De “minder talrijke” Cananefaten

brinnoHet is opvallend dat de inheemse bevolking van Romeins Nederland vooral aan de naam Bataven verbonden wordt, terwijl zij verre van de enige bewoners waren. Met name in Holland is dat frappant als men bedenkt dat het nog maar de vraag is of het Bataafse leefgebied zo ver reikte. Wel valt een groot deel van Zuid-Holland onder het rivierengebied, dat door de Romeinen het Insula Batavorum genoemd werd. Maar in het westen daarvan lag een andere civitas, die van de Cananefaten. En hoewel deze stam vaak in de oude schoolboekjes vermeld stond, lijkt hij tegenwoordig helaas wat vergeten.

De Cananefaten streken vermoedelijk neer op de westelijke zandgrond (geel op de kaart) van Zuid-Holland. (©H. Erren CC-BY-SA-3.0)
De Cananefaten streken vermoedelijk neer op de westelijke zandgrond (geel op de kaart) van Zuid-Holland. (©H. Erren CC-BY-SA-3.0)

De naam van deze stam is enigszins verwarrend. Dat komt ook door een verscheidenheid aan spelling. Hoewel de Romeinen spraken van Cananefates, zijn er ook teksten gevonden over Cannenefates en Hiannanefates. De vernederlandste vorm Kaninefaten wordt vandaag de dag als verouderd beschouwd. Aan die spellingswijzen is bovendien vaak de uitleg verbonden dat zij zou staan voor “konijnenvatters” omdat de Cananefaten op konijnen in de duinen zouden hebben gejaagd. Dat is geheel onjuist, aangezien konijnen voor de middeleeuwen niet in Nederland voorkwamen. Groter is de kans dat het een samensmelting is van het Keltische cannene (“look”) en het Germaanse fates (“meesters”). Dit lijkt dus op een Keltische achtergrond of een mengeling van Kelten en Germanen. Hoewel de Cananefaatse oorsprong onduidelijker is dan die van de Bataven, is het ook hier mogelijk dat het gaat om een groep Germanen die gebruik maakte van het machtsvacuüm van de Gallische oorlog, die de al aanwezige bevolking vanaf dat moment domineerden. Marcus Velleius Paterculus beschrijft hoe Tiberius in 4 na Chr. op een veldtocht onder meer de Cananefaten onderwierp, wat doet vermoeden dat zij oorspronkelijk ten noorden van de Rijn leefden, misschien bij de IJssel.

Waren de Cananefaatse "lookmeesters" zulke opvallend goede landbouwers? Of waren het vooral de Cananefaatse dames, terwijl de mannen in de hulptroepen dienden?
Waren de Cananefaatse “lookmeesters” zulke opvallend goede landbouwers? Of waren het vooral de Cananefaatse dames, terwijl de mannen in de hulptroepen dienden?

De vestiging op Zuid-Hollandse westelijke strandwallen, tussen de kust en de veenmoerassen en getijdengebieden, kan de naam Cananefaten verklaren, aangezien deze zandgrond geschikt is voor het verbouwen van looksoorten zoals prei en uien. Verder is informatie over de Cananefaatse cultuur beperkt. Volgens Tacitus leken zij sterk op de Bataven, maar “minder talrijk”. In Vlaardingen gevonden klepduikers uit ongeveer 100 na Chr. doen wel vermoeden dat zij (al dan niet in samenwerking met de Romeinen) in staat waren om het land goed te cultiveren: met behulp van deze klepduikers werden de eerste sluizen van Nederland gemaakt. Qua godsdiensten zijn de meest teruggevonden sporen die van de Matrona’s of Moeders, een vermoedelijke Keltische verering van nogal geheimzinnige moedergodinnen die opduikt van de Noordzee tot in Noord-Italië en dus ook op veel plaatsen in Nederland. Net als de Bataven leverden de Cananefaten hulptroepen, maar niet zo buitensporig veel zodat zij ook andere vormen van belasting betaalden. Ook van deze hulptroepen werd echter dankbaar gebruik gemaakt, zoals tijdens de opstand van de Friezen, waarbij de Romeinen Cananefaatse ruiters inzetten.

Het standbeeld van Corbulo in Voorburg herinnert aan de aanleg van zijn kanaal, dat van belang was in het ontstaan van Forum Hadriani.
Het standbeeld van Corbulo in Voorburg herinnert aan de aanleg van zijn kanaal, dat van belang was in het ontstaan van Forum Hadriani.

Dit betekende natuurlijk niet dat iedere individuele Cananefaat het Romeinse gezag zomaar aanvaardde. In 40 na Chr. zou een lokale hoofdman de spot hebben gedreven met de nogal vreemde “veldtocht” van Caligula, waarbij de zee op rituele wijze zou zijn “aangevallen”. Misschien ging het in werkelijkheid om een versterking van de grens (het fort Praetorium Agrippinae, in Valkenburg, is waarschijnlijk rond deze tijd gebouwd en daarmee waarschijnlijk meer Rijnforten) in combinatie met een godsdienstig ritueel, maar toch… In 46 na Chr. veroorzaakte de Cananefaatse officier Gannascus een hoop problemen door te deserteren en zich bij een troep Chaukische rovers aan te sluiten: met zijn kennis lagen de Rijndelta en de westkust voor deze piraten open. De nieuwe gouverneur Corbulo gebruikte dit als aanleiding om het land van de Friezen te bezetten en liet Gannascus door “onderhandelaars” doden, wat bijna een oorlog met de Chauken deed ontbranden. Alleen interventie van de keizer maakte dat Corbulo zich weer achter de Rijn terugtrok.

In de zomer van 69 werd Brinno op het schild geheven en vielen de Cananefaten de Romeinse forten in hun gebied aan, zoals hier uitgebeeld door Jacob de Vos.
In de zomer van 69 werd Brinno op het schild geheven en vielen de Cananefaten de Romeinse forten in hun gebied aan, zoals hier uitgebeeld door Jacob de Vos.

Individuen als de spottende hoofdman of Gannascus de piraat hadden op lange termijn niet zoveel invloed op de geschiedenis. Een heel andere zaak was het als grote massa’s in opstand kwamen. In 69 na Chr., het jaar waarin de Bataafse opstand uitbrak, was de onvrede bij de Cananefaten blijkbaar ook op een hoogtepunt: niet de Bataven maar zijzelf waren het die als eerste in opstand kwamen en zich tegen de Romeinen keerden. Hun aanvoerder hierbij was een zekere Brinno, de zoon van eerdergenoemde hoofdman, die door zijn mannen op de zo beroemde wijze op het schild geheven werd. In de zomer van dat jaar viel hij met zijn mannen de onderbezette Rijnforten van Zuid-Holland onverwachts aan, waarbij Lugdunum (Katwijk) en Praetorium Agrippinae (Valkenburg) als eerste vielen. Vervolgens trok Brinno oostwaarts langs de Rijn. Het is niet duidelijk welke forten door hem werden verwoest en welke bij evacuatie in brand gestoken werden, maar eind augustus was er tot aan Fectio (Vechten) geen fort meer over. Ondertussen sloten de Friezen en Chauken zich bij Brinno aan. Toen pas nam de Bataaf Julius Civilis openlijk de leiding over de opstand. Met de hulp van al zijn bondgenoten, inclusief de Cananefaten, dreef hij de Romeinen steeds verder stroomopwaarts, tot de hele Rijngrens in handen van de rebellen was. Toen stuurden Rome echter versterkingen en werden de rebellen langzaam maar zeker tot achter de Rijn teruggedreven, waar zij zich gedwongen zagen om vrede te sluiten.

Reproducties van de mijlpalen van Wateringse Veld. De teksten op de mijlpalen toonden de afstand naar MAC, oftewel Forum Hadriani.
Reproducties van de mijlpalen van Wateringse Veld. De teksten op de mijlpalen toonden de afstand naar MAC, oftewel Forum Hadriani.

Het herstel van de Pax Romana lijkt ook het herstel van de oude verdragen te hebben meegebracht. Er is in elk geval niet vastgesteld dat de Cananefaten en andere rebellen erg streng gestraft werden, al is het goed mogelijk dat de rebellenleiders het wel moesten bekopen. Cananefaatse hulptroepen werden in elk geval niet meer in eigen land gevestigd,: er zijn wel sporen van hen gevonden aan de Donau en in Numidië. Wel is er geopperd dat andere stammen in het westen van Germania Inferior misschien grond in bezit hadden genomen van de verslagen en dus uitgedunde Cananefaten, maar ook dit is niet bewezen. Het bestuurscentrum van de stam bleef bestaan, namelijk in een stadje dat ontstaan was aan het kanaal dat Corbulo aangelegd had in het gebied. Na een bezoek van keizer Hadrianus aan de provincie, in 121 of 122, werd deze stad Forum Hadriani (“markt van Hadrianus”) genoemd, wat heeft geleid tot de aanname dat Hadrianus marktrechten aan de stad gegeven had. Er zijn redenen om dit in twijfel te trekken, aangezien belangrijke steden zoals bestuurscentra deze rechten vaak al hadden. Bovendien is overname van de naam van de keizer niet ongebruikelijk in de tweede eeuw. Mijlpalen uit de tweede en derde eeuw spreken van MAC, wat waarschijnlijk staat voor Municipium Aelium Cananefatium, waarbij de tweede naam opnieuw verwijst naar Aelius Hadrianus. Lange tijd werd geconcludeerd dat de benaming municipium zou duiden op een beperkt stadsrecht, maar aangezien Romeinen geen stadsrecht hadden, lijkt het erop dat het in die tweede eeuw een soort mode werd om steden zo te noemen.

In Park Arentsburgh in Voorburg zijn herinneringen aan Forum Hadriani te vinden. Verder zijn sporen van de Cananefaten schaars buiten de Nederlandse musea.
In Park Arentsburgh in Voorburg zijn herinneringen aan Forum Hadriani te vinden. Verder zijn sporen van de Cananefaten schaars buiten de Nederlandse musea.

De Crisis van de Derde Eeuw deed de economie van Germania Inferior helemaal geen goed en kostte MAC uiteindelijk de kop: toenemende onveiligheid in de regio en ecologische problemen zoals een stijgende zeespiegel maakten dat de stad rond 270 leegliep. Net als de Bataven gingen de overgebleven Cananefaten vanaf deze tijd langzaam op in de nieuwere bevolking. Hun gebieden zouden aan de Franken en Friezen toevallen. Hun naam is niet zo trots de geschiedenis in gegaan als die van de Bataven, wat toch eigenlijk erg zonde is. Hoewel de “lookmeesters” nog wel genoemd werden in de traditionele schoolboeken, bleef de naam altijd minder hangen en werden zij ten onrechte vaak toch onder de Bataven geschaard.

Romeinen en mobiliteit: het wegennet

wegHa, die barbaren! Na een vermoeiend jaar als soldaat heb ik met volle teugen genoten van de “winterstop” om het maar zo te noemen, maar het bloed kruipt natuurlijk waar het niet gaan kan. Vulpes pilum mutat, non mores, zoals wij Romeinen zeggen. Intussen is mij ter ore gekomen dat de Romeinenweek, die dit jaar van 28 april tot 6 mei gehouden zal worden, in het teken staat van mobiliteit. Dat komt goed uit, want als rondreizende Romein ben ik natuurlijk één en al mobiliteit. En waar zou ik dan zijn zonder dat Romeinse wegennet?

Op dit portret loop ik over een fraaie geplaveide weg. Maar de kans op zo'n weg is in dit land erg klein!
Op dit portret loop ik over een fraaie geplaveide weg. Maar de kans op zo’n weg is in dit land erg klein!

Al voor de Romeinen hier kwamen waren er vast en zeker al wegen, maar de meeste hiervan zullen gewoon paadjes zijn geweest die ontstaan waren door veel gebruik. De meest bewust aangelegde wegen uit de prehistorie dienden vooral om moerassige gebieden (waar het op de veengrond in het westen van het land van wemelde) te kunnen doorkruisen, vaak met boomstammen. Ook voor de Romeinen was dit nodig, maar de Romeinen legden ook veel wegen aan, gewoon om ervoor te zorgen dat de meest begaanbare routes altijd bruikbaar waren. Dat was sowieso nodig voor het leger, natuurlijk. Maar ook handelaren en andere reizigers maakten er dankbaar gebruik van.

De belangrijkste Romeinse wegen in Nederland. Er waren er vast nog veel meer, maar de meeste waren waarschijnlijk paadjes.
De belangrijkste Romeinse wegen in Nederland. Er waren er vast nog veel meer, maar de meeste waren waarschijnlijk paadjes.

Romeinse wegen zagen er niet allemaal hetzelfde uit. Hoe de Romeinen de weg aanlegden kon liggen aan hoe belangrijk de weg was, op wat voor bodem de weg moest komen en welke materialen ze beschikbaar hadden. Zo’n betegelde weg waar iedereen aan denkt zal in jullie uithoekje van het rijk bijna nooit zijn voorgekomen. Eigenlijk waren die ontzettend zeldzaam! Sommige wegen waren niet meer dan zandpaadjes, andere waren stevig gefundeerd met grind, keien, aarde, houten balken of wat dan ook. In dit land, waar de grond meestal uit zand, klei of veen bestaat, werden de meeste wegen met grind verhard. Schelpenpaden kwamen ook voor, bij de kust. Sommige hadden blijkbaar zelfs een soort stoep of vluchtstrook, wat je kon zien omdat er naast de weg greppels liepen.

Een Romeinse weg zal niet van beton en asfalt zijn geweest. Toch geeft dit stuk nagemaakte Limesweg bij Valkenburg de doorsnee van een beschoeide agger goed weer.
Een Romeinse weg zal niet van beton en asfalt zijn geweest. Toch geeft dit stuk nagemaakte Limesweg bij Valkenburg de doorsnee van een beschoeide agger goed weer.

Een simpele grindbaan met twee greppeltjes ernaast kon dus genoeg zijn. Soms was er een stevigere weg nodig en werd er een agger aangelegd, een aardebaan. Vaak was die weg dan uit plaggen van aarde opgeworpen met wat grind eroverheen. Deze weg lag vaak duidelijk wat hoger dan de grond eromheen. Hoe drassiger de omgeving werd, hoe hoger en steviger de weg moest zijn om niet onder te lopen of uit elkaar te vallen. Soms werd zo’n agger dus ook beschoeid: er werden ter versteviging houten palen in geslagen, als een soort hekwerk. De aarde daarbinnen werd dan mooi afgedekt met grind, terwijl er aan de buitenkant een soort hellingen werden opgeworpen zodat de beschoeiing goed ingestopt zat. Mocht het zo zijn dat de weg grond bijna onbegaanbaar was, dan was het nodig om bij wijze van weg echt een soort brug of stijger aan te leggen. Bij de veldtocht in het Woud van Baduhenna (misschien in Noord-Holland) moesten de Romeinen ter plekke zulke moerasbruggen aanleggen om überhaupt door het drassige woud vooruit te komen. Als de weg een rivier over ging, was er natuurlijk ook een brug nodig, maar dat was dan wel hele andere koek.

Een gereconstrueerd stukje Limesweg, dwars door Vleuten-De Meern. Kaarsrecht!
Een gereconstrueerd stukje Limesweg, dwars door Vleuten-De Meern. Kaarsrecht!

De beroemdste Romeinse weg in Nederland was natuurlijk de zogenaamde Limesweg, die min of meer langs de zuidoever van de Rijn liep en van fort naar fort ging, vaak zelfs dwars door de forten heen. Daar kwamen natuurlijk een hoop zijweggetjes uit, want vaak genoeg moest je afslaan. De laatste tientallen jaren is er steeds meer bekend geworden over deze weg, ook omdat er in de veengrond zoveel bewaard is gebleven. Er is dus best een goed beeld van waar de weg lag. De Limesweg was in Romeinse stijl vrij recht aangelegd tussen de verschillende punten die hij verbond, zodat het dus niet alleen snel was omdat het begaanbaar was maar ook omdat er stukken afgesneden werden. Zo liep er tussen de forten Fectio (Vechten) en Hoge Woerd (Vleuten-De Meern) een directe weg, zodat iemand op doorreis geen uitgebreide omweg hoefde te maken via Traiectum (Utrecht) dat een stuk noordelijker lag door een grote flauwe bocht die de Rijn daar maakte. Ook de wachttorens, die bij bochten in de rivier gebouwd werden, lagen niet per se vlakbij de weg.

De Romeinse weg aan de Maas, nagemaakt bij Boxtel. Maar of hij ook zulke tegels had...?
De Romeinse weg aan de Maas, nagemaakt bij Boxtel. Maar of hij ook zulke tegels had…?

De Limesweg mag dan de bekendste Romeinse weg van Nederland zijn, maar was zeker niet de oudste. Marcus Agrippa, die tussen 20 en 18 v. Chr. gouverneur van heel Gallië was (wat volgens de Romeinen tot aan de Rijn kwam), liet al een weg tussen Keulen en Boulogne aanleggen, de beroemde Via Belgica, die dus ook door Nederland liep. Vanuit Keulen liep de weg westwaarts. Waarschijnlijk kruist hij jullie 21e-eeuwse grens bij Rimburg en gaat zo via Coriovallum (Heerlen) en Traiectum ad Mosam (Maastricht) naar Tongeren. In allebei die tussenstops kon je ook nog afslaan op andere wegen. Vanuit Maastricht liep nog een weg richting oost, die uitkwam in Aquae Granni (Aken). Vanuit die plaats kon je noordwaarts reizen naar Heerlen en zo verder gaan op een weg die ten oosten van de Maas liep, tot je uiteindelijk uitkwam bij Xanten. Vanuit Maastricht liep een weg ten westen van de Maas naar Ceuclum (Cuijk), waar je over kon steken om naar Noviomagus (Nijmegen) te reizen.

De mijlpalen van Wateringse Veld stonden langs de Romeinse weg tussen Matilo en Helinium. Alleen niet tegelijkertijd.
De mijlpalen van Wateringse Veld stonden langs de Romeinse weg tussen Matilo en Helinium. Alleen niet tegelijkertijd.

Belangrijke stad als Noviomagus was, lag hier ook een kruispunt van wegen. Oostwaarts liep een weg naar het fort Carvium (Herwen), het punt waar de Waal zich van de Rijn afsplitste, zodat je een reis over de Limesweg naar Xanten aanzienlijk kon verkorten. Wie vanuit Noviomagus noordwaarts ging bereikte via Elst ook de Limesweg. Ook kon je vanuit Noviomagus de Waal naar het westen volgen, waarschijnlijk helemaal tot aan de monding ervan, het Helinium (Naaldwijk). Waar die weg precies liep is helaas onbekend. In Zuid-Holland liep uiteraard ook een weg langs het Kanaal van Corbulo, van Matilo (Leiden) naar Helinium, zodat je de daartussen gelegen stad Forum Hadriani (Voorburg) bereiken kon. Er zijn meerdere mijlpalen gevonden die dat laten zien, net als bij de wegen in Limburg. En dan zijn er nog tal van vermoede wegen, zoals eentje langs de kust en weet ik waar allemaal nog meer.

Paul van der Heijden red.), Romeinse wegen in Nederland, verscheen in 2016 bij uitgeverij Matrijs. Een aanrader!
Paul van der Heijden (red.), Romeinse wegen in Nederland, verscheen in 2016 bij uitgeverij Matrijs. Een aanrader!

Zonder de wegen zou het Romeinse leger en alle handel in het rijk natuurlijk helemaal nergens zijn. En ook deze soldaat was lang niet zo ver gekomen zonder de Romeinse wegen. Als je meer wil weten over Romeinse wegen, kan ik je nog het boek Romeinse wegen in Nederland aanraden. Benieuwd waar de wegen mij over een paar maanden weer heen zullen leiden. Want hoewel er meerdere naar Rome leiden, weet ik zeker dat ze dat niet allemaal doen. Ik wens jullie in elk geval een mobiel jaar!

L. Octavius Barbatus

twitter.com/OctaviusRomein

Ganuenta: de Gallo-Romeinse tijd in hartje Zeeland

zeeuwsOnze tocht langs Romeinse forten aan de kust voert ons verder zuidwaarts. De Romeinse plaatsen aan de mondingen van Maas en Waal zullen we voor later bewaren, zodat we nu in Zeeland terechtkomen. In het begin van de Romeinse tijd moet Zeeland in eerste instantie meer land dan zee zijn geweest: hoewel het gebied duidelijk de rivierdelta van de Schelde vormde, was het nog niet de archipel zoals wij nu kennen. In de loop van de derde eeuw ontstonden er echter grote overstromingen ten gevolge van zowel lichte klimaatveranderingen als het uitputten van de veengrond: de overdadig gebruikte verzakte, terwijl tegelijkertijd het waterpeil steeg. De overstroming van de delta is voor de archeologie vrij tweeslachtig: enerzijds zullen veel ruïnes nooit gevonden worden, maar anderzijds worden er des te meer voorwerpen uit het water opgevist.

Hoewel de vele votiefstenen Nehalennia's naam en uiterlijk duidelijk maken, is haar exacte functie nog steeds niet opgehelderd.
Hoewel de vele votiefstenen Nehalennia’s naam en uiterlijk duidelijk maken, is haar exacte functie nog steeds niet opgehelderd.

De Gallo-Romeinse tempel bij Colijnsplaat is daar een voorbeeld van. Het bestaan van de tempel werd duidelijk toen er votiefstenen en andere voorwerpen uit de Oosterschelde werden opgevist, wat gevolgd door het uitgebreid opduiken en -vissen van voorwerpen in de jaren ’70. De tempel ligt vlak ten zuiden van zandbank de Vuilbaard en anderhalve kilometer ten noordwesten van Colijnsplaat. Het oppervlak is ongeveer 50 bij 100 meter en ligt op 25 meter diepte. Zo’n 125 meter ten oosten ervan zouden de resten van een nederzetting liggen. De tempel was zonder twijfel gewijd aan Nehalennia, een lokale godin van niet geheel duidelijke herkomst. Op de meeste votiefstenen wordt zij afgebeeld als jonge vrouw, zittend in een stoel met een mand met appels op haar schoot en een grote hond aan haar zij. Ook wordt ze soms naast een schip afgebeeld. Of de attributen staan voor het hiernamaals of voor vruchtbaarheid is niet duidelijk. De hond zou kunnen staan voor bescherming of juist voor de getemde zee, maar ook voor iets heel anders. Sommige inscripties op de stenen betuigen haar echter wel dank voor een veilige overtocht. Eén van de inscripties op de votiefstenen noemt een plaats die Ganuenta heet, wat doet vermoeden dat de nederzetting zo heette.

Te Colijnsplaat is een tempel nagebouwd, zoals die van Nehalennia eruit gezien kan hebben.
Te Colijnsplaat is een tempel nagebouwd, zoals die van Nehalennia eruit gezien kan hebben.

Van Ganuenta is niet veel bekend, maar aangezien de plaats destijds aan de Schelde lag zou het een belangrijke haven geweest kunnen zijn. De nederzetting lag immers niet ver van de Scheldemonding en kan dus een belangrijke doorvoerhaven geweest zijn, onder meer voor de handel overzee. Veel zekerheid van de exacte bewoners van de stad is er niet, al wordt het gebied in verband gebracht met stammen als de Marsaci of Marezaten en de Frisiavones. Veel concreet bewijs dat zij daar exact woonden is er niet, want de stammen worden door de bekende geschriften weinig genoemd. Dat Ganuenta de hoofdstad van de Frisiavones zou zijn is nooit bewezen en het is zeker niet onwaarschijnlijk dat de stam noordelijker woonde. Wellicht zijn de Menapiërs, die door Caesar onder de Belgen gerekend werden, een betere kandidaat. Caesar maakt er bovendien melding van dat de stammen in het westen van Gallia Belgica erg moeilijk te onderwerpen waren doordat zij zich gemakkelijk verborgen in het moerassige landschap, een omschrijving die past bij West-Vlaanderen en Zeeland.

Nehalennia zetelt vandaag de dag in Domburg, alwaar ze uitkijkt over de zee.
Nehalennia zetelt vandaag de dag in Domburg, alwaar ze uitkijkt over de zee.

Een tweede tempel voor Nehalennia lag waarschijnlijk verder naar het westen, in de buurt van het tegenwoordige Domburg, waar in 1647 al 25 votiefstenen ontdekt werden, nadat een grote storm op 5 januari het strand blootlegde. Helaas gingen de meeste van deze vondsten in 1848 verloren bij een brand in de Domburgse kerk, waar de stenen toen bewaard werden. Slechts 3 stenen overleefden de ramp. Tekeningen van de stenen zijn nu de voornaamste bron. Tussen de twee tempels in, ter hoogte van vakantiepark De Roompot op Noord-Beveland, wordt een castellum vermoed op grond van de vondst van enkele dakpannen, waarschijnlijk als onderdeel van de verdediging van de westkust na een grote aanval van Chaukische piraten in 173 v. Chr. Tot andere interessante vondsten op Walcheren en Zuid-Beveland behoren wat inheemse nederzettingen, twee schelpkalkbranderijen en een vondst van 6 oventjes in ‘s-Heer Abtskerke, wat duidelijk maakt dat hier een turfbranderij stond ten behoeve van de zoutwinning.

Godenbeeld voor Nehalennia in de Gallo-Romeinse tempel van Archeon. De hond en een mand met voedsel zijn aan de zijkanten van de stoel afgebeeld.
Godenbeeld voor Nehalennia in de Gallo-Romeinse tempel van Archeon. De hond en een mand met voedsel zijn aan de zijkanten van de stoel afgebeeld.

De votiefstenen van Nehalennia zijn op verschillende jaartallen uit de 2e en 3e eeuw te dateren, maar tot nu toe is er geen gevonden van na het jaar 227, wat impliceert dat het gebied in de derde eeuw verlaten werd. Waarschijnlijk spelen de ecologische problemen van die tijd een grote rol. De stijging van het water had nog niet dramatisch hoeven zijn, ware het niet dat het overdadig steken van turf, voor bovengenoemde zoutwinning, de veengrond had doen verzakken. Daardoor was er geen natuurlijke barrière meer tegen de zee. De tempel van Nehalennia kwam, samen met de bijbehorende nederzetting, onder water te staan en ligt daar tot op de dag van vandaag. Wel is in Colijnsplaat een tempel nagebouwd. In Domburg is Nehalennia terug te vinden als bronzen beeld. De Gallo-Romeinse tempel in Archeon is weliswaar gebaseerd op de tempels van Cuijk, Elst en Maastricht, maar is desalniettemin gewijd aan Nehalennia, compleet met een godenbeeld, votiefstenen en een dagelijkse tempelceremonie. Wie de echte votiefstenen bekijken wil, kan terecht in meerdere musea. De 122 votiefstenen van Colijnsplaat bevinden zich in het Rijksmuseum van Oudheden, te Leiden, terwijl de overgebleven stenen uit Domburg zich in het Zeeuws Museum in Middelburg en in de Koninklijke musea voor kunst en geschiedenis in Brussel bevinden.

Romeinenweek 2017, dag 3 (1 mei): “Het kanaal van Corbulo weer gevonden?” in Leidschendam

Wim en AnsGegroet, waarde barbaren! In de loop van dit weekend heb ik mijn drinkbeker en soldatenriem teruggevonden, maar mijn uitrusting was bij lange na nog niet compleet. ‘Zak de rivieren af en ga naar het kanaal ertussen. Zoek daar de veroorzaker.’ Zo luidde het nieuwe raadsel dat ik gisteren aantrof in Zutphen. Het was mij in elk geval duidelijk dat ik weer aan boord moest van het Romeinse schip dat mij erheen gebracht had. Hiermee voeren we terug naar de Rijn.

Leiden Matilo2
Castellum Matilo, in het oosten van Leiden, is tegenwoordig een prachtig openbaar park dat de omtrek en hoofdwegen van het castellum weergeeft!

Toen ik vanmorgen wakker werd, bleek dat we inderdaad de Rijn af waren gezakt: de rivier was beduidend smaller dan in het oosten, met stevige kades. Het leek me duidelijk dat het om de Oude Rijn ging. Dat vermoeden werd snel bevestigd toen ik niet ver van de aanlegplaats een castellum ontdekte. Ik hoefde niet lang na te denken waar ik was: het was Matilo, het castellum dat in Leiden-Roomburg ligt en in jullie tijd wordt gemarkeerd met een compleet openbaar park. Dit herinnerde me er ook aan dat bij Matilo het Kanaal van Corbulo op de Rijn uit kwam. Gouverneur Gnaeus Domitius Corbulo liet rond 47 na Chr., om zijn soldaten bezig te houden en de waterwegen beter te verbinden, een kanaal graven tussen de Maas en de Rijn. Tussen de rivieren dus! Ik wist dat ik op het goede spoor zat en besloot de loop van het kanaal naar het zuiden te volgen.

Zie ik daar ineens de MobiLimes staan!
Zie ik daar ineens de MobiLimes staan!

Na een uurtje of twee lopen stuitte ik op iets interessants. Voor de deur van een tuincentrum in Leidschendam zag ik de MobiLimes staan, de mobiele bus van Romeinse Limes Nederland, die ik de afgelopen jaren al wel eerder ben tegengekomen. Binnenin vind je een kleine interactieve tentoonstelling over de Limes. Dit gaf mij de indruk dat ik warm zat. Op de deur van het centrum, Life & Garden, hing een tekst over de herontdekking van het kanaal, dus ging ik nieuwsgierig het centrum binnen. Het bleek dat ik het gebouw door moest lopen, helemaal naar achteren. Daar trof ik een vitrine, met wat vondsten uit de Romeinse tijd, maar ook uit oudere en latere tijden, van de steentijd tot de 17e eeuw.

Kijk eens wat een enorme sleuf! Daar valt vast wat in te vinden voor een archeoloog!
Kijk eens wat een enorme sleuf! Daar valt vast wat in te vinden voor een archeoloog!

Ieder halfuur ging er een rondleiding van start, die vanuit de oranjerie van het tuincentrum het weiland in ging. Hier, in de Vlietvoorde bij Leidschendam, worden namelijk archeologische opgravingen gedaan: het is de bedoeling dat er woningen gebouwd gaan worden, maar dan moet volgens de Nederlandse wet de bodem eerst onderzocht worden. De gids legde uit hoe de bodem hier in elkaar zit: van oorsprong was het westelijke deel van het terrein een zogenaamde strandwal, die bestaat uit stevige zandgrond. Meer naar het oosten, richting een modern kanaal dat de Vliet heet, was de grond een lagere strandvlakte, van veen. Het is moeilijk om veel sporen van bewoning in de grond te vinden, want de bovenlaag van de strandwal, die oorspronkelijk veel hoger lag, is op den duur weggesleten, terwijl de bovenlaag van het veen in de loop der eeuwen door turfstekers is verwijderd. Toch is er wel degelijk het een en ander te zien en te vinden.

Over de zwarte veengrond ligt nog een dun zandlaagje.
Over de zwarte veengrond ligt nog een dun zandlaagje.

De gids nam ons door het hoge gras mee naar de sleuven op het terrein. In de eerste was een grote graafmachine bezig om de aarde voorzichtig te verwijderen, al schrapend, zodat eventuele voorwerpen niet beschadigen. Het verschil tussen de zand- en veengrond was goed te zien: het veen was donker, terwijl de zandgrond er veel lichter en droger uit zag. Zo kun je dus goed zien dat de lagen op den duur over elkaar zijn gegaan. In de tweede sleuf, die behoorlijk lang was, was geen machine meer, maar er werd niet minder hard om gewerkt. Waar de kaartjes op de aarde voor waren, wilde één van de kinderen weten. Het antwoord luidde dat die dienen om te onthouden op welke exacte plek een voorwerp gevonden is. Meerdere voorwerpen die ik in de vitrine had gezien, kwamen rechtstreeks uit deze sleuf.

Tussen het lichte zand en de zwarte veengrond is grijze klei te zien. Daaraan kun je het Kanaal van Corbulo herkennen!
Tussen het lichte zand en de zwarte veengrond is grijze klei te zien. Daaraan kun je het Kanaal van Corbulo herkennen!

De sleuf in kwestie had ook een opvallende laag die veel weg had van grijze klei, min of meer in de vorm van een halve ovaal, 14 meter breed. Dit was waarschijnlijk het kanaal van Corbulo: de klei zal op den duur door het water zijn aangevoerd en het kanaal zou een meter of 12 breed moeten zijn. Een stuk verderop lijkt er echter nog een gang van het kanaal gevonden, legde de gids uit, maar dan met een breedte van 8 meter. Het vreemde is dat beide delen niet op één lijn liggen en ook niet handig met elkaar te verbinden lijken. Wellicht is er op den duur dus een nieuw kanaal aangelegd of in elk geval een nieuw gedeelte omdat het oude deel aan het verzanden was.

Archeologisch talent in voorbereiding!
Archeologisch talent in voorbereiding!

De laatste sleuf die de gids ons toonde bevatte geen Romeinse opgravingen: in plaats daarvan was de fundering van een 17e-eeuws landgoed blootgelegd. Extra leuk hier was dat de kinderen de gelegenheid kregen om zelf archeoloog te zijn: in een klein zandterreintje had één van de projectmedewerkers meerdere munten en andere metalen voorwerpen begraven. De jongelui konden dit met metaaldetectors opsporen en vervolgens met een schop of troffel uitgraven. Het enthousiasme vierde hoogtij!

Gannascus! Een Cananefaatse auxiliair die het blijkbaar leuker vond om zijn eigen land te teisteren.
Gannascus! Een Cananefaatse auxiliair die het blijkbaar leuker vond om zijn eigen land te teisteren.

Ondertussen was er echter nog geen spoor van mijn spullen. Ik vroeg mij af of ik Corbulo soms zoeken moest, maar die leek geen deel van de 9 te zijn. De aanwezige Romeinen, een gepensioneerde cavalerist en zijn echtgenote, verklaarden ook dat ze gouverneur Corbulo niet gezien hadden. Toen realiseerde ik mij dat Corbulo bij zijn aantreden als gouverneur van Germania Inferior te kampen had met zoetwaterpiraten, die vanuit het noorden langs de kust trokken en dan de rivieren opvoeren om de nederzettingen te plunderen. De beruchte aanvoerder van deze bende was Gannascus, een Cananefaat uit de hulptroepen die was gedeserteerd en de Rijndelta op zijn duimpje kende. Het zou kunnen dat Corbulo het kanaal liet aanleggen om zijn schepen gemakkelijker van Maas en Rijn te laten wisselen en zo de waterdefensie van het westen te verbeteren. Met de veroorzaker van het kanaal bedoelde het raadsel dus niet Corbulo maar Gannascus!

Mijn pugio! Ik ben nu in elk geval weer wat beter bewapend voor als ik een schurk tegenkom.
Mijn pugio! Ik ben nu in elk geval weer wat beter bewapend voor als ik een schurk tegenkom.

Inderdaad troffen we in de sleuven van het onderzoeksterrein één van mijn voorwerpen aan, met een brief erbij. Het was mijn pugio, mijn militaire dolk die als reservewapen dient. Toepasselijk, want Gannascus eindigde bij wijze van spreken met een “dolk in zijn rug”: Corbulo veinsde dat hij onderhandelen wilde maar liet zijn onderhandelaars Gannascus vermoorden. Dat gebeurde in het land van de Chauken, rond de Eemsmonding, wat bijna een grote oorlog gaf omdat de Chauken deze actie als een grote belediging zagen. Corbulo kreeg van keizer Claudius echter geen toestemming voor een oorlog en moest zich terugtrekken: ook de Frisii, die hij een Romeins bestuur had opgelegd, moest hij met rust laten. Maar de piraterij was flink ingedamd en de Limes goed versterkt.

Dit monument in Park Arentsburgh, in Voorburg, geeft de plek van Forum Hadriani aan.
Dit monument in Park Arentsburgh, in Voorburg, geeft de plek van Forum Hadriani aan.

De brief bij mijn dolk had Gannascus geheel in zijn stijl geschreven: “Hee, Romeinse dienstklopper! Als je je zooi terug wil, ga naar Grinnes en dan naar het zuiden! Ga daar naar een dorp vol Romeinen, Germanen en Kelten! Zoek de vrouw uit de hoofdstad!” Weer een raadsel. En wat Gannascus hier nu mee bedoelt… Grinnes ken ik in elk geval wel. Dat ligt aan de Waal, maar dan flink naar het oosten. Het beste wat ik dus doen kon was het kanaal blijven volgen en dan uiteindelijk linksaf slaan en langs de Maas trekken. Gelukkig mocht ik het paard van de oude ruiter lenen. Zo reed ik verder vanuit Leidschendam en kwam ik langs Forum Hadriani, oftewel Voorburg. Het is de hoofdstad van de Cananefaten (eigenlijk heet het Municipium Aelium Cananefatum) en is genoemd naar keizer Aelius Hadrianus, die de stad marktrechten gaf.

De mijlpalen in Wateringseveld, Den Haag. De namen van keizers als Antoninius Pius en Caracalla staan erop.
De mijlpalen in Wateringseveld, Den Haag. De namen van keizers als Antoninius Pius en Caracalla staan erop.

Al volgend kwam ik terecht in Den Haag, waar ik in Wateringseveld langs een monument met drie mijlpalen kwam. Geen wonder, want langs de weg aan het kanaal zijn meerdere mijlpalen gevonden en op de plek van het monument zelfs vier! Uiteindelijk eindigde ik in Naaldwijk, waar misschien ook een mijlpaal gevonden is, maar dan wel lang voor jullie tijd. Naaldwijk bevatte sowieso een vicus, maar misschien ook een militair fort met een vlootbasis. Als dat zo was zou het de vlootbasis Helinium geweest kunnen zijn. Afslaand naar het oosten kwam ik in de loop van de avond door meer plekken waar Gallo-Romeinse nederzettingen en wellicht ook forten of pleisterplaatsen gestaan kunnen hebben. Dit zijn onder andere Flenium (Vlaardingen?) en Tablis (Alblasserdam?). Grinnes ligt vermoedelijk wat verderop, misschien bij Rossum, waar de Waal en Maas dicht bij elkaar liggen. Terwijl ik probeer dit te bereiken voor het donker wordt, stuur ik alvast dit bericht aan jullie. Hopelijk kan ik het geheimzinnige dorp morgen vinden…

L. Octavius Barbatus

www.twitter.com/OctaviusRomein

Onzekere tijden: Germania Inferior en de Limes in verval (180 t/m 280 na Chr.)

crisis van de derde eeuwZo rond het jaar 180 was de glorietijd van Germania Inferior duidelijk voorbij aan het gaan. Ondanks haar stadsrechten was Noviomagus economisch niet erg interessant meer, terwijl het ook duidelijk was dat de Rijngrens toch niet zo veilig was als men had gehoopt. Commodus, die in dit jaar keizer werd, liet het regeren vooral over aan enkele dienaren, die soms meer met hun eigen belangen dan met die van het rijk bezig waren. Zijn dood, op oudjaar 192, liet net als bij Nero een rijk zonder opvolger achter. Toen stadsprefect Pertinax, die rond het jaar 160 commandant van de Rijnvloot was geweest, keizer werd gemaakt om al snel door de Praetorianen vermoord te worden, was duidelijk dat er opnieuw een bestuurlijke chaos aan het uitbreken was. Didius Julianus, die zich in 172 verdienstelijk had gemaakt met het bestrijden van de Chauken en van 181 tot 183 gouverneur van Germania Inferior was geweest, kocht de loyaliteit van de garde en daarmee ook de troon. Het resultaat was een nieuwe burgeroorlog, zodat er een Vijfkeizerjaar uitbrak.

Keizer Septimius Severus. Onder hem begon de militarisering van het Romeinse rijk en het keizerschap.
Keizer Septimius Severus. Onder hem begon de militarisering van het Romeinse rijk en het keizerschap.

De winnaar van de strijd om de macht was Septimius Severus. Hoewel hij nog hetzelfde jaar Didius Julianus klein kreeg, kostte het hem nog ongeveer vijf jaar om twee andere tegenkeizers uit te schakelen, wat grote verwoestingen in Gallië tot gevolg had. Onder Severus werd de toon van het keizerschap veel militaristischer: de keizers hielden zich nu meer dan ooit zelf met de oorlogen bezig, terwijl Severus zijn zoons op zijn sterfbed adviseerde om zich alleen om het leger te bekommeren. Wat niet wilde zeggen dat Severus een onbekwaam keizer was. Net als Hadrianus hield hij inspectiereizen, waarbij hij ook Germania Inferior aandeed en het proces van de “verstening” van de castella voortzette en voltooide. Geen overbodige luxe, want de invallen van de Chauken, enkele decennia eerder, hadden enorme gevolgen gehad. In het meer zuidelijke Gallia Belgica waren tot dan nauwelijks troepen gelegerd, zodat dit gebied praktisch open lag voor de plunderaars. Meerdere steden waren verwoest of verlaten door hun vluchtende bevolking. Ook had men daarvoor al grote stadswijken moeten platbranden vanwege de Antonijnse Pest.

Het mini-fort van Ockenburgh, wat een kleine cavalerie-eenheid bevatte, diende ongetwijfeld om de westkust te beveiligen tegen de Chauken.
Het mini-fort van Ockenburgh, wat een kleine cavalerie-eenheid bevatte, diende ongetwijfeld om de westkust te beveiligen tegen de Chauken.

Didius Julianus was als gouverneur in elk geval verstandig genoeg geweest om te snappen dat er iets had moeten veranderen. Hij had meer forten langs de westkust laten bouwen. Meerdere hiervan waren tot in de 17e eeuw waarschijnlijk nog te zien op Walcheren, Goeree en Voorne. Bij Aardenburg, in Zeeuws-Vlaanderen, moet het zuidelijkste kustfort van Nederland hebben gestaan. Septimius Severus voltooide op zijn beurt de vernieuwing van de defensie dus. Ook hervormde hij de organisatie van de hulptroepen, die werden opgedeeld in numeri (infanterie) en cunei (cavalerie). In ons land werd zo bijvoorbeeld een Cuneus Frisiorum opgericht, waarin Frisii en Tubanten dienst deden. Deze werd gelegerd in Brittannia. In Matilo (Leiden) zat de Numerus exploratorum Batavorum. Verder aarzelde Severus niet om met preventieve aanvallen de volkeren aan de grens af te schrikken.

Caracalla's besluit om alle vrije mannen staatsburger te maken had een dubbele agenda. Op lange termijn bleek het echter averechts te werken.
Caracalla’s besluit om alle vrije mannen staatsburger te maken had een dubbele agenda. Op lange termijn bleek het echter averechts te werken.

Ondanks alle maatregelen kostte het veel moeite om de controle te herstellen. Er was definitief iets veranderd na de Antonijnse Pest en de daaropvolgende invallen. Vijandige invallen zouden hierna steeds frequenter worden. Ook Severus’ zoon Caracalla kreeg te maken met Germaanse invallen. Waarschijnlijk was dat de reden dat hij in 212 middels de constitutio Antoniniana invoerde, de wet die bepaalde dat alle vrije mannen in het rijk (dus geen slaven, halfvrijen, buitenlandse bondgenoten, lijfeigenen of vrouwen) tot staatsburger gemaakt werden. Staatsburgers betaalden vijf procent inkomstenbelasting, dus deze nieuwe wet bracht meer geld voor het dure leger in het laatje, terwijl hij ook de loyaliteit van de mensen aan de staat zou kunnen vergroten. Op lange termijn was de wet echter een misrekening: legionairs verdienden meer dan hulptroepen en alleen staatsburgers konden legionair worden. Wie staatsburger was moest dus wel gek zijn om bij de hulptroepen in plaats van de legioenen te gaan. Kans op staatsburgerschap was voor de vrije mannen in het rijk geen motivatie meer om bij de hulptroepen te gaan.

Met de dood van Severus Alexander begon de chaos in het Romeinse rijk pas echt.
Met de dood van Severus Alexander begon de chaos in het Romeinse rijk pas echt. En dat was slecht voor de Limes!

Na Caracalla’s dood in 217 volgde weer een labiele periode en een strijd om de macht, die gewonnen werd door de uiterst labiele Elagabalus, die het als keizer maar enkele jaren volhield. Zijn neef en opvolger, Severus Alexander, was stabieler en verstandiger, maar kreeg het opnieuw met invallers aan de stok. In 231 moet er een inval aan de Neder-Rijn hebben plaatsgevonden, die met moeite werd teruggeslagen door Legio I Minervia. In 235 reisde Alexander af naar Germania, maar werd hier door zijn ontevreden soldaten vermoord. Severus Alexander was niet populair geweest bij zijn soldaten, wat hem in deze militaristische tijden zuur opbrak. De legioenen in de regio schoven hun bevelhebber, Maximinus Thrax, naar voren als keizer: de eerste maal dat het keizerschap werd opgeëist door iemand van gewone komaf, een mogelijkheid geschapen door de wet van Caracalla, die meer staatsburger creëerde en het belang van een militaire carrière deed toenemen. Het resultaat was een halve eeuw aan politieke en militaire chaos: de soldaten schoven hun eigen keizers naar voren, maar aarzelden ook niet om hen uit ontevredenheid te vermoorden.

Soldaten uit de Crisis van de Derde Eeuw, herkenbaar aan hun ovalen schilden, langere zwaarden en meer dekkende Niederbieber-helmen.
Soldaten uit de Crisis van de Derde Eeuw, herkenbaar aan hun ovalen schilden, langere zwaarden en meer dekkende Niederbieber-helmen.

Tijdens deze Crisis van de Derde Eeuw ontbrak vrijwel elk centraal gezag in Germania Inferior. Invallen waren nauwelijks te stuiten en de economie stortte volledig in. De burgeroorlogen leidden namelijk tot een hoop verwoesting en een hogere belastingdruk. Bovendien hadden veel keizers al lange tijd de soldij betaalbaarder gemaakt door het gehalte van edelmetaal in de munten te verminderen, zodat het goedkoper werd om meer munten te slaan. Wanneer kooplui en bankiers dat doorkregen stegen de prijzen dus, zodat een carrière in het leger minder aantrekkelijk werd. Dus moest de soldij weer omhoog en dat kon alleen door het geld nog verder te devalueren. In de loop van de 3e eeuw steeg de graanprijs zelfs tot het honderdvoudige. Bijgevolg kwam de ruilhandel weer op terwijl oude munten opzij werden gezet of omgesmolten: geld gebruiken was voor de gewone man simpelweg niet meer rendabel!

Een votiefsteen van de Keltische of Germaanse godin Nehalennia uit het Rijksmuseum van Oudheden. Dergelijke votiefstenen zijn in grote hoeveelheden opgevist uit de Oosterschelde, doordat de tempel in de derde eeuw weggespoeld is.
Een votiefsteen van de Keltische of Germaanse godin Nehalennia uit het Rijksmuseum van Oudheden. Dergelijke votiefstenen zijn in grote hoeveelheden opgevist uit de Oosterschelde, doordat de tempel in de derde eeuw weggespoeld is.

Doordat de handel en geldeconomie instortten verloren de steden, die wat voedsel betreft niet zelfvoorzienend waren, sterk aan belang. Grote plattelandshoeves werden nu meer de economische centra van de streek. Versterkte hoeves, want van veiligheid was geen sprake meer in Germania Inferior. Niet alleen vanwege de invallen, want ook failliete boeren en andere lieden gingen in hun wanhoop op rooftocht. Ook ecologisch kampte men hier met ernstige problemen. De gemiddelde jaartemperatuur daalde rond deze tijd met een graad of 2, wat de opbrengst van de landbouw deed dalen (zodat de prijzen dus nog meer stegen). Door ongeremde cultivatie van veengrond in Zeeland en Noord-Nederland, was de grond hier letterlijk ingezakt, wat grote overstromingen tot gevolg had. Was Zeeland rond het begin van de Romeinse tijd nog vooral moerassige grond geweest, nu veranderde het langzaam maar zeker in een archipel van erg kleine eilanden (veel kleiner dan tegenwoordig). Veel gebouwen, ook de Nehalennia-tempel van Ganuenta (bij Colijnsplaat) werden weggespoeld. Ook de landbouwgrond van de Frisii begon steeds vaker door zoutwater overspoeld te raken. Dat kwam omdat de stroom tussen het Flevomeer en de Waddenzee verwijdde, wat resulteerde in een flinke vergroting van het meer. Op de bedorven landbouwgrond was niet meer te leven, zodat veel mensen wegtrokken.

De stammen in de regio tijdens de 3e eeuw. De groen gekleurde stammen gingen waarschijnlijk op in het verbond van de Franken.
De stammen in de regio tijdens de 3e eeuw. De groen gekleurde stammen gingen waarschijnlijk op in het verbond van de Franken.

Andere Germanen achter de Rijn verbonden zich in coalities, zodat zij minder onderling vochten en dus gevaarlijker werden voor de Romeinen. In 241 was er voor het eerst een aanval gekomen door een nieuwe coalitie van achter de Rijn: de Franken! Meerdere volkeren aan de IJssel en de Lahn vormden de basis van deze (overigens vrij losse) confederatie: de Saliërs, de Angrivariërs, de Chamaven, de Tubanten… Steeds meer stammen sloten zich aan. Ook oude vijanden van de Romeinen, zoals de Usipeten, de Tencteren en de Bructeren. De Chauken daarentegen gingen eind 3e eeuw mogelijk op in een ander stamverband, namelijk dat van de Saksen, die de rol van de Chauken als schrik van de Noordzee overnamen. Terwijl de Franken de Rijn regelmatig overstaken, zeker na bericht over leegstaande forten, teisterden de Saksen dus de Kanaalkusten. Keizer Gallienus was dan ook in 254 bij de Rijngrens geweest om oorlog tegen de Germanen te voeren. Om zijn macht te stabiliseren richtte hij een keurkorps op van enkele mobiele afdelingen, die hem overal zouden volgen en dus niet onder de invloed van een onbetrouwbare generaal zouden vallen.

Heerlen, bekend om haar fraaie Romeinse thermen, lag net als Maastricht aan de handelsroute Keulen-Boulogne.
Heerlen, bekend om haar fraaie Romeinse thermen, lag net als Maastricht aan de handelsroute Keulen-Boulogne.

Door manschappen weg te trekken voor burgeroorlogen hadden Gallienus en zijn voorgangers de grens flink verzwakt, dus nu was het maar goed dat hij een eigen leger meebracht. Meerdere keren gaf hij de Franken er behoorlijk van langs, hoewel ze ook telkens weer terugkwamen. Maar in 258 moest Gallienus zijn werkterrein noodgedwongen naar de Balkan verleggen om daar een tegenkeizer te verslaan, waarmee hij tal van soldaten met zich meenam. Om deze reden moet ook de zuidelijke helft van Nederland grotendeels ontvolkt zijn. Keizer Gallienus had rond die tijd de Limesforten leeg getrokken om deze soldaten in te zetten op de Balkan. Veel mensen trokken met hen mee omdat zij hun broodwinning of zelfs hun familie zagen vertrekken. Voor anderen was de veiligheid een goede reden om te gaan, want de Rijngrens was hiermee in de praktijk gewoon opgegeven. Wel erg belangrijk bleef de handelsweg tussen Colonia Agrippinensis (Keulen) en Gesoriacum (Boulogne-sur-Mer). De belangrijkste plaatsen op deze route in ons land waren Coriovallum (Heerlen) en Mosae Traiectum (Maastricht). De vestingen langs deze handelsweg zijn grotendeels in de 3e en 4e eeuw gebouwd. Ten noorden van de handelsweg was de Romeinse invloed echter veel minder merkbaar. Forum Hadriani en Noviomagus werden uiteindelijk ook verlaten.

Reconstructie van de tempel van Empel, het heiligdom van Hercules Magusanus. Daar vlakbij versloeg Postumus de Franken. Hij werd een fanatiek aanbidder van de godheid.
Reconstructie van de tempel van Empel, het heiligdom van Hercules Magusanus. Daar vlakbij versloeg Postumus de Franken. Hij werd een fanatiek aanbidder van de godheid.

Wel had Gallienus zijn minderjarige zoon Saloninus achtergelaten in Colonia Agrippinensis. De jonge onderkeizer viel onder toezicht van onder andere een generaal genaamd Marcus Cassianus Latinius Postumus. Postumus wist de Franken op de knie te krijgen, waarschijnlijk ter hoogte van het huidige Empel, waar een tempelcomplex stond voor de Bataafs-Romeinse meng-god Hercules Magusanus. Toen Saloninus echter de buit van de oorlog opeiste ontstond er onenigheid en belegerde Postumus de stad, die hij in 260 innam. Saloninus werd gedood en Postumus werd tot keizer uitgeroepen. Postumus, die ook van lage afkomst was en via een militaire carrière was opgeklommen, bleek nu een vrij bekwaam bestuurder te zijn. Hij heerste als keizer vooral over Gallië, waar hij zijn eigen regering en Senaat oprichtte zonder zich om de verdere verovering van het Romeinse rijk te bekommeren, wat de reden is dat zijn rijk vaak het Gallische Keizerrijk genoemd wordt, ondanks dat zijn rijk verder geen uitgesproken Gallisch karakter had. In elk geval sloten Brittannia en Hispania zich bij hem aan.

Een opvallend fraaie aureus met Postumus' beeltenis niet van opzij maar en profil. Postumus' munten waren in eerste instantie van vrij hoge kwaliteit.
Een opvallend fraaie aureus met Postumus’ beeltenis niet van opzij maar en profil. Postumus’ munten waren in eerste instantie van vrij hoge kwaliteit.

Postumus reorganiseerde de verdediging van de Rijngrens, waaraan hij bijna altijd verbleef. Uit Frankische krijgsgevangenen en huurlingen stelde hij nieuwe hulptroepen samen, die wisten hoe zij de Franken moesten bestrijden. Stadsmuren van de steden werden versterkt en er werden nu meer forten in het achterland aangelegd, zoals langs de Maas, zodat de bevolking een toevluchtsoord had in tijd van nood. De in het achterland aanwezige garnizoenen konden een eventuele aanval die door de grens heen wist te komen dan alsnog opvangen. Dit systeem van “verdediging in de diepte” was op dat moment wellicht de beste oplossing. Op lange termijn zou het minder succesvol worden, aangezien er na enkele decennia laksheid begon op te treden bij de troepen in de garnizoenssteden. Maar op dit moment was het een vakkundig uitgedacht systeem. Postumus was een sterk leider, die in tegenstelling tot Gallienus niet de grens onbewaakt achterliet om elders te gaan vechten, ofschoon Gallienus meerdere pogingen deed om deze separatist te verslaan. Ook een tegenkeizer in de vorm van ene Laelianus te Mogontiacum (Mainz) kreeg Postumus niet klein: het waren juist zijn eigen troepen die Postumus in 269 doodden nadat hij, toen Laelianus verslagen was, hen niet toestond om Mogontiacum te plunderen. Laelianus was zijn opstand echter wel begonnen nadat Postumus plotseling de muntwaarde opnieuw verlaagd had, voor de eerste keer in zijn regering.

Aurelianus noemde zich "hersteller van de wereld", maar zo gemakkelijk ging dat niet. Hij deed weinig om de problemen in Germania Inferior te verhelpen.
Aurelianus noemde zich “hersteller van de wereld”, maar zo gemakkelijk ging dat niet. Hij deed weinig om de problemen in Germania Inferior te verhelpen.

De dood van Postumus maakte dat er geen sterke man meer was om zich op de Rijngrens te concentreren. Zijn opvolgers regeerden maar kort. De laatste van hen, Tetricus, werd in 273 verslagen door Aurelianus, die keizer was geworden na de dood van Gallienus en zijn opvolger Claudius Gothicus. Tetricus en Aurelianus kwamen daarna in het geheim overeen dat Tetricus zich vrijwillig zou overgeven. De verovering liet echter een aardig uitgedund leger achter, wat de defensie geen goed gedaan zal hebben. De Germanen roken hun kans opnieuw en vielen opnieuw de Rijnforten aan. Postumus’ garnizoenen in het achterland konden blijkbaar maar weinig uitrichten en de vijand drong diep tot in Gallië door, waarbij zelfs Parijs in vlammen opging. Ook Mosae Traiectum moest het ontgelden. Het castellum bij Aardenburg werd rond deze tijd waarschijnlijk voorgoed verlaten, net als het achterland van Colonia Agrippinensis. Aurelianus leek zich hier weinig om te bekommeren. Toen de boeren op de Gallische westkust zich echter verenigden ter verdediging van hun land, werd dit afgedaan als rebellie.

Romeinse soldaat eind 3e eeuw. De uitrusting is tegen die tijd sterk veranderd.
Romeinse soldaat eind 3e eeuw. De uitrusting is tegen die tijd sterk veranderd.

Keizer Probus, die vanaf 276 regeerde, deed iets beter zijn best om niet alleen in naam een hersteller te zijn. Hij versterkte de grenssteden en bouwde een nieuwe Rijnvloot op. Tussen de garnizoenssteden in bouwde hij nieuwe forten. Ook kreeg hij voor elkaar dat een aantal Germaanse koningen gijzelaars leverden en Rome als hun suzerein erkenden. Een deel van de Franken kreeg in 277 toestemming om aan de Neder-Rijn te komen wonen als foederati, semi-autonome bondgenoten binnen het rijk. De verdediging van de Neder-Rijn werd dan ook voorlopig aan hen overgelaten. Vanaf dat moment waren de Rijndelta en de Betuwe de primaire uitvalsbasis van de Franken, waar zij tot 286 dankbaar gebruik van maakten. Toen ene Proculus een gooi naar het keizerschap deed en de hulp van de Franken inriep, leverden zij de tegenkeizer nog wel uit aan Probus. Maar echt betrouwbare bondgenoten waren zij daarmee nog niet.

Een afbeelding die een Frankische krijger voorstelt. Omdat het om een losse confederatie ging, konden de Romeinen slechts een deel van hen toestaan op Romeinse grond te gaan wonen, in de hoop dat dit hen verdelen zou.
Een afbeelding die een Frankische krijger voorstelt. Omdat het om een losse confederatie ging, konden de Romeinen slechts een deel van hen toestaan op Romeinse grond te gaan wonen, in de hoop dat dit hen verdelen zou.

Hoe gewelddadig de overname van het rivierengebied door de Franken precies verlopen is, is niet bekend. Vaststaat dat ons land voor 277 erg dunbevolkt moet zijn geweest. Het is mogelijk dat achterblijvende Bataven en Cananefaten uiteindelijk zijn opgenomen in de Frankische coalitie, zoals ook met de Chamaven gebeurd lijkt te zijn: deze stam, die vermoedelijk in Twente en de Achterhoek woonde, werd bijvoorbeeld in 298 aangeduid als Frankisch. Het is echter ook mogelijk dat de resterende Bataven en Cananefaten zijn verdreven, tot slaaf gemaakt of gedood. Een exact bewijs voor één van deze theorieën is er niet, zodat het tot op de dag van vandaag een raadsel blijft. In elk geval zijn de Bataven waarschijnlijk niet de voornaamste voorouders van de moderne Nederlanders. De beperkte Romeinse macht ten noorden van de handelsroute Keulen-Boulogne heeft vermoedelijk een sterke invloed op moderne Belgische taalgrens: de grens tussen de Franse (Romaanse) taal en de Nederlandse (Germaanse) taal. Ten noorden van de handelsweg was de Romeinse macht weliswaar niet volledig verdwenen, maar wel sterk verzwakt. Het gebied tot aan de Rijn werd nog steeds opgeëist als deel van het rijk, maar was nu veel meer een soort periferie. Het wegennetwerk en de Romeinse staat waren hier nog amper van invloed en de loyaliteit aan Rome was grotendeels verdwenen. De eigen, lokale omgeving was nu veel belangrijker. Alleen de naam Batavia, zoals het rivierengebied nu vaak genoemd werd, herinnerde nog aan de hier ooit woonachtige Bataven. Het verlaten terpenland in het noorden stond bekend als Frisia. Het zou nog lang duren voor hier nieuwe bewoners neerstreken.