Het beleg van Castra Vetera

katapultHet is het jaar 69 na Christus… Er woedt een opstand in Germania Inferior, die in eerste instantie begonnen werd door de Cananefaten, maar nu hebben de Bataven het voortouw genomen. Na een paar vernietigende slagen op de Betuwe, rukken de rebellen op naar het oosten. De overlevenden van de verslagen Romeinse troepen hebben zich in het onderbemande Castra Vetera (Birten) verschanst. Julius Civilis, de leider van de opstand, heeft zijn troepen laten zweren aan troonpretendent Vespasianus en verzoekt de troepen in Vetera om zich bij hem aan te sluiten. Het antwoordt luidt dat Romeinse legioenen geen raad aannemen van verraders en vijanden. Een nieuwe confrontatie hangt in de lucht.

Middels hun eigen veldtekens trachtten de Germanen een anti-Romeins sentiment uit te drukken. (Foto: Gemina.nl)
Middels hun eigen veldtekens trachtten de Germanen een anti-Romeins sentiment uit te drukken. (Foto: Gemina.nl)

Inderdaad viel Civilis de castra zo snel mogelijk aan, met zoveel mogelijk Bataafse, Cananefaatse en Friese manschappen, waarbij hij inmiddels ook steun ontving van de Bructeren en de Tencteren, stammen van buiten het Romeinse rijk. Munius Lupercus, die nu het bevel in Vetera voerde, had de wal en muur in de tussentijd echter laten versterken. De burgerlijke nederzetting bij de castra was vernietigd, zodat de opstandelingen hier niets bruikbaars of waardevols konden vinden. Dat maakte het vooruitzicht niet rooskleuriger, want Vetera was berekend op twee voltallige legioenen, terwijl er nu hooguit 5000 soldaten aanwezig waren. Ook was de proviandering niet erg goed. Van de andere kant had menig burger zich in het fort verschanst, waarvan enkelen bereid waren de wapens ter hand te nemen, maar oefening hadden zij uiteraard nauwelijks gehad. Ook de ligging van het fort was niet gunstig, want in het westen grensde het aan open terrein. Eén voordeel was dat de Germanen niet ervaren waren in belegeringen.

In 'Welkom bij de Romeinen' beweert Julius Civilis (gespeeld door Frank Lammers) dat de Bataafse opstand "natuurlijk" in de pan gehakt werd: "Wij deden maar wat." Het beleg van Vetera bewijst wel dat Civilis wel degelijk goed nadacht. Het kostte bovendien heel veel moeite om de opstand neer te slaan.
In ‘Welkom bij de Romeinen’ beweert Julius Civilis (gespeeld door Frank Lammers) dat de Bataafse opstand “natuurlijk” in de pan gehakt werd: “Wij deden maar wat.” Het beleg van Vetera bewijst wel dat Civilis wel degelijk goed nadacht. Het kostte bovendien heel veel moeite om de opstand neer te slaan.

Civilis liet zijn troepen aan weerszijden van de Rijn optrekken, terwijl de buitgemaakte schepen van de Rijnvloot via de rivier naar Vetera voeren. Niet alleen uit tactische overwegingen maar ook om de Romeinen angst aan te jagen. De rebellen aarzelden niet meer om openlijk anti-Romeinse sentimenten te tonen: naast de veldtekens van de Bataafse cohorten en verslagen Romeinen werden de beeltenissen van hun eigen goden getoond. Het kreeg steeds minder weg van een opstand ten gunste van Vespasianus tegen Vitellius, en steeds meer van een grote opstand tegen de Romeinen als zodanig. Civilis stelde de verschillende stammen in afzonderlijke groepen op. Er werd met werptuigen en artillerie geschoten, maar de lange pijlen hiervan hadden nauwelijks effect op de stevige muur. Ondertussen schoot men vanuit het fort terug, wat verliezen bij de rebellen bracht. De muur met ladders bestormen mislukte ook. De meest gebruikelijke Germaanse tactiek was nu opbreken, maar Civilis besloot te blijven. Zijn kennis van Romeinse oorlogvoering had hem op een idee gebracht: de bouw van een belegeringstoren. Met behulp van overlopers en enkele krijgsgevangenen slaagden de opstandelingen erin er eentje te bouwen. Maar de Romeinen, die deze truc natuurlijk allang kenden, schoten zware projectielen en brandende pijlen af met hun katapulten, zodat de toren alsnog vernield werd. Civilis gaf nog steeds niet op: als Vetera niet kon worden ingenomen, zou hij het uithongeren.

Alle forten op het grondgebied van het tegenwoordige Nederland waren in de zomer van 69 verwoest. Daarna waren meer oostelijke legerplaatsen als Vetera aan de beurt.
Alle forten op het grondgebied van het tegenwoordige Nederland waren in de zomer van 69 verwoest. Daarna waren meer oostelijke legerplaatsen als Vetera aan de beurt.

Het nieuws van het beleg van Vetera kwam na enige tijd aan bij Hordeonius Flaccus, de gouverneur van Germania die zich op dat moment in Mogontiacum (Mainz) bevond. De oude legaat stuurde meteen bodes naar Gallië met het verzoek om versterking en gaf bovendien Dillius Vocula, de bevelhebber van Legio XXII Primigenia, de opdracht om Castra Vetera te ontzetten. Flaccus zelf, die kampte met ernstig jicht en een hoge leeftijd, volgde Vocula per schip naar het noorden, er niet bij stilstaand dat dit zijn imago bij de soldaten, die achter Vitellius stonden, niet erg goed deed: Flaccus werd ervan verdacht te heulen met Vespasianus. Om de gemoederen te peilen had hij een brief van Vespasianus aan zijn soldaten laten voorlezen, wat achteraf hun wantrouwen alleen maar vergroot had. Die reactie had Flaccus natuurlijk wel waargenomen, waarop hij snel de bode had laten arresteren, maar dat hielp niet veel. Bij aankomst in Bonna (Bonn) kreeg Flaccus daar de schuld van de nederlaag op de Betuwe. De brieven die hij naar Gallië had gezonden boden voorlopig redding: door die voor te lezen maakte Flaccus duidelijk dat hij wel degelijk tegen de rebellen vocht. Ook zegde hij toe dat elke brief die binnen zou komen zou worden overhandigd aan de aquilifer, de vertrouwenspersoon van de soldaten, zodat die de brief kon voorlezen vóórdat de officieren hem hadden gelezen. Vooralsnog maakte hij de fout één enkele onruststoker toch op te sluiten, om zijn gezag te laten gelden. De man beweerde dat hij een briefwisseling tussen Flaccus en Civilis had onderhouden en nu dus werd opgeruimd als lastige getuige, een bewering die de gemoederen opnieuw deed oplopen. Vocula greep in en liet de opstandige soldaat ter dood brengen. Flaccus zag in dat hij het bevel voorlopig beter aan de gezondere Vocula kon overlaten.

Een tentenkamp zoals Vocula opsloeg bij Gelduba is extreem kwetsbaar. Het moest dus goed beveiligd worden met een greppel, wal, palissades en grondige bewaking.
Een tentenkamp zoals Vocula opsloeg bij Gelduba is extreem kwetsbaar. Het moest dus goed beveiligd worden met een greppel, wal, palissades en grondige bewaking.

De vooruitzichten voor de ontzetting waren niet zo rooskleurig. Er sloten zich in Colonia Agrippinensis (Keulen) wat hulptroepen uit Gallië aan, maar het was moeilijk deze te werven, omdat het succes van Civilis het moreel ernstig deed dalen. Veel schatting uit Gallië was er ook niet geleverd, zodat er weinig geld was om de soldij van te betalen. Ook waren er weinig voorraden, mede door een graantekort. De Rijn stond ongebruikelijk laag, wat een vijandige oversteek natuurlijk vergemakkelijkte. Pas in Novaesium (Neuss) bereikte Vocula iets nuttigs: Legio XVI Gallica sloot zich hier bij hem aan. In plaats van meteen door te trekken naar Vetera sloeg men wijselijk een kamp op bij Gelduba (Gellep), op ongeveer 36 kilometer (een dagmars dus) van Vetera. Middels exercities, gevechtstraining en zwaar werk moesten de troepen weer in het gareel gekregen worden. De in de omgeving wonende Cugerni, die zich bij Civilis hadden aangesloten, werden geplunderd onder leiding van Vocula, terwijl Herennius Gallus, de bevelhebber van Legio I Germanica, in het kamp achterbleef. Dat bleek een fout: een schip dat een lading graan kwam brengen, liep vast op een ondiepte in de rivier, waarop het uit alle macht verdedigd moest worden tegen de Germanen die hun kans roken om het schip en zijn kostbare lading te kapen. Het schip ging verloren, evenals de levens van vele soldaten. De gefrustreerde legionairs keerden zich tegen Gallus en sleurden hem uit zijn tent, waarna zij hem de kleren van het lijf scheurden en hem afranselden. De arme Gallus werd ervan beticht een verrader te zijn die heulde met Flaccus en kon alleen door een bekentenis zijn leven redden. Toen Vocula terugkeerde trad hij met harde hand op: Gallus werd vrijgelaten en de leiders van de muiterij werden gedood.

Wie tegenwoordig in de stad woont kan zich amper voorstellen hoe donker het 's nachts zonder lantaarns is.
Wie tegenwoordig in de stad woont kan zich amper voorstellen hoe donker het ’s nachts zonder lantaarns is.

Inmiddels was het oktober. Civilis had intussen niet stilgezeten en middels verdragen en gijzelaars nog meer bondgenoten geworven, zoals de Chatti, de Usipi en de Mattiaci, die nu de Rijn begonnen over te steken om de Ubiërs en de Treveren aan te vallen. Het land van de Menapiërs en Morini, in Vlaanderen, werd ook geplunderd omdat zij Rome trouw waren gebleven. Na een paar overwinningen en de vernietiging van de Ubische cohorten werd het beleg van Vetera geïntensiveerd. Men patrouilleerde om het fort om het zo van elke vorm van informatievoorziening af te snijden. Verder ondernam men nieuwe stormaanvallen met belegeringstuig, tot in het donker aan toe. Dat laatste was niet erg verstandig, want zonder daglicht was de vesting moeilijk te raken met de artillerie, terwijl de rebellen zelf met vuren hun positie verraadden. Toen Civilis dat bemerkte gaf hij bevel de vuren te doven, maar als verdedigers waren de Romeinen in het pikdonker nog steeds in het voordeel: een aanval bracht onvermijdelijk geluid teweeg. De nacht ging voorbij en Civilis liet een belegeringstoren van twee verdiepingen tegen de westpoort zetten. Door met zware balken tegen de toren te rammen wisten de Romeinen het toestel echter te vernielen: het stortte in en nam een hoop krijgers met zich mee. Moedig door dit succes en de verwarring die de instorting buiten zaaide, deden de Romeinen een uitval. De Germanen weken terug.

In december 69 werd Vitellius afgezet en gedood, waarna Vespasianus door de Senaat als keizer erkend werd.
In december 69 werd Vitellius afgezet en gedood, waarna Vespasianus door de Senaat als keizer erkend werd.

Dezelfde maand werden Vitellius’ legers in Italië verslagen door Antonius Primus, die Rome nu vrijwel ongehinderd kon bereiken. Begin november bereikte het nieuws van de veldslag Germania in een brief van Caecina, Vitellius’ onderbevelhebber, die inmiddels op vrij opportunistische wijze was overgelopen. In de brief raadde hij iedereen aan Vespasianus te erkennen. Flaccus ging ermee naar Novaesium om de soldaten over te halen. Voor de legionairs lag dit zo gemakkelijk niet. Tot overmaat van ramp kwam er een brief van Antonius Primus aan Civilis naar boven, waarin de Bataven als bondgenoten en de legioenen van Germania als vijanden werden neergezet. De boodschapper Alpinius Montanus, hoofdman van een Treverisch cohort en getuige van de nederlaag van Vitellius, werd naar Civilis gestuurd met de brief in kwestie, die ook een bevel bevatte om de strijd te staken. Hij keerde terug naar Flaccus met de mededeling dat Civilis geen gehoor aan de oproep gaf. Nog dezelfde maand stuurde Civilis de Bataafse cohorten en zijn moedigste krijgers zuidwaarts om de legioenen bij Gelduba aan te vallen, terwijl hijzelf bij Vetera bleef. De expeditie werd geleid door Claudius Victor, een neefje van Civilis, en door ene Julius Maximus.

DSCN0373
Het Romeinse leger staat bekend om zijn uitgedachte slagordes en dat is niet voor niets. De organisatie bracht vaak de overhand.

Voor Vocula kwam de aanval als totale verrassing en hij moest in allerijl een opstelling maken. De Romeinen wonnen de slag nog net, omdat er bij toeval wat hulptroepen kwamen opdagen, waarop de Germanen meenden dat de hele legermacht uit Mogontiacum eraan kwam en op de vlucht sloegen. Het was een Pyrrhusoverwinning voor beide partijen: de Romeinen hadden de grootste verliezen en waren hun veldtekens kwijt, maar de Bataven waren hun beste mannen kwijt. Als Vocula de achtervolging had ingezet had hij Vetera wellicht kunnen ontzetten, maar hij besloot dat het beter was als zijn leger z’n wonden likte. Civilis trachtte met de buitgemaakte veldtekens de Romeinen in Vetera wijs te maken dat hij het Romeinse leger verpletterend verslagen had, maar een krijgsgevangene verkondigde luidkeels het ware verhaal, hetgeen de man het leven kostte. Rook in de verte maakte al snel duidelijk dat er inderdaad nog steeds Romeinen in aantocht waren. Vocula arriveerde rond 20 november en sloeg kamp op in het zicht van Vetera. Hoewel hij eerst de situatie uitgebreid had willen bekijken, vielen zijn overmoedige mannen uit zichzelf aan, zonder slagorde of strategie. Het resultaat was een lange, moeizame veldslag vlakbij het fort. Toen gebeurde er iets wat de slag besliste. De belegerden deden een uitval. De verrassing was totaal en in het heetst van de strijd viel Civilis plotseling van zijn paard. Wat was er gebeurd? Niemand wist het, maar de Germanen zagen zich van hun leider beroofd en sloegen op de vlucht.

Het castellum Gelduba lag op een dagmars van Vetera. Het bleef niet gespaard.
Het castellum Gelduba lag op een dagmars van Vetera. Het bleef niet gespaard.

Vocula, die nu 30.000 man ter beschikking had, maakte opnieuw de fout de overwinning uit te buiten en de rebellen te laten ontkomen. In plaats van hen te achtervolgen besloot hij de muren en torens van Vetera te versterken. Alle ballast en non-combattanten werden naar Novaesium teruggestuurd, met de mededeling van daaruit graan te laten overbrengen. De voorraden in Vetera waren immers erg slecht. Maar de Rijn was in Germaanse handen en dus moest het graan over land worden aangevoerd. Het eerste transport kwam ongedeerd aan, maar het tweede werd bij Gelduba overvallen, wat een gevecht opleverde tot in de nacht, tot men erin slaagde de goederen in het kamp in veiligheid te brengen. Het was duidelijk dat Vocula in een lastig parket zat: de aanvoer over land was nu ook geblokkeerd, terwijl het in de omgeving van Vetera wemelde van de vijanden, zelfs nu het beleg verbroken was. Door Germaanse invallen in het zuiden dreigde Vocula ingesloten te raken. Om uit te wijken vertrok hij met duizend man, de rest achterlatend in het fort. Een grote gok, want de soldaten morden nog steeds, zodat de achterblijvers niet zeer betrouwbaar waren; zij voelden zich in de steek gelaten. Terecht, want zodra Vocula vertrokken was kwamen de Germanen tevoorschijn en werd Vetera weer belegerd. Vocula zelf werd achtervolgd, maar niet aangevallen. Wel werd Gelduba ingenomen. Novaesium wist een aanval af te slaan, zodat Colonia Agrippinensis nog even veilig bleef.

Soldaten van rond de Bataafse Opstand lijken al wat meer op het beroemde stereotype. De caligae (open sandalen) zouden een paar decennia later uit de mode raken.
Soldaten van rond de Bataafse Opstand lijken al wat meer op het beroemde stereotype. De caligae (open sandalen) zouden een paar decennia later uit de mode raken.

Toen deed iets de vlam in de pan slaan onder de legionairs. Vitellius had bij zijn aantreden als keizer zoals gebruikelijk een donativum (geldbonus) aan de soldaten beloofd, die nu eindelijk arriveerde. De soldaten eisten hun deel ervan, waar Flaccus aan voldeed, maar hij beging een enorme flater door dit uit naam Vespasianus te doen. Niet alleen was die minder populair, maar bovendien verwachtten de soldaten nog een apart donativum van Vespasianus. Om de gemoederen te sussen werd de gift met wijn gevierd, maar alcohol en boosheid gaan slecht samen. De legionairs sloegen aan het muiten. Flaccus werd naar buiten gesleurd en doodgeslagen. Vocula vermomde zich als slaaf en wist zo in het donker te ontkomen. Pas daarna beseften de soldaten wat zij gedaan hadden: ze hadden zichzelf van hun aanvoerders beroofd terwijl de vijand nabij was. Chaos en paniek waren het gevolg. Er werden bodes naar Gallië gestuurd met het verzoek om hulptroepen en geld, maar ineens voelde men de hete adem van de Bataven. Er zou vast een aanval komen! Eerst maakte men zich op om terug te vechten, toen om te vluchten. Ruzie spleet hun partij vervolgens in tweeën: Legio IV en XXII noemden Vitellius weer hun keizer, maar Legio I erkende Vocula opnieuw als bevelhebber en zwoer Vespasianus trouw. Eind december bereikte Vocula Mogontiacum met de trouw gebleven legioenen. De twee afvallige bleven achter in Novaesium. Zelfs het bericht van de dood van Vitellius op 20 december, de dag dat Antonius Primus Rome innam, bracht geen verandering. Het zag er slecht uit voor de Romeinse aanwezigheid in de Germaanse provincies…

Wordt vervolgd…

Het begin van de Bataafse opstand en de slag op de Betuwe (69 na Chr.)

F-Canninefaten-WijnveldIn 69 na Christus, het Vierkeizerjaar, woedde burgeroorlog door het Romeinse rijk, dat ineens helemaal niet zo’n sterke eenheid meer leek. Legioen streed tegen legioen en de een na de ander werd tot keizer uitgeroepen. Deze chaos bracht ook een gelegenheid mee om het Romeinse gezag af te werpen. Zeker in Germania Inferior, een afgelegen grensprovincie waar maar weinig soldaten aanwezig waren nadat gouverneur Vitellius met zijn leger naar Rome getrokken was. Ondertussen rommelde het in Germania. De als onterecht beschouwde executie van edelman Claudius Paulus had kwaad bloed gezet, maar er speelde nog veel meer.

Het Vierkeizerjaar. De paarse provincies stonden aan de kant van Vespasianus. Enkele daarvan zaten zo dicht bij Italië dat Vitellius onmiddellijk versterking nodig had.
Het Vierkeizerjaar. De paarse provincies stonden aan de kant van Vespasianus. Enkele daarvan zaten zo dicht bij Italië dat Vitellius onmiddellijk versterking nodig had.

Misstanden leiden onvermijdelijk tot onvrede, vooral als zij grote vormen aannemen. En misstanden waren er in het Romeinse beleid in Germania Inferior. Bij het werven van hulptroepen, dat onder de Bataven in grote mate gebeurde, was corruptie zeker niet van de lucht gebleven, maar in de zomer van 69 liep dit pas echt uit de hand. Met het nieuws van Vespasianus‘ opstand tegen Vitellius, begreep men in Rome dat er zo snel mogelijk nieuwe hulptroepen moesten worden geronseld. Hoewel er wettelijk gezien geen dienstplicht voor iedereen was, werd elke onderworpen stam wel geacht een bepaald aantal soldaten te leveren, hetgeen dus onvermijdelijk niet op honderd procent vrijwillige basis ging. Zeker niet bij de Bataven, die doorgaans enkele duizenden hulptroepen leverden. De ambtenaren en militairen die hier over gingen, moeten in 69 echter opvallend overhaast te werk zijn gegaan, waarbij veel mannen werden aangewezen die opvallend oud of jong waren.

Volgens het uitvoerige verslag van de Romeinse historicus Tacitus was er in Germania Inferior sprake van gruwelijke corruptie. Of is dit wat aangedikt?
Volgens het uitvoerige verslag van de Romeinse historicus Tacitus was er in Germania Inferior sprake van gruwelijke corruptie. Of is dit wat aangedikt?

Haastige spoed in verband met de burgeroorlog kan een rol gespeeld hebben, maar volgens Tacitus was het pure corruptie: het betrof hier “vergissingen” die alleen door middel van steekpenningen weer werden rechtgezet. Tacitus beweert zelfs dat veel jonge knapen eerder zouden zijn ingezet in de slaapkamers van de officieren – een nogal extreem verhaal, waarbij dus enige voorzichtigheid geboden lijkt. In elk geval was de onvrede naar aanleiding van deze gebeurtenissen en/of geruchten groot genoeg, zeker omdat de bestuurders bij het ronselen alle adviezen van de stamhoofden totaal negeerden, hetgeen als zeer respectloos werd opgevat. Er werd gewoon zo overijverig gerekruteerd dat men de menselijkheid uit het oog verloren was. Bovendien zouden de nieuwe hulptroepen nu niet worden ingezet voor grensbewaking (dus dienst in eigen land) maar voor een gevaarlijke burgeroorlog in verre oorden…

Antonius Primus, bevelhebber van Pannonia, trok uit naam van Vespasianus op naar Italië om Vitellius te verslaan. Hij legde contact met Civilis en Flaccus.
Antonius Primus, bevelhebber van Pannonia, trok uit naam van Vespasianus op naar Italië om Vitellius te verslaan. Hij legde contact met Civilis en Flaccus.

Vespasianus moet juist hierom een kans geroken hebben. Jaren geleden had hij als aanvoerder van een legioen deelgenomen aan de invasie van Brittannia, waarbij hij waarschijnlijk connecties bij de aanwezige Bataafse hulptroepen had opgebouwd. Antonius Primus, de bevelhebber die voor hem vanuit Pannonia naar Rome marcheerde, stuurde een brief met het bericht dat ervoor gezorgd moest worden dat de Bataven Vitellius niet te hulp zouden komen en middels een opstand de Rijnlegioenen bezig zouden houden. Hordeonius Flaccus, die vanuit Mogontiacum (Mainz) het bevel voerde over de beide Germania’s, stuurde ook berichten naar de Bataven om niet naar Italië te gaan. Hij was op de hand van Vespasianus en vreesde dat een nieuwe burgeroorlog een ramp voor Italië zou zijn. Dus zochten Flaccus en Primus contact met Julius Civilis

De samenzwering van Claudius Civilis (1661), door Rembrandt van Rijn. Het (gefantaseerde) tafereel was bedoeld voor het stadhuis van Amsterdam (nu het Paleis op de Dam) omdat de Bataafse opstand vaak met de Nederlandse Opstand vergeleken werd. Het doek werd afgekeurd omdat het te groot en te lelijk bevonden werd.
De samenzwering van Claudius Civilis (1661), door Rembrandt van Rijn. Het (gefantaseerde) tafereel was bedoeld voor het stadhuis van Amsterdam (nu het Paleis op de Dam) omdat de Bataafse opstand vaak met de Nederlandse Opstand vergeleken werd. Het doek werd afgekeurd omdat het te groot en te lelijk bevonden werd.

Civilis zou volgens Tacitus met de Bataafse edelen zijn plannen hebben besproken in een “heilig woud”. Bossen zijn zeldzaam in het rivierengebied, wat ons dus enig hoofdbreken bezorgt als we proberen te beredeneren waar deze plek was. Het zou gaan om een heilige plek van de Bataven, waar zij vaker bijeenkwamen voor banketten bij maanlicht. Een besloten bijeenkomst, ’s nachts diep in het bos, voor een ritueel waar de Romeinen weinig mee op hadden. Ideaal voor een samenzwering dus. Civilis was in één opzicht sowieso uit hetzelfde hout gesneden als eerdere opstandelingen als Arminius en Vercingetorix: hij kende de Romeinse tactieken en strategieën, wat maakte dat hij ook wist wat hun zwakheden waren. Behalve dat hij de Bataafse edelen overhaalde om een opstand tegen Vitellius te beginnen, maakte hij ook heimelijk contact met de acht Bataafse cohorten, die zich na hun terugtocht uit Italië, waar zij Vitellius op de troon geholpen hadden, nog altijd in Mogontiacum bevonden.

Brinno wordt door zijn manschappen op het schild geheven, ten teken dat zij hem als leider verkiezen.
Brinno wordt door zijn manschappen op het schild geheven, ten teken dat zij hem als leider verkiezen.

De Bataven begonnen de opstand echter niet zelf. Zoals de Treveri 124 jaar geleden de Eburonen eerst de kastanjes uit het vuur hadden laten halen, werd de opstand nu ook begonnen door een kleinere stam, namelijk de Cananefaten, terwijl de Bataven zich afzijdig hielden om te kijken hoe dit zou verlopen. Met steun van de Frisii begonnen zij in augustus 69 een grote opstand en vielen de castella van Lugdunum (Katwijk) en Praetorium Agrippinae (Valkenburg) aan. Ene Brinno werd hierbij als hun aanvoerder in de strijd verkozen:

‘Onder de Cananefaten was een genaamd Brinno, een man van lompe moed, uitstekend in vermaardheid en afkomst. Zijn vader, na zich aan veel vijandelijkheid gewaagd te hebben, had de belachelijke expeditie van Caligula ongestraft bespot. Zijn naam, de naam van een rebelse familie, maakte hem populair. In de hoogte getild op een schild volgens het gebruik van hun volk, balancerend op de schouders van de dragers, werd hij tot leider gekozen.’ (Tacitus, Historiën – Boek IV:15).

Bataafse opstand augustus
Begin van de opstand in augustus 69. Alle verdedigingswerken in het westen werden verwoest en op de Betuwe vonden twee veldslagen plaats. Waarschijnlijk vielen de paar castella in het oosten ook vrij snel.

Brinno’s populariteit als zoon van een dissident impliceert een sterk anti-Romeins sentiment. De aanval kwam in elk geval als verrassing, en de onderbemande forten werden verwoest. Daarna trokken de Cananefaten oostwaarts. De forten die van de kust tot aan Fectio stonden, werd allemaal in de as gelegd, al dan niet door de troepen zelf, die in allerijl hun forten ontruimden en zich terugtrokken naar het oosten, wetend dat zij geen kans maakten tegen deze opstandelingen. De Romeinsgezinde troepen trokken zich nu samen op het oosten van het Bataveneiland, onder leiding van een zekere Aquilus. Mogelijk had Flaccus, wel enige versterking gekregen, maar nog altijd niet genoeg. Bovendien stond hij aan Vespasianus’ kant en wilde eigenlijk de boel in het noorden op zijn beloop laten. Ondertussen dreigden de Cananefaten versterking te krijgen van de Frisii en de Chauken, die zich bij de opstand hadden aangesloten. Maar helemaal verloren zaak voor de Romeinen was het vast nog niet, moet men hebben gedacht. De Ala Batavorum, de Bataafse cavalerie, was nog aanwezig in het land en Civilis was er ook nog met zijn cohort. En inderdaad, Civilis verzekerde hen dat hij de Cananefaten wel weer even tot de orde kon roepen, desnoods door middel van een goed pak slaag. Verder verweet hij de commandanten van de verwoeste forten dat zij hun werk verprutst hadden. Zij konden zich maar beter even terugtrekken in Vetera, terwijl hij de problemen hier wel even op zou lossen.

In 'Welkom bij de Romeinen' lijkt het uiterlijk van Julius Civilis (gespeeld door Frank Lammers) gebaseerd op het werk van Rembrandt. waarschijnlijk zag hij er bij aanvang van de opstand veel Romeinser uit, al liet hij later wel zijn baard en haar groeien. De holbewonerachtige knots gebruikte hij als edelman waarschijnlijk niet.
In ‘Welkom bij de Romeinen’ lijkt het uiterlijk van Julius Civilis (gespeeld door Frank Lammers) gebaseerd op het werk van Rembrandt. waarschijnlijk zag hij er bij aanvang van de opstand veel Romeinser uit, al liet hij later wel zijn baard en haar groeien. De holbewonerachtige knots gebruikte hij als edelman waarschijnlijk helemaal niet.

Wellicht begon men nu toch lont te ruiken. Het was duidelijk dat Civilis de Romeinen en de grenstroepen probeerde aan te sporen om weg te lopen van de strijd. Verder leek het wel of hij hen verweet dat zij niet in kleine groepjes actief waren, terwijl hen dat juist kwetsbaarder had gemaakt. Aquilus gaf dan ook geen gehoor aan de adviezen van Civilis, die zijn imago als betrouwbare bondgenoot begon kwijt te raken. Misschien niet eens zo vreemd: was Civilis niet een vriendje van Galba, tegen wie Vitellius in opstand gekomen was? En had hij sowieso niet al genoeg reden om de Romeinen te haten? Het was duidelijk dat Civilis zijn dubbelspel niet lang meer zou kunnen volhouden. Dus bekende hij kleur en schaarde zich aan het hoofd van de opstand. Met elke strijdbare Cananefaat, Fries, Bataaf of andere Germaan die hij krijgen kon trok hij op tegen de Romeinen en hun bondgenoten. Op de Betuwe kwam het tot een veldslag.

De Romeinse oorlogsschepen werden door een groot aantal roeiers voortgedreven. Bij de slag op de Betuwe bleken de roeiers dubbelspel te spelen.
De Romeinse oorlogsschepen werden door een groot aantal roeiers voortgedreven. Bij de slag op de Betuwe bleken de roeiers echter dubbelspel te spelen.

Civilis, die gewend was om met goedgetrainde Bataafse hulptroepen te werken, moest nu met heel andere krijgers aan de slag. Hun uitrustingen waren veel slechter en een legeropleiding in Romeinse stijl hadden veel van hen niet of nauwelijks gehad, tot ergernis van de aanvoerder. Civilis probeerde de problemen zoveel mogelijk op te lossen, onder andere door de mannen van de verschillende stammen in afzonderlijke colonnes op te stellen. De Romeinen daarentegen stelden hun soldaten op in een lange linie. De rechtervleugel sloot aan op de Rijn en kreeg daar steun van de vloot, terwijl de linkervleugel gedekt werd door een cohort van Tungri. Ze hadden er echter niet aan gedacht dat de Rijnvloot grotendeels werd bemand door mannen van Bataafse komaf, die tijdens de slag de boel begonnen te saboteren. De roeiers wendden voor de orders niet te begrijpen en roeiden de schepen bij de oever vandaan, zodat de schepen de soldaten niet helpen konden. Vervolgens grepen zij hun wapens en doodden hun roeiers, officieren en ieder bemanningslid dat zich niet bij hen aansloot. Ook de Tungrische hulptroepen liepen over naar de opstandelingen, zodat de Romeinen in paniek raakten en aan twee kanten ongedekt waren. De rebellen behaalden de overwinning en de Betuwe was niet langer in Romeinse handen.

Het overlopen van de Ala Batavorum, de elitaire Bataafse cavalerie, moet een gevoelige klap voor de Romeinen geweest zijn.
Het overlopen van de Ala Batavorum, de elitaire Bataafse cavalerie, moet een gevoelige klap voor de Romeinen geweest zijn.

De Slag op de Betuwe maakte Flaccus echter wel wakker. Het bericht van de vernielde forten en de slag op de Betuwe kon hij onmogelijk negeren, zeker als hij zichzelf niet verdacht wilde maken. Munius Lupercus kreeg opdracht om met zijn eigen Legio XV Primigenia en de resten van Legio V Alaudae op te trekken naar het noorden. Samen met Ubische hulptroepen, Treverische ruiterij en de Ala Batavorum stak Lupercus de Waal over. De Bataven stonden hier opgesteld achter de buitgemaakte standaards van de Romeinen, met achter hen hun vrouwen en kinderen die de mannen aanspoorden. Andermaal werden de Romeinen verraden, ditmaal door de Ala Batavorum die zich tegen hen keerde. De Ubiërs en Treveri sloegen op de vlucht en Lupercus moest zich terugtrekken. Hij slaagde erin met relatief weinig verliezen Castra Vetera te bereiken. Julius Civilis kon nu ook het keurkorps van de Bataafse ruiterij in zijn rangen verwelkomen, onder leiding van zijn neef Claudius Labeo. Opvallend is dat hij zijn neef kort daarna als gevangene naar de Frisii stuurde. Het was indertijd gebruikelijk om een bondgenootschap te verzekeren middels hooggeplaatste gijzelaars. Toch vermoedt men dat er meer achter deze zet stak, zoals een persoonlijke rivaliteit tussen Civilis en Labeo. Het is mogelijk dat Civilis zich als oudere elite (getuige zijn afkomst en de naam Julius) zijn autoriteit bedreigd zag door een nieuwkomer (getuige de ‘nieuwere’ naam Claudius).

De Duitse re-enactmentgroep Legio I Germanica Augusta beeldt het gelijknamige legioen uit, dat tijdens de opstand in Bonn verbleef.
De Duitse re-enactmentgroep Legio I Germanica Augusta beeldt het gelijknamige legioen uit, dat tijdens de opstand in Bonn verbleef.

Toen de Bataafse cohorten in Mogontiacum van de opstand hoorden, besloten zij een aanleiding te zoeken om zich aan te sluiten. Vitellius had hen eerder bevolen naar Italië terug te keren en had hen in ruil daarvoor dubbele soldij, reisvergoeding en vermeerdering van het aantal ruiters per cohort beloofd. De soldaten benadrukten dezelfde punten nu als harde eisen die nog steeds niet ingewilligd waren, zodat ze een aanleiding hadden om te gaan muiten. Toen Flaccus hieraan toegaf, eisten zij gewoon meer en meer, net zolang tot de eisen onvervulbaar waren. Nu hadden ze in hun eigen ogen een excuus om Mogontiacum te verlaten en naar hun volk te gaan. De matig bekwame Flaccus en zijn stafofficieren zaten nu met de handen in het haar. Er waren maar weinig soldaten, waarvan een veel te groot deel onervaren rekruten. Niets doen was ook geen optie, dus contacteerde men Legio I Germanica, te Bonna (Bonn). Herennius Gallus, die na het vertrek van Valens hier de leiding had over de 300 achtergebleven soldaten, zou de muiters de weg versperren. Twijfelaar Flaccus maakte echter de domme fout om dit plan weer af te blazen, wat hem in de ogen van zijn eigen soldaten verdacht maakte.

De Bataafse rebellen waren met name te herkennen aan het wezelbont op hun helm, zoals deze re-enactor van Stichting Corbvlo uitbeeldt.
De Bataafse rebellen waren met name te herkennen aan het wezelbont op hun helm, zoals deze re-enactor van Stichting Corbvlo uitbeeldt.

Gallus zat onderwijl tussen twee vuren in, omdat zijn soldaten de Bataven alsnog geen doorgang wilden verlenen. Toen de Bataven door een smalle weg tussen de vesting en het moeras heen trokken, liet hij hen omsingelen door zijn legionairs en hulptroepen. De Bataven reageerden met diepe colonnes en vochten terug als leeuwen, tot de Romeinen het fort weer in vluchtten en de hulptroepen ervandoor gingen. De Bataafse cohorten gingen in alle rust verder op weg, met een ruime bocht om Colonia Agrippinensis heen. De uitleg voor het gevecht was dat zij zich slechts verweerd hadden. Zo trokken zij noordwaarts, langs Vetera, waar Lupercus hen ongemoeid liet. Zo bereikten zij het opstandelingenleger van Civilis, die zich nu besloot te richten op Castra Vetera. Het Bataafse en Cananefaatse gebied was van Romeinsgezinde troepen bevrijd, maar dat gaf blijkbaar geen reden om te stoppen.

Wordt vervolgd…

De opstand der Eburonen (55 t/m 51 v. Chr.)

Peuples_gauloisIn het jaar 55 voor Christus had Julius Caesar het grootste gedeelte van Gallië weten te onderwerpen. Dat wilde echter niet zeggen dat alle Kelten, Belgen en Germanen in deze regio het Romeinse gezag meteen accepteerden. Zelfs een vrijwillige, geweldloze onderwerping gaat niet per se van harte. Bedenk dat een onderwerping altijd de erkenning van andermans oppergezag inhoudt, waarmee in feite het zelfbestuur wordt opgegeven. Indien dit vrijwillig gebeurt zal dit toch vooral uit een gevoel van noodzakelijkheid gebeuren. Dat gevoel kan gemotiveerd zijn uit het zoeken van bescherming, zoals bij de Germaanse Ubiërs het geval was, maar ook puur op grond van de wetenschap dat de veel sterkere suzerein de onderwerping desnoods met geweld kan afdwingen, waardoor de schade niet te overzien kan zijn of de zwakkere tegenstander zelfs volledig vernietigd kan worden. In dat geval kan de vrijwillige onderwerping dus alsnog met frisse tegenzin plaatsvinden. En zelfs als dat niet het geval is, kunnen meningen altijd nog veranderen. Bovendien kan het individu een andere mening hebben dan de groep, zodat de visie van de groep kan veranderen zodra de oppositionele individuen de leiding krijgen.

De belangrijkste stammen van Belgica in de tijd van de Gallische Oorlog. De Treveri in het zuidoosten werden traditioneel niet tot de Belgen gerekend, al zou hun grondgebied later wel bij de provincie Belgica worden ingedeeld.
De belangrijkste stammen van Belgica in de tijd van de Gallische Oorlog. De Treveri in het zuidoosten werden traditioneel niet tot de Belgen gerekend, al zou hun grondgebied later wel bij de provincie Belgica worden ingedeeld.

Zo’n onderworpen stam in Belgica (waar in deze context ook het zuiden van Nederland onder gerekend wordt) was die van de Eburonen. Volgens Julius Caesar waren deze lieden Germani cisrhenani, “Germanen aan deze kant van de Rijn” (de Gallische kant dus). Een aantal stammen die ten westen en zuiden van de Rijn leefden waren volgens Caesar geen Belgen maar Germanen, waarbij overigens niet duidelijk is of deze stammen voor zichzelf ook de verzamelnaam Germanen gebruikten. De Eburonen zaten vermoedelijk in het oosten van het tegenwoordige België en het zuiden van Nederland. Caesar omschrijft hun woonplaats als “tussen Maas en Rijn”, waarbij zij waarschijnlijk woonden op de Kempen en de regio’s rondom Tongeren en Maastricht, misschien zelfs tot in de Belgische provincie Luik. Zij moeten daar geleefd hebben van landbouw en veeteelt. Versterkte nederzettingen zoals de Gallische oppida bezaten zij niet. Enkel hoeves en dorpen. Aan de vooravond van de Gallische oorlog of tijdens de aanvang ervan, moeten zij een soort vazalstatus hebben gehad ten opzichte van de Atuatuci. Nadat deze stam verslagen was, werd de politieke macht ervan echter gebroken, waarop de Eburonen zich aan de Romeinen onderwierpen. Na deze onderwerping bleef er wel sprake van onrust in de regio. De inval van de Usipeten en Tencteren in Belgica bracht hun leefgebied ernstig in gevaar. Een aantal Gallische staten zou volgens Caesar de Usipeten zelfs hebben getracht over te halen om naar het zuiden te trekken, zodat het land van de Eburonen ook bedreigd werd.

Het rivierengebied van de Rijn, Schelde en Maas. De Eburonen leefden waarschijnlijk rondom de Maas. Ten westen van hen, bij de riviermondingen, woonden de Menapiërs.
Het rivierengebied van de Rijn, Schelde en Maas. De Eburonen leefden waarschijnlijk rondom de Maas. Ten westen van hen, bij de riviermondingen, woonden de Menapiërs.

Na Caesars veldtochten naar Brittannië, in 54 v. Chr., begon duidelijk te worden dat een aantal misoogsten de Gallische bevolking aan het morren bracht. De Romeinen, die veel graan confisqueerden om hun legioenen te voeden, werden er in dergelijk omstandigheden namelijk niet populairder op. Met het oog op de voedselschaarste moest Caesar zijn leger in dat najaar over meer kampen verdelen dan gewoonlijk, waarbij de meeste soldaten werden ondergebracht in Belgica, dat het meest onrustig was. Anderhalf legioen werd in oktober bij de Eburonen gehuisvest, onder leiding van Lucius Aurunculeius Cotta en Quintus Titurius Sabinus. De Eburonen stonden op dat moment onder leiding van Ambiorix (“rijke koning”) en de oude Catuvolcus, die volgens Caesar een gedeeld koningschap voerden. Caesar beweert in zijn verslag van de oorlog dat de Atuatuci de neef en zoon van Ambiorix in gijzeling hadden gehouden (hetgeen in die tijd een zeer gebruikelijke manier was om de trouw van een naburige stam zeker te stellen), wat Caesar door het verslaan van de Atuatuci ongedaan gemaakt zou hebben. Ook zou de Eburonen geen schatting zijn opgelegd. Bij aankomst van de troepen van Sabinus en Cotta werden beide bevelhebbers dan ook vriendelijk tegemoet gereisd door Ambiorix. Zij zouden hun kamp hebben opgeslagen bij het oude Atuatuca. De exacte locatie hiervan is onzeker, maar wellicht lag dit bij Tongeren, Thuin of op de Keutenberg bij Valkenburg.

De Keutenberg in Limburg is één van de mogelijke locaties van Atuatuca. Maar wel één van de velen.
De Keutenberg in Limburg is één van de mogelijke locaties van Atuatuca. Maar wel één van de velen.

Caesar spreekt niet voor niets over deze zaken. De Eburonen waren zeer vriendelijk behandeld en mochten de Romeinen wel dankbaar zijn. Des te meer redenen om hard met hen af te rekenen toen zij in opstand kwamen (foei, foei!). De Eburonen waren in het geheim echter verbonden aan de Treveri, een Germaanse of Keltische stam die woonachtig was in het gebied van de Eifel, Trier en Luxemburg. Deze sterkere stam stond onder leiding van koning Indutiomarus, die de Romeinen allesbehalve gunstig gezind was. Indutiomarus was plan de Romeinen middels een list in de val te lokken. Eerst moesten de Eburonen de kastanjes uit het vuur halen door de opstand te beginnen. Pas als deze dan een succes zou blijken zouden de Treveri kleur bekennen en zich plotseling tegen de Romeinen keren. Ambiorix was niet op zijn achterhoofd gevallen en begreep ook dat zomaar openlijk tot de aanval overgaan gelijk kon staan met zelfmoord. In plaats daarvan koos hij in eerste voor een tactiek die meer weghad van guerrilla: een groep hout sprokkelende Romeinen, uit het kamp bij Atuatuca, werd onverwachts door een aantal Eburonen overvallen en gedood. Slechts een paar soldaten ontsnapten en bereikten het kamp weer. Ambiorix trok vervolgens naar het kamp, maar kon dit niet innemen, omdat de aanwezige Spaanse ruiters een succesvolle uitval deden.

'Na weken en weken slavernij hadden we er onze buik vol van!' Het stripalbum Asterix en de Belgen, zet de (fictieve) opstandige Belgae neer als grote eters met plezier in de strijd, uiteraard gecombineerd met wat moderne Belgische zaken zoals spruitjes, kant en het idee om patat te bakken.
‘Na weken en weken slavernij hadden we er onze buik vol van!’ Het stripalbum Asterix en de Belgen (1979, door René Goscinny en Albert Uderzo) zet de (fictieve) opstandige Belgae neer als grote eters met plezier in de strijd, uiteraard gecombineerd met wat moderne Belgische zaken zoals spruitjes, kant en het idee om patat te bakken. Het was het laatste album waar Goscinny aan meewerkte.

Ambiorix vroeg nu om een onderhoud met Sabinus en Cotta, maar die waren zo wijs om in hun plaats een staflid genaamd Gaius Arpinius te sturen, samen met Quintus Iunius, een onderhandelaar die al eerder met Ambiorix gesproken had. Ambiorix stelde zich nu allerminst vijandig op: hij bewonderde de Romeinen om hun weldaden en was blij met hun komst, die tenminste naburige stammen weg deed blijven uit het Eburoonse gebied. De aanval? Ach, die was ontstaan door de onstuimigheid van zijn mannen. Nee, die vijandige buurstammen, die waren het werkelijke gevaar! Deze Galliërs en Belgen waren namelijk van plan om op een afgesproken dag alle kampementen tegelijk aan te vallen, zo beweerde hij. En ja, daar had hij ook aan deelgenomen, maar hij had het zich nu eenmaal niet kunnen veroorloven om zich aan de afspraak te onttrekken, zonder zich de vijandigheid van alle anderen op de hals te halen. Ja, die andere stammen waren het gevaar, net als een grote horde Germanen die klaarstonden om de Rijn over te steken en over twee dagen bij Atuatuca zouden arriveren. Het verstandigste besluit zou zijn om dit kamp te ontruimen en zo snel mogelijk naar een meer veilige locatie te verkassen. Misschien naar het kamp in de Ardennen van Titus Labienus, Caesars onderbevelhebber. Of naar het kamp bij het moderne Brussel, onder leiding van Quintus Tullius Cicero, wiens broer Marcus de zo befaamde Romeinse senator was. Sabinus en Cotta vonden het verhaal blijkbaar niet onwaarschijnlijk klinken. Hoe realistisch zou het immers zijn dat één enkele stam in opstand zou zijn gekomen, zonder hulp van bondgenoten? Maar welke actie ze zouden ondernemen, dat was een hele andere zaak. Cotta wilde in het kamp blijven en wachten op Caesars bevelen, maar Sabinus vond het veiliger om te vertrekken. Het werd een felle discussie die tot diep in de nacht duurde. Maar uiteindelijk sloeg Sabinus met zijn vuist op tafel en zei op cynische wijze dat het niet zijn schuld zou zijn als ze zouden blijven en afgeslacht werden.

Reliëf van het Luikse paleis van de Prins-bisschoppen waarop is afgebeeld hoe Ambiorix met zijn mannen de Romeinen aanvalt. Let op hoe de krijger rechts van hem bewapend is met een slinger.
Reliëf van het Luikse paleis van de Prins-bisschoppen waarop is afgebeeld hoe Ambiorix met zijn mannen de Romeinen aanvalt. Let op hoe de krijger rechts van hem bewapend is met een slinger.

De volgende ochtend stonden de troepen klaar en vertrokken. Een kilometer of 3 verderop hadden de Eburonen hun hinderlaag gelegd. Toen de Romeinen een keteldal doortrokken doken er plotseling van twee kanten krijgers op, die het leger in de tang namen. De voorhoede kon niet voorwaarts de heuvels in vluchten en de achterhoede kon zich niet terugtrekken! Uitvallen waren zinloos: de lichtbewapende Eburonen weken razendsnel achteruit, zodat het bijna onmogelijk was om hen zware verliezen toe te brengen. De Eburonen waren dus slim genoeg om de sterke en zwakke kanten van zowel hun eigen uitrusting als die van de vijand uit te buiten. Ze vermeden het om man tegen man te vechten en vielen in plaats daarvan aan met hun slingers. Sabinus raakte in paniek, maar Cotta had zich beter voorbereid en probeerde voor elkaar te krijgen dat de soldaten zich in een kring opstelden. Daardoor hielden de Romeinen het toch nog tot in de middag vol.

Romeinse soldaten zagen er in de tijd van de Gallische oorlog nog niet helemaal uit zoals het klassieke beeld is. Kenmerkend zijn nog iets eenvoudigere bronzen helmen en meer ovale schilden. Het platenharnas was nog niet in gebruik, zodat de meeste legionairs een maliënkolder droegen.
Romeinse soldaten zagen er in de tijd van de Gallische oorlog nog niet helemaal uit zoals het klassieke beeld is. Kenmerkend zijn nog iets eenvoudigere bronzen helmen en meer ovale schilden. Het platenharnas was nog niet in gebruik, zodat de meeste legionairs een maliënkolder droegen.

Toen ging het echter fout. Enkele voorname officieren waren in de loop van het gevecht uitgeschakeld en nu raakte ook Cotta gewond door een slingerkogel. Sabinus probeerde het commando over te nemen, maar was zo in paniek dat hij nauwelijks wist wat te doen. Toen merkte hij Ambiorix in de verte op en stuurde zijn tolk naar hem toe om te onderhandelen. Deze werd teruggestuurd met de woorden dat als Sabinus wilde onderhandelen hij zelf maar komen moest. Sabinus probeerde Cotta nog over te halen, maar deze was er fel op tegen om Ambiorix nog eens te vertrouwen. Hij had gelijk. Sabinus vertrok ongewapend met zijn staf en escorte om nooit meer terug te komen. Ambiorix liet nog één keer de aanval los op de Romeinen, die grote verliezen leden en op de vlucht sloegen. Ook Cotta sneuvelde. De overlevenden wisten Atuatuca weer te bereiken, waarbij de standaarddrager zelfs zijn legioensadelaar over de omheining wierp, het kamp in. De paar mannen in het kamp hielden stand tot de nacht viel. Tegen die tijd hadden ze alle hoop verloren en doodden elkaar. Slechts een paar mannen overleefden de strijd en vluchtten naar Labienus.

Gouden munt van de Eburonen, met op de keerzijde een paard in Keltische stijl. Door hun edelmetaal om te smelten en er munten van te slaan konden de Eburonen bondgenootschappen kopen en hun bezit veiligstellen.
Gouden munt van de Eburonen, met op de keerzijde een paard in Keltische stijl. Door hun edelmetaal om te smelten en er munten van te slaan konden de Eburonen bondgenootschappen kopen en hun bezit veiligstellen, zoals een muntvondst in Limburg heeft laten zien.

Anderhalf legioen was afgeslacht en er was een legioensadelaar buitgemaakt: één van de grootste Romeinse nederlagen in de Gallische Oorlog. Op lange termijn kon dit ook zeer ernstig zijn omdat andere Belgen en Galliërs nu misschien zouden denken dat de Romeinen gemakkelijker te verslaan waren dan men aanvankelijk had gedacht, zodat de opstand zou kunnen groeien. Ambiorix rook inderdaad de geur van de overwinning en trok snel zuidwaarts, waar hij de Atuatuci en de Nerviërs overhaalde om zich aan te sluiten. Deze twee grote stammen brachten een hoop bondgenoten mee, zodat tegen het begin van 53 v. Chr. er een enorme opstand in Belgica gaande was. Vervolgens marcheerde Ambiorix met zijn bondgenoten naar het winterkamp van Cicero. Die bleek echter niet zo gemakkelijk bij de neus te nemen en sloeg de aanval af. Pas na een dag of tien vernam Caesar wat er aan de hand was en trok noordwaarts om Cicero te ontzetten, nadat hij de Senaat op theatrale wijze gezworen had de Belgische opstandelingen te vernietigen. Labienus zat ondertussen echter ook in de knoei, want de Treveren hadden zich inmiddels ook openlijk opstandig getoond en hadden zijn kamp aangevallen. Toch bleken zij niet zo taai als gedacht. Zodra Indutiomarus hoorde van Caesars overwinning stuurde hij zijn manschappen snel weer naar huis. Maar gedane zaken namen geen keer: Indutiomarus had zijn ware aard getoond en Caesar wist dat hij voorkomen moest dat zijn vijand aanhang wierf. Niemand mocht verder de wapens nog opgenomen hebben, maar er hing desalniettemin oorlog in de lucht. Doordat er in Gallië echter sprake was van kleine stamstaten zonder een overkoepelende, algehele leiding, kon Caesar de verschillende stamhoofden tegen elkaar uitspelen in de Gallische raad die hij in Samarobriva (Amiens) bijeenriep.

Reconstructie van een Treverische nederzetting in Altburg, in Duitsland.
Reconstructie van een Treverische nederzetting in Altburg, in Duitsland.

Indutiomarus werd zodoende geïsoleerd en de vorst zag zich gedwongen om nogmaals de wapens op te nemen en Labienus aan te vallen. Van Gallische hulp was geen sprake meer en de Germanen van achter de Rijn weigerden ook te helpen. Deze werd echter tijdig gewaarschuwd door Cingetorix, Indutiomarus’ schoonzoon, die in een volksvergadering door de vorst tot landverrader verklaard was. Labienus schakelde derhalve zoveel mogelijk ruiters uit de omgeving in, zodat Indutiomarus verslagen en gedood werd. Zoals hij was omgekeerd bij het nieuws van Ambiorix’ nederlaag tegen Caesar, zo keerden de Eburoonse en Nervische versterkingen om zodra ze van Indutiomarus’ dood hoorden. De opstand in Belgica zelf was echter nog lang niet gebroken. Caesar werkte de rest van de winter dan ook hard aan het regelen van versterkingen: hij verzocht Pompeius om het nieuwe Eerste Legioen te sturen en wist door te ronselen zelf nog twee legioenen op te richten. Begin maart viel Caesar met in totaal vier legioenen het grondgebied van de Nerviërs binnen en onderwierp hen weer. Op een nieuwe Gallische raad werd de Romeinse troepenmacht getoond en alle stammen die geen vertegenwoordiging zonden werden afgestraft. Nu was het tijd om af te rekenen met de Eburonen. Met een enorme legermacht trok Caesar noordwaarts.

Reconstructie van een Menapische boerderij in Destelbergen. Ambiorix zal als stamhoofd of koning in een aanzienlijk groter huis gewoond hebben. Van luxe villa's of paleizen was nog geen sprake.
Reconstructie van een Menapische boerderij in Destelbergen. Ambiorix zal als stamhoofd of koning in een aanzienlijk groter huis gewoond hebben. Van luxe villa’s of paleizen was nog geen sprake.

Caesars doel was de Eburonen in te sluiten, zodat ze niet konden vluchten naar het grondgebied van de Menapiërs, in het westen, of naar Germaanse bondgenoten achter de Rijn. Labienus werd met twee legioenen gestuurd om de Treveri te onderwerpen, waarna Cingetorix als vorst van de stam werd aangesteld. Caesar zelf ging met vijf legioenen naar de Menapiërs, die hij onderwierp door wegen en bruggen aan te leggen in hun moerassige land, zodat hij hun dorpen kon bereiken en platbranden. Zo werd de stam gedwongen om de strijd te staken: zij kregen vrede in ruil voor gijzelaars en het verbreken van al hun banden met Ambiorix. Daarna gingen Caesar en Labienus de Rijn over om de Germaanse bondgenoten van Ambiorix mores te leren. De Ubiërs beloofden opnieuw trouw en de Sueben maakten zich wijselijk uit de voeten, waarop Caesar besloot niet lang in het gevaarlijke gebied te blijven. Tegen eind juli of begin augustus waren de Eburonen uiteindelijk zelf aan de beurt. De cavalerie werd vooruitgestuurd om Ambiorix gevangen te nemen, maar de verrassingsaanval op zijn hoeve werd alsnog door zijn manschappen opgevangen, terwijl de leider zelf zijn paard besteeg en vluchtte het bos in. Zijn troepen riep hij daarna opvallend genoeg niet bij elkaar voor een beslissende veldslag, misschien uit angst voor de Romeinen, maar misschien ook gewoon omdat hij er in de chaos niet meer in slaagde. Derhalve verklaarde hij dat het ieder voor zich was, waarop de meeste Eburonen zich verscholen in de Ardennen of achter de moerassen van de Kempen. Ook vluchtten sommigen naar naburige stammen en volgens Caesar zelfs naar de Waddeneilanden, maar gezien de afstand daarvan tot het Eburoonse leefgebied is dat waarschijnlijk een onjuiste interpretatie. De oude vorst Catuvolcus wenste niet meer te vluchten of te vechten, maar had ook geen trek in gevangenschap, waarop hij zichzelf doodde door het sap van de taxusboom te drinken.

Reconstructie van een Eburoonse nederzetting die rond 50 v. Chr. verlaten werd. (Bron: Livius.org)
Reconstructie van een Eburoonse nederzetting die rond 50 v. Chr. verlaten werd. (Bron: Livius.org)

Caesar richtte Atuatuca in als zijn hoofdkwartier en splitste zijn leger van hieruit in drieën op, om elke vorm van verzet uit te roeien. De teruggetrokken Eburonen vochten nu echter niet meer als een leger en hadden ook geen burchten om te belegeren. In plaats daarvan verscholen zij zich zoveel mogelijk en doken er af en toe kleine groepjes op die als een soort guerrilla-strijders de Romeinen belaagden en hen dan het woud in lokten. Daar verdwaalden de legionairs gemakkelijk en werden dan in afzonderlijke groepjes verslagen. Caesar besloot alle buurstammen dus gewoon uit te nodigen om deel te nemen aan de strooptocht, wetende dat Germanen wel gewend waren aan dichte wouden en zompige moerassen. Als vliegen kwamen ze op de stroop af en de Sugambren, Caesars oude vijanden achter de Rijn, kwamen zelfs met 2000 man. Erg betrouwbaar bleken zij echter niet als bondgenoten, daar zij op eigen houtje Atuatuca probeerden te betrekken, hetgeen mislukte. De tweede strooptocht wierp desondanks vruchten af. Elk gebouw werd platgebrand, bijna alle spullen werden in beslag genomen en elk aangetroffen graankorreltje werd geconfisqueerd of vernietigd. Ambiorix zelf kreeg men niet te pakken. Regelmatig werden er wel mannen opgepakt die zeiden dat ze hem hadden gezien, maar dat hij nog net ontsnapt was. Naar het schijnt ging hij met een klein escorte van plaats naar plaats en maakte zich ’s nachts steeds weer uit de voeten.

Het Gallo-Romeins Museum staat niet voor niets in Tongeren.
Het Gallo-Romeins Museum staat niet voor niets in Tongeren.

Erg veel kon dat Caesar al niet meer schelen. De opstand was afgestraft en de vrede weergekeerd middels een afschrikwekkend voorbeeld, zodat de veldheer in het najaar in alle rust naar Italië terugkeerde. De vrede in Gallië werd het jaar daarop alweer ruw verstoord, maar aan de grote Gallische opstand van Vercingetorix namen de meeste ex-bondgenoten van Ambiorix geen deel meer, met uitzondering van de Nerviërs en de Morini. Pas in 51 v. Chr., toen Vercingetorix al verslagen was, brak er nog één opstand uit in het noorden, waarbij een Belgische coalitie onder leiding van de Bellovaci, een stam die in het huidige Picardië woonde, een laatste verzet vormde. Toen die opstand verslagen was, boden alleen de Treveri en de Eburonen nog steeds verzet, waarbij Ambiorix blijkbaar toch weer was opgedoken. Terwijl Labienus opnieuw de Treveri onder handen nam, ging Caesar voorgoed met de Eburonen afrekenen. Opnieuw werd er een verwoestende strooptocht gehouden, waarbij het gebied verwoest zou zijn. Het gebied zou ontvolkt zijn en dan niet middels massale deportatie, zoals antieke imperia in het Midden-Oosten wel eens toepasten. Volgens Caesar zou de stam volledig uitgeroeid zijn: elke Eburoon, man, vrouw of kind, zou gedood zijn, hetgeen men vandaag de dag als genocide zou beschouwen. Archeologisch onderzoek heeft echter geen bewijs van een volledige ontvolking van het Eburoons leefgebied aangetoond. Wel lijkt er sprake van een vermindering in akkerbouw, zodat er sprake is van een groot aantal doden, maar niet van ontvolking. Waarschijnlijk overleefden veel Eburonen door naar hun buren te vluchten, terwijl Caesar zijn pijlen vooral op de Eburoonse adel richtte, zodat de stam zijn politieke betekenis verloor.

Stamgebieden in de Lage Landen in de 1e en 2e eeuw. Het is van de kleinere stammen niet altijd even zeker waar hun exacte woonplaats was. Het is mogelijk dat stammen als de Tungri, Toxandriërs, Frisiavonen en de stammen aan de Rijn ontstaan waren uit restanten van de Eburonen.
Stamgebieden in de Lage Landen in de 1e en 2e eeuw. Het is van de kleinere stammen niet altijd even zeker waar hun exacte woonplaats was. Het is mogelijk dat stammen als de Tungri, Toxandriërs, Frisiavonen en de stammen aan de Rijn ontstaan waren uit restanten van de Eburonen.

Het is zeer goed mogelijk dat de overgebleven Eburonen gewoon zijn opgegaan in omringende stammen, of zelfs met een aantal hiervan een nieuw stamverband hebben gevormd. Het vrijgekomen land zou volgens de traditionele visie aan de Germaanse Tungri zijn gegeven, die het gebied hierna binnen zouden zijn getrokken. Het is echter niet onmogelijk dat de Tungri een naam is die aan een hergroepering van de overlevenden gegeven werd, of dat zij vazallen van de Eburonen waren, die simpelweg in het machtsvacuüm sprongen. In elk geval was de verovering van Belgica en in feite heel Gallië een feit. Heel Gallië? Nee. Een klein deel bleef nog enig verzet bieden. En hoewel de lezer wellicht had gehoopt dat het om een Gallische stam in Armorica (Bretagne) ging, waren het in deze tijd toch vooral de bewoners van moerassige gebieden in West-Vlaanderen en het zuidwesten van Nederland die moeilijk te temmen waren. De Menapiërs erkenden het Romeinse oppergezag nog nauwelijks. Wellicht zijn het de Bataven die hen later zuidwaarts dreven. Op eenzelfde wijze is het mogelijk dat de komst van de Bataven en Cananefaten (of althans van hun politieke elite) ook met het door Caesar gecreëerde machtsvacuüm te maken heeft. Rome claimde het gebied tot aan de Rijn, maar het daadwerkelijke bestuur reikte nog niet precies zo ver. De machtsverhoudingen in Belgica waren dusdanig verstoord dat permanente militaire bezetting voorlopig noodzakelijk was. Maar Caesars persoonlijke doel van de oorlog was bereikt. Hij was schatrijk, extreem populair bij de Romeinse bevolking en nog populairder bij zijn legers en veteranen. Een botsing met de Senaat en Pompeius, die niet erg gesteld waren op deze ontwikkeling, werd onvermijdelijk. Het resultaat was een burgeroorlog waarbij Caesar zichzelf tot dictator voor het leven liet benoemen, met welhaast koninklijke ambities. Die ambities werden hem noodlottig, maar de ondergang van de republiek was niet te stuiten.

Standbeeld van Ambiorix in Tongeren, de stad die traditioneel met Atuatuca geassocieerd wordt. Het beeld werd in 1866 onthuld. Kunstenaar Jules Bertin had het uiterlijk van de volksheld volkomen verzonnen, wat in het bijzonder geldt voor de stereotype gevleugelde helm.
Standbeeld van Ambiorix in Tongeren, de stad die traditioneel met Atuatuca geassocieerd wordt. Het beeld werd in 1866 onthuld. Kunstenaar Jules Bertin had het uiterlijk van de volksheld volkomen verzonnen, wat in het bijzonder geldt voor de stereotype gevleugelde helm.

Ambiorix zelf ging de geschiedenis in als een soort volksheld. Toen in 1830 de Zuidelijke Nederlanden voor het eerst een volledig onafhankelijk land werden, zat men al gauw met het probleem van legitimiteit. Er was namelijk geen sprake van een overkoepelende identiteit. Voordat deze provincies deel waren geweest van het Koninkrijk der Nederlanden waren zij Franse departementen geweest. Dáárvoor waren zij een personele unie geweest van graafschappen en hertogdommen, waarbij hun titels in het bezit waren geweest van de aartshertog van Oostenrijk en daarvoor de koning van Spanje… met uitzondering van pakweg een derde van het grondgebied, dat als Prinsbisdom Luik onafhankelijk gebleven was. Voor een overkoepelende geschiedenis greep men dus naar het verre verleden. Het nieuwe koninkrijk kreeg de naam België, waarbij de opstand van de Eburonen werd uitgelegd als een opstand van alle Belgen. De Belgen, die van alle Gallische volkeren de dapperste waren geweest. Hiermee werd een beeld geschetst van een België dat al 2000 jaar bestond: een eigen volk met een eigen identiteit en bestuur, dat sinds de Romeinse tijd aan één stuk door bezet was door buitenlandse grootmachten. Per slot van rekening leg je de onafhankelijkheid van je land liever uit als bevrijding dan als muiterij. Dat Caesar de Eburonen Germaans noemde was eigenlijk alleen maar mooi, want de term Gallisch werd te veel met Frankrijk geassocieerd. Op grond van deze historische mythe werd Ambiorix op een voetstuk gezet, met een standbeeld in Tongeren, de stad die traditioneel als Atuatuca werd beschouwd. De stad die ironisch juist genoemd werd naar de stam die het land van de Eburonen overnam.

Attila de Hun, de gesel Gods

attilapopEigenlijk weet niemand hoe hij eruit zag, maar berucht is hij des te meer. Attila de Hun, die midden 5e eeuw de aartsvijand van het Oost- en West-Romeinse rijk was. “Waar Attila is geweest groeit geen gras meer,” zo zei men. Hij stond bekend als de Gesel Gods en is de beroemdste van alle aanvoerders van de Hunnen. Toch zijn er maar weinig zaken over zijn leven echt duidelijk…  Verder lezen Attila de Hun, de gesel Gods