijds en de Usipeten en de Tencteren anderzijds. Volgens Nico Roymans was dit het beruchte bloedbad waar Julius Caesar in zijn Commentarii de Bello Gallico over schrijft. De Usipeten en de Tencteren, door Caesar aangeduid als Germaanse stammen, waren in 56 v. Chr. het noorden van Gallië binnengevallen in de hoop gebruik te maken van de onrust om er een plaats te verwerven, na door de Sueben van hun eigen grond verjaagd te zijn. Toen de Usipeten en Tencteren hun oog lieten vallen op het gebied van de Ubiërs, in de buurt van Keulen maar ten oosten van de Rijn, riep deze stam echter Romeinse hulp in. Hierna trachtten de Usipeten en Tencteren de Rijn over te steken om zich in zuid-Nederland en Vlaanderen te vestigen.

Zwaardfragmenten uit Kessel wijzen op rituele begrafenissen
Zwaardfragmenten uit Kessel wijzen op rituele begrafenissen

Niet alleen zat Caesar niet op Germaanse invallen te wachten, maar bovendien dreigden de stammen naar het zuiden door te treken, wat Caesar overigens mooi gebruiken kon om zichzelf neer te zetten als verdediger van Gallië. Hij trok in 55 v. Chr. naar het noorden en sprak met de Germaanse afgezanten, die vroegen om vrede en woonruimte ongeacht waar in Gallië. Caesar wees het verzoek af omdat hij niet op onrust in Gallië zat te wachten en gaf hen opdracht zich bij de Ubiërs te vestigen. Caesar stelde zich in het conflict op als havik: verzoeken om wapenstilstand en om niet verder op te rukken wees hij af en toen de Germaanse leiders met Caesar kwamen praten om excuses te maken voor een schermutseling tussen hun mensen en de Romeinen, nam hij de gezanten gevangen, een daad die eigenlijk tegen het oorlogsrecht was. Vervolgens opende hij naar eigen zeggen een verrassingsaanval op de twee stammen, waarbij hij zijn ruiterij de vrouwen en kinderen liet aanvallen. De meeste vluchtende Usipeten en Tencteren zouden zijn gedood bij het punt waar Rijn en Maas samenvloeiden.

Reconstructietekening van de tempel van Kessel, met afmetingen erbij. Welke godheid er aanbeden werd is onbekend.
Reconstructietekening van de tempel van Kessel, met afmetingen erbij. Welke godheid er aanbeden werd is onbekend. (© tekening; Bert Brouwenstijn, ACASA, Vrije Universiteit Amsterdam)

Aangezien vlakbij Kessel en Lith de Maas en Waal samenvloeien, meent Nico Roymans dat dit de door Caesar beschreven locatie moet zijn. De grote hoeveelheid gevonden botten zijn van mannen, vrouwen en kinderen en van in elk geval een deel ervan kan worden aangetoond dat zij door geweld om het leven zijn gekomen. Bovendien zijn er wapens bij hen begraven. Meerdere van de gevonden zwaarden lijken opzettelijk verbogen of gevouwen, wat een rituele begrafenis impliceert. Of Kessel de daadwerkelijke locatie van het door Caesar aangerichte bloedbad was, is hiermee nog niet honderd procent vastgesteld. Wel staat het vast dat Kessel ook voor de inheemse bevolking een belangrijke locatie was. Er zijn namelijk ook resten van een Gallo-Romeinse tempel aangetroffen, misschien wel de grootste van Noordwest-Europa. Dit zou kunnen betekenen dat Kessel het centrum van de cultus van Hercules Magusanus was of wellicht van de cultus Julius Caesar, die na zijn dood immers vergoddelijkt werd.

De Lithse Ham, het water dat misschien nog meer resten van de tempel, het castellum en het grafveld herbergt.
De Lithse Ham, het water dat misschien nog meer resten van de tempel, het castellum en het grafveld herbergt.

De resten van de tempel werden in de vierde eeuw, samen met resten van de Tempel van Empel, gebruikt om een stenen fort te bouwen, wat past in de zogenaamde “verdediging in de diepte”, die vanaf de regering van Postumus in de 3e eeuw werd geïntroduceerd en in de 4e eeuw vaste vorm kreeg. Er waren in deze periode wat minder castella langs de Rijn in gebruik, maar daar stond tegenover dat er ook castella aan de Maas en Waal werden gebouwd, zodat een eventuele inval altijd nog kon worden opgevangen. Hoe het castellum ten onder is gegaan is onduidelijk, maar wellicht is het onder water komen te staan. Het blijft net zo goed een beetje een mysterie of de grote hoeveelheid menselijke resten en wapens daadwerkelijk het resultaat van een veldslag of bloedbad zijn, laat staan of dit die beruchte plek is waar Julius Caesar over schrijft. De tempel en het castellum zijn in elk geval vastgesteld. Zichtbaar zijn de restanten ervan niet voor de voorbijganger: alle drie de plaatsen liggen nu onder water in de Lithse Ham. Het is een begraven mysterie.

De vicus en tempels van Elst

211We hebben de Romeinse plaatsen langs de kust, de Rijn, het Kanaal van Corbulo en de Waal behandeld. Voor we ons op de plaatsen langs de Maas gaan richten, maken we vanuit Nijmegen nog een kleine uitstap naar het noorden. Tussen de Waal en de Rijn lagen een nederzetting en enkele tempels, waarvan één opvallend grote die na een bombardement in de Tweede Wereldoorlog werd ontdekt. We hebben het hier uiteraard over Elst, in Gelderland.

De eerste tempel van Elst was waarschijnlijk van vrij eenvoudig ontwerp, hoewel het een flink gebouw was.
De eerste tempel van Elst was waarschijnlijk van vrij eenvoudig ontwerp, hoewel het een flink gebouw was.

Bij het tegenwoordige Elst moet in de Romeinse tijd een zijtak van de Rijn gelopen hebben. Al in de IJzertijd moet hier een open heiligdom van de lokale bevolking gelegen hebben. Waarschijnlijk heeft men in de eerste helft van de eerste eeuw van onze jaartelling een tempel op deze plek gebouwd. Deze eerste tempel was waarschijnlijk vrij simpel ontworpen: een rechthoekig gebouw met een trapeziumvormig dak. Veel meer kwam er niet aan te pas.

Maquette van de tweede bouwfase van de Tempel van Elst, in Museum het Valkhof.
Maquette van de tweede bouwfase van de Tempel van Elst, in Museum het Valkhof.

De tempel werd waarschijnlijk herbouwd in het begin van de 2e eeuw, misschien in relatie met een bezoek van keizer Trajanus aan Germania Inferior. Deze tempel werd van natuursteen gebouwd op een formaat van 23 bij 30 meter. De hoogte was daarbij ook opvallend: de tempel was wel 17 meter hoog, een hoogte die de tempels in Pompeii zelfs niet haalden. Het lijkt er daarom duidelijk op dat de tempel van Elst bedoeld was voor een belangrijke godheid, die door de Romeinen met één van hun eigen goden werd vereenzelvigd. Bij de tempel werden namelijk ook sporen gevonden van een zogenaamde suovetaurilia, het drievoudig offer van een varken, schaap en stier, hetgeen gewoonlijk alleen weggelegd was voor Mars en Mater Matuta, die de mannelijke en vrouwelijke kant van de vruchtbaarheid vertegenwoordigden.

Welke godheid er aanbeden werd in de Tempel van Elst is niet bekend, al denken we snel aan Hercules Magusanus.
Welke godheid er aanbeden werd in de Tempel van Elst is niet bekend, al denken we snel aan Hercules Magusanus.

Hoewel het nog niet definitief is aangetoond welke godheid er in de tempel vereerd werd, zou het Hercules Magusanus kunnen zijn: Magusanus was de Bataafse oppergod en Hercules was op zijn beurt een belangrijke Romeinse god, hoewel hij niet met vruchtbaarheid geassocieerd werd. Zoals bij het Gallo-Romeinse tempeltype gebruikelijk is, werd de cella (het hoofdgebouw) van de nieuwe tempel door een zuilengalerij of porticus omgeven. Ook lag er een ommuurd terrein omheen van 70 bij 83 meter.

Op de locatie van de tempel van Elst-Westeraam is weinig te zien dat de aanwezigheid van de tempel verraadt
Op de locatie van de tempel van Elst-Westeraam is weinig te zien dat de aanwezigheid van de tempel verraadt

De tempel lag hoogstwaarschijnlijk aan een weg die vanuit Noviomagus naar de Rijn liep, mogelijk dezelfde weg waar bij Driel resten van zijn aangetroffen. Gezien het belang van de tempel was er vast en zeker een vicus rondom het heiligdom aanwezig. Een belangrijke aanwijzing hiervoor is een gebouw waar in 1953 en 1970 resten van werden gevonden. Het ging om muurresten met een houten fundering, waarschijnlijk van bomen die eind 1e eeuw gekapt werden. De vondst van een tegel van een hypocaustum maakt dat het gebouw vaak als badhuis wordt aangeduid, maar hier is verder geen enkel bewijs voor. Het zou ook om een villa kunnen gaan. Het onbekende bouwwerk en de tempel zijn ongeveer in dezelfde richting gebouwd, wat doet vermoeden dat het dus om een nederzetting ging. Deze zou onder Trajanus gebouwd kunnen zijn, misschien met al wat eerdere bouwfasen.

De tempel van Elst-Westeraam, met bijbehorende waterput.
De tempel van Elst-Westeraam, met bijbehorende waterput.

Meer naar het oosten bevindt zich een tweede (of dus eigenlijk derde) tempel. Deze tempel werd in 2002 ontdekt bij de aanleg van een nieuwe wijk. De tempel van Elst-Westeraam was een stuk kleiner en werd rond het jaar 100 gebouwd. Waarschijnlijk stonden er al wel eerder houten gebouwen die als heiligdom dienst deden. De tempel werd omgeven door enkele greppels en mogelijk een houten omheining. Dat deed hem de tand des tijds echter niet doorstaan: na ongeveer een eeuw raakte de tempel van Elst-Westeraam waarschijnlijk in verval. Wel werden er in de vierde eeuw mensen begraven.

De funderingen van de tempel van Elst zijn niet alleen zichtbaar bij de Grote Kerk, maar ook eronder!
De funderingen van de tempel van Elst zijn niet alleen zichtbaar bij de Grote Kerk, maar ook eronder!

Eind derde eeuw, toen de Crisis van de Derde Eeuw de grenslegers had uitgedund en het Bataveneiland grotendeels aan de Franken overgeleverd was, werd de grote tempel van Elst ook verlaten. Vondsten uit de Late Oudheid zijn niet in de omgeving gedaan, zodat het erop lijkt dat de cultus niet werd voortgezet. In de 8e eeuw werd er een kerk op de plek gebouwd. Inmiddels staat hier de Grote Kerk, waar in de Tweede Wereldoorlog de fundamenten van de tempel onder zijn teruggevonden. De funderingen zijn hier nog te zien en onder de kerk zijn de restanten in een museum te bezichtigen. Het is niet bewezen dat de naam Heliste, die in de 8e eeuw werd opgetekend en uiteindelijk veranderde in Elst, al in de Romeinse tijd bekend was.