De Romeinse Reisgids – hoofdstuk 6: het land achter de Rijn

Het is een misvatting dat de Romeinen nooit ten noorden van de Rijn zijn geweest. Wel is de bezetting door Romeinse troepen hier veel korter geweest, zodat er uiteindelijk ook geen daadwerkelijke provincie is ingericht. Het noorden van Nederland bleef echter deel van de Romeinse periferie. Met de meeste stammen die in het gebied woonden werden bondgenootschappen gesloten, wat in de Romeinse tijd eigenlijk neerkwam op een soort vazalstatus: de volkeren in kwestie bestuurden zichzelf maar waren schatplichtig en leverden soms ook wat hulptroepen. Plaatsen met een naam en Romeinse gebouwen zijn hier zeldzaam, dus de reisgids zal zich hier meer richten op naamloze inheemse nederzettingen en interessante archeologische vondsten.

Ten zuiden van het Flevomeer (Flevoland, het Gooi en Gelderland)

Reisgids Flevo zuidBij aanvang van de Romeinse tijd lag er ter hoogte van het IJsselmeer, een meer dat de Romeinen het Flevomeer noemden. Wie er direct ten zuiden van het meer woonden is onduidelijk. In het oosten is er wat meer duidelijkheid. De Achterhoek werd vermoedelijk bewoond door de Chamaven. De Romeinen lieten de stam, zelfs toen ze besloten het gebied achter de Rijn niet te besturen, duidelijk merken wie de baas was. De Chamaven moesten veel grond bij de Rijn prijsgeven zodat hier graanvelden voor het Romeinse leger konden worden aangelegd. De Saliërs zouden hun buren op de Veluwe kunnen zijn geweest, al is dat niet helemaal zeker. In de 3e en 4e eeuw worden zowel de Chamaven als Saliërs omschreven als stammen van de Franken: nadat de Salische Franken op de Betuwe waren toegelaten, waren zij op eigen houtje doorgegaan naar Toxandrië (Noord-Brabant) en namen de Chamaven snel de Betuwe in.

meer1. Flevomeer
Locatie: IJsselmeer
Het Flevomeer was, net als het IJsselmeer nu, het grootste meer van Romeins Nederland.Verwar dit niet met de latere Zuiderzee, want het Flevomeer was veel kleiner en grensde ook in het noorden waarschijnlijk aan land of in elk geval aan kwelders. Vermoedelijk liet veldheer Drusus bij het begin van zijn veldtochten één of meer kanalen graven om vanuit de Rijn het Flevomeer en de Waddenzee te bereiken, maar waar deze Drususgracht lag is tot op heden onbekend. Wellicht waren de Vecht en de IJssel nuttige natuurlijke waterwegen om het meer te bereiken, al sloot de IJssel toen waarschijnlijk nog niet aan op de Rijn. Via het Flevomeer bereikte Drusus niet alleen de Waddenzee, maar ook het land van de Frisii. Dat Drusus voor deze route koos, is te wijten aan het feit dat de Romeinen de Noordzee onbetrouwbaar vonden vanwege het sterke verschil tussen eb en vloed en de stormen die er soms op uitbraken. Vele eeuwen later werd de provincie Flevoland naar het Flevomeer genoemd, al is de positie ervan waarschijnlijk wat zuidelijker.
Speciaal in de Romeinenweek: “Expositie Oostvaardersplassen” in Natuurbelevingscentrum de Oostvaarders (28 april-6 mei, 11:00-15:00)

kotterbos_vici_org2. Wachtpost Kotterbos
Locatie: Kotterbos bij Lelystad
De vondst van een wachtpost of wachttoren in het Kotterbos in Flevoland, bewijst dat hier in de Romeinse tijd land lag, waarschijnlijk een moerasbos. Koolstofdatering toont aan dat de houtresten er rond 69 na Chr. stonden, het jaar waarin de Opstand der Bataven uitbrak. De stammen waren 7 meter lang. Ook dook er een basaltsteen op, die ten zuiden van Bonn gewonnen moet zijn. Dit soort stenen zijn in Romeinse platbodems als ballast gebruikt, wat op scheepvaart duidt. Vanuit de wachtpost moet Fectio via de Vecht en Rijn in een dag tijd te bereiken geweest zijn. Of de post werkelijk Romeins was of juist werd aangelegd door de rebellen is niet zeker.

gooi3. Dagmarskampen Westerheide
Locatie: Westerheide bij Hilversum en Laren
Op het Actueel Hoogtebestand van Nederland nam men twee opvallende ruitvormen waar op de Westerheide. Het is mogelijk dat hier dagmarskampen werden aangelegd door Romeinse troepen die ten noorden van de Rijn opereerden. De reden voor zo’n tocht kan verschillend zijn geweest: een veldtocht, een strafexpeditie of een oefening. Veldtochten ten noorden van de Rijn met als doel daadwerkelijke oorlog en verovering werden vanaf het midden van de 1e eeuw niet meer ondernomen; strafexpedities en oefeningen vonden nog veel langer plaats.

Soldaat2_marskamp4. Dagmarskamp Ermelosche Heide
Locatie: Ten hoogte van de Flevoweg (N203) op de Ermelosche Heide
Het dagmarskamp van Ermelo is een zeldzaamheid: het is het enige met zekerheid aangetoonde Romeinse marskamp in Nederland. Niet zo vreemd, want gewoonlijk werden de kampen zorgvuldig afgebroken, zodat er amper een spoor achterbleef en eventuele vijanden het terrein niet in gebruik zouden nemen. Zelfs de greppels werden dan dus dichtgegooid. Waarom dat laatste op de Ermelosche Heide niet gebeurd is blijft een raadsel. Het geeft in elk geval een interessante kijk op hoe dit soort kampen eruit zagen. Het kamp moet rond het jaar 170 aangelegd zijn en was groot genoeg voor een heel legioen. Dat de wallen niet in een keurige rechte lijn lopen maar licht kronkelen toont aan dat er een hoop verschillende ploegen tegelijk aan de greppel en omwalling werkten, zodat het kamp in een paar uur kon worden opgezet. As van broodovens doet vermoeden dat het legioen drie dagen gebleven is, wat opvallend lang is. Waarom dat gebeurde is ook niet duidelijk. Misschien was er sprake van een strafexpeditie tegen de Chamaven of Saliërs.
Bezienswaardigheden: zichtbare contouren kamp; stenen Romein bij ingang kamp; informatiezuil
Speciaal in de Romeinenweek: Romeins Marskampwandelroute (28 en 30 april, 1-5 mei); Op reis met de Romeinen + VR Experience (28 april, 11:00-14:00); Romeinse bierveldtocht BurgBieren (3 mei 10:30-17:00)

venusheerde5. Venus van Heerde
Een bewijs dat ook Romeinse godsdienst zijn weg naar het noorden kon vinden is bijvoorbeeld de Venus van Heerde: een bronzen beeldje dat ergens tussen 10 en 130 na Chr. gemaakt werd. Het brons is om een kleien kern heen gegoten, met zilver op de ogen en het diadeem van de godin. Dat Romeinse godenbeeldjes hun weg naar het noorden vonden is niet zo vreemd als het lijkt. Ten eerste was een dergelijk beeldje waarschijnlijk kostbaar, zodat kooplui er veel aan konden verdienen. Ten tweede waren de goden van verschillende polytheïstische godsdiensten gemakkelijk te versmelten, zodat Romeinse en inheemse godsdienst gemakkelijk samen konden gaan.

6. Schat van Diepenveen
In Diepenveen werd in 1993 een schat van wel 106 Romeinse munten ontdekt. Later kwamen er nog meer munten naar boven tot het aantal op 370 zat, van koperstukjes tot in de Romeinse tijd al zeer kostbare zilveren denarii. Het zou kunnen dat de munten verloren zijn op een veldtocht ergens voor het jaar 49.

pakhuisA. Museum het Pakhuis Ermelo
Locatie: Molenaarsplein 24, Ermelo
Museum het Pakhuis in Ermelo bevat ook Romeinse stukken, wat natuurlijk logisch is omdat het dagmarskamp op de Ermelosche Heide ligt, ongeveer 4,5 kilometer verderop. In de tentoonstelling “Oog in Oog met de Romeinen” kun je in de Romeinse voetsporen treden, variërend van militaire bepakking tot Romeinse lichaamsverzorging.
Speciaal in de Romeinenweek: Oog in Oog met de Romeinen (28 april t/m 5 mei, 10:30-16:30)

soldatenB. Erve Eme (Zutphen)
Locatie: De Kaardebol, Harenbergweg 1 in Zutphen
De Erve Eme, op het terrein van de Kaardebol, is een klein openluchtmuseum dat een Frankisch erf toont. In principe richt het zich op de Vroege Middeleeuwen, maar aangezien deze begin met het einde van de Romeinse tijd is er sprake van overlapping. De Franken waren een inheemse groep Germanen met hun eigen gewoontes en godsdienst, die in de Vroege Middeleeuwen geleidelijk overging in het christendom (met enige druk van bovenaf). Het erf toont ambachten en diverse workshops en evenementen, waarbij de Late Romeinen niet ontbreken aangezien de scheidingslijn tussen Romeinen en Franken op den duur vrij dun was geworden.
Speciaal in de Romeinenweek: Romeinen in Zutphen?!? (29 april, 11:00-17:00)

Ten oosten van het Flevomeer (Overijssel, Drenthe en Groningen)

Reisgids Flevo oostMeer naar het noordoosten van Nederland was de Romeinse politieke invloed veel beperkter, al kwamen er veel goederen die kant op via handel. Wie er woonden is soms maar de vraag. Saliërs zouden het westen van Overijssel nog bewoond kunnen hebben. Twente wordt veel geassocieerd met de Tubanten, al hadden die wellicht ook gebied in het zuiden van Drenthe en ten oosten van Twente in Duitsland. Misschien dat de Chamaven het zuiden van Twente bewoonden. Waar het gebied van de Frisii of Friezen precies begon is niet helemaal duidelijk: misschien al in Drenthe. Rondom de Eemsmonding woonden de Ampsivariërs, die hier later werden verjaagd door de Chauken, die misschien wel tot in Groningen doordrongen. De migratie van de Ampsivariërs is tekenend voor een woelige periode in het jaar 58, toen diverse groepen stonden te popelen om het door de Chamaven verlaten land bij de Rijn in te nemen. Niet alleen de Tubantse buren, maar ook de gevluchte Ampsivariërs en een groep Friezen die het Flevomeer hadden overgestoken dienden zich aan. Allen werden gelast te vertrekken. In het geval van de Friezen, die zelfs een paar leiders naar Rome stuurden om hun zaak te bepleiten, moest zelfs geweld worden gebruikt.

1. Schat van Steenwijk-Onna
De schat van Steenwijk werd in 1884 ontdekt op de Steenakkers bij Onna. Hij bevatte maar liefst 237 zilverstukken! De vondst in 1985 van een denarius nog van voor de tijd van keizer Augustus, wordt hier vaak aan gekoppeld. De 237 munten zijn namelijk al net zo oud: de oudste is gedateerd op 145 v. Chr., terwijl de jongste uit de tijd van Tiberius komen. Waarschijnlijk is veldheer Germanicus in 15 na Chr. met zijn leger langs getrokken op weg naar het land van de Frisii. Steenwijk vormde namelijk een zeldzame begaanbare route naar het noorden.

schat anloo2. Muntschatten van Drenthe (Anloo, Balloo en Barger-Compascuum)
Drenthe is meerdere muntschatten rijk, vaak van aanzienlijke omvang. In 1952 vond men bij Barger-Compascuum een schat van 312 zilverlingen, samen met resten van een beurs en gordel. De schat was keurig onder een graspol verstopt in het veenmoeras. Wellicht was de eigenaar in paniek en probeerde zijn schat om één of andere reden te verbergen, zonder hem later nog op te kunnen halen. Een moeras als verstopplaats klinkt gewiekst, maar kan natuurlijk ook gevaarlijk zijn. De muntschat van Balloo werd al in 1839 ontdekt in het Andersche Diep. Veel van de zilveren munten zijn verloren gegaan toen ze aan lokale zilversmeden werden verkocht. De overgebleven 25% ligt in het Drents Archief. Balloo was een belangrijke plaats in de Romeinse tijd: in de Balloër Kuil werden in de steentijd al vergaderingen gehouden en in de Romeinse tijd liep hier nog steeds een route. Bij Anloo werden in 2008 en 2009 155 zilverstukken ontdekt uit de periode 69-222 na Chr., lang nadat de Romeinse veldtochten in het noorden geëindigd waren. De munten lagen in twee crematiegraven als grafgiften.

beile3. Schat van Beilen
De goudschat van Beilen bevat net als de schatten van Anloo, Balloo en Barger-Compascuum een aantal munten: 22 gouden solidi. De schat bevat echter ook nog vijf halsringen en een armband. Het is de rijkste Romeinse schatvondst van heel Drenthe. Waarschijnlijk zijn de sieraden gemaakt door solidi om te smelten, wat blijkt uit verdikkingen op de plekken waar Romeinse munten gewoonlijk versierd zijn. Alle munten zijn van voor het jaar 400, maar waarschijnlijk rond die tijd begraven, misschien als grafgift. Het zou om een rijk persoon of zelfs hoofdman van de nederzetting van Wijster kunnen gaan.

wijster4. Nederzetting van Wijster
Locatie: Beilerweg bij Wijster
Wijster bevatte in de Laat-Romeinse tijd waarschijnlijk een van de belangrijkste nederzettingen van Zuidwest-Drenthe. Al in 200 v. Chr. werd de plaats bewoond door ongeveer 150 mensen, maar tijdens de Romeinse tijd groeide het aantal boerderijen uit tot 15 à 20 en later zelfs misschien tot 25! Er woonden 500 mensen in het dorp, wat in die tijd opvallend groot is. Behalve een woon- en stalgedeelte in de centrale boerderij, stonden er spiekers, schuren en hutkommen omheen. Eén boerderij had een opvallend grote ingang, alsof hier de rijkste familie woonde. Ten westen lag het grafveld, waar een graf vol giften gevonden is. Waarschijnlijk is hier een dorpsbewoner die als officier in het Romeinse leger had gediend begraven rond het jaar 400. De schat van Beilen zou een offer uit het dorp geweest kunnen zijn. In die tijd liep het dorp op zijn einde: begin 5e eeuw werd het verlaten.
Bezienswaardigheden: Kunstwerk op de Beilerweg

5. Nederzetting van Groningen
Locatie: Lutkenieuwsestraat
Op de plek van de stad Groningen woonden al minstens in de Romeinse tijd mensen, misschien wel langer. Gevonden terra sigillata, Romeins aardewerk, stamt uit de 1e of 2e eeuw. Het kwam uit Gallië. In de Laat-Romeinse tijd moet er een fikse boerderij gestaan hebben, als is de exacte vorm ervan onbekend.

266px-Drents_MuseumA. Drents Museum
Locatie: Brink 1, Assen
Het Drents Museum bevat ook vondsten uit de Romeinse tijd, zoals de diverse muntschatten die sinds de 19e eeuw in Drenthe zijn gevonden. Maar ook zijn er diverse veenmummies tentoongesteld, die een beeld geven van de inheemse bevolking.
Speciaal in de Romeinenweek: Romeinse schatten in het Drents Museum (dagelijks m.u.v. maandag, 11:00-17:00)

Romeinen en mobiliteit: naar een nieuwe woonplaats

Octavius2De Romeinenweek staat voor de deur. Het thema Op Reis Met de Romeinen heb ik afgelopen maanden uitvoerig besproken. Daarbij hebben we het gehad over het wegennet, de waterwegen en de redenen waarom iemand op reis zou kunnen gaan. Maar daarbij is één vorm van reizen nog niet besproken. Je kunt immers ook op reis gaan met een permanent doel. Verhuizingen kwamen zeker, zowel voor individuen en families, als voor complete dorpen, stammen of volkeren. Het blogje van deze maand gaat over migratie!

Hoe lang Romeinse soldaten in een wachttoren verbleven is niet zeker, maar sporen van gezinnen wijzen erop dat het maanden of zelfs een paar jaar kon duren.
Hoe lang Romeinse soldaten in een wachttoren verbleven is niet zeker, maar sporen van gezinnen wijzen erop dat het maanden of zelfs een paar jaar kon duren.

Je denkt bij dat woord misschien meteen aan de Romeinen die na de verovering van Gallië en later Germania massaal dit land binnentrekken om er te gaan wonen. Dat is wat te eenvoudig. Wel is het zo dat als een eenheid soldaten, of dat nu een legioen, een detachement of een cohort hulptroepen was, naar een fort gestuurd werd, ze hier vrij permanent bleven zitten. Het is niet zo dat elke eenheid zo’n fort honderden jaren bezette, want er werden regelmatig eenheden verplaatst, maar een jaar of 10 is natuurlijk op een mensenleven ook erg lang, zelfs al lijkt in een geschiedenisboek maar kort. Legio X Gemina bleef meer dan 30 jaar op de Nijmeegse Hunnerberg gelegerd voor het overgeplaatst werd en het fort door een klein detachement overgenomen werd, langer dan de minimale diensttijd van een legionair! Aanvankelijk waren deze permanente forten er natuurlijk nog niet, zodat de soldaten vaak in een tijdelijk tentenkamp verbleven. Dat kon er echter ook best een poosje staan, maar werd nooit als een permanente woonplaats gezien. In de herfst werd het vaak zelfs verlaten, waarna de soldaten de winter in een winterkamp doorbrachten.

Dat de Helvetiërs van Zwitserland naar de westkust trokken bracht oorlog met zich mee. Een goede aanleiding voor Caesar om zich erin te mengen en Gallië te bezetten.
Dat de Helvetiërs van Zwitserland naar de westkust trokken bracht oorlog met zich mee. Een goede aanleiding voor Caesar om zich erin te mengen en Gallië te bezetten.

De migratie van Germaanse stammen was een zaak waar de Romeinen al lang voor hun komst naar dit land mee te maken kregen en meer dan ze lief was. Met Germanen bedoelden de Romeinen stammen met een oorsprong achter de Rijn, zodat deze al moesten verhuizen om in Romeins gebied te komen. Rond 100 v. Chr. trokken de Cimbren en Teutonen bijvoorbeeld door half Europa en kwamen hiermee een paar keer heftig in botsing met de Romeinen, zodat 6 oktober (de dag van de slag bij Arausio) voor altijd een ongeluksdag bleef. Het was opnieuw dit soort migratie die Caesar aangreep als casus belli voor de Gallische Oorlog: de Keltische Helvetiërs voelden de hete adem van Germaanse buren in hun nek en besloten naar het westen te trekken, waarop Caesar beweerde dat ze erop uit waren Gallië te veroveren en dus een bedreiging voor Rome vormden.

Caesar rekende in de Gallische Oorlog op meedogenloze wijze af met Germaanse en Keltische stammen die migreerden op een manier die hem niet aanstond.
Caesar rekende in de Gallische Oorlog op meedogenloze wijze af met Germaanse en Keltische stammen die migreerden op een manier die hem niet aanstond.

Tijdens deze Gallische Oorlog kwam Caesar ook naar het gebied tussen de Rijn en de Marne, waar de Keltische Belgen woonden. Ook zij hadden Germaanse noorderburen. De Romeinen kregen het opnieuw met trekkende Germanen aan de stok toen de Usipeten en de Tencteren Belgica binnentrokken. Ze waren door de Sueben, een andere stam, van hun land verjaagd en hadden gehoord dat Caesar in Belgica een belangrijke stam had uitgeschakeld, zodat ze hoopten zich in dat gebied te kunnen vestigen. Caesar vond dat onzin en gaf ze opdracht maar in het land van de Ubiërs, ten oosten van de Rijn te gaan wonen. Toen de onderhandelingen misliepen eindigde de kwestie met een veldslag, waarvan Caesar beweerde dat hij de stammen uitgeroeid had. Volgens sommigen was dat bij Kessel, in Noord-Brabant. Na de Gallische oorlog, toen Gallië zelf rustiger werd maar de Germanen een dreiging bleven, werden er wel Germaanse stammen door de Romeinen toegelaten. De eerste hiervan waren hun oude bondgenoten de Ubiërs, die zich tussen de Rijn en de Ruhr vestigden. Hun oude land werd ingenomen door de Chatti.

De Bataven zouden van de Chatti zijn afgesplitst.
De Bataven zouden van de Chatti zijn afgesplitst.

Zo komen we ook aan de stammen in Romeins Nederland. Nadat Caesar de macht van de Eburonen in het zuidoosten van Nederland (en het noordoosten van België) gebroken had, sprongen andere groepen in het machtsvacuüm. De Tungri werden zo de dominante stam in Zuid-Limburg en Belgisch Limburg. De Bataven en Cananefaten zijn wellicht net zo in Nederland terecht gekomen, maar niemand weet precies hoe. De vreedzame onderwerping van de Bataven zou onder Caesar gebeurd kunnen zijn, maar net zo goed veel later. Wel lijkt het erop dat ze in 12 v. Chr. al een tijd bij de Rijn woonden. Volgens Tacitus stamden ze af van de Chatti. Over de Zuid-Hollandse Cananefaten zegt hij vrij weinig, behalve dat ze veel op de Bataven leken. Velleius Paterculus noemt de Cananefaten als een stam die in 4 na Chr. door Tiberius onderworpen werd. Volgens sommigen woonde de stam toen misschien nog wel in het noordoosten van Nederland. Of zou hij zich vergist hebben?

Het bezoek aan Rome van de Friese hoofdmannen Malorix en Verritus was te wijten aan de wet die hun stam verbood om op de noordoever van de Rijn te komen wonen. Hun wens werd afgewezen.
Het bezoek aan Rome van de Friese hoofdmannen Malorix en Verritus was te wijten aan de wet die hun stam verbood om op de noordoever van de Rijn te komen wonen. Hun wens werd afgewezen.

Halverwege de eerste eeuw na Chr. vonden er een paar incidenten plaats die wel aantonen dat de Romeinen nog steeds zelf bepaalden wie in hun rijk mochten komen wonen en wie niet. De noordoever van de Rijn werd hier ook bij gerekend, want dan kon de oever vrijwel onbewoond blijven zodat de rivier moeilijker te bereiken was voor eventuele vijanden. Bovendien had het leger graanvelden nodig. De Chamaven in de Achterhoek kregen dan ook opdracht hun land bij de Rijn te verlaten. Toen een groep Friese boeren in 58 zonder toestemming aan diezelfde noordoever ging wonen, kregen zij opdracht te vertrekken. De Friezen stuurden zelfs twee hoofdmannen naar Rome om de zaak te bepleiten, maar het hielp niet. Ze werden allemaal verjaagd of gedood. Waarom die Friezen naar het zuiden getrokken waren is niet helemaal duidelijk. Wel werden in diezelfde tijd de Ampsivariërs van de Eemsmonding verdreven door de Chauken, dus misschien had deze onrust in het noorden er iets mee te maken. De Ampsivariërs vroegen om een woonplaats in het Romeinse rijk, maar kregen die niet. Een groot aantal troepen werd gestuurd om te voorkomen dat de stam de Rijn alsnog over zou steken. Uiteindelijk trok de stam Germania weer binnen en ging hier op in de overige bevolking.

De Crisis van de Derde Eeuw bracht niet alleen een hoop burgeroorlog. De Germaanse invallers werden lastiger en gevaarlijker dan ooit.
De Crisis van de Derde Eeuw bracht niet alleen een hoop burgeroorlog. De Germaanse invallers werden lastiger en gevaarlijker dan ooit.

Hoewel 58 na Chr. blijkbaar een woelig jaar was, zijn er verder maar weinig van zulke gevallen bekend uit de 1e en 2e eeuw, dus ging eht toch vooral om incidenten. Tijdens de Crisis van de Derde Eeuw kwam hier verandering in. Germaanse stammen achter de Rijn werden in deze tijd agressiever en beter georganiseerd, misschien omdat ze leerden van de Romeinen en tegelijkertijd flinker werden nu het Romeinse rijk zo’n puinhoop was. Een aantal stammen in de buurt van de Rijn verenigde zich in een verbond dat de Romeinen de Franken noemden. Onder andere de Saliërs, Chamaven en Tubanten – allemaal stammen uit het oosten van Nederland – maakten hier deel van uit. De Franken begonnen tijdens de Crisis steeds vaker de Rijn over te trekken op plundertochten, zeker toen de Romeinse forten steeds vaker leeg getrokken werden om andere oorlogen uit te vechten. Toen Postumus in 260 de Franken versloeg bij Empel, liet hij een deel echter als bondgenoten in het rijk wonen: in de moeilijke situatie leek dat een slimme oplossing, “verdeel en heers”. Tegelijkertijd maakte dat wel dat andere groepjes Franken probeerden hetzelfde voor elkaar te krijgen.

De Salische Franken gingen in de 4e eeuw van de Betuwe naar Toxandrië en het Menapisch gebied.
De Salische Franken gingen in de 4e eeuw van de Betuwe naar Toxandrië en het Menapisch gebied.

De rest van de 3e en ook 4e eeuw zou dit vaker gebeuren: een deel van de Franken kreeg toestemming om als foederati (min of meer autonome bondgenoten) in het rijk te komen wonen en de grens te verdedigen. Eerst op de Betuwe en later ook zuidelijker. Nieuwe forten werden vooral door Frankische soldaten in Romeinse dienst bemand. De laatste Cananefaten, Bataven en Tungri kunnen wel eens in die Franken opgegaan zijn. De Franken waren dan ook niet zozeer een volk, maar meer een verzamelnaam voor een bepaald verband van volkjes en stammen, die onderling ook regelmatig mot hadden. Hetzelfde geldt voor de Saksen in het noordoosten en misschien zelfs voor de “nieuwe” Friezen, die de gebieden van Zeeland tot de monding van de Weser gingen bewonen. De macht van de Franken in het midden en zuiden van Nederland was in de 5e eeuw zo groot dat bijna niemand in dit land er veel van merkte toen de laatste West-Romeinse keizer werd afgezet. De Franken, Friezen en Saksen regeerden rustig hun eigen koninkrijkjes.

Stammen en civitates in Romeins Nederland

De indeling van de belangrijkste "stammen" in Noordwest-Europa rond 150 AD. Wijzigingen in de kustlijn zijn op deze kaart genegeerd. (bron: wikimedia commons)

Salvete, barbari! Omdat ik zoveel door jullie land trek leek het me leek om de bevolking wat nader te beschrijven. Nee, niet jullie, maar de mensen die in de Romeinse tijd (mijn tijd dus) in dit land woonden. Het gebied ten zuiden van de Rijn viel bijna helemaal onder een Romeinse grensprovincie, Germania Inferior. Zoals die naam al aangeeft, werden de meeste mensen in dit land door de Romeinen onder de Germanen gerekend. De Germanen zijn niet één volk, maar meer een verzamelnaam voor allerlei stammen, volkeren en groepen. Maar Germania Inferior lag aan de rand van Gallië, zodat er wellicht ook Kelten woonden.

bataven
De beroemde Bataafse leider Julius Civilis, enkele eeuwen later geportretteerd door Rembrandt. Maarre… die kleren en dat tafelkleed… Niet echt een historicus, die schilder.

De beroemdste stam uit Romeinse Nederland is ongetwijfeld die van de Batavi of Bataven. (Sommige mensen spreken nog over Batavieren, maar dat is erg ouderwets.) Waar de Bataven precies vandaan komen weten we niet, maar volgens Tacitus waren ze na een conflict van de Chatten, middenin in het latere Duitsland, afgesplitst. Als we bedenken hoe stammen georganiseerd waren, zou het dus kunnen dat het om opstandige vazallen gaat. Tegenwoordig weten we echter steeds minder zeker of de Bataven nu Germaans of Keltisch waren. In elk geval trokken de Bataven naar het westen en gingen in het Nederlandse rivierengebied wonen. Mogelijk is dit met Romeinse toestemming gebeurd, ergens tussen de Gallische Oorlog (58-50 v. Chr.) en de oorlog van Drusus (12 v. Chr.). In dat jaar werden de Bataven andermaal onderworpen, maar omdat dit geweldloos ging werden zij als bondgenoten in het rijk opgenomen. Hierdoor is het fabeltje ontstaan dat de Bataven gelijkwaardige bondgenoten waren van de Romeinen, ook omdat zij geen belastingen zouden hoeven betalen. Dat is echter niet juist: de Bataven waren vrijgesteld van gewone belastingen omdat zij buitengewoon veel hulptroepen leverden (260 à 280 per jaar). Een bondgenootschap was in de Romeinse tijd echter nooit gelijkwaardig!

Noviomagus was beduidend kleiner dan Colonia Agrippina of Traiana. Maar van alle Romeinse steden in Nederland was het de grootste. (© Illustratie door Peter Nuyten)
Noviomagus, de hoofdstad van de Bataven. Het stelde weinig voor naast Rome, maar op zijn hoogtepunt was het een welvarend stadje!  (© Illustratie door Peter Nuyten)

Nog zo’n fabeltje: de Bataven zijn het beroemdst van alle stammen in Germania Inferior en worden daarom vaak met heel Nederland geassocieerd. Ook dat klopt niet: de Bataven woonden voornamelijk tussen Rijn en Waal, dus op de Betuwe. De Romeinen noemden het gebied tussen de twee rivieren dan ook het Insula Batavorum: Bataveneiland. Hun leefgebied strekte zich waarschijnlijk wel ten zuiden daarvan uit, want de Romeinen plaatsten het bestuurscentrum van hun civitas (administratieve gemeenschap) op de zuidoever van de Waal. Hier lag het bestuurscentrum in eerste instantie op het Valkhof in Nijmegen, waar de stad Oppidum Batavorum ontstond. In het jaar 69 kwamen de Bataven echter in opstand, onder leiding van Julius Civilis. Ze kregen steeds meer stammen mee in de strijd, maar uiteindelijk zag het er toch slecht uit voor hen. Ze staken hun hoofdstad in brand, vernielden de brug over de Waal en trokken zich terug op de Betuwe en uiteindelijk zelfs achter de Rijn. De Bataven waren namelijk niet alleen goede ruiters, maar ook uitstekende zwemmers. Uiteindelijk werden, na onderhandelingen, de oude verdragen hersteld. De nieuwe hoofdstad van de Bataven ontstond een paar kilometer ten westen van de oude. Dit werd Noviomagus. Helaas werd de stad in de loop van de derde eeuw verlaten.

De twee kampen en vlootbasis bij Velsen, aan de zuidoever van het Oer-IJ. (Tekening: Graham Sumner)
De twee kampen en vlootbasis bij Velsen werden in 28 na Chr. belegerd door de opstandige Frisii. (Tekening: Graham Sumner)

Ten noorden van de Rijn woont een bijna net zo beroemde stam: die van de Frisii of Friezen. Zij leven daar op terpen, waar zij koeien houden. Tacitus onderscheidt de Kleine Friezen in Noord-Holland en de Grote Friezen in Friesland en Groningen. De Romeinen kwamen voor het eerst in contact met hen toen Drusus in 12 v. Chr. naar het noorden voer en hen onderwierp, overigens ook weer zonder wapengekletter. Hun kennis van de wadden kwam goed van pas bij de Romeinse tochten langs de noordkust. Na de Slag bij het Teutoburgerwoud in 9 na Chr. wisten de Romeinen blijkbaar hun controle over de Friezen (of in elk geval over een deel van hen) te behouden. Toch brak er in 28 na Chr. een opstand uit, volgens Tacitus uit woede over de inhalige belastingen. Na een veldslag in het geheimzinnige woud van Baduhenna bleven de Friezen dus onafhankelijk. In 47 na Chr. werd het gebied echter onder de voet gelopen door generaal Corbulo, naar aanleiding van nogal hevige Friese en Chaukische piraterij in de Rijndelta. Corbulo zette alle hoofdmannen af en wilde een Romeins bestuur inrichten, maar kreeg hier geen toestemming voor van keizer Claudius, die geen onrust in Gallië wilde. Corbulo trok zich terug, maar bouwde voor de zekerheid wel een aantal nieuwe castella langs de Rijn. Mogelijk hebben de Friezen hierna nog wel een tijdje een soort vazalstatus gehad. Ook leverden ze nog hulptroepen voor in Brittannia. In de 3e eeuw trokken veel Frisii weg uit hun gebieden omdat lichte klimaatverandering ernstige ecologische problemen zoals overstromingen gaf. De achterblijvers moeten eind 3e eeuw nog flink lastig zijn geweest voor de Romeinen.

Forum Hadriani, aan het Kanaal van Corbulo, de tweede (officiële) Romeinse stad van Nederland.
Forum Hadriani, aan het Kanaal van Corbulo. Het was de tweede officiële stad in Romeins Nederland en de noordelijkste Romeinse stad op het Europese vasteland!

Ten westen van de Bataven woonden de Cananefates of Cananefaten (vroeger vaak Kaninefaten) genoemd. Ze zijn niet zo beroemd als de Friezen en Bataven, maar misschien ken je ze toch wel van je schoolboek. In tegenstelling tot wat veel mensen denken betekent hun naam niet “konijnenvatters” (er waren hier niet eens konijnen voor de Romeinse tijd). Vermoedelijk staat de naam voor “look-meesters”, omdat er op de zandgrond in het westen van Zuid-Holland uien, prei en look te verbouwen vielen. Ook de Cananefaten leverden hulptroepen, maar niet zoveel als de Bataven. Tacitus zei dat beide stammen veel op elkaar leken, maar dat de Cananefaten met minder waren, wat je doet afvragen of de stam-indeling niet een beetje door de Romeinen uit de mouw geschud was.

F-Canninefaten-Wijnveld
De Cananefaatse hoofdman Brinno werd in de zomer van 69 stoer op het schild geheven door zijn krijgers!

De afkomst van de Cananefaten is onbekend, maar er zijn wel wat ideeën over. De Romeinse historicus Paterculus, die deelnam aan de veldtochten van Tiberius, zegt dat ze in 4 na Chr. werden onderworpen. Dit zou kunnen betekenen dat de Cananefaten toen nog in de Achterhoek woonden en pas later op Romeinse uitnodiging naar het westen migreerden. Het is echter ook mogelijk dat ze dit veel eerder deden en gebruik maakten van het machtsvacuüm dat Julius Caesar hier in 50 v. Chr. achterliet: hun naam lijkt namelijk een mengeling van Keltisch en Germaans. Blijkbaar waren de Cananefaten wel een beetje ondergeschikt aan de Bataven. Het waren de Cananefaten die in 69 na Chr. de opstand begonnen, onder leiding van Brinno, zodat de Bataven konden zien of dit een succes werd alvorens er de leiding over te nemen. Ook de verdragen met de Cananefaten werden na de opstand grotendeels hersteld. Hun hoofdplaats werd uiteindelijk Forum Hadriani (Voorburg), de noordelijkste Romeinse stad op het vasteland. Ook deze stad raakte in de derde eeuw helaas in verval.

De grote beroemde stammen en de kleinere, minder bekende.
De grote beroemde stammen en de kleinere, minder bekende.

De Chamaven woonden ten noorden van de Rijn, waarschijnlijk in de Achterhoek en Twente. Zij laten het meest van zich horen in de 3e en 4e eeuw, toen zij al onder de Franken gerekend werden. Constantius Chlorus dreef hen in 298, toen hij nog onderkeizer was, terug uit de Betuwe. In 358 voerde onderkeizer Julianus oorlog met hen nadat ze de Betuwe opnieuw hadden ingenomen. Uiteindelijk mochten de Chamaven, in ruil voor schatting, gijzelaars en hulptroepen, in het gebied blijven wonen. In het noorden van Twente woonden de Tubanten, wat maakt dat hun naam vaak aan het gebied verbonden wordt, ondanks dat hun grondgebied zich waarschijnlijk ook ver ten oosten ervan uitstrekte. Er is niet zoveel over hen bekend. In 14 na Chr. kwamen ze de Marsi te hulp toen Germanicus een wraaktocht in Germania hield. Toen keizer Septimius Severus (r. 193-211) de hulptroepen reorganiseerde en een Friese cavalerie liet oprichten, namen hier ook Tubanten dienst in. Waarschijnlijk gingen ook de Tubanten uiteindelijk op in het verbond van de Franken.

Op Colijnsplaat is een tempel nagebouwd, zoals die van Nehalennia eruit gezien kan hebben.
De hoofdstad van de Frisiavonen was misschien Ganuenta (bij Colijnsplaat), waar een tempel als deze stond. De plaats is verzonken bij overstromingen in de derde eeuw.

Daarnaast waren er nog wat kleinere stammen waar we zo mogelijk nog minder over zeker weten. Op de Kempen in Noord-Brabant woonden de Texuandri of Toxandriërs, wier naam zou verwijzen naar de rechteroever (van de Schelde) of naar de taxus. De Frisiavones zijn door Plinius genoemd en zouden van 103 tot 249 een cohort in Brittannia moeten hebben gehad. Mogelijk woonde deze stam in Zeeland, al dan niet als een afsplitsing van de Frisii. Zoals Plinius de volkeren echter opsomt zouden ze ook in Limburg gewoond kunnen hebben, vlakbij de al net zo geheimzinnige Sunici en Baetasii. Ook van de Sturii en de Marsaci vermoedt men dat ze in het zuidwesten van het land woonden. De Marsaci of Marezaten leefden mogelijk aan de linkerzijde van de Schelde (Zeeland was toen nog vooral land) en zouden daarmee niet onder Germania Inferior maar onder Gallia Belgica vallen.

Tussen 400 en 440 expanderen de Salische Franken flink zuidwaarts. De Ripuarische Franken maken ook gebruik van het machtsvacuüm dat de Romeinen achterlaten.
Tussen 400 en 440 expanderen de Salische Franken flink zuidwaarts. De Ripuarische Franken maken ook gebruik van het machtsvacuüm dat de Romeinen achterlieten.

In de Laat-Romeinse tijd begon de samenstelling en politieke cultuur van Romeins Nederland flink te veranderen. Het beroemdste voorbeeld hiervan zijn de Franken, wat zoveel betekent als de “moedigen” of “strijdlustigen”. De eerste melding over de Franken is in 241, toen ze voor het eerst probeerden om het Romeinse rijk binnen te komen.Zij waren niet zozeer een volk, maar eerder een groot verbond van verschillende stammen, volkeren en groepen. De Chamaven werden in 298 als Frankisch volk aangeduid. Misschien gingen de achtergebleven Bataven en Cananefaten ook wel in hen op. Dat de Franken middenin de 3e eeuw voor het eerst opduiken is niet zo gek, want het Romeinse rijk verkeerde toen 50 jaar in chaos, waar invallers mooi gebruik van konden maken. De Gallische keizer Postumus kwam echter met een slimme truc: hij liet een deel van de Franken in het rijk wonen, zodat hij hen tegen de anderen gebruiken kon. Helaas duurde zijn regering maar kort en zijn opvolgers waren minder kundig, zodat de Franken de Betuwe en de Rijndelta nu mooi als uitvalsbasis konden gebruiken.

Het Romeinse leger bestond in de 5e eeuw steeds vaker uit Germaanse huurlingen en uit foederati. Die foederati bleken niet altijd even betrouwbare bondgenoten.
Het Romeinse leger bestond in de 5e eeuw steeds vaker uit Germaanse huurlingen en uit foederati. Die foederati bleken niet altijd even betrouwbare bondgenoten.

Pas na de crisis, in 286, kreeg keizer Maximianus voor elkaar dat de Salische Franken als foederati (ietwat autonome bondgenoten binnen het rijk) op de Betuwe gingen wonen. Omdat de Franken geen echte eenheid waren maakte dat de situatie niet per se veiliger: zelfs de foederati waren erg onzekere bondgenoten. Een opstand van de Salische Franken waren de reden voor de grote oorlogen van Julianus Apostata, waarbij onder meer Maastricht en Tongeren het zwaar te verduren kregen omdat de Saliërs zonder toestemming naar het zuiden waren getrokken. Terug konden ze niet, want de Chamaven hadden onmiddellijk de Betuwe ingepikt. Julianus onderwierp beide stammen, maar de Franken zouden taai en onrustig blijven en er zouden invallen blijven. Uiteindelijk wisten de Salische Franken een sterk, stabiel koninkrijk op te richten in het noorden van Gallië, van waaruit ze een steeds groter rijk wisten te verkrijgen, tot ver in de Vroege Middeleeuwen.

Zeeroversvolken uit Noordwest-Europa werden door de Romeinen vaak bij de Saksen ingedeeld.
Zeeroversvolken uit Noordwest-Europa werden door de Romeinen vaak bij de Saksen ingedeeld.

Een ander verbond uit dezelfde tijd als de Franken was dat van de Saksen. Misschien zijn de Tubanten daar wel in opgegaan. De Saksen woonden in het oosten van Nederland tot ver in Duitsland en werden van daaruit langzaam de schrik van de Noordzee en het Kanaal. Toch werden ook hier soms soldaten voor de hulptroepen geworven. Daardoor zouden ze vanaf de 5e eeuw steeds meer invloed in Brittannia krijgen. Vandaar dat het gebied van de Angelsaksen in de middeleeuwen bekend kwam te staan als Engeland. De Friezen die rond dezelfde periode van de Scheldemonding tot voorbij de Eems leefden (dus aan de hele Nederlandse kust!) spraken een taal die verwant was aan het Angelsaksisch. Vermoedelijk waren deze volkeren dus verwant, maar deze zogenaamde “Nieuwe” Friezen waren misschien een ander volk dan de Frisii uit de eerste eeuwen van de jaartelling. Ook de Friezen kregen een eigen koning, maar zouden uiteindelijk samen met de Saksen door de Franken veroverd worden.

Onzekere tijden: Germania Inferior en de Limes in verval (180 t/m 280 na Chr.)

crisis van de derde eeuwZo rond het jaar 180 was de glorietijd van Germania Inferior duidelijk voorbij aan het gaan. Ondanks haar stadsrechten was Noviomagus economisch niet erg interessant meer, terwijl het ook duidelijk was dat de Rijngrens toch niet zo veilig was als men had gehoopt. Commodus, die in dit jaar keizer werd, liet het regeren vooral over aan enkele dienaren, die soms meer met hun eigen belangen dan met die van het rijk bezig waren. Zijn dood, op oudjaar 192, liet net als bij Nero een rijk zonder opvolger achter. Toen stadsprefect Pertinax, die rond het jaar 160 commandant van de Rijnvloot was geweest, keizer werd gemaakt om al snel door de Praetorianen vermoord te worden, was duidelijk dat er opnieuw een bestuurlijke chaos aan het uitbreken was. Didius Julianus, die zich in 172 verdienstelijk had gemaakt met het bestrijden van de Chauken en van 181 tot 183 gouverneur van Germania Inferior was geweest, kocht de loyaliteit van de garde en daarmee ook de troon. Het resultaat was een nieuwe burgeroorlog, zodat er een Vijfkeizerjaar uitbrak.

Keizer Septimius Severus. Onder hem begon de militarisering van het Romeinse rijk en het keizerschap.
Keizer Septimius Severus. Onder hem begon de militarisering van het Romeinse rijk en het keizerschap.

De winnaar van de strijd om de macht was Septimius Severus. Hoewel hij nog hetzelfde jaar Didius Julianus klein kreeg, kostte het hem nog ongeveer vijf jaar om twee andere tegenkeizers uit te schakelen, wat grote verwoestingen in Gallië tot gevolg had. Onder Severus werd de toon van het keizerschap veel militaristischer: de keizers hielden zich nu meer dan ooit zelf met de oorlogen bezig, terwijl Severus zijn zoons op zijn sterfbed adviseerde om zich alleen om het leger te bekommeren. Wat niet wilde zeggen dat Severus een onbekwaam keizer was. Net als Hadrianus hield hij inspectiereizen, waarbij hij ook Germania Inferior aandeed en het proces van de “verstening” van de castella voortzette en voltooide. Geen overbodige luxe, want de invallen van de Chauken, enkele decennia eerder, hadden enorme gevolgen gehad. In het meer zuidelijke Gallia Belgica waren tot dan nauwelijks troepen gelegerd, zodat dit gebied praktisch open lag voor de plunderaars. Meerdere steden waren verwoest of verlaten door hun vluchtende bevolking. Ook had men daarvoor al grote stadswijken moeten platbranden vanwege de Antonijnse Pest.

Het mini-fort van Ockenburgh, wat een kleine cavalerie-eenheid bevatte, diende ongetwijfeld om de westkust te beveiligen tegen de Chauken.
Het mini-fort van Ockenburgh, wat een kleine cavalerie-eenheid bevatte, diende ongetwijfeld om de westkust te beveiligen tegen de Chauken.

Didius Julianus was als gouverneur in elk geval verstandig genoeg geweest om te snappen dat er iets had moeten veranderen. Hij had meer forten langs de westkust laten bouwen. Meerdere hiervan waren tot in de 17e eeuw waarschijnlijk nog te zien op Walcheren, Goeree en Voorne. Bij Aardenburg, in Zeeuws-Vlaanderen, moet het zuidelijkste kustfort van Nederland hebben gestaan. Septimius Severus voltooide op zijn beurt de vernieuwing van de defensie dus. Ook hervormde hij de organisatie van de hulptroepen, die werden opgedeeld in numeri (infanterie) en cunei (cavalerie). In ons land werd zo bijvoorbeeld een Cuneus Frisiorum opgericht, waarin Frisii en Tubanten dienst deden. Deze werd gelegerd in Brittannia. In Matilo (Leiden) zat de Numerus exploratorum Batavorum. Verder aarzelde Severus niet om met preventieve aanvallen de volkeren aan de grens af te schrikken.

Caracalla's besluit om alle vrije mannen staatsburger te maken had een dubbele agenda. Op lange termijn bleek het echter averechts te werken.
Caracalla’s besluit om alle vrije mannen staatsburger te maken had een dubbele agenda. Op lange termijn bleek het echter averechts te werken.

Ondanks alle maatregelen kostte het veel moeite om de controle te herstellen. Er was definitief iets veranderd na de Antonijnse Pest en de daaropvolgende invallen. Vijandige invallen zouden hierna steeds frequenter worden. Ook Severus’ zoon Caracalla kreeg te maken met Germaanse invallen. Waarschijnlijk was dat de reden dat hij in 212 middels de constitutio Antoniniana invoerde, de wet die bepaalde dat alle vrije mannen in het rijk (dus geen slaven, halfvrijen, buitenlandse bondgenoten, lijfeigenen of vrouwen) tot staatsburger gemaakt werden. Staatsburgers betaalden vijf procent inkomstenbelasting, dus deze nieuwe wet bracht meer geld voor het dure leger in het laatje, terwijl hij ook de loyaliteit van de mensen aan de staat zou kunnen vergroten. Op lange termijn was de wet echter een misrekening: legionairs verdienden meer dan hulptroepen en alleen staatsburgers konden legionair worden. Wie staatsburger was moest dus wel gek zijn om bij de hulptroepen in plaats van de legioenen te gaan. Kans op staatsburgerschap was voor de vrije mannen in het rijk geen motivatie meer om bij de hulptroepen te gaan.

Met de dood van Severus Alexander begon de chaos in het Romeinse rijk pas echt.
Met de dood van Severus Alexander begon de chaos in het Romeinse rijk pas echt. En dat was slecht voor de Limes!

Na Caracalla’s dood in 217 volgde weer een labiele periode en een strijd om de macht, die gewonnen werd door de uiterst labiele Elagabalus, die het als keizer maar enkele jaren volhield. Zijn neef en opvolger, Severus Alexander, was stabieler en verstandiger, maar kreeg het opnieuw met invallers aan de stok. In 231 moet er een inval aan de Neder-Rijn hebben plaatsgevonden, die met moeite werd teruggeslagen door Legio I Minervia. In 235 reisde Alexander af naar Germania, maar werd hier door zijn ontevreden soldaten vermoord. Severus Alexander was niet populair geweest bij zijn soldaten, wat hem in deze militaristische tijden zuur opbrak. De legioenen in de regio schoven hun bevelhebber, Maximinus Thrax, naar voren als keizer: de eerste maal dat het keizerschap werd opgeëist door iemand van gewone komaf, een mogelijkheid geschapen door de wet van Caracalla, die meer staatsburger creëerde en het belang van een militaire carrière deed toenemen. Het resultaat was een halve eeuw aan politieke en militaire chaos: de soldaten schoven hun eigen keizers naar voren, maar aarzelden ook niet om hen uit ontevredenheid te vermoorden.

Soldaten uit de Crisis van de Derde Eeuw, herkenbaar aan hun ovalen schilden, langere zwaarden en meer dekkende Niederbieber-helmen.
Soldaten uit de Crisis van de Derde Eeuw, herkenbaar aan hun ovalen schilden, langere zwaarden en meer dekkende Niederbieber-helmen.

Tijdens deze Crisis van de Derde Eeuw ontbrak vrijwel elk centraal gezag in Germania Inferior. Invallen waren nauwelijks te stuiten en de economie stortte volledig in. De burgeroorlogen leidden namelijk tot een hoop verwoesting en een hogere belastingdruk. Bovendien hadden veel keizers al lange tijd de soldij betaalbaarder gemaakt door het gehalte van edelmetaal in de munten te verminderen, zodat het goedkoper werd om meer munten te slaan. Wanneer kooplui en bankiers dat doorkregen stegen de prijzen dus, zodat een carrière in het leger minder aantrekkelijk werd. Dus moest de soldij weer omhoog en dat kon alleen door het geld nog verder te devalueren. In de loop van de 3e eeuw steeg de graanprijs zelfs tot het honderdvoudige. Bijgevolg kwam de ruilhandel weer op terwijl oude munten opzij werden gezet of omgesmolten: geld gebruiken was voor de gewone man simpelweg niet meer rendabel!

Een votiefsteen van de Keltische of Germaanse godin Nehalennia uit het Rijksmuseum van Oudheden. Dergelijke votiefstenen zijn in grote hoeveelheden opgevist uit de Oosterschelde, doordat de tempel in de derde eeuw weggespoeld is.
Een votiefsteen van de Keltische of Germaanse godin Nehalennia uit het Rijksmuseum van Oudheden. Dergelijke votiefstenen zijn in grote hoeveelheden opgevist uit de Oosterschelde, doordat de tempel in de derde eeuw weggespoeld is.

Doordat de handel en geldeconomie instortten verloren de steden, die wat voedsel betreft niet zelfvoorzienend waren, sterk aan belang. Grote plattelandshoeves werden nu meer de economische centra van de streek. Versterkte hoeves, want van veiligheid was geen sprake meer in Germania Inferior. Niet alleen vanwege de invallen, want ook failliete boeren en andere lieden gingen in hun wanhoop op rooftocht. Ook ecologisch kampte men hier met ernstige problemen. De gemiddelde jaartemperatuur daalde rond deze tijd met een graad of 2, wat de opbrengst van de landbouw deed dalen (zodat de prijzen dus nog meer stegen). Door ongeremde cultivatie van veengrond in Zeeland en Noord-Nederland, was de grond hier letterlijk ingezakt, wat grote overstromingen tot gevolg had. Was Zeeland rond het begin van de Romeinse tijd nog vooral moerassige grond geweest, nu veranderde het langzaam maar zeker in een archipel van erg kleine eilanden (veel kleiner dan tegenwoordig). Veel gebouwen, ook de Nehalennia-tempel van Ganuenta (bij Colijnsplaat) werden weggespoeld. Ook de landbouwgrond van de Frisii begon steeds vaker door zoutwater overspoeld te raken. Dat kwam omdat de stroom tussen het Flevomeer en de Waddenzee verwijdde, wat resulteerde in een flinke vergroting van het meer. Op de bedorven landbouwgrond was niet meer te leven, zodat veel mensen wegtrokken.

De stammen in de regio tijdens de 3e eeuw. De groen gekleurde stammen gingen waarschijnlijk op in het verbond van de Franken.
De stammen in de regio tijdens de 3e eeuw. De groen gekleurde stammen gingen waarschijnlijk op in het verbond van de Franken.

Andere Germanen achter de Rijn verbonden zich in coalities, zodat zij minder onderling vochten en dus gevaarlijker werden voor de Romeinen. In 241 was er voor het eerst een aanval gekomen door een nieuwe coalitie van achter de Rijn: de Franken! Meerdere volkeren aan de IJssel en de Lahn vormden de basis van deze (overigens vrij losse) confederatie: de Saliërs, de Angrivariërs, de Chamaven, de Tubanten… Steeds meer stammen sloten zich aan. Ook oude vijanden van de Romeinen, zoals de Usipeten, de Tencteren en de Bructeren. De Chauken daarentegen gingen eind 3e eeuw mogelijk op in een ander stamverband, namelijk dat van de Saksen, die de rol van de Chauken als schrik van de Noordzee overnamen. Terwijl de Franken de Rijn regelmatig overstaken, zeker na bericht over leegstaande forten, teisterden de Saksen dus de Kanaalkusten. Keizer Gallienus was dan ook in 254 bij de Rijngrens geweest om oorlog tegen de Germanen te voeren. Om zijn macht te stabiliseren richtte hij een keurkorps op van enkele mobiele afdelingen, die hem overal zouden volgen en dus niet onder de invloed van een onbetrouwbare generaal zouden vallen.

Heerlen, bekend om haar fraaie Romeinse thermen, lag net als Maastricht aan de handelsroute Keulen-Boulogne.
Heerlen, bekend om haar fraaie Romeinse thermen, lag net als Maastricht aan de handelsroute Keulen-Boulogne.

Door manschappen weg te trekken voor burgeroorlogen hadden Gallienus en zijn voorgangers de grens flink verzwakt, dus nu was het maar goed dat hij een eigen leger meebracht. Meerdere keren gaf hij de Franken er behoorlijk van langs, hoewel ze ook telkens weer terugkwamen. Maar in 258 moest Gallienus zijn werkterrein noodgedwongen naar de Balkan verleggen om daar een tegenkeizer te verslaan, waarmee hij tal van soldaten met zich meenam. Om deze reden moet ook de zuidelijke helft van Nederland grotendeels ontvolkt zijn. Keizer Gallienus had rond die tijd de Limesforten leeg getrokken om deze soldaten in te zetten op de Balkan. Veel mensen trokken met hen mee omdat zij hun broodwinning of zelfs hun familie zagen vertrekken. Voor anderen was de veiligheid een goede reden om te gaan, want de Rijngrens was hiermee in de praktijk gewoon opgegeven. Wel erg belangrijk bleef de handelsweg tussen Colonia Agrippinensis (Keulen) en Gesoriacum (Boulogne-sur-Mer). De belangrijkste plaatsen op deze route in ons land waren Coriovallum (Heerlen) en Mosae Traiectum (Maastricht). De vestingen langs deze handelsweg zijn grotendeels in de 3e en 4e eeuw gebouwd. Ten noorden van de handelsweg was de Romeinse invloed echter veel minder merkbaar. Forum Hadriani en Noviomagus werden uiteindelijk ook verlaten.

Reconstructie van de tempel van Empel, het heiligdom van Hercules Magusanus. Daar vlakbij versloeg Postumus de Franken. Hij werd een fanatiek aanbidder van de godheid.
Reconstructie van de tempel van Empel, het heiligdom van Hercules Magusanus. Daar vlakbij versloeg Postumus de Franken. Hij werd een fanatiek aanbidder van de godheid.

Wel had Gallienus zijn minderjarige zoon Saloninus achtergelaten in Colonia Agrippinensis. De jonge onderkeizer viel onder toezicht van onder andere een generaal genaamd Marcus Cassianus Latinius Postumus. Postumus wist de Franken op de knie te krijgen, waarschijnlijk ter hoogte van het huidige Empel, waar een tempelcomplex stond voor de Bataafs-Romeinse meng-god Hercules Magusanus. Toen Saloninus echter de buit van de oorlog opeiste ontstond er onenigheid en belegerde Postumus de stad, die hij in 260 innam. Saloninus werd gedood en Postumus werd tot keizer uitgeroepen. Postumus, die ook van lage afkomst was en via een militaire carrière was opgeklommen, bleek nu een vrij bekwaam bestuurder te zijn. Hij heerste als keizer vooral over Gallië, waar hij zijn eigen regering en Senaat oprichtte zonder zich om de verdere verovering van het Romeinse rijk te bekommeren, wat de reden is dat zijn rijk vaak het Gallische Keizerrijk genoemd wordt, ondanks dat zijn rijk verder geen uitgesproken Gallisch karakter had. In elk geval sloten Brittannia en Hispania zich bij hem aan.

Een opvallend fraaie aureus met Postumus' beeltenis niet van opzij maar en profil. Postumus' munten waren in eerste instantie van vrij hoge kwaliteit.
Een opvallend fraaie aureus met Postumus’ beeltenis niet van opzij maar en profil. Postumus’ munten waren in eerste instantie van vrij hoge kwaliteit.

Postumus reorganiseerde de verdediging van de Rijngrens, waaraan hij bijna altijd verbleef. Uit Frankische krijgsgevangenen en huurlingen stelde hij nieuwe hulptroepen samen, die wisten hoe zij de Franken moesten bestrijden. Stadsmuren van de steden werden versterkt en er werden nu meer forten in het achterland aangelegd, zoals langs de Maas, zodat de bevolking een toevluchtsoord had in tijd van nood. De in het achterland aanwezige garnizoenen konden een eventuele aanval die door de grens heen wist te komen dan alsnog opvangen. Dit systeem van “verdediging in de diepte” was op dat moment wellicht de beste oplossing. Op lange termijn zou het minder succesvol worden, aangezien er na enkele decennia laksheid begon op te treden bij de troepen in de garnizoenssteden. Maar op dit moment was het een vakkundig uitgedacht systeem. Postumus was een sterk leider, die in tegenstelling tot Gallienus niet de grens onbewaakt achterliet om elders te gaan vechten, ofschoon Gallienus meerdere pogingen deed om deze separatist te verslaan. Ook een tegenkeizer in de vorm van ene Laelianus te Mogontiacum (Mainz) kreeg Postumus niet klein: het waren juist zijn eigen troepen die Postumus in 269 doodden nadat hij, toen Laelianus verslagen was, hen niet toestond om Mogontiacum te plunderen. Laelianus was zijn opstand echter wel begonnen nadat Postumus plotseling de muntwaarde opnieuw verlaagd had, voor de eerste keer in zijn regering.

Aurelianus noemde zich "hersteller van de wereld", maar zo gemakkelijk ging dat niet. Hij deed weinig om de problemen in Germania Inferior te verhelpen.
Aurelianus noemde zich “hersteller van de wereld”, maar zo gemakkelijk ging dat niet. Hij deed weinig om de problemen in Germania Inferior te verhelpen.

De dood van Postumus maakte dat er geen sterke man meer was om zich op de Rijngrens te concentreren. Zijn opvolgers regeerden maar kort. De laatste van hen, Tetricus, werd in 273 verslagen door Aurelianus, die keizer was geworden na de dood van Gallienus en zijn opvolger Claudius Gothicus. Tetricus en Aurelianus kwamen daarna in het geheim overeen dat Tetricus zich vrijwillig zou overgeven. De verovering liet echter een aardig uitgedund leger achter, wat de defensie geen goed gedaan zal hebben. De Germanen roken hun kans opnieuw en vielen opnieuw de Rijnforten aan. Postumus’ garnizoenen in het achterland konden blijkbaar maar weinig uitrichten en de vijand drong diep tot in Gallië door, waarbij zelfs Parijs in vlammen opging. Ook Mosae Traiectum moest het ontgelden. Het castellum bij Aardenburg werd rond deze tijd waarschijnlijk voorgoed verlaten, net als het achterland van Colonia Agrippinensis. Aurelianus leek zich hier weinig om te bekommeren. Toen de boeren op de Gallische westkust zich echter verenigden ter verdediging van hun land, werd dit afgedaan als rebellie.

Romeinse soldaat eind 3e eeuw. De uitrusting is tegen die tijd sterk veranderd.
Romeinse soldaat eind 3e eeuw. De uitrusting is tegen die tijd sterk veranderd.

Keizer Probus, die vanaf 276 regeerde, deed iets beter zijn best om niet alleen in naam een hersteller te zijn. Hij versterkte de grenssteden en bouwde een nieuwe Rijnvloot op. Tussen de garnizoenssteden in bouwde hij nieuwe forten. Ook kreeg hij voor elkaar dat een aantal Germaanse koningen gijzelaars leverden en Rome als hun suzerein erkenden. Een deel van de Franken kreeg in 277 toestemming om aan de Neder-Rijn te komen wonen als foederati, semi-autonome bondgenoten binnen het rijk. De verdediging van de Neder-Rijn werd dan ook voorlopig aan hen overgelaten. Vanaf dat moment waren de Rijndelta en de Betuwe de primaire uitvalsbasis van de Franken, waar zij tot 286 dankbaar gebruik van maakten. Toen ene Proculus een gooi naar het keizerschap deed en de hulp van de Franken inriep, leverden zij de tegenkeizer nog wel uit aan Probus. Maar echt betrouwbare bondgenoten waren zij daarmee nog niet.

Een afbeelding die een Frankische krijger voorstelt. Omdat het om een losse confederatie ging, konden de Romeinen slechts een deel van hen toestaan op Romeinse grond te gaan wonen, in de hoop dat dit hen verdelen zou.
Een afbeelding die een Frankische krijger voorstelt. Omdat het om een losse confederatie ging, konden de Romeinen slechts een deel van hen toestaan op Romeinse grond te gaan wonen, in de hoop dat dit hen verdelen zou.

Hoe gewelddadig de overname van het rivierengebied door de Franken precies verlopen is, is niet bekend. Vaststaat dat ons land voor 277 erg dunbevolkt moet zijn geweest. Het is mogelijk dat achterblijvende Bataven en Cananefaten uiteindelijk zijn opgenomen in de Frankische coalitie, zoals ook met de Chamaven gebeurd lijkt te zijn: deze stam, die vermoedelijk in Twente en de Achterhoek woonde, werd bijvoorbeeld in 298 aangeduid als Frankisch. Het is echter ook mogelijk dat de resterende Bataven en Cananefaten zijn verdreven, tot slaaf gemaakt of gedood. Een exact bewijs voor één van deze theorieën is er niet, zodat het tot op de dag van vandaag een raadsel blijft. In elk geval zijn de Bataven waarschijnlijk niet de voornaamste voorouders van de moderne Nederlanders. De beperkte Romeinse macht ten noorden van de handelsroute Keulen-Boulogne heeft vermoedelijk een sterke invloed op moderne Belgische taalgrens: de grens tussen de Franse (Romaanse) taal en de Nederlandse (Germaanse) taal. Ten noorden van de handelsweg was de Romeinse macht weliswaar niet volledig verdwenen, maar wel sterk verzwakt. Het gebied tot aan de Rijn werd nog steeds opgeëist als deel van het rijk, maar was nu veel meer een soort periferie. Het wegennetwerk en de Romeinse staat waren hier nog amper van invloed en de loyaliteit aan Rome was grotendeels verdwenen. De eigen, lokale omgeving was nu veel belangrijker. Alleen de naam Batavia, zoals het rivierengebied nu vaak genoemd werd, herinnerde nog aan de hier ooit woonachtige Bataven. Het verlaten terpenland in het noorden stond bekend als Frisia. Het zou nog lang duren voor hier nieuwe bewoners neerstreken.

De ondoordringbare wouden van Germania (9 v. Chr. t/m 16 na Chr.)

helpNa de dood van Drusus, in 9 na Chr., kwamen zijn oudere broer Tiberius en stiefvader keizer Augustus in actie om ervoor te zorgen dat het werk van Drusus vakkundig werd voortgezet. Augustus kwam opnieuw naar Gallië, terwijl Tiberius werd aangesteld als de nieuwe bevelhebber van de oorlog in Germanië. Meerdere Germaanse stammen stuurden afgevaardigden naar Gallië om met de keizer te onderhandelen, maar Augustus sloeg dit aanbod af omdat de zo beruchte Sugambren nog steeds niet vertegenwoordigd waren. Toen de Sugambren dit alsnog deden liet Caesar de onderhandelaars, inclusief de Sugambrische hoofdman Maelo, gevangennemen. Een snode list, zeker als men bedenkt dat onderhandelaars als onschendbaar werden beschouwd. Maar het resultaat loog er niet om: veel Germaanse stammen waren nu van hun leiders beroofd. Tiberius, die liever op subtiele dan op hardvochtige wijze omging met de Germanen, wist het probleem van de vijandige Sugambren op te lossen: de 40.000 zielen tellende stam werd voor een groot deel naar de linkeroever van de Rijn verplaatst, in de omgeving van Castra Vetera (niet ver van Xanten), zodat de legioensoldaten vanuit hen daar gemakkelijk in de gaten konden houden. De Sugambren smolten hier samen met de plaatselijke bevolking tot een groep die de Cugerni genoemd werd. De overgebleven Sugambren achter de Rijn waren met te weinig om nog van enig belang te zijn.

De veldtochten van Tiberius en Ahenobarbus, 3-6 na Chr.
De veldtochten van Tiberius en Ahenobarbus, 3-6 na Chr.

Zo werd Germania gedeeltelijk gepacificeerd en in 7 v. Chr. werd het mogelijk als provincie aanvaardt. Het jaar daarop aanvaardde Tiberius het gouverneurschap echter niet opnieuw, daar hij in een persoonlijk conflict met Augustus kwam. In de tien jaar daarna waren er in zijn plaats verschillende andere keizerlijke legaten, waaronder Lucius Domitius Ahenobarbus, de grootvader van keizer Nero. Ahenobarbus wist van hen het verst door te dringen in Germania, tot aan de Elbe, nadat hij vanaf de Donau noordwaarts getrokken was. Zowel hij als de latere legaat Marcus Vicinius zijn in Rome als triomfators onthaald, maar van hun exacte daden is maar weinig duidelijk. Vicinius ondervond echter ook nieuwe moeilijkheden in het gebied. Dat was genoeg reden om het jaar daarop, in 4 na Chr., Tiberius weer naar het gebied te sturen. Hij en Augustus hadden hun geschillen tegen die tijd bijgelegd en Tiberius was tot zijn opvolger benoemd, zij het onder de voorwaarde dat hij Drusus’ zoon Germanicus adopteerde.

Germanicus, die oorspronkelijk Nero Claudius Drusus heette, noemde zich na adoptie door Tiberius Germanicus Iulius Caesar.
Germanicus, die oorspronkelijk Nero Claudius Drusus heette, noemde zich na adoptie door Tiberius Germanicus Iulius Caesar.

Het probleem met Germania was namelijk nog steeds dat er sprake was van een sterk Romeins gezag in het noorden en bij de Donau, maar dat het gebied ertussen nog steeds nauwelijks onder Romeinse invloed viel. Vandaar dat Tiberius nieuwe tochten begon en er een groot aantal onderwerpingen van stammen plaatsvond of werd vernieuwd, zoals bij de Frisii. Volgens Velleius Paterculus, die als ooggetuige een verslag van de tocht schreef, zouden de Cananefaten hier ook bij zijn onderworpen, wat diverse wetenschappers doet vermoeden dat zij toentertijd nog niet in Zuid-Holland woonachtig waren, maar meer naar het oosten bij de IJssel. Wat sowieso vaststaat is dat Tiberius als eerste bevelhebber zijn troepen in Germanië liet overwinteren. Via de Noordzee bereikten zijn troepen het jaar daarop ook voor het eerst de Elbemonding, waarna een deel zelfs voorbij Denemarken naar de Oostzee voer. In die expeditie hoefde hij maar één echte veldslag te voeren, die hij won. Een grootscheepse veldtocht met twaalf legioenen tegen de Marcomannische koning Marodobuus en zijn rijk, in 6 na Chr., werd enkel gestuit omdat Tiberius zijn aandacht moest verleggen naar een opstand op de Balkan. De droom van Augustus om alle Germanen te onderwerpen kwam voorlopig nog niet uit, maar er was in elk geval een groot gebied waarover de triomf een feit leek te zijn.

Munt waar Varus vermoedelijk op is afgebeeld, getuige de letters VAR.
Munt waar Varus vermoedelijk op is afgebeeld, getuige de letters VAR.

Let wel: leek te zijn. De Germanen hadden geen strakke organisatie en afgezien van een lokale aristocratie kenden zij alleen overkoepelende leiders in oorlogstijd. Een besluit van leiders wordt niet per definitie geaccepteerd door het individu. Bovendien wil een vreedzame onderwerping nog niet zeggen dat zelfs de leiders de Romeinen niet als vijandige overheersers beschouwden. Maar vooral was Germanië een onsamenhangend geheel, zonder enige vorm van bestuursorganen waar de Romeinen gebruik van konden maken. Het gebrek aan een dergelijk bestuur maakte het nog moeilijker om vat op de bevolking te krijgen. Hoewel het gebied dus nog onder Romeinse periferie viel, moest er dus alsnog een Romeins bestuur worden ingevoerd. Die taak werd in 7 na Chr. gegeven aan Publius Quinctilius Varus, een persoonlijke vriend van Augustus. De fout hiervan was echter dat men veel te abrupt probeerde om een volledig Romeins bestuur door te drukken: Varus was vooral een burgerlijk bestuurder, maar de Romeinse overheersing was nog van veel te korte duur om al op zo’n bestuur over te gaan. Er waren nog steeds enorm dichte wouden, met heel weinig wegen, zodat het gebied nog nauwelijks ontsloten was. Daar de militaire bezetting beperkt was tot slechts vijf legioenen (Tiberius had een buitengewone volmacht gehad, maar voor zijn opvolgers gold dit niet) waren de wouden nog gemakkelijk broeihaarden van verzet. Varus drukte veel Romeinse wetten en gewoonten er echter op koppige wijze door, zoals een vrij hoge belasting en de toepassing van het Romeinse recht. In Germanië braken met enige regelmaat conflicten uit tussen verschillende groepen en individuen, waarbij de Germanen vooral een gewoonterecht toepasten, waarin vetes en bloedwraak normaal waren. Als het Romeinse rechtssysteem, dat laatstgenoemde zaken verbood, niet strookte met de Germaanse gewoontes was dat dus een behoorlijke aantasting van het eergevoel van de bevolking.

De Germaanse krijgers tijdens de Varusslag moeten lichtbewapend zijn geweest. Ze waren razendsnel en levensgevaarlijk. (Illustratie door Johnny Shumate)
De Germaanse krijgers tijdens de Varusslag moeten lichtbewapend zijn geweest. Ze waren razendsnel en levensgevaarlijk. (Illustratie door Johnny Shumate)

Het verzet schaarde zich uiteindelijk onder ene Arminius. Deze Germaanse edelman was geboren in 17 v. Chr. als de zoon van de Cheruskische hoofdman Segimer en had samen met zijn broer Flavus dienst genomen in de Romeinse hulptroepen, wat hen (getuige hun Romeinse namen) het burgerrecht had opgeleverd. Bovendien was Arminius benoemd tot prefect van een cohort hulptroepen en in de ridderstand verheven. Flavus en Arminius’ toekomstige schoonvader Segestes bleven aan de zijde van de Romeinen, maar Arminius deserteerde en begon met andere edelen en leiders samen te zweren tegen de Romeinen. Niet alleen de Cherusken, maar ook de Chatti en enkele andere stammen sloten zich aan, hoewel deze stammen zich niet in hun geheel tegen de Romeinen keerden. Via Segestes kwam Varus dus wel nieuws over de samenzwering ter ore, maar blijkbaar geloofde hij het verhaal simpelweg niet, omdat Arminius juist zo’n trouwe dienaar geweest was. Inderdaad had Arminius zeer trouw aan Romeinse zijde gestreden… en nu wist hij dus alles van het Romeinse leger. Hij wist hoe sterk zij waren in het open veld, maar ook dat zij in dichte bossen en onoverzichtelijke terreinen veel minder ervaren waren.

'De Rechtspleegingen in de legerplaats van Varus.' Prent uit De antiquitate reipublicae Batavicae, door Hugo de Groot.
‘De Rechtspleegingen in de legerplaats van Varus.’ Prent uit De antiquitate reipublicae Batavicae, door Hugo de Groot.

In de zomer van 9 na Chr. bevond Varus zich met de drie legioenen van Germania Inferior in het grote zomerkamp, aan de Wezer, terwijl de twee andere legioenen zich in Mogontiacum bevonden. Al die tijd werd Varus, vermaard om zijn liefde voor rechtsspraak, in de luren gelegd en met allerlei valse geschillen, om hem zo lang mogelijk in Germania gehouden. Na elk proces bedankten de Germanen hem zo uitvoerig dat hij steeds meer het idee kreeg dat zijn beleid ook echt werkte. Varus was zo zelfverzekerd dat hij zelfs de gewoonte om de troepen in Mogontiacum te laten overwinteren weer had opgepakt. Zo ook dit najaar, toen hij met zijn drie legioenen, drie ruiterafdelingen en zes cohorten aan hulptroepen het grote zomerkamp verliet, de dag nadat de waarschuwing van Segestes gekomen was. Omdat alle soldaten weggingen, gingen ook alle non-combattanten mee, waarbij men moet denken aan allerlei specialisten zoals landmeters, artsen, klerken en smeden. Ook de rondom het kamp woonachtige vrouwen en kinderen gingen mee, terwijl de nodige wapens met materialen de stoet nog groter maakten, 15 tot 20 kilometer lang! Van een gesloten formatie was hierdoor geen sprake, maar dat was natuurlijk niet echt nodig daar men niet op veldtocht was. Wel was er nog nieuws gekomen van een klein opstootje in het noordwesten, dus besloot Varus even een omweg te maken om ermee af te rekenen. Arminius deed hem vriendelijk uitgeleide, na een tijdje omkerend met de mededeling dat hij versterking zou gaan halen. In werkelijkheid was het nieuws van de opstand een valstrik, zodat Varus een minder bekende weg zou nemen. Zodra de legioenen hun hielen hadden gelicht, overvielen de Germanen alle kleinere legerposten in het land.

Kaart van de vermoedelijke locaties van de slag. De Romeinen trokken ten noordoosten van Osnabrück waarschijnlijk door het woud van Kalkriese. Ten noorden daarvan werden ze opgewacht.
Kaart van de vermoedelijke locaties van de slag. De Romeinen trokken ten noordoosten van Osnabrück waarschijnlijk door het woud van Kalkriese. Ten noorden daarvan werden ze opgewacht.

De ongebruikelijke route gaf de nodige problemen. Het gebied was vrij onbekend en tot overmaat van ramp regende het pijpenstelen, zodat de zwaar bepakte soldaten maar moeizaam vooruitkwamen. Moeizaam ploeterden zij door het modderige woud, ten noordoosten van het huidige Osnabrück. Toen gebeurde het. Plotseling doken van alle kanten Germaanse krijgers op, bewapend met speren en korte werpspiesen, waarmee zij bliksemsnelle aanvallen uit konden voeren. Doordat de Romeinse stoet zo uitgespreid was, waren zij gemakkelijk aan te vallen, terwijl de Germanen door hun lichte uitrusting zich heel eenvoudig terug konden trekken. Met veel moeite slaagden de Romeinen erin om een heuvel te bereiken en hier een marskamp met gracht en omheining (zij het van lage kwaliteit) op te zetten waar zij de nacht door konden brengen.

Gedenksteen van centurio Marcus Caelius, "gevallen in de Varusslag". Het monument is later op de vermoedelijke plek opgericht door zijn broer.
Gedenksteen van centurio Marcus Caelius, “gevallen in de Varusslag”. Het monument is later op de vermoedelijke plek opgericht door zijn broer, zo zegt het onderschrift.

De volgende morgen braken de Romeinen hun kamp op en staken alles wat niet onmisbaar was, ook hun wagens, in brand, in een poging zichzelf van onnodige lasten te verlossen en ondertussen niets prijs te geven aan de vijand. Ordelijk marcheren was hierdoor in elk geval weer mogelijk, maar de Germanen kwamen natuurlijk meteen weer tevoorschijn, zodat de Romeinen met zware verliezen het open terrein wisten te bereiken, nabij Ostercappeln. Buiten het woud werden de Romeinen weer even met rust gelaten, maar zodra zij opnieuw een bos binnengingen werden zij weer aangevallen. Arminius wist namelijk dat de Romeinen geen fatsoenlijke slagorde konden vormen in een dicht woud. De regen bleef ondertussen maar aanhouden en de pezen van de Romeinse bogen waren hier zodanig nat van geworden dat zij onbruikbaar waren geworden. De legioensoldaten en de Romeinse cavalerie zaten elkaar ondertussen lelijk in de weg, zodat de chaos toenam en de slag steeds moeilijker te coördineren was. Grote verliezen waren weer het gevolg. Bij gebrek aan ruimte werd er die nacht niet eens een kamp met een greppel gemaakt! In plaats daarvan trachtten de Romeinen er in de nacht vandoor te sluipen. Uiteindelijk slaagden ze erin het bos door te komen en gingen een open terrein op, waarschijnlijk bij het moderne Kalkriese. In de 19e eeuw duidde men de plaats ten onrechte op de heuvelrug Osning, die toen werd omgedoopt tot het Teutoburgerwoud (naar Tacitus, die sprak van de saltus Teutoburgiensis). Pollenonderzoek heeft aangetoond dat de Romeinen zich in het open veld bevonden, waarbij archeologische vondsten op Kalkriese duiden, zo’n 60 km ten noordwesten van de Osning.

De wallen, vermoedelijk voorzien van kleine hekken, waren bijna onmogelijk te nemen voor de Romeinen zolang de Germanen hen bleven bestoken. (Illustratie door Peter Dennis)
De wallen, vermoedelijk voorzien van kleine hekken, waren bijna onmogelijk te nemen voor de Romeinen zolang de Germanen hen bleven bestoken. (Illustratie door Peter Dennis)

Op dat open terrein was een klein stuk zandgrond waarover de Romeinen konden marcheren, gelegen tussen de heuvel en het moeras. De ideale plek voor een nieuwe valstrik: een grote greppel blokkeerde de weg, terwijl aan de woudzijde een grote aarden wal was opgeworpen. Vanachter die wal openden de Germanen opnieuw hun aanvallen. De Germanen waren in het voordeel, zowel strategisch als numeriek, want er hadden zich telkens weer nieuwe krijgers aangesloten. Tot overmaat van ramp had de regen en storm de vastgelopen Romeinen gedwongen hun zware schilden weg te werpen, wat hun kwetsbaarheid vergrootte. De ingesloten Romeinen deden meerdere pogingen om de wal te bestormen, maar dit mislukte telkens weer. Nominius Vala, de hoogste officier na Varus, raakte uiteindelijk in paniek en kneep er met de cavalerie tussenuit, waarschijnlijk om kort daarna alsnog door de vijand gedood te worden.

De overlevende soldaten van de hinderlaag bij de wal werden in het woud grotendeels gedood.
De overlevende soldaten van de hinderlaag bij de wal werden in het woud grotendeels gedood.

Blijkbaar zagen de Germanen dit als een teken van Romeinse ontmoediging, want hierna sprongen zij over de wal heen en stormden het terrein op, waarbij de Romeinen in de pan gehakt werden. Toen Varus besefte dat de slag verloren was, pleegde hij zelfmoord door zich op zijn zwaard te werpen. De Romeinse voorhoedes werden volledig uitgemoord en met hen vele anderen. Ook sloegen meerdere Romeinen de hand aan zichzelf of gaven zich over. De rest vluchtte in paniek het woud in, om daar alsnog afgemaakt te worden. Van degene die gevangen genomen werden, werden de meesten gekruisigd, levend begraven of geofferd aan de goden, al werden er ook officieren voor losgeld gegijzeld en werden sommige gewone soldaten slaaf gemaakt. Drie legioenen waren uitgeroeid en drie legioensadelaars waren buitgemaakt (in één geval had de drager zich ermee in het moeras gestort, al was het ding later weer opgevist). De Romeinse verliezen worden tussen de 15.000 en 18.000 geschat! Varus’ hoofd werd als geschenk opgestuurd naar Marodobuus, in Bohemen, die geweigerd had deel te nemen aan het plan.

Reconstructie van de wal die de Germanen bij Kalkriese hadden opgeworpen.
Reconstructie van de wal die de Germanen bij Kalkriese hadden opgeworpen.

Toen Tiberius van de clades Variana hoorde maakte hij zo snel mogelijk dat hij in Rome kwam. Hij trof de stad praktisch in staat van beleg aan. De op leeftijd geraakte keizer Augustus, die het hoofd van Varus opgestuurd zou krijgen van Marodobuus, was zeer aangeslagen door het slechte nieuws en vreesde nu voor het behoud van vrijwel heel Gallië. Zeer beroemd is dan ook zijn uitroep ‘Vare, vare, redde mihi legiones!‘ (“Varus, Varus, geef me mijn legioenen!”) Menigeen dacht aan de oude nederlagen tegen de Cimbren en Teutonen en sommigen vreesden dat de Germanen tot in Italië door zouden dringen. Uit angst ontbond Augustus zelfs zijn Germaanse lijfwacht, terwijl veteranen en niet-burgers snel bij de legioenen ingelijfd werden. Al die reacties waren natuurlijk wel erg overdreven, maar Tiberius moest wel zo snel mogelijk terug naar Germanië om deze extreme vernedering te wreken. Het oude verlaten kamp op de Hunnerberg, bij Nijmegen, werd herbouwd om er de Bataafse cavalerie te huisvesten. Er werd een verdedigingslinie langs de Rijn gebouwd en in 11 na Chr. begon Tiberius een strafexpeditie, samen met Germanicus. En hoewel Tiberius in 13 na Chr. in Rome een triomftocht houden mocht, was er eigenlijk geen sprake geweest van een nieuwe grote overwinning aan Romeinse zijde. Tiberius keerde echter niet terug naar Germanië: het jaar daarop overleed zijn stiefvader waarna Tiberius hem opvolgde als keizer. Het opperbevel viel nu aan Germanicus toe en de jonge veldheer moest onmiddellijk zijn morrende troepen, die hem als keizer verkozen boven Tiberius, tot bedaren brengen.

Der Triumph Hermanns, door Tischbein. Arminius wordt neergezet als een Duitse volksheld, gehuld in schitterende kledij (tot en met een pantervel aan toe) terwijl de overige Germanen eruitzien als woestelingen in beestenvellen.
Der Triumph Hermanns, door Tischbein. Arminius wordt neergezet als een Duitse volksheld, gehuld in schitterende kledij (tot en met een pantervel aan toe) terwijl de overige Germanen eruitzien als woestelingen in beestenvellen.

Germanicus, die veel romantischer aangelegd was dan Tiberius, hoopte met nieuwe expedities de smet van de Varusslag te wreken en de eer van zijn vader Drusus hoog te houden. Meerdere Germaanse stammen kregen er flink van langs, ook de Tubanten die (ten dele) in Twente woonden. Het gebied van de Marsi werd zelfs verwoest. De verhouding tussen Arminius en zijn schoonvader Segestes was tegen die tijd zo mogelijk nog slechter dan eerst. Segestes was namelijk Arminius’ schoonvader tegen wil en dank: Arminius had diens dochter Thusnelda, ondanks haar verloving met een ander, gewoon geschaakt in 13 na Chr. Daar kon Germanicus goed gebruik van maken in zijn plannen om de Cherusken en de Chatti af te straffen. Toen Segestes de zwangere Thusnelda ontvoerde, werd zijn burcht door Arminius belegerd, zodat vaderlief de hulp van de Romeinen inriep. Segestes werd ontzet en samen met zijn dochter onschendbaar verklaard en naar Gallië gebracht, tot woede van Arminius en de zijnen. In 15 na Chr. maakte Germanicus zich dan ook op om nu definitief met Arminius af te rekenen. Zelf voer hij met de hoofdmacht via het Flevomeer en de Waddenzee naar de Eemsmonding, terwijl de cavalerie door het land van de Frisii trok en vier andere legioenen via de binnenlanden naar de Eems gingen. De Bructeren boden daarbij weerstand, maar werden verslagen, waarbij één van de verloren adelaars teruggevonden werd. Tijdens deze wraaktocht slaagde men er ook in om het terrein van de slag te bereiken. Men wist het dagmarskamp van de eerste nacht terug te vinden en de plek waar men op de tweede nacht verbleven had. Tussen die twee plaatsen waren nog gebeenten van soldaten te vinden, tot en met schedels die aan boomstammen waren vastgespijkerd aan toe. Germanicus liet een grote grafheuvel opbouwen voor de aangetroffen lijken.

De laatste veldtocht van Germanicus, in 16 na Chr.
De laatste veldtocht van Germanicus, in 16 na Chr.

Uiteindelijk kwam het tot een treffen met de aanstichter van dit bloedbad. Arminius trok zich echter tijdig terug en tijd om de veldtocht voort te zetten was er niet meer, door het late najaar. Op de Waddenzee werd de vloot weer eens door een grote storm getroffen, met veel doden tot gevolg: meerdere schipbreukelingen verdronken, terwijl anderen op kleine waddeneilandjes terecht kwamen. In feite was het effect van deze wraaktocht dus zelfs averechts geweest: Arminius was in aanzien gestegen en de terugtocht had vooral problemen opgeleverd. In de winter vernielden de Germanen de grafheuvel zelfs. Het jaar daarop besloot Germanicus zich dus meer te concentreren op de vloot, die verzameld werd bij Fectio (Vechten). De hulptroepen en cavalerie trokken over het land mee, al werden zij op het laatst verrast door de vloed, zodat een stel zwemmende Bataven aan hun eigen overmoed ten onder ging. Achter de Wezer wachtte Arminius hen op. Flavus, die nog aan Romeinse zijde streed, trachtte met hem te onderhandelen, maar dat haalde niets uit, dus liet hij de troepen de Wezer oversteken. Het Bataafse korps, onder leiding van ene Chariovalda, deed dit ook, maar werd door ogenschijnlijk vluchtende Cherusken in een hinderlaag gelokt die opnieuw gebruik maakte van heuvels, zodat de Bataven nog net op tijd door de Romeinen ontzet werden, met verlies van hun commandant. Germanicus haalde alsnog twee grote overwinningen op Arminius, maar de Cherusk zelf wist te ontkomen. Op de andermaal rumoerige terugtocht wist Germanicus ook nog een legioensadelaar terug te krijgen.

Het Hermannsdenkmal, gebouwd tussen 1838 en 1875 op de plek waar men ten onrechte de Varusslag aan toeschreef. Het nationalisme vereiste dat Arminius "Hermann" genoemd werd, om zo Duitser te klinken. Het uiterlijk van het 24 meter hoge beeld is verzonnen.
Het Hermannsdenkmal, gebouwd tussen 1838 en 1875 op de plek waar men ten onrechte de Varusslag aan toeschreef. Het nationalisme vereiste dat Arminius “Hermann” genoemd werd, om zo Duitser te klinken. Het uiterlijk van het 24 meter hoge beeld is een romantisch verzinsel.

Hierna schrapte Tiberius ineens de plannen om de strijd voort te zetten. Zijn motivatie hiervoor is onduidelijk, want aartsvijand Arminius was nog steeds op vrije voeten. Mogelijk vond hij dat de veldtochten te veel tijd en moeite kostten en te weinig opleverden, wat zeker het geval was. Het is ook mogelijk dat hij vreesde voor de groeiende populariteit van Germanicus, die in Rome een triomftocht kreeg, waarin hij ook Thusnelda en haar zoontje Thumelicus meevoerde. Wel werd in Rome een triomfboog voor zowel Germanicus als Tiberius opgericht. Het kamp op de Hunnerberg werd ontruimd en de wraaktochten waren ten einde. Germanicus werd uiteindelijk naar het oosten van het rijk gestuurd, waarna hij en Tiberius ernstig uit elkaar gegroeid lijken te zijn. Op 33-jarige leeftijd (19 na Chr.) stierf hij plotseling in Syrië, zeer waarschijnlijk door vergiftiging, al is het niet duidelijk of Tiberius erin betrokken was. Over het lot van Thusnelda en Thumelicus is weinig bekend, al zou Thumelicus volgens Tacitus schandelijk zijn behandeld in Ravenna, hetgeen gladiatorschap impliceert. Arminius zelf raakte in oorlog met Marodobuus, die na een grote nederlaag van de troon werd gestoten en naar het Romeinse rijk vluchtte. Arminius overspeelde hierna echter op dezelfde wijze zijn hand door zichzelf tot koning uit te roepen, hetgeen bij menigeen niet in de smaak valt. In de hierop volgende burgeroorlog werd hij zelf het slachtoffer van een samenzwering.